Nog steeds politieke processen en executies in Hongarije Oorlogsgarderobe van Spaanse Koningen Poolse zorgen Voor zes maanden naar het concentratiekamp Tokoöl als „administratieve maatregel" HONGARIJE IV Nasleep van de revolutie NIET WETEN DE HONGAARSE EMIGRANTEN 0/3 de <~Pracitótoel 3 Duidelijk oordeel DONDERDAG 5 NOVEMBER 1959 „Duidelijk en onherroepelijk" noemde de Nederlandse afgevaai'digde in de spe ciale politieke UNO-commissie gisteren het Nederlandse standpunt ten aanzien van de Zuidafrikaanse apartheidspolitiek. En dat standpunt is afwijzend. Dit resolute geluid voor het internationale forum is vol komen nieuw, doch daarom niet minder verheugend. De uiteenzetting van het Ne derlandse standpunt was bovendien even duidelijk en onherroepelijk als het stand punt zelf„Nederland kan de manier, waarop de Zuidafrikaanse blanken hun zwarte medemensen beschouwen, niet aan vaai'den", zo zeide de heer Meijer, waarmee hij de vinger legde op de kern van het probleem, namelijk het Zuid afrikaanse uitgangspunt van meerder waardigheid der blanken. Bovendien was uit da woorden van deze Nederlandse afgevaardigde op te maken, dat de Nederlandse mening overhelt naai de overtuiging dat de Zuidafrikaanse ras senkwestie een UNO-aangelegenheid is ge worden, waarbij het argument van „bin nenlandse aangelegenheid" niet langer opgeld kan doen. Als Nederland zich desondanks bij stem ming over dit punt van stellingneming zal onthouden, zal de Zuidafrikaanse regering weten dat de traditionele Nederlandse zorgvuldigheid in juridische formaliteiten daar de enige aanleiding toe vormt. Het. in de geschiedenis herhaaldelijk ge kwelde Poolse volk zal thans de buikriem moeten aanhalen. Premier Gomulka heeft onlangs maatregelen aangekondigd tot sa nering van de Poolse economie, die diep ingrijpen in het persoonlijk leven van de Polen. Voorop staan daarbij de rigoureu ze prijsverhogingen van vlees en vet en van andere voedingsmiddelen. Nu zijn dit op zichzelf geen wereldschok kende gebeurtenissen; ieder land, dat in de omstandigheden van Polen verkeerde en het economisch leven gezond wil ma ken zal op soortgelijke manier te werk moeten gaan. Polen ondervindt door de Europese kolêncrisis grote moeilijkheden met de afzet van kolen Polens voor naamste exportprodukt. De betalingsba lans is daardoor negatief geworden en een bezuiniging moet deze weer in even wicht brengen. Belangrijker is de vraag of men nu reeds zou kunnen spreken van een misluk king van de Poolse planeconomie. Sommi gen zien in het ontslag van de Poolse mi nister van Landbouw Eduard Ochab een teken dat hierop zou wijzen. Overigens is hij opgenomen in het Centraal Comité van de communistische partij en er bestaat zelfs de mogelijkheid, dat hij tot tweede secretaris zal worden benoemd. Zo uit de gratie is hij dus toch weer niet. Toch wordt met het aftreden van Ochab een nieuwe „straffere" periode ingeluid. Vóór de „politieke lente" van het najaar van 1956 bestond er in Polen een op stali nistische leest geschoeid, centralistisch economisch systeem. Na de stormachtige gebeurtenissen van oktober en november van dat jaar heeft men gepoogd wat meer speelruimte aan landbouw en industrie te geven. Daarbij werkte men evenwel met vaste prijzen. Het gevolg was een groot tekort, vooral in de vleesbranche, waar door tal van misstanden ontstonden, zoals zeer hoge prijzen op de vrije markt, lan ge rijen voor de winkels e.d. De land bouw, altijd een zwakke stee in de Oost- europese planeconomieën, bleek ook in Polen een bron van vele moeilijkheden te zijn, juist omda' deze een grote mate van vrijheid