FRANCOIS HEMONY GRONDLEGGER VAN DE
KLOKKENGIETERSKUNST IN DE NEDERLANDEN
JSaitet
dec
meCxifdecs
Eskimo-parka's zijn zeer gewilde winterkleding in Canada
Erbij
Primitieve negerdans
midden in het oerzvoud
op fonkelende fietsen
ZATERDAG 31 OKTOBER 1959
PAGINA VIER
DE NACHT STOND warm en duister
boven Gawal en de lucht tussen hemel
en aarde was vervuld, van het gedreun
der trommen. Jn het duister leek alles
mee te dreunen en te trillen op dat
grommende ritme. Soms klonk het me
talig geklepper van, de castagnetten
boven alles uit, dan was het even stil en
zong de marimba een paar droeve
klachten. Dan namen de trommen het
ritme Weer over. Het hart van dat ge
dreun lag in een kleine, stille poel van
licht tussen nauw saamgedromde hut
ten, De zware lemen muren en de hoge
strooien puntdaken sloten het licht in
binnen een intieme kleine ruimte, die tot-
in de uiterste hoekjes met mensen ge
vuld. was, met uitzondering van een
kleine ronde arenadie als uitgehakt lag
tussen de kompakte mensenmassa. In
die arena brandden een paar olie
lampen, die een warme oranje schijn
wierpen over de glimmende zwarte ge
zichten, die een fries vormden boven
een muur van bonte kleuren; de zon
dagse kleren van de vrouwen van
Gawal.
HET ORKEST zat bijeen in de buurt van
de grootste olielamp. De marimba stond
vooraan, een primitief instrument van
houten latjes boven het klankbord van
oranje kalebassen, maar de klanken er
van waren verre van primitief. Ze waren
rond en vol en zeldzaam melodieus, en
iedere klank hing even als een gepolijst
bolletje in de ruimte, eer het onderging
in het ritme der trommen. De man, die
de marimba bespeelde, was oud en rim
pelig. Zijn grijze haar leek op een heel
grote katoenbol. Zijn gezicht was rimpe
lig als een oud appeltje, en tussen de
crêpe-achtige oogleden had hij de glim
mende, melancholieke oogjes van een aap
je. Maar zijn handen waren wonderlijk ge
noeg niet oud, ze waren sterk, met ijzer
harde spieren en gespannen pezen, en met
de kleine hamertjes bespeelden zij de ma
rimba als een meester in het vak. Aan zijn
polsen had hij ijzeren castagnetten, die
meeklepperden in het ritme der hamer
tjes.
Naast hem zat een vrouw in donker
paars katoen met een goudbruine hoofd
doek. Ook zij had castagnetten aan de
polsen, haar enige instrumenten, en ze
ondersteunde daarmee het geratel van de
zijne in een eender tempo. Haar bruine
handen fladderden heen en weer, een goed
kope vergulde armband gleed langs haar
bruine arm omhoog en omlaag, haar ge
zicht stond strak van spanning.
OM HEN HEEN stonden de trommen,
grote en kleine, staande en liggende, met
hoge en met lage klanken, ze vulden de
ruimten tussen de marimbaklanken aan
met een sonoor gedreun, dat voor de
nauwkeurige luisteraar uiteen viel in
duizend kleine klanken. Er waren trom
men die ritselden, en trommen die bons
den, er waren trage en langzame en er
waren snelle, nerveuze trommen. Alle
werden ze door mannen bespeeld, met de
handen of met haakvormig gebogen stok
jes, die als khokelige vingers op fle hard-
gespannen huiden tikten. Soms stond een
van de mannen op om het trommelvel be
ter te spannen bij een klein vuurtje. Daar
stond een bakje water waarmee voorzich
tig het trommelvel besprenkeld werd, en
daarna droogde hij het vel boven het vuur
tje, waarbij één vinger ritmisch bleef tik
ken tot zijn gevoelige oren wisten, dat hij
nu de enige juiste klank gevonden had.
