Nog steeds politieke processen en
executies in Hongarije
Oorlogsgarderobe van Spaanse Koningen
Poolse zorgen
Voor zes maanden naar het concentratiekamp
Tokoöl als „administratieve maatregel"
HONGARIJE IV
Nasleep van
de revolutie
NIET WETEN
DE HONGAARSE
EMIGRANTEN
0/3 de
<~Pracitótoel
3
Duidelijk oordeel
DONDERDAG 5 NOVEMBER 1959
„Duidelijk en onherroepelijk" noemde
de Nederlandse afgevaai'digde in de spe
ciale politieke UNO-commissie gisteren
het Nederlandse standpunt ten aanzien
van de Zuidafrikaanse apartheidspolitiek.
En dat standpunt is afwijzend. Dit resolute
geluid voor het internationale forum is vol
komen nieuw, doch daarom niet minder
verheugend. De uiteenzetting van het Ne
derlandse standpunt was bovendien even
duidelijk en onherroepelijk als het stand
punt zelf„Nederland kan de manier,
waarop de Zuidafrikaanse blanken hun
zwarte medemensen beschouwen, niet aan
vaai'den", zo zeide de heer Meijer,
waarmee hij de vinger legde op de
kern van het probleem, namelijk het Zuid
afrikaanse uitgangspunt van meerder
waardigheid der blanken.
Bovendien was uit da woorden van deze
Nederlandse afgevaardigde op te maken,
dat de Nederlandse mening overhelt naai
de overtuiging dat de Zuidafrikaanse ras
senkwestie een UNO-aangelegenheid is ge
worden, waarbij het argument van „bin
nenlandse aangelegenheid" niet langer
opgeld kan doen.
Als Nederland zich desondanks bij stem
ming over dit punt van stellingneming zal
onthouden, zal de Zuidafrikaanse regering
weten dat de traditionele Nederlandse
zorgvuldigheid in juridische formaliteiten
daar de enige aanleiding toe vormt.
Het. in de geschiedenis herhaaldelijk ge
kwelde Poolse volk zal thans de buikriem
moeten aanhalen. Premier Gomulka heeft
onlangs maatregelen aangekondigd tot sa
nering van de Poolse economie, die diep
ingrijpen in het persoonlijk leven van de
Polen. Voorop staan daarbij de rigoureu
ze prijsverhogingen van vlees en vet en
van andere voedingsmiddelen.
Nu zijn dit op zichzelf geen wereldschok
kende gebeurtenissen; ieder land, dat in
de omstandigheden van Polen verkeerde
en het economisch leven gezond wil ma
ken zal op soortgelijke manier te werk
moeten gaan. Polen ondervindt door de
Europese kolêncrisis grote moeilijkheden
met de afzet van kolen Polens voor
naamste exportprodukt. De betalingsba
lans is daardoor negatief geworden en
een bezuiniging moet deze weer in even
wicht brengen.
Belangrijker is de vraag of men nu
reeds zou kunnen spreken van een misluk
king van de Poolse planeconomie. Sommi
gen zien in het ontslag van de Poolse mi
nister van Landbouw Eduard Ochab een
teken dat hierop zou wijzen. Overigens is
hij opgenomen in het Centraal Comité van
de communistische partij en er bestaat
zelfs de mogelijkheid, dat hij tot tweede
secretaris zal worden benoemd. Zo uit de
gratie is hij dus toch weer niet.
Toch wordt met het aftreden van Ochab
een nieuwe „straffere" periode ingeluid.
Vóór de „politieke lente" van het najaar
van 1956 bestond er in Polen een op stali
nistische leest geschoeid, centralistisch
economisch systeem. Na de stormachtige
gebeurtenissen van oktober en november
van dat jaar heeft men gepoogd wat meer
speelruimte aan landbouw en industrie te
geven. Daarbij werkte men evenwel met
vaste prijzen. Het gevolg was een groot
tekort, vooral in de vleesbranche, waar
door tal van misstanden ontstonden, zoals
zeer hoge prijzen op de vrije markt, lan
ge rijen voor de winkels e.d. De land
bouw, altijd een zwakke stee in de Oost-
europese planeconomieën, bleek ook in
Polen een bron van vele moeilijkheden te
zijn, juist omda' deze een grote mate van
vrijheid behield.
Thans zal het accent waarschijnlijk
meer komen te liggen op een sterke cen
trale leiding; prijzen die in overeenstem
ming met de werkelijk gemaakte kosten
zijn; een vermindering van het aantal
ambtenaren en over het algemeen een sta-
linistischer aanpak van de vraagstukken.
Daarop wijst ook de benoeming van twee
nieuwe vice-presidenten Szyr en Tokarski,
die typische vertegenwoordigers van het
Stalin-tijdperk zijn.