behield. Thans zal het accent waarschijnlijk meer komen te liggen op een sterke cen trale leiding; prijzen die in overeenstem ming met de werkelijk gemaakte kosten zijn; een vermindering van het aantal ambtenaren en over het algemeen een sta- linistischer aanpak van de vraagstukken. Daarop wijst ook de benoeming van twee nieuwe vice-presidenten Szyr en Tokarski, die typische vertegenwoordigers van het Stalin-tijdperk zijn. Of met deze nieuwe hervormingen een duidelijk bewijs is geleverd voor de on mogelijkheid van planmatige marktbe heersing valt te betwijfelen. De Sovjet- Unie heeft deze organisatiepx-oblemen want daar komen ze ten slotte op neer ook altijd gekend en dat land worstelt er nog mee. Herhaaldelijk heeft men daal de structuur van de economische organi satie moeten wijzigen en in de landbouw zoekt men nog steeds naar het meest ge schikte stelsel. Ieder economisch systeem heeft zijn eigen vraagstukken en water dicht is er waarschijnlijk niet een. Het gaat er slechts om bepaalde economische doeleinden te bereiken, waarbij men te doen krijgt met fundamentele menselij ke waarden. In het Westen zijn dat de menselijke vrijheid en onafhankelijkheid, de sociale zekerheid en het particulier be zit van de produktiemiddelen. In het Oos ten tellen deze waarden veel minder, of zoals bij het laatste punt, in het geheel niet. Het accent ligt daar bijna geheel op de produktieverhoging. Na 1956 heeft men in Polen wat meer vrijheid willen geven, maar dit nu blijkt onverenigbaar met de planeconomie. Het is op dit. punt dat men, althans op grond van de huidige situatie, van een „Poolse mislukking" zou kunnen gaan spreken en daarmee zou dan nog maals bewezen zijn, dat een planecono mie niet te rijmen valt met vrijheid, het zij economische, hetzij politieke, sociale en geestelijke. (Van onze reisredacteur W. L. Brugsma) BOEDAPEST, oktober. In de grijze herfstnevels die deze dagen soms over de Kerepesi-begraafplaats in Boedapest hangen, vervagen de grijze uniformen van de Hongaarse politiemannen een beetje, maar men hoort het grint knerpen onder hun laarzen, wanneer zij het machinepistool op de rug patrouilleren tussen de vierhonderd graven, die door een lage heg van de andere gescheiden zijn. Soms gaan zij verlegen opzij voor andere schimmen: een bleke vrouw met een bosje bloemen, die een kaars komt aansteken op een graf, een oude man die zijn hoed afneemt en liet hoofd buigt. Dan hernemen zij hun wantrouwig staren naar de paar westelijke correspondenten, die kijken naar de namen van de ge- emailleerde foto's op de zerken: Laszlo X., 16 jaar.... Imre Y., 51 jaar...., Ilona Z., 23 jaar. Op die zerken staan veelal nog twee andere woorden: Pro Patria voor het vaderland, en data die altijd tussen 23 oktober en 6 november 1956 liggen. Want de vierhonderd doden van de Kerepesi-begraafplaats behoren tot de duizenden die de Hongaarse opstand kostte. Dat is in deze dagen drie jaar geleden. Het kwade geweten van de Hongaarse regering loopt hier derhalve, patrouille in griize uniformen op zware laarzen en met machinepistolen. Het doet dat ook vijfhonderd meter verder bij een groot mausoleum, gewijd aan de martelaren van de partij. Men ziet er de naam van Bela Kun, stichter van Hon- garije's commune in 1918. Dat mausoleum ziet uit over een lange erelaan met graven aan weerszijden, links de partijleden, die tijdens de revolutie om hals werden gebracht, rechts de dichter Attila Joszef en dan.... Laszlo Raik, de „Titoïst", in 1949 door de stalinist Rakosi gerechtelijk vennoord, in 1956 op gedolven en postuum in ere hersteld. Over al die