Dan keerde hij terug bij de anderen, nam
zijn plaats weer in en viel onfeilbaar juist
in bij het moeilijke en ingewikkelde ritme
van de dans.
IN HET MIDDEN van de arena dansten
enkele vrouwen. Als dans was het niet veel
bijzonders, de muziek was veel geraffi
neerder dan de passen, die hun schuifelen
de voeten in het stuivende stof maakten.
Maar de overgave waarmee ze dansten
maakte alles goed. Ze hadden de met kleu
rige tulbanden gedekte hoofden in de nek
geworpen, de brede purperen monden
lachten, de grote zwarte ogen straalden.
Ze waren gekleed in kleurig katoen, en
klatergoud blonk aan hals en voeten en
armen. Ze dansten zuiver en alleen om het
genoegen van het dansen, ze dansten
wulps als bacchanten en ondeugend als
straatkinderen en waren geen moment
aanstotelijk, omdat ze zo zielsvergenoegd
waren en lachten als kinderen. Als een
dans beëindigd was, traden ze terug in
de gelederen, losten op in de kleuren we
meling, en een troepje nieuwe vrouwen en
meisjes trad naar voren om een nieuwe
dans te beginnen. Eerst was er een pro
beren, een zoeken naar het ritme, de mu
ziek speelde aarzelend, de voeten bewo
gen als zoekend door het zachte stof, maar
dan ineens barstte een nieuw klanken-
HOEWEL HET GEBOORTEJAAR van Francois Hemony, de schepper van
zo vele welluidende carillons binnen en buiten onze landsgrenzen,
slechts bij benadering kon worden vastgesteld, wordt toch aangeno
men dat hij in 1609, dit jaar dus 350 jaar geleden, te Levécourt in het
vroegere hertogdom Lotharingen het levenslicht aanschouwde. Hoe
wel hij Fransman van geboorte was en gesproten uit een geslacht van
Lotharingse klokkengieters, boekte Hemony in de Lage Landen zijn
grootste triomfen en bracht daar zijn kunst tot de hoogste graad van
het in zijn tijd mogelijke. Eerst van Zutphen, later van Amsterdam uit,
waar het stadsbestuur hem en zijn broer Pieter aan het Molenpad
bij de Keizersgracht een oude geschutgieterij ter beschikking stelde,
vonden de Hemony-beiaarden, waarvan vele nog in onze dagen hun
klanken over stad en land uitstrooien, hun weg naar alle streken van
de noordelijke en zuidelijke Nederlanden, naar Duitsland en zelfs naar
Scandinavië.
HET DORP LEVéCOURT. in het huidi
ge departement van Haut-Marne, het ge
bied waar de Maas ontspringt, ligt in een
landstreek die Le Bassigny wordt gehe
ten. Hier woonden de ambachtslieden, die
zich van geslacht op geslacht bezig hiel
den met het gieten van klokken. Deze klok
ken werden niet alle in Le Bassigny ge
goten al woonden en werkten daar dan ve
le families die zich met die kunst bezig
hielden. De klokkengieters waren veelal
reizende ambachtslieden, die hun stiel uit
oefenden waar de klokken hun bestemming
vonden. Deze gang van zaken behoeft geen
verwondering te wekken. De transportmid
delen van die tijd waren zeker niet bijster
geschikt en ook niet toereikend om klok
ken van honderden ponden zwaar van Le
gamma los en de vrouwen wisten hun
dans. Het waren lang niet allemaal jonge
vrouwen en prille meisjes. Er leek geen
leeftijdsgrens te bestaan voor het dansen.
Heel dikke moekes sprongen even opge
wekt rond, even licht en lenig als nauw
volwassen meisjes, en één oude vrouw in
bloedrood katoen verwekte zo'n opzien dat
de anderen terzijde weken en haar, de on
betwiste meesteres, een solo lieten, dan
sen. Ze bleek soepel als een slang en vlug
als een sprinkhaan. Zij was het, die als
eerste heel ingewikkelde passen begon te
maken, een schuifelen, afgewisseld met
kleine, draaiende sprongen, een zwaaien
van de armen, een buigen van de lenige
handen. Zelfs haar hoofd danste mee. Op
de lange, magere hals deinde en boog en
knikte het gracieus mee met het bewe
gende lichaam.