Of met deze nieuwe hervormingen een
duidelijk bewijs is geleverd voor de on
mogelijkheid van planmatige marktbe
heersing valt te betwijfelen. De Sovjet-
Unie heeft deze organisatiepx-oblemen
want daar komen ze ten slotte op neer
ook altijd gekend en dat land worstelt er
nog mee. Herhaaldelijk heeft men daal
de structuur van de economische organi
satie moeten wijzigen en in de landbouw
zoekt men nog steeds naar het meest ge
schikte stelsel. Ieder economisch systeem
heeft zijn eigen vraagstukken en water
dicht is er waarschijnlijk niet een. Het
gaat er slechts om bepaalde economische
doeleinden te bereiken, waarbij men te
doen krijgt met fundamentele menselij
ke waarden. In het Westen zijn dat de
menselijke vrijheid en onafhankelijkheid,
de sociale zekerheid en het particulier be
zit van de produktiemiddelen. In het Oos
ten tellen deze waarden veel minder, of
zoals bij het laatste punt, in het geheel
niet. Het accent ligt daar bijna geheel op
de produktieverhoging. Na 1956 heeft men
in Polen wat meer vrijheid willen geven,
maar dit nu blijkt onverenigbaar met de
planeconomie. Het is op dit. punt dat men,
althans op grond van de huidige situatie,
van een „Poolse mislukking" zou kunnen
gaan spreken en daarmee zou dan nog
maals bewezen zijn, dat een planecono
mie niet te rijmen valt met vrijheid, het
zij economische, hetzij politieke, sociale
en geestelijke.
(Van onze reisredacteur W. L. Brugsma)
BOEDAPEST, oktober. In de grijze herfstnevels die deze dagen soms over
de Kerepesi-begraafplaats in Boedapest hangen, vervagen de grijze uniformen
van de Hongaarse politiemannen een beetje, maar men hoort het grint knerpen
onder hun laarzen, wanneer zij het machinepistool op de rug patrouilleren
tussen de vierhonderd graven, die door een lage heg van de andere gescheiden
zijn. Soms gaan zij verlegen opzij voor andere schimmen: een bleke vrouw met
een bosje bloemen, die een kaars komt aansteken op een graf, een oude man die
zijn hoed afneemt en liet hoofd buigt. Dan hernemen zij hun wantrouwig staren
naar de paar westelijke correspondenten, die kijken naar de namen van de ge-
emailleerde foto's op de zerken: Laszlo X., 16 jaar.... Imre Y., 51 jaar....,
Ilona Z., 23 jaar. Op die zerken staan veelal nog twee andere woorden: Pro
Patria voor het vaderland, en data die altijd tussen 23 oktober en 6 november
1956 liggen. Want de vierhonderd doden van de Kerepesi-begraafplaats behoren
tot de duizenden die de Hongaarse opstand kostte. Dat is in deze dagen drie
jaar geleden. Het kwade geweten van de Hongaarse regering loopt hier derhalve,
patrouille in griize uniformen op zware laarzen en met machinepistolen. Het
doet dat ook vijfhonderd meter verder bij een groot mausoleum, gewijd aan de
martelaren van de partij. Men ziet er de naam van Bela Kun, stichter van Hon-
garije's commune in 1918. Dat mausoleum ziet uit over een lange erelaan met
graven aan weerszijden, links de partijleden, die tijdens de revolutie om hals
werden gebracht, rechts de dichter Attila Joszef en dan.... Laszlo Raik, de
„Titoïst", in 1949 door de stalinist Rakosi gerechtelijk vennoord, in 1956 op
gedolven en postuum in ere hersteld.
Over al die graven, dat van Laszlo X.,
16 jaar, en dat van Laszlo Ra.ik, staart een
beeldengroep; een arbeider, zijn vrouw en
zijn kind, de banieren van de nieuwe tijd
omhoog geheven, de ogen op de toekomst.
Zij moeten het nieuwe Honearije symbo
liseren, de staat van werkers en hoeren
en de onbouw van het socialisme. Maar de
zwarte heelden in de mist kunnen de hlik-
ken niet afhouden van de graven en de
schimmen aan hun voeten. Wat er in de
afgelopen drie iaar in Hongarije aan no-
litieke arrestaties, processen en executies
gebeurde, is maar ten dele bekend. De
hoogste schattingen gaan tot veertigdui
zend arrestaties, twintigduizend veroorde
lingen. vierduizend terechtstellingen. Zijn
die cijfers te booa? Misschien. Maar het
overgrote deel is in het geheim geschied,
de Hongaarse pers heeft er maar een
klein, en zorgvuldig voor de publieke con-
sumntie geselecteerd, deel van gepubli
ceerd. Fen recent voorbeeld van die zwijg
zaamheid: dat er van de zomer in het Uj-
pestproces acht jonge mensen ter dood
veroordeeld en ter dood gebracht zün, is
maandenlang doodgezwegen en pas in de
afgelopen weken emdelUk door dc rege
ringswoordvoerder Laszlo Gyaros toege
geven.
