FRANCOIS HEMONY GRONDLEGGER VAN DE KLOKKENGIETERSKUNST IN DE NEDERLANDEN JSaitet dec meCxifdecs Eskimo-parka's zijn zeer gewilde winterkleding in Canada Erbij Primitieve negerdans midden in het oerzvoud op fonkelende fietsen ZATERDAG 31 OKTOBER 1959 PAGINA VIER DE NACHT STOND warm en duister boven Gawal en de lucht tussen hemel en aarde was vervuld, van het gedreun der trommen. Jn het duister leek alles mee te dreunen en te trillen op dat grommende ritme. Soms klonk het me talig geklepper van, de castagnetten boven alles uit, dan was het even stil en zong de marimba een paar droeve klachten. Dan namen de trommen het ritme Weer over. Het hart van dat ge dreun lag in een kleine, stille poel van licht tussen nauw saamgedromde hut ten, De zware lemen muren en de hoge strooien puntdaken sloten het licht in binnen een intieme kleine ruimte, die tot- in de uiterste hoekjes met mensen ge vuld. was, met uitzondering van een kleine ronde arenadie als uitgehakt lag tussen de kompakte mensenmassa. In die arena brandden een paar olie lampen, die een warme oranje schijn wierpen over de glimmende zwarte ge zichten, die een fries vormden boven een muur van bonte kleuren; de zon dagse kleren van de vrouwen van Gawal. HET ORKEST zat bijeen in de buurt van de grootste olielamp. De marimba stond vooraan, een primitief instrument van houten latjes boven het klankbord van oranje kalebassen, maar de klanken er van waren verre van primitief. Ze waren rond en vol en zeldzaam melodieus, en iedere klank hing even als een gepolijst bolletje in de ruimte, eer het onderging in het ritme der trommen. De man, die de marimba bespeelde, was oud en rim pelig. Zijn grijze haar leek op een heel grote katoenbol. Zijn gezicht was rimpe lig als een oud appeltje, en tussen de crêpe-achtige oogleden had hij de glim mende, melancholieke oogjes van een aap je. Maar zijn handen waren wonderlijk ge noeg niet oud, ze waren sterk, met ijzer harde spieren en gespannen pezen, en met de kleine hamertjes bespeelden zij de ma rimba als een meester in het vak. Aan zijn polsen had hij ijzeren castagnetten, die meeklepperden in het ritme der hamer tjes. Naast hem zat een vrouw in donker paars katoen met een goudbruine hoofd doek. Ook zij had castagnetten aan de polsen, haar enige instrumenten, en ze ondersteunde daarmee het geratel van de zijne in een eender tempo. Haar bruine handen fladderden heen en weer, een goed kope vergulde armband gleed langs haar bruine arm omhoog en omlaag, haar ge zicht stond strak van spanning. OM HEN HEEN stonden de trommen, grote en kleine, staande en liggende, met hoge en met lage klanken, ze vulden de ruimten tussen de marimbaklanken aan met een sonoor gedreun, dat voor de nauwkeurige luisteraar uiteen viel in duizend kleine klanken. Er waren trom men die ritselden, en trommen die bons den, er waren trage en langzame en er waren snelle, nerveuze trommen. Alle werden ze door mannen bespeeld, met de handen of met haakvormig gebogen stok jes, die als khokelige vingers op fle hard- gespannen huiden tikten. Soms stond een van de mannen op om het trommelvel be ter te spannen bij een klein vuurtje. Daar stond een bakje water waarmee voorzich tig het trommelvel besprenkeld werd, en daarna droogde hij het vel boven het vuur tje, waarbij één vinger ritmisch bleef tik ken tot zijn gevoelige oren wisten, dat hij nu de enige juiste klank gevonden had. Dan keerde hij terug bij de anderen, nam zijn plaats weer in en viel onfeilbaar juist in bij het moeilijke en ingewikkelde ritme van de dans. IN HET MIDDEN van de arena dansten enkele vrouwen. Als dans was het niet veel bijzonders, de muziek was veel geraffi neerder dan de passen, die hun schuifelen de voeten in het stuivende stof maakten. Maar de overgave waarmee ze dansten maakte alles goed. Ze hadden de met kleu rige tulbanden gedekte hoofden in de nek geworpen, de