EEN JONG MEISJE voegde zich bij
haar, de ogen strak op hgar voeten ge
richt, de dans beproevend, het ritme be
tastend, tot ook zij wist waar het om ging
en ze naast de oude vrouw wiegend door
de arena ging. Er kwam een derde vrouw,
een vierde, een vijfde. Ten slotte sloten
alle vrouwen zich tot een kring, een ronde
regenboog van bonte kleuren, de handen
op de heupen van de voorgangster, een
krans van vrouwelijke uitdaging, van blin
kende ogen en lachende monden, van ver
leidelijke lichamen en lokkende blikken.
En toen was het ineens uit, zonder ken
bare aanleiding, zonder enige waarschu
wing. De muziek zweeg, de vrouwen gin
gen uiteen alsof er niets gebeurd was, ze
gingen weer tussen de anderen staan,
lachten en babbelden zacht met elkaar.
ER VIEL EEN PAUZE waarin een
merkbare spanning begon te ontstaan.
Meerdere mannen gingen hun trommen
bijspannen, de marimbaspeler tikkelde
met zijn hamertjes kleine geluidjes uit de
houten latjes, en met veel geduw en goed
moedig gelach werd de arena aanmerke
lijk vergroot tot alle mensen tot één blok
waren saamgeperst. In die menigte spleet
nog een gaatje open om een toegang te
vormen voor hen, die nu een voorstelling
gingen geven. Ze betraden de arena als
hoogmoedige toreadors, als sierlijke bal
letdansers, als de helden van een voetbal
stadion. Rechtop, schijnbaar niets ziende,
maar zich in hun vingertoppen bewust van
het bewonderend gemompel om hen heen.
Vijf jongemannen in shorts en zijden sport
hemden, met heel dure schoenen aan hun
voeten, met hoeden op en met fantasti
sche zonnebrillen getooid. De jeunesse do-
rée van Gawal, de gezochte rijke vrijge
zellen, de kruisingen tussen nozems en
playboys. En elk van hen voerde aan de
rechterhand een fiets mee, of eigenlijk
geen fiets, maar een blinkend, kleurig,
fonkelend wonderding vol spiegeltjes en
toeters en lampen, richtingaanwijzers en
met glimmende spijkers en veel franje
versierde zadels en tassen. De wielen wa
ren geen verzameling velgen en spaken,
maar glanzende raderen, waarlangs ster
ren op en neer sproeiden. De zadels wa
ren niet meer dingen van schuimrubber
en zeildoek, maar zetels. En al de blinken
de dingetjes werden tot de fetisjen van de
alleen zaligmakende evolutie!
ZE STELDEN ZICH op in een cirkel, ze
gingen luchtig en heroïek op het zadel
zitten, één voet aan de trapper, de andere
licht rustend op de grond, één hand aan
het stuur, de andere aan de bel. De mu
ziek viel in met een snel en opwindend rit
me, en daar gingen ze, achter elkaar aan
in een blinkende cirkel. De voeten trap
ten plechtig en regelmatig, de bellen klin
gelden mee met de trommen, soms door
sneed de smartkreet van een toeter de
lucht en dan vielen de vier andere toeters
ook in tot een hels spektakel van gillende
en grauwende geluiden, maar toch klonk
zelfs onder al dat lawaai het ritme der
muziek door. De fietsen reden niet, ze
dansten, de benen die de trappers rond
draaiden waren tot in iedere vezel mu
ziek, iedere vonk op het blinkend metaal
versprong op de maat der muziek, iedere
toeter en iedere bel speelde mee. Het werd
een wonderbaarlijk, fascinerend schouw
spel. Soms trad er een meisje naar voren
en hing een dunne zijden doek, groen,
blauw of rood, over de hoed van een rij
der een middeleeuwse jonkvrouwe die
de lans van haar geliefde tooide. De doe
ken wapperden mee of woeien af en vorm
den flarden van kleur in het stof. De lam
pen, drie, soms vijf aan iedere fiets,
straalden of doofden tot gloeiendrode pun
ten met het sneller en langzamer gaan
van de krans van blinkend metaal. Ze re
den cirkels en dan weer achten.