graven, dat van Laszlo X., 16 jaar, en dat van Laszlo Ra.ik, staart een beeldengroep; een arbeider, zijn vrouw en zijn kind, de banieren van de nieuwe tijd omhoog geheven, de ogen op de toekomst. Zij moeten het nieuwe Honearije symbo liseren, de staat van werkers en hoeren en de onbouw van het socialisme. Maar de zwarte heelden in de mist kunnen de hlik- ken niet afhouden van de graven en de schimmen aan hun voeten. Wat er in de afgelopen drie iaar in Hongarije aan no- litieke arrestaties, processen en executies gebeurde, is maar ten dele bekend. De hoogste schattingen gaan tot veertigdui zend arrestaties, twintigduizend veroorde lingen. vierduizend terechtstellingen. Zijn die cijfers te booa? Misschien. Maar het overgrote deel is in het geheim geschied, de Hongaarse pers heeft er maar een klein, en zorgvuldig voor de publieke con- sumntie geselecteerd, deel van gepubli ceerd. Fen recent voorbeeld van die zwijg zaamheid: dat er van de zomer in het Uj- pestproces acht jonge mensen ter dood veroordeeld en ter dood gebracht zün, is maandenlang doodgezwegen en pas in de afgelopen weken emdelUk door dc rege ringswoordvoerder Laszlo Gyaros toege geven. Gyaros, een cynisch maar niet oneer lijk man. gaf nog meer toe: Hij zei tegen mij: „Het grootste deel van de processen voortkomend uit de contra-revolutionaire en na-contra-revolutionairé periode, is in 1958 afgehandeld. De rest kwam in 1959 aan de beurt. En inderdaad, er zullen er nog een paar volgen." Een eerlijk man, eerlijker blijkbaar dan de Hongaarse mi nister van Buitenlandse Zaken. Endre Sik, die de UNO meedeelde dat in 1958 alle ge rechte! iike vervolgingen wegens contra revolutionaire activiteit waren stopgezet. Laszlo Gyaros gaf nog meer toe: „Ja, er is een concentratiekamp in Hongarije. Het heet Tokoöl en ligt op het Csèpel- eiland (vlak bij het Russische hoofdkwar tier) er zitten prostituees in en zwarte han delaren en ook wat u politieke gevange nen zoudt noemen, in totaal ongeveer tweeduizend. Men kan daar onder een administratieve maatregel van het minis terie van Binnenlandse Zaken voor zes maanden heengezonden worden. Nee, u mag dat kamp niet bezoeken. Het totale aantal van de politieke gevangenen in Hongarije kan ik u niet noemen." Gewapend met Gyaros' erkenningen voelde ik de directeur, de partijsecreta ris en de vakbondssecretaris van de gro te stalen buizenfabriek op Csèpel aan de tand. Een concentratiekamp op Csèpel is er niet, zeiden zij. Maar als de regering het nu toegeeft, zei ik. Oh, ik bedoelde het interneringskamp, meende de partij man. Zo noemen de Fransen hun kampen in Algerije, waar hij zo even tegen te keer gegaan was,- ook, zei ik. Nu ja, die men sen zitten in Tokoöl om tegen zichzelf be schermd te worden, zei de partijman. Dat noemden de Duitsers „Schutzhaft". vond ik. Mijn tolk en de directeur wisten van het bestaan van het kamp trouwens niets af. Dat zeiden de Duitsers over Auschwitz en Dachau ook. zei ik onbeleefd. Tot dit soort onhoffelijkheden wordt men in Hongarije helaas dagelijks ver leid. Wat moet men zeggen als men hoort dat vorig jaar veertig percent van alle ad vocaten, zonder zich te hebben kunnen verdedigen, in geheime comité-zittingen van de lijst der balie geschrapt zijn. Dat de anderen nauwelijks in politieke proces sen durven te pleiten en meestal eerst bij de openbare aanklager gaan informeren wat zij ter verdediging mogen aanvoeren. Wat moet men denken van de secretaris generaal der schx-ij versfederatie, zelf auteux-, die op de vraag of hij van zins is bij de regering aan te dringen op amnes tie voor de verooi'deelde (communisti