brede purperen monden lachten, de grote zwarte ogen straalden. Ze waren gekleed in kleurig katoen, en klatergoud blonk aan hals en voeten en armen. Ze dansten zuiver en alleen om het genoegen van het dansen, ze dansten wulps als bacchanten en ondeugend als straatkinderen en waren geen moment aanstotelijk, omdat ze zo zielsvergenoegd waren en lachten als kinderen. Als een dans beëindigd was, traden ze terug in de gelederen, losten op in de kleuren we meling, en een troepje nieuwe vrouwen en meisjes trad naar voren om een nieuwe dans te beginnen. Eerst was er een pro beren, een zoeken naar het ritme, de mu ziek speelde aarzelend, de voeten bewo gen als zoekend door het zachte stof, maar dan ineens barstte een nieuw klanken- HOEWEL HET GEBOORTEJAAR van Francois Hemony, de schepper van zo vele welluidende carillons binnen en buiten onze landsgrenzen, slechts bij benadering kon worden vastgesteld, wordt toch aangeno men dat hij in 1609, dit jaar dus 350 jaar geleden, te Levécourt in het vroegere hertogdom Lotharingen het levenslicht aanschouwde. Hoe wel hij Fransman van geboorte was en gesproten uit een geslacht van Lotharingse klokkengieters, boekte Hemony in de Lage Landen zijn grootste triomfen en bracht daar zijn kunst tot de hoogste graad van het in zijn tijd mogelijke. Eerst van Zutphen, later van Amsterdam uit, waar het stadsbestuur hem en zijn broer Pieter aan het Molenpad bij de Keizersgracht een oude geschutgieterij ter beschikking stelde, vonden de Hemony-beiaarden, waarvan vele nog in onze dagen hun klanken over stad en land uitstrooien, hun weg naar alle streken van de noordelijke en zuidelijke Nederlanden, naar Duitsland en zelfs naar Scandinavië. HET DORP LEVéCOURT. in het huidi ge departement van Haut-Marne, het ge bied waar de Maas ontspringt, ligt in een landstreek die Le Bassigny wordt gehe ten. Hier woonden de ambachtslieden, die zich van geslacht op geslacht bezig hiel den met het gieten van klokken. Deze klok ken werden niet alle in Le Bassigny ge goten al woonden en werkten daar dan ve le families die zich met die kunst bezig hielden. De klokkengieters waren veelal reizende ambachtslieden, die hun stiel uit oefenden waar de klokken hun bestemming vonden. Deze gang van zaken behoeft geen verwondering te wekken. De transportmid delen van die tijd waren zeker niet bijster geschikt en ook niet toereikend om klok ken van honderden ponden zwaar van Le gamma los en de vrouwen wisten hun dans. Het waren lang niet allemaal jonge vrouwen en prille meisjes. Er leek geen leeftijdsgrens te bestaan voor het dansen. Heel dikke moekes sprongen even opge wekt rond, even licht en lenig als nauw volwassen meisjes, en één oude vrouw in bloedrood katoen verwekte zo'n opzien dat de anderen terzijde weken en haar, de on betwiste meesteres, een solo lieten, dan sen. Ze bleek soepel als een slang en vlug als een sprinkhaan. Zij was het, die als eerste heel ingewikkelde passen begon te maken, een schuifelen, afgewisseld met kleine, draaiende sprongen, een zwaaien van de armen, een buigen van de lenige handen. Zelfs haar hoofd danste mee. Op de lange, magere hals deinde en boog en knikte het gracieus mee met het bewe gende lichaam. EEN JONG MEISJE voegde zich bij haar, de ogen strak op hgar voeten ge richt, de dans beproevend, het ritme be tastend, tot ook zij wist waar het om ging en ze naast de oude vrouw wiegend door de arena ging. Er kwam een derde vrouw, een vierde, een vijfde. Ten slotte sloten alle vrouwen zich tot een kring, een ronde regenboog van bonte kleuren, de handen op de heupen van de voorgangster, een krans van vrouwelijke uitdaging, van blin kende ogen en lachende monden, van ver leidelijke lichamen en lokkende blikken. En toen was het ineens uit, zonder ken bare aanleiding, zonder enige waarschu wing. De muziek zweeg, de vrouwen gin gen uiteen alsof er niets gebeurd