HET WAS EEN FANTASTISCH ballet,
ontsproten aan het brein van een krank
zinnig geworden choreograaf. Er was
geen vreugde aan dit ballet, alleen maar
ernst, dodelijke ernst, en spanning, een
spanning van tè vast aangedraaide sna
ren. Niemand lachte, iedereen Re,ek en,
keek, al het leven geconcentreerd in de
ogen. Iedereen was zichzelf vergeten en
leefde alleen nog maar in die fonkelende
tovercirkel. Toen brak de muziek af, plot
seling en zonder aanwijsbare reden. Nog
één marimbaklank rolde weg lussen de
hutten. De blinkende toverkrans viel uit
een in vijf fietsen en vijf dodelijk ver
moeide jongelui, die ruw ontwaakten uit
een verre extase. Ze namen hun fietsen
aan de hand en baanden zich een weg dooi
de opeengepakte mensen.
Bassigny over te brengen naar bij voor
beeld de Vlaamse of Hollandse steden. Het
gieten van klokken „ter plaatse" geschied
de reeds in de Middeleeuwen; Le Bassigny
in Lotharingen was de plaats vanwaar de
reizende klokkengieters uitzwermden en
waar ze op gezette tijden steeds weer te
rugkeerden. De geslachten der klokkengie
ters droegen namen als Aubertin, Rogier,
Symon, Brutel, Vaillant, Michelin, He
mony en verscheidene anderen, namen die
reeds een bekende klank hadden in de
toenmalige geestelijke en burgerlijke krin
gen, die de torens van hun kerken en hun
steden van een beiaard wilden voorzien.
Omstreeks 1609 werd Frans Hemony ge
boren uit ouders wier namen thans niet
meer bekend zijn. Zijn broer Pieter waar
mee hij later een tijdlang is geassocieerd
geweest, zag tien jaar later, eveneens in
Levécourt, het levenslicht. Voorts is er nog
een zuster bekend, die de naam Marga
retha kreeg. Reeds in hun kinderjaren
leerden de gebroeders het vak en werkten
zij mede in de werkplaatsen van hun fa
milie. De ervaring van geslachten was
de enige scholing; de kennis van het klok-
kengieten was als het ware een erfelijke
eigenschap geworden. De beide Hemony's
Een der klokken van Hemony met de
naam van de maker.
de Zuidertoren, de Oude-Kerks-toren, de
Westertoren Hemony-beiaarden bezitten,
alsook het voormalige stadhuis, thans pa
leis op de Dam, het enige carillon in Ne
derland dat particulier bezit is, namelijk
van Koningin Juliana. Ook in Amersfoort
Delft, Rotterdam en Haarlem en over
de landsgrenzen in Antwerpen, Mainz,
Hamburg, Brussel en de steden Brugge
en Gent, in Stockholm en niet te vergeten
de Sint Rombout te Mechelen hangen klok
ken en beiaarden met het opschrift „Fran-
ciscus (et Petrus) Hemony me fecit (fe-
cerunt), Frans (en Pieter) Hemony heeft
(hebben) mij gemaakt".