sche schx'ijvers als Tibor Dery en Gyula Hay (Dery is 65 jaar oud en kreeg negen jaar) zegt: „Ja hoor eens, dat zijn onze zaken niet. Iedex-e verdienstelijke schrij ver1, die .het eens is met de socialistische Hongaarse politie patrouilleert lussen cle graven van de vier honderd gevallen opstandelingen op de Kerepesi-begraafplaatsom demonstraties te voorkomen bij de derde verjaardag van de revolutie. principes, kan bij ons lid worden, maar eerst moet hij zijn status met de autori teiten in het reine bx-engen." Hij meldde ook zijn verlangen tot betere betrekkingen met de westelijke lettei'kundigen. Ik nam de vrijheid hem mee te delen, dat hij daar niet op hoefde te hopen, zolang Dex-y c.s. in de gevangenis zitten. Men voelt in gespx-ekken met Hongaar se regerings- en partijfunctionarissen en hun medereizigers een voortdui-ende kor zelige minachting bij zichzelf opkomen, wanneer zij over de „contra-revolutie" be ginnen. Sommigen wuiven haar noncha lant weg als „een onaangename episode", andei'en hoorde ik zeggen dat „Hongarije zich moest schamen." Er dringen zich dan twee nogal ruwe vergelijkingen op. de ene dat Hongarije een verkracht land is, de andere dat de reggerders, die zich scha men over de Hongaarse strijd met blote handen tegen tanks, er een eunuch-men taliteit op na houden. Maar zelfs die oncomplimenteuze reac tie maakte bij mij plaats voor sprakeloos- heid toen ik de rector van de universiteit en leider van het Patriottische Volksfront, professor Gyula Ortutay ontmoette, een „fellow-traveller" (meelopei*) met twin tig jaar trouwe dienst, wiens bagage on der meer etiketten schuilgaat dan de kof fer van een wereldreiziger. Hij zei met een voldaan glimlachje: „De politieke ontwik keling van onze studenten is uiterst ge zond. In 1956 geloofden zij in de morele superioriteit van het Westen. In 1-957 wa ren zij nog onrustig. Daarna zagen zij in dat alleen de Sovjet-Unie zijn vrienden in Hongarije eerlijk en trouw bijstand had Het standbeeld van Lajos Kossuth. Hij en Sandor Petöfi waren de Hon gaarse vrijheidshelden uit 1S48, toen Hongarije een korte periode van zelfstandigheid verwierf, die het een jaar later tegen Oostenrijkse en Russische troepen niet kon ver dedigen. verleend. Dat heeft hen doen inzien wel ke voor hen de énige weg is." De hoogge leerde heer vergiste zich. Op de Hongaarse universiteiten én de gx-ote staalfabriek van Csèpel gingen de zer dagen kleine gedrukte briefjes rond met vijf woorden erop: „Wij hebben het niet vergeten." In de revolutie van 1956 vluchtten bijna tweehonderdduizend Hongaren naar het buitenland. Van hen zijn er volgens de Hongaarse regering nu 42.000 teruggekeerd. Heimwee, famïlie- banden, moeilijke aanpassing of teleur stelling in het Westen waren daartoe de voornaamste aanleidingen. Drie fac toren lijken de terugkeer nog te be moeilijken: a) repatrianten moeten hun eigen reis bekostigen; b) familie of ken nissen moeten vóór hun terugkeer woongelegenheid voor hen vinden; c) zij moeten een terugkeerver gunning ver werven van de Hongaarse regering, die tevens officiële amnestie inhoudt, of, wanneer zij' zich aan „bepaalde ver grijpen" hebben schuldig gemaakt, een verklaring tekenen, dat zij weten ver volgd te zullen ivorden. Hoewel er geruchten gaan dat Hon garen op grote schaal naar hun land teruggelokt zijn en vervolgens zijn ver oordeeld of verdwenen, heb ik daar geen betrouwbare bevestiging van kunnen verkrijgen. Het grootste deel der repatrianten wordt blijkbaar on gemoeid gelaten. Wel is voorgekomen dat mensen enkele weken voor onder vraging zijn vastgehouden. Kunnen