was, ze gingen weer tussen de anderen staan, lachten en babbelden zacht met elkaar. ER VIEL EEN PAUZE waarin een merkbare spanning begon te ontstaan. Meerdere mannen gingen hun trommen bijspannen, de marimbaspeler tikkelde met zijn hamertjes kleine geluidjes uit de houten latjes, en met veel geduw en goed moedig gelach werd de arena aanmerke lijk vergroot tot alle mensen tot één blok waren saamgeperst. In die menigte spleet nog een gaatje open om een toegang te vormen voor hen, die nu een voorstelling gingen geven. Ze betraden de arena als hoogmoedige toreadors, als sierlijke bal letdansers, als de helden van een voetbal stadion. Rechtop, schijnbaar niets ziende, maar zich in hun vingertoppen bewust van het bewonderend gemompel om hen heen. Vijf jongemannen in shorts en zijden sport hemden, met heel dure schoenen aan hun voeten, met hoeden op en met fantasti sche zonnebrillen getooid. De jeunesse do- rée van Gawal, de gezochte rijke vrijge zellen, de kruisingen tussen nozems en playboys. En elk van hen voerde aan de rechterhand een fiets mee, of eigenlijk geen fiets, maar een blinkend, kleurig, fonkelend wonderding vol spiegeltjes en toeters en lampen, richtingaanwijzers en met glimmende spijkers en veel franje versierde zadels en tassen. De wielen wa ren geen verzameling velgen en spaken, maar glanzende raderen, waarlangs ster ren op en neer sproeiden. De zadels wa ren niet meer dingen van schuimrubber en zeildoek, maar zetels. En al de blinken de dingetjes werden tot de fetisjen van de alleen zaligmakende evolutie! ZE STELDEN ZICH op in een cirkel, ze gingen luchtig en heroïek op het zadel zitten, één voet aan de trapper, de andere licht rustend op de grond, één hand aan het stuur, de andere aan de bel. De mu ziek viel in met een snel en opwindend rit me, en daar gingen ze, achter elkaar aan in een blinkende cirkel. De voeten trap ten plechtig en regelmatig, de bellen klin gelden mee met de trommen, soms door sneed de smartkreet van een toeter de lucht en dan vielen de vier andere toeters ook in tot een hels spektakel van gillende en grauwende geluiden, maar toch klonk zelfs onder al dat lawaai het ritme der muziek door. De fietsen reden niet, ze dansten, de benen die de trappers rond draaiden waren tot in iedere vezel mu ziek, iedere vonk op het blinkend metaal versprong op de maat der muziek, iedere toeter en iedere bel speelde mee. Het werd een wonderbaarlijk, fascinerend schouw spel. Soms trad er een meisje naar voren en hing een dunne zijden doek, groen, blauw of rood, over de hoed van een rij der een middeleeuwse jonkvrouwe die de lans van haar geliefde tooide. De doe ken wapperden mee of woeien af en vorm den flarden van kleur in het stof. De lam pen, drie, soms vijf aan iedere fiets, straalden of doofden tot gloeiendrode pun ten met het sneller en langzamer gaan van de krans van blinkend metaal. Ze re den cirkels en dan weer achten. HET WAS EEN FANTASTISCH ballet, ontsproten aan het brein van een krank zinnig geworden choreograaf. Er was geen vreugde aan dit ballet, alleen maar ernst, dodelijke ernst, en spanning, een spanning van tè vast aangedraaide sna ren. Niemand lachte, iedereen Re,ek en, keek, al het leven geconcentreerd in de ogen. Iedereen was zichzelf vergeten en leefde alleen nog maar in die fonkelende tovercirkel. Toen brak de muziek af, plot seling en zonder aanwijsbare reden. Nog één marimbaklank rolde weg lussen de hutten. De blinkende toverkrans viel uit een in vijf fietsen en vijf dodelijk ver moeide jongelui, die ruw ontwaakten uit een verre extase. Ze namen hun fietsen aan de hand en baanden zich een weg dooi de opeengepakte mensen. Bassigny over te brengen naar bij voor beeld de Vlaamse of Hollandse steden. Het gieten van klokken „ter plaatse" geschied de reeds in de Middeleeuwen; Le Bassigny in Lotharingen was de plaats vanwaar de reizende