Ze hangen in torens van stads- en raad-
Bob Tadema Spornj
(Van onze correspondent in
Canada)
ALS DE TEKENEN niet be
driegen, lopen er deze winter
meer Canadezen beneden de
Poolcirkel in Eskimo-kleren
rond dan er bouen. Men is
wel eens bang geweest, dat de
Canadese Eskimo stilletjes-
weg door de moderne maat
schappij zou worden opge
slokt zonder veel sporen na te
laten. Nog nooit is zijn contact
met de „bewoonde wereld"
echter zo nauw geweest als de
laatste tijd. De techniek is zijn
jachtgronden binnengedrongen
in de vorm van defensie
installaties en mijn- en olie-
ontginningen, en traditionele
bestaansbronnen beginnen hem
te ontvallen. Een paar jaar ge
leden vestigde hij plotseling
de aandacht op zich door zijn
beel dhouiokunst. Het Cana
dese departement van noorde
lijke aangelegenheden moedig
de hem aan en liet zijn werk
VERWACHT U tEN 6E.STRÉVC
ook in tal van landen in Euro
pa tentoonstellen. Hij vond
bijna overal zoveel bijval voor
zijn vakmanschap en oor
spronkelijkheid, dat zijn beeld
jes in steen en ivoor nu
een ruim afzetgebied hebben.
WAT HET MAKEN betreft
van kleren, die bestand zijn
tegen bittere kou, wint nie
mand het van de Eskimo.
Warme kleren zijn voor hem
een kwestie van lijfsbehoud.
Vandaar zijn meesterschap.
Het principe waar hij bij het
maken van zijn winterkleren
van uitgaat, is heel eenvoudig:
warme lucht stijgt naar boven
en als je nu maar zorgt, dat
de door het lichaam verwarm
de lucht niet kan ontsnappen,
dan is het grootste pi-obleem
al opgelost. Het resultaat van
die redenering was de Eskimo-
parka, een tamelijk ruim han
gende jas van huid, met daar
aan vast een capuchon, afge-
zoomd met langharig bont ter
bescherming tegen jacht-
sneeuw. Het geheel is aan de
hals goed afgesloten, zodat alle
warmte behouden blijft. Het
departement van noordelijke
aangelegenheden heeft de Es
kimo nu het grillige pad van
de mode opgestuurd. Het heeft
nagegaan of er voor die Es-
kimokleding, degelijk, prak
tisch en aantrekkelijk als ze
is, misschien kopers zijn onder
de Canadezen, die weliswaar
prat gaan op alle gemakken
waarmee ze zich hebben weten
te omringen, maar die het
's winters buiten toch verre
van behaaglijk hebben in hun
twintigste eeuwse kleren.
AMBTENAREN ZIJN nu
bezig overleg te plegen met
winkels en warenhuizen om te
zien of er voldoende belang
stelling is voor de Eskimo-
produkten om er een verkoop
organisatie voor op te zetten.
Een dergelijke kleding-in-
dustrie zou opnieuw een
prachtige bron van inkomsten
zijn, omdat het niet bij parka's
alleen behoeft te blijven. De
Eskimo's kunnen ook cein
tuurs, handschoenen en wan
ten, sokken en mutsen en der
gelijke maken. Om het publiek
alvast een voorproefje te
geven van wat komen gaat,
heeft het departement op het
Shakespeare Festival, dat ook
dit jaar weer in Stratford, On
tario, wordt gehouden, een ex
positie ingericht van Eskimo-
kleding en artikelen die straks
overal te koop zullen zijn.
DIE EXPOSITIE gaat straks
op tournee door landen in
Europa en de bedoeling is om
er afzetgebieden te vinden
voor het Eskimo-handwerk.
Bovendien heeft een groep
Canadese kledingfabrikanten
een collectie kleding op de
markt gebracht, die een ge
trouwe nabootsing is van de
Eskimo-parka. Ze heten „kul-
e-tuks", het Eskimo-woord
voor parka, en ze zijn gemaakt
van moderne kunstweefsels
zoals orlon-bont en nylonstof-
fen. Ze zijn echter precies zo
gemaakt als de Eskimo's zelf
hun parka's vervaardigen. De
capuchon en het rugstuk zijn
uit één stuk. Ze hebben geen
zoom aan de hals en de kap is
afgezet met langharig bont.