Hongaarse emigranten, die dat loensen, dus veilig terugkeren? Veelal vermoe delijk wel, maar een betrouwbaar ant woord op die vraag is niet te geven, zolang Hongarije een land blijft waar elementaire rechtszekerheid ontbreekt. Enkele opmerkingen Het valt ons soms ineens op dat het kind een belangrijke plaats inneemt in de sa menleving. Daar zijn redenen voor. Een der eerste is: er zij n er zo gewel dig veel. Lezer, het is, wanneer men daar eens op wil letten, verbluffend zovele kinderen als er zijn. En dan is er nog iets: zij zijn er al zo lang. Dat is ook hoogst opmerkelijk: geen historisch boek werk kan men openen of daarin is reeds sprake van kinders. Miljoenen jaren lang reeds, zo kan men rustig constateren in dien men zich wenst te verdiepen in een studie over dit onderwerp, miljarden jaren zelfs reeds zijn er kinderen geweest. Nu, en dat wil toch wel iets zeggen! En wat bliksems veel zijn er! Om daar nog even op terug te komen; daar kan men maar niet met een los grapje, een zoutedropje, een peredrupsje desnoods, aan voorbij gaan: het wemelt er van. Het krioelt ervan. Het is verschrik kelijk zó enorm veel als er van zijn; geen straat kan men oversteken, geen steegje binnentreden, geen plein kruisen of daar ziet men ze aan alle kanten, alle kanten, heen en weer vliegen op driewiélertjes, op skootertjes-ook-wel, op rolschaatsjes, op fietsen en stepjes en gewoon op de been tjes. Vooral valt dit alles op, lezer, op de trappen van por tieken van flatgebouwen, waar alles mooi echoot en galmt en het beton, waarvan zulke percelen opgetrokken zijn, elke fijne hamerslag der kleintjes duizend voudig doet klinken tot in elk binnen kamertje, elk keukentje, elk slaapsalet ivaar zieke personen liggen te ijlen met herfstgriep, waar sterke mannen, neer- gebeukt door over-arbeid, zieltogend neer liggen voor radio en buis en waar opge zweepte, piekharige mevrouwen als dier tjes heen en weer schieten tussen kastje en muur. Elke kreet klinkt met grote, volle echo's door zulke gebouwen; elke gil, elk argeloos lied (desnoods dat van de weerzinwekkende „Tom Dooly" of dat van het „Zeg niet nee, nee, nee, nee" of ge woon maar „Personality") weerklinkt in volle kracht geheel helder in elke be sloten woonruimte, waar architect en goede smaak mooi samengeknutseld hebben en alles zo knus leek en zo „echt thuis" en zo vredig bij de kussenkast. en de worteldoek en het Delftse blauw. De kinders beginnen zich in zulke flat gebouwen, reeds in de fietsenkelders te roeren. Daar storten zij zich, zodra zij binnen komen, in en beginnen te vechten. Dat vechten begeleiden zij door ryt- mische slagen op de verwarmingsbuizen en (uiteraard) schel gegil dat oprijst en oprijst en langs de télevisiemasten om hoogklimt en op gele wieken omhoog- stijgt. Gele wieken, let daar wel op. En dan? Dan komen zij geleidelijk-aan de portiektrappen op. Daar werpen zij de vuilnisbakken geheel naar beneden. Het zijn gemeentelijke vuilnisbakken en op het stadhuis zit burgemeester en bijt zich nerveus de nagels en in elk halletje van die flatwoningen staat een ouder, manne lijk of vrouwelijk, een grootvader, een grootmoeder, een ongehuwde heer, een ongehuwde dame, een nerveuze kwant, een persoon met (blauw) schuim om de lippen, een dove dame, een man op kruk ken, een koortspatiënt en in elk halle tje worden de handen klauwend bewogen. Trekken gelaatsspieren met verschrikke lijke regelmaat. Storten zich stromen an- drenaline of anderszins in geheel verkeer de bloedhuizen en -banen en brengen on herstelbare schade toe aan lijf en leden. Bij het schreeuwen dat dit neerstorten