klokkengieters uitzwermden en waar ze op gezette tijden steeds weer te rugkeerden. De geslachten der klokkengie ters droegen namen als Aubertin, Rogier, Symon, Brutel, Vaillant, Michelin, He mony en verscheidene anderen, namen die reeds een bekende klank hadden in de toenmalige geestelijke en burgerlijke krin gen, die de torens van hun kerken en hun steden van een beiaard wilden voorzien. Omstreeks 1609 werd Frans Hemony ge boren uit ouders wier namen thans niet meer bekend zijn. Zijn broer Pieter waar mee hij later een tijdlang is geassocieerd geweest, zag tien jaar later, eveneens in Levécourt, het levenslicht. Voorts is er nog een zuster bekend, die de naam Marga retha kreeg. Reeds in hun kinderjaren leerden de gebroeders het vak en werkten zij mede in de werkplaatsen van hun fa milie. De ervaring van geslachten was de enige scholing; de kennis van het klok- kengieten was als het ware een erfelijke eigenschap geworden. De beide Hemony's Een der klokken van Hemony met de naam van de maker. de Zuidertoren, de Oude-Kerks-toren, de Westertoren Hemony-beiaarden bezitten, alsook het voormalige stadhuis, thans pa leis op de Dam, het enige carillon in Ne derland dat particulier bezit is, namelijk van Koningin Juliana. Ook in Amersfoort Delft, Rotterdam en Haarlem en over de landsgrenzen in Antwerpen, Mainz, Hamburg, Brussel en de steden Brugge en Gent, in Stockholm en niet te vergeten de Sint Rombout te Mechelen hangen klok ken en beiaarden met het opschrift „Fran- ciscus (et Petrus) Hemony me fecit (fe- cerunt), Frans (en Pieter) Hemony heeft (hebben) mij gemaakt". Ze hangen in torens van stads- en raad- Bob Tadema Spornj (Van onze correspondent in Canada) ALS DE TEKENEN niet be driegen, lopen er deze winter meer Canadezen beneden de Poolcirkel in Eskimo-kleren rond dan er bouen. Men is wel eens bang geweest, dat de Canadese Eskimo stilletjes- weg door de moderne maat schappij zou worden opge slokt zonder veel sporen na te laten. Nog nooit is zijn contact met de „bewoonde wereld" echter zo nauw geweest als de laatste tijd. De techniek is zijn jachtgronden binnengedrongen in de vorm van defensie installaties en mijn- en olie- ontginningen, en traditionele bestaansbronnen beginnen hem te ontvallen. Een paar jaar ge leden vestigde hij plotseling de aandacht op zich door zijn beel dhouiokunst. Het Cana dese departement van noorde lijke aangelegenheden moedig de hem aan en liet zijn werk VERWACHT U tEN 6E.STRÉVC ook in tal van landen in Euro pa tentoonstellen. Hij vond bijna overal zoveel bijval voor zijn vakmanschap en oor spronkelijkheid, dat zijn beeld jes in steen en ivoor nu een ruim afzetgebied hebben. WAT HET MAKEN betreft van kleren, die bestand zijn tegen bittere kou, wint nie mand het van de Eskimo. Warme kleren zijn voor hem een kwestie van lijfsbehoud. Vandaar zijn meesterschap. Het principe waar hij bij het maken van zijn winterkleren van uitgaat, is heel eenvoudig: warme lucht stijgt naar boven en als je nu maar zorgt, dat de door het lichaam verwarm de lucht niet kan ontsnappen, dan is het grootste pi-obleem al opgelost. Het resultaat van die redenering was de Eskimo- parka, een tamelijk ruim han gende jas van huid, met daar aan vast een capuchon, afge- zoomd met langharig bont ter bescherming tegen jacht- sneeuw. Het geheel is aan de hals goed afgesloten, zodat alle warmte behouden blijft. Het departement van noordelijke aangelegenheden heeft de Es kimo nu het grillige pad van de mode opgestuurd. Het heeft nagegaan of er voor die Es- kimokleding, degelijk, prak tisch en aantrekkelijk als ze is, misschien kopers zijn onder de Canadezen, die weliswaar prat gaan op alle gemakken waarmee ze zich hebben weten te omringen, maar die het 's winters buiten toch verre van behaaglijk hebben in hun twintigste eeuwse kleren. AMBTENAREN ZIJN nu bezig overleg te plegen met winkels en