De kleuren die er voor zijn
gebruikt, herinneren aan het
hoge noorden waar de jassen,
wat vorm betreft, vandaan ko
men: toendra-bruin, aurora-
blauw en zonnerood en ze zijn
opgevrolijkt met een imitatie
borduurwerk, dat de echte
Eskimo-kleding zo opvallend-
aantrekkelijk maakt.
NATUURLIJK MISSEN ze
de „echtheid" van het Eskimo-
handwerk, maar ze zullen er
ongetwijfeld aan meehelpen
om de aandacht te vestigen op
het vernuft van de „man in
het hoge noorden". De Cana
dese kledingindustrie bracht
de parka's in het heetst van
de hete zomer uit, maar dat
heeft de kooplust van het ko
pende publiek niet kunnen
blussen. Het ziet er naar uit,
dat men de roos heeft geraakt.
Dat kan de Eskimo hopelijk
zullen wellicht reeds in hun jeugd vele
reizen met hun vader of familieleden heb
ben gemaakt, maar ook zij keerden ge
regeld naar Le Bassigny terug. Toen
Frans 25 jaar oud was schijnt hij met z'n
broer Pieter Lotharingen echter definitief
te hebben verlaten.
IN 1636 GIET FRANS, tezamen met een
zekere Joseph Michelin, die later zijn
zwager worden zou, zijn eerste klok als
zelfstandig gieter. Pieter deed zulks in
1640, tezamen met Frans. Beide klokken
waren bestemd voor plaatsen in Oost-
Friesland en wel voor Repelen en Wan-
kum. Ruim dertig jaren was Frans oud
toen hij trouwde met Marie Michelin, even
als hij een telg van oud Lotharings klok
kengietersgeslacht. Toen heeft hij zich ver
moedelijk, met zijn broer Pieter, in Zut
phen gevestigd. In compagnonschap go
ten zij dat jaar (1641) hun eerste klokken
in Nederland, een zogenaamde „drie-ge-
lui" voor Goor in het Oversticht. In 1642
wordt de eerste zoon van Frans geboren,
die dezelfde naam krijgt als de vader; drie
jaar later komt er een dochter die Anna
Margaretha wordt gedoopt. In 1646 schijnt
het compagnonschap met Pieter verbro
ken te zijn en de laatste een gieterij te
hebben gevestigd in Herford. In 1647
krijgt Frans het poorterschap van Zutphen.
VELE BEIAARDEN, luiklokken, maar
ook geschut waren door Frans reeds ge
goten en geleverd, werkstukken die hem
algemene bekendheid bezorgden, toen hij
op 10 december 1655 officieel door burge-
meesteren werd aangesteld als stadsklok
ken- en geschutgieter van de grote koop
stad Amsterdam. Twee jaren later, in 1657
vestigt hij zich daar met zijn gezin.
Zes september 1661 sterft zijn vrouw,
Marie Michelin, die in de Nieuwe Kerk te
Amsterdam wordt begraven. Zes jaar la
ter, in 1667 sterft Frans zelf en ook diens
stoffelijk overschot wordt op 24 mei in de
Nieuwe kerk te rusten gelegd. Pieter vond
daar zijn graf in 1690, in welk jaar deze
op 71-jarige leeftijd voor altijd de ogen
sloot.
VEEL CARILLONS en luiklokken in
ons land verklanken nog immer de roem
van de Hemony's; van Frans zowel als
van Pieter. Maar niet alleen die vele klok
ken getuigen van hun vakmanschap want
behalve nog het geschut, dat zij goten in
tijden van beroering, vertellen daarvan
ook de beelden op het Koninklijk paleis te
Amsterdam. Deze beelden: de Voorzich
tigheid, de Matigheid, de Rechtvaardig
heid, de Vrede, de Waakzaamheid en At
las, de wereld-torsende, ontworpen door
Quellinus, zijn door Frans in de jaren 1662
tot 1665 in brons gegoten. Maar de klokken
bezorgden de Hemony's toch de grootste
roem en wél mocht Joost van den Vondel
hen en hun klokken bezingen in zijn lof
dicht: „Op het klockmusyck t'Amster
dam".