van burgemeester's vuilnisbakken bege leidt gaan duizend gedachten door het hoofd dezer ouderen, dezer flatbewoners. Eén dier gedachten is: het kind neemt wél een belangrijke plaats in in onze samen leving. Een andere is: wat zijn er toch veel! Een derde is: beton geleidt het ge luid zeer goed. Een vierde: Duif Spanje is een koninkrijk, maar de troon staat al sinds 1931 leeg. Vandaar dat het koninklijk paleis, waar Alfon so XIII als laatste voi-st resi deerde, op de plattegrond van Madx-id als Palacio Nacional staat aangeduid. Het wordt ook wel Palacio de Oriente ge noemd, naar het plein waar aan het is gelegen. Alleen de (vrij talrijke) royalistische Spanjaarden geven het ge bouw nog altijd de naam, die het naar hun mening rechtens toekomt. Het paleis staat in de on middellijke nabijheid van de trots der Madrilenen, de mo derne betonconsti-uctie op de Plaza de Espana, de hoogste wolkenkrabber van Europa. Don Quijote en zijn schild knaap Sancho Panza, die in brons gegoten op het grasveld voor het reusachtige bouw werk zijn geplaatst, steken er maar nietig bij af. Nadat het oude Moorse Alcazar in 1734 door een brand was verwoest, gaf koning Philips V in 1737 last op de fundamenten ervan een waar dig paleis voor hem en zijn opvolgers te bouwen. In april van het volgend jaar werd de eerste steen gelegd, zesentwin tig jaar later onder de regering van Karei III konden de schoonmaaksters er uit en de vorst er in trekken. Het is een massief geval van graniet en leisteen uit Colmenar, merk waardig vrij van barokinvloe- den (hoewel die stijl toen juist in de mode was) en ongelijk van hoogte, omdat men het niet nodig vond het terrein eerst te egaliseren. De Turijn- se architect Filippo Juvara heeft het ontworpen en het is voltooid onder leiding van Het voormalige koninklijk paleis in Madrid wordt door weinige soortgenoten in waardigheid en pracht overtroffen. Het her bergt niet alleen talrijke kunstschatten, maar ook een ver zameling wapenrustingen, die de grootste ter wereld is. Neder landse bezoekers worden er geconfronteerd met vele namen uit hun eigen geschiedenis. diens leerling Gian Battista Sachetti. Bij bijzondere gelegenheden, bijvoorbeeld wanneer een ambassadeur zijn geloofs brieven aan Franco komt over handigen, krijgt het paleis nog eens iets van zijn oude histo rische luister. Dan is trou wens de hele binnenstad van Madrid in rep en roer. Tevo ren staan stadgenoten en vreemdelingen zich al langs de Avenida de José Antonio te vergapen aan een werkelijk bijzonder mooi schouwspel: het fraaie staatsierijtuig met de glimlachende hoogwaardig heidsbekleder op de kussens wordt omstuwd door kleurige en krijgshaftige leden van de Guardia Mora te paard. Ik heb dan echter nooit kunnen vergeten, dat de Caudillo zijn burgeroorlog met behulp van deze uit Afrika overgebrachte garde heeft gewonnen een gedachte die ook menige be woner van de hoofdstad door de geest speelt. In een van de statige ont vangstzalen vindt de plechtige overreiking van de geloofs brieven plaats. De gezant of ambassadeur doet er dan goed aan tevens goed op zijn om geving te letten. Vooral wan neer hem een blik wordt ge gund in de Zaal der Tapijten zal hij zijn ogen uitkijken. De wanden zijn bedekt met niet minder dan vijfentwintighon derd knap gegeweven voor stellingen van allerlei aard. Ik wil hem de moeite bespa ren uit te rekenen welk een lengte de aaneengerijde tapij ten zouden beslaan: we zou den erover van de Grote Markt in Haarlem tot het strand in Zandvoort kunnen wandelen. Het duizelt de bezoeker van de beroemde namen uit de wereld .van de kunst. Beeld- DOOR