warenhuizen om te zien of er voldoende belang stelling is voor de Eskimo- produkten om er een verkoop organisatie voor op te zetten. Een dergelijke kleding-in- dustrie zou opnieuw een prachtige bron van inkomsten zijn, omdat het niet bij parka's alleen behoeft te blijven. De Eskimo's kunnen ook cein tuurs, handschoenen en wan ten, sokken en mutsen en der gelijke maken. Om het publiek alvast een voorproefje te geven van wat komen gaat, heeft het departement op het Shakespeare Festival, dat ook dit jaar weer in Stratford, On tario, wordt gehouden, een ex positie ingericht van Eskimo- kleding en artikelen die straks overal te koop zullen zijn. DIE EXPOSITIE gaat straks op tournee door landen in Europa en de bedoeling is om er afzetgebieden te vinden voor het Eskimo-handwerk. Bovendien heeft een groep Canadese kledingfabrikanten een collectie kleding op de markt gebracht, die een ge trouwe nabootsing is van de Eskimo-parka. Ze heten „kul- e-tuks", het Eskimo-woord voor parka, en ze zijn gemaakt van moderne kunstweefsels zoals orlon-bont en nylonstof- fen. Ze zijn echter precies zo gemaakt als de Eskimo's zelf hun parka's vervaardigen. De capuchon en het rugstuk zijn uit één stuk. Ze hebben geen zoom aan de hals en de kap is afgezet met langharig bont. De kleuren die er voor zijn gebruikt, herinneren aan het hoge noorden waar de jassen, wat vorm betreft, vandaan ko men: toendra-bruin, aurora- blauw en zonnerood en ze zijn opgevrolijkt met een imitatie borduurwerk, dat de echte Eskimo-kleding zo opvallend- aantrekkelijk maakt. NATUURLIJK MISSEN ze de „echtheid" van het Eskimo- handwerk, maar ze zullen er ongetwijfeld aan meehelpen om de aandacht te vestigen op het vernuft van de „man in het hoge noorden". De Cana dese kledingindustrie bracht de parka's in het heetst van de hete zomer uit, maar dat heeft de kooplust van het ko pende publiek niet kunnen blussen. Het ziet er naar uit, dat men de roos heeft geraakt. Dat kan de Eskimo hopelijk zullen wellicht reeds in hun jeugd vele reizen met hun vader of familieleden heb ben gemaakt, maar ook zij keerden ge regeld naar Le Bassigny terug. Toen Frans 25 jaar oud was schijnt hij met z'n broer Pieter Lotharingen echter definitief te hebben verlaten. IN 1636 GIET FRANS, tezamen met een zekere Joseph Michelin, die later zijn zwager worden zou, zijn eerste klok als zelfstandig gieter. Pieter deed zulks in 1640, tezamen met Frans. Beide klokken waren bestemd voor plaatsen in Oost- Friesland en wel voor Repelen en Wan- kum. Ruim dertig jaren was Frans oud toen hij trouwde met Marie Michelin, even als hij een telg van oud Lotharings klok kengietersgeslacht. Toen heeft hij zich ver moedelijk, met zijn broer Pieter, in Zut phen gevestigd. In compagnonschap go ten zij dat jaar (1641) hun eerste klokken in Nederland, een zogenaamde „drie-ge- lui" voor Goor in het Oversticht. In 1642 wordt de eerste zoon van Frans geboren, die dezelfde naam krijgt als de vader; drie jaar later komt er een dochter die Anna Margaretha wordt gedoopt. In 1646 schijnt het compagnonschap met Pieter verbro ken te zijn en de laatste een gieterij te hebben gevestigd in Herford. In 1647 krijgt Frans het poorterschap van Zutphen. VELE BEIAARDEN, luiklokken, maar ook geschut waren door Frans reeds ge goten en geleverd, werkstukken die hem algemene bekendheid bezorgden, toen hij op 10 december 1655 officieel door burge- meesteren werd aangesteld als stadsklok ken- en geschutgieter van de grote koop stad Amsterdam. Twee jaren later, in 1657 vestigt hij zich daar met zijn gezin. Zes september 1661 sterft zijn vrouw, Marie Michelin, die in de Nieuwe Kerk te Amsterdam wordt begraven. Zes jaar la ter, in 1667 sterft Frans zelf en ook diens stoffelijk overschot wordt op 24 mei in de Nieuwe kerk te rusten gelegd. Pieter vond daar zijn graf in 1690, in welk jaar deze op 71-jarige leeftijd voor