KLOKKEN EN BEIAARDEN hangen nu
in vele torens en zingen hun „klockmu
syck" over daken en straten. Zo in de Sint
Lebuinus van Deventer, de Sint Pancras
van Enkhuizen en de stadhuistoren van De
Bosch. Te Utrecht in de Nicolai-toren, in
Culemborg en vooral in Amsterdam, waar
Zo werden de klokken door Hemony
gegoten. Links de gietoven, rechts het
gereedmaken van de „mantel" en de
„binnenkern" waartussen het vloei
bare metaal voor de klok gegoten zal
worden.
huizen en van kerken, zowel katholieke als
hervormde, want 't deerde de toenmalige
kerkmeesteren van de staatskerk niet dat
hun klokken werden gegoten door de ka
tholieke Hemony's.
NA DE DOOD van Pieter in 1690 te
Amsterdam heeft geen Hemony meer
klokken gegoten. Hij stierf ongehuwd. De
laatste jaren van zijn leven was hij licha
melijk niet meer in staat het zware werk
te verrichten. In 1678 heeft hij zijn laatste
beiaard gegoten.
Frans II, de zoon van Frans Hemony
die in 1667 was gestorven, was geen klok
ken- en geschutgieter. In 1690 woonde hij
te Gouda. Hij was in Amsterdam gehuwd
met Geertruy van Soest. Uit dat huwelijk
werden vijf kinderen geboren, vier jon
gens: Frans III, Pieter-Paulus, Arnoldus
en Floris, alsmede een dochter, Johanna-
Maria. Maar ook de kleinzonen van de be
roemde Frans traden niet in de voetstap
pen van hun grootvader. Ze waren zeer
bemiddeld, want de klokken-, geschut- en
beeldengieterij van Frans I en Pieter was
zeer lucratief gebleken en het vermogen
bovendien zeer goed beheerd.
Frans II kocht in 1683 het „Huys te
Voorn", een heerlijkheid bij Utrecht.
Frans III erfde de heerlijkheid na de dood
van zijn vader in 1690, hetzelfde jaar dus
dat oom Pieter stierf. Maar evenals deze
is ook Frans III altijd vrijgezel gebleven;
in 1726 stierf „d'Heer Frangois Hemony,
heere van Voorn, bejaerd jonghman", al
dus André Lehr.
Van die tijd af is de naam Hemony uit
de geschiedenis verdwenen. Van de ande
ren is niets bekend dan alleen van Anna
Margaretha, de dochter van de eerste
Frans, dat zij ongehuwd is gebleven en als
„geestelijke dochter" of „Roomsch Clop-
jen" haar Amsterdamse broeders en zus
ters in het (oude) geloof heeft bijgestaan.
NOCH DE ZOON, noch een der kleinzo
nen van Frans Hemony de eerste hebben
diens stiel dus overgenomen. Broer Pieter
volgde hem in 1668 op als stadsklokken- en
geschutgieter van Amsterdam. Zijn werk
werd in 1681, toen hij niet meer in staat
was het vak uit te oefenen, weliswaar
voortgezet; niet echter door een Hemony
maar door zijn neef, Mamertus Frémy,
die hij in het vak had opgeleid.
Toen de naam Hemony niet meer met
de kunst van het klokkengieten verbonden
was, taande de kunst. Wel werden er in Ne
derland nog klokken en beiaarden ver
vaardigd, maar het waren noch in letter
lijke, noch in figuurlijke betekenis „Hemo-
ny-klokken". Pas in onze eeuw bereikten
Nederlandse klokkengieters weer het peil
waarvan de Hemony's in de zeventiende
eeuw het monopolie bezaten. Een hóger
peil zelfs nog, omdat de middelen van de
twintigste eeuw nu eenmaal technisch-
superieur zijn aan die van de zeventiende.
W. Prins