GARCIA DE LEON houwers en schilders van wereldfaam hebben samenge werkt om van de zalen stuk voor stuk iets uitzonderlijks te maken. Omdat dit alles veel te veel voor één bezoek is, stel ik voor ons voor ditmaal te be palen tot het meest romanti sche onderdeel: het museum van wapenrustingen, onderge bracht in de zuidwestelijke vleugel van het paleis. Deze Armeria overtreft in collectie en historische waarde verre die van Wenen. In de grote zaal worden wij ontvangen door een erewacht te paard en wat voor ere wacht! Het is er een van kei zerlijke bloede, merkwaardig genoeg geheel samengesteld uit één persoon. Dit blijkt nog maar een klein gedeelte te zijn van wat Karei V aan oor logsgarderobe bezat. Ik wed dat u altijd in de veronder stelling hebt verkeerd, 'dat een ridder met één harnas zijn hele leven toekon. Theoretisch is dat natuurlijk ook zo; het hing er maar van af of er in de loop van onderscheidene echte en spiegelgevechten niet te veel blutsen en deuken in waren gekomen. Practisch lag de zaak echter anders en hier zijn ook mijn ogen voor het eerst geopend. Nee, hoe hoger de vorst in aanzien stond of hoe belangrijker hij zichzelf vond, hoe uitgebreider zijn garderobe was. Om maar eens bij onze eigen Karei V te blijven: toen hij in 1541 een (overigens totaal mislukte) poging deed Algiers te veroveren, paste hem het harnas, dat hij gedragen had op zijn tocht naar Tunis (1535) al lang niet meer. Beide kos telijke staaltjes van edel smeedkunst worden u in de Armeria aan de man getoond. De wapenrusting, waarin Ka- rel in 1547 de slag bij Mühl- berg won (het bekende portret van Titian stelt de keizer ook in deze harnas voor), móest beslist een andere zijn dan die uit de slag bij Argell. Deze laatste voorstelling Karei V op een prachtig galoppe rend paard is wel zeer suggestief. Op de achtergrond staat de legertent, waarin Ka- rel de Franse Frans I gevan gen heeft gehouden. Het is moeilijk zekere stij len (tegenwoordig zeggen we lijnen) te ontdekken in de harnassenmode. Wel kunnen we ons vol bewondering ver diepen in détails: de fijne filigrain-achtige patronen op het schild en de hoofdplaat van het paard, waarop Phi lips III is gezeten, het hoofd- harnas van 't ros van Philips II (de oren gingen schuil in kun stige ramshorentjes) en de magniefiek gedreven ornamen ten in de stijgbeugels van Philips III. Een op zichzelf fantastische verzameling zwaarden gaan we stilzwijgend voorbij, maar onze aandacht wordt onweer staanbaar getrokken door een wapenschild van Karei V, voorstellend de strijd om Carthago in een van de Puni sche oorlogen. In deze tijd vervaardigd zou het alleen al een kapitaal aan arbeidsloon kosten. Het schild met de Me dusakop, waarvan elk haartje ragfijn op het blinkende me taal ligt, is nauwelijks minder bewerkelijk en kostbaar. Een hondje van een der Spaanse monarchen, vereeu wigd in brons, kijkt ons bij het verlaten van de laatste zaal trouwhartig aan. Hij staat er niet zo maar voor niets de maliënkolder om zijn hals en borst en het pantser op zijn rug behoren tot de colectie van het museum en zijn leren ons dat ook de klei nere dieren niet onbeschermd de strijd in gingen. Op de Plaza de Oriente sta ik stil voor een laatste blik op het paleis. De contouren van het gebouw staan streng tegen de donkex-ende lucht. Nu ik het interieur althans gedeelte lijk heb kunnen zien, begrijp ik waarom keizer Napoleon bij een bezoek aan zijn broer Jo seph, die hij op de Spaanse troon had geplaatst, bijna af gunstig zei- „Jij woont heel wat betei dan ik."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 3