altijd de ogen sloot. VEEL CARILLONS en luiklokken in ons land verklanken nog immer de roem van de Hemony's; van Frans zowel als van Pieter. Maar niet alleen die vele klok ken getuigen van hun vakmanschap want behalve nog het geschut, dat zij goten in tijden van beroering, vertellen daarvan ook de beelden op het Koninklijk paleis te Amsterdam. Deze beelden: de Voorzich tigheid, de Matigheid, de Rechtvaardig heid, de Vrede, de Waakzaamheid en At las, de wereld-torsende, ontworpen door Quellinus, zijn door Frans in de jaren 1662 tot 1665 in brons gegoten. Maar de klokken bezorgden de Hemony's toch de grootste roem en wél mocht Joost van den Vondel hen en hun klokken bezingen in zijn lof dicht: „Op het klockmusyck t'Amster dam". KLOKKEN EN BEIAARDEN hangen nu in vele torens en zingen hun „klockmu syck" over daken en straten. Zo in de Sint Lebuinus van Deventer, de Sint Pancras van Enkhuizen en de stadhuistoren van De Bosch. Te Utrecht in de Nicolai-toren, in Culemborg en vooral in Amsterdam, waar Zo werden de klokken door Hemony gegoten. Links de gietoven, rechts het gereedmaken van de „mantel" en de „binnenkern" waartussen het vloei bare metaal voor de klok gegoten zal worden. huizen en van kerken, zowel katholieke als hervormde, want 't deerde de toenmalige kerkmeesteren van de staatskerk niet dat hun klokken werden gegoten door de ka tholieke Hemony's. NA DE DOOD van Pieter in 1690 te Amsterdam heeft geen Hemony meer klokken gegoten. Hij stierf ongehuwd. De laatste jaren van zijn leven was hij licha melijk niet meer in staat het zware werk te verrichten. In 1678 heeft hij zijn laatste beiaard gegoten. Frans II, de zoon van Frans Hemony die in 1667 was gestorven, was geen klok ken- en geschutgieter. In 1690 woonde hij te Gouda. Hij was in Amsterdam gehuwd met Geertruy van Soest. Uit dat huwelijk werden vijf kinderen geboren, vier jon gens: Frans III, Pieter-Paulus, Arnoldus en Floris, alsmede een dochter, Johanna- Maria. Maar ook de kleinzonen van de be roemde Frans traden niet in de voetstap pen van hun grootvader. Ze waren zeer bemiddeld, want de klokken-, geschut- en beeldengieterij van Frans I en Pieter was zeer lucratief gebleken en het vermogen bovendien zeer goed beheerd. Frans II kocht in 1683 het „Huys te Voorn", een heerlijkheid bij Utrecht. Frans III erfde de heerlijkheid na de dood van zijn vader in 1690, hetzelfde jaar dus dat oom Pieter stierf. Maar evenals deze is ook Frans III altijd vrijgezel gebleven; in 1726 stierf „d'Heer Frangois Hemony, heere van Voorn, bejaerd jonghman", al dus André Lehr. Van die tijd af is de naam Hemony uit de geschiedenis verdwenen. Van de ande ren is niets bekend dan alleen van Anna Margaretha, de dochter van de eerste Frans, dat zij ongehuwd is gebleven en als „geestelijke dochter" of „Roomsch Clop- jen" haar Amsterdamse broeders en zus ters in het (oude) geloof heeft bijgestaan. NOCH DE ZOON, noch een der kleinzo nen van Frans Hemony de eerste hebben diens stiel dus overgenomen. Broer Pieter volgde hem in 1668 op als stadsklokken- en geschutgieter van Amsterdam. Zijn werk werd in 1681, toen hij niet meer in staat was het vak uit te oefenen, weliswaar voortgezet; niet echter door een Hemony maar door zijn neef, Mamertus Frémy, die hij in het vak had opgeleid. Toen de naam Hemony niet meer met de kunst van het klokkengieten verbonden was, taande de kunst. Wel werden er in Ne derland nog klokken en beiaarden ver vaardigd, maar het waren noch in letter lijke, noch in figuurlijke betekenis „Hemo- ny-klokken". Pas in onze eeuw bereikten Nederlandse klokkengieters weer het peil waarvan de Hemony's in de zeventiende eeuw het monopolie bezaten. Een hóger peil zelfs nog, omdat de middelen van de twintigste eeuw nu eenmaal technisch- superieur zijn aan die van de zeventiende. W. Prins

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 16