Gyaros, een cynisch maar niet oneer
lijk man. gaf nog meer toe: Hij zei tegen
mij: „Het grootste deel van de processen
voortkomend uit de contra-revolutionaire
en na-contra-revolutionairé periode, is in
1958 afgehandeld. De rest kwam in 1959
aan de beurt. En inderdaad, er zullen er
nog een paar volgen." Een eerlijk man,
eerlijker blijkbaar dan de Hongaarse mi
nister van Buitenlandse Zaken. Endre Sik,
die de UNO meedeelde dat in 1958 alle ge
rechte! iike vervolgingen wegens contra
revolutionaire activiteit waren stopgezet.
Laszlo Gyaros gaf nog meer toe: „Ja,
er is een concentratiekamp in Hongarije.
Het heet Tokoöl en ligt op het Csèpel-
eiland (vlak bij het Russische hoofdkwar
tier) er zitten prostituees in en zwarte han
delaren en ook wat u politieke gevange
nen zoudt noemen, in totaal ongeveer
tweeduizend. Men kan daar onder een
administratieve maatregel van het minis
terie van Binnenlandse Zaken voor zes
maanden heengezonden worden. Nee, u
mag dat kamp niet bezoeken. Het totale
aantal van de politieke gevangenen in
Hongarije kan ik u niet noemen."
Gewapend met Gyaros' erkenningen
voelde ik de directeur, de partijsecreta
ris en de vakbondssecretaris van de gro
te stalen buizenfabriek op Csèpel aan de
tand. Een concentratiekamp op Csèpel is
er niet, zeiden zij. Maar als de regering
het nu toegeeft, zei ik. Oh, ik bedoelde
het interneringskamp, meende de partij
man. Zo noemen de Fransen hun kampen
in Algerije, waar hij zo even tegen te keer
gegaan was,- ook, zei ik. Nu ja, die men
sen zitten in Tokoöl om tegen zichzelf be
schermd te worden, zei de partijman. Dat
noemden de Duitsers „Schutzhaft". vond ik.
Mijn tolk en de directeur wisten van het
bestaan van het kamp trouwens niets af.
Dat zeiden de Duitsers over Auschwitz en
Dachau ook. zei ik onbeleefd.
Tot dit soort onhoffelijkheden wordt
men in Hongarije helaas dagelijks ver
leid. Wat moet men zeggen als men hoort
dat vorig jaar veertig percent van alle ad
vocaten, zonder zich te hebben kunnen
verdedigen, in geheime comité-zittingen
van de lijst der balie geschrapt zijn. Dat
de anderen nauwelijks in politieke proces
sen durven te pleiten en meestal eerst bij
de openbare aanklager gaan informeren
wat zij ter verdediging mogen aanvoeren.
Wat moet men denken van de secretaris
generaal der schx-ij versfederatie, zelf
auteux-, die op de vraag of hij van zins is
bij de regering aan te dringen op amnes
tie voor de verooi'deelde (communisti
sche schx'ijvers als Tibor Dery en Gyula
Hay (Dery is 65 jaar oud en kreeg negen
jaar) zegt: „Ja hoor eens, dat zijn onze
zaken niet. Iedex-e verdienstelijke schrij
ver1, die .het eens is met de socialistische
Hongaarse politie patrouilleert
lussen cle graven van de vier
honderd gevallen opstandelingen
op de Kerepesi-begraafplaatsom
demonstraties te voorkomen bij de
derde verjaardag van de revolutie.
principes, kan bij ons lid worden, maar
eerst moet hij zijn status met de autori
teiten in het reine bx-engen." Hij meldde
ook zijn verlangen tot betere betrekkingen
met de westelijke lettei'kundigen. Ik nam
de vrijheid hem mee te delen, dat hij daar
niet op hoefde te hopen, zolang Dex-y c.s.
in de gevangenis zitten.
Men voelt in gespx-ekken met Hongaar
se regerings- en partijfunctionarissen en
hun medereizigers een voortdui-ende kor
zelige minachting bij zichzelf opkomen,
wanneer zij over de „contra-revolutie" be
ginnen. Sommigen wuiven haar noncha
lant weg als „een onaangename episode",
andei'en hoorde ik zeggen dat „Hongarije
zich moest schamen." Er dringen zich dan
twee nogal ruwe vergelijkingen op. de ene
dat Hongarije een verkracht land is, de
andere dat de reggerders, die zich scha
men over de Hongaarse strijd met blote
handen tegen tanks, er een eunuch-men
taliteit op na houden.
Maar zelfs die oncomplimenteuze reac
tie maakte bij mij plaats voor sprakeloos-
heid toen ik de rector van de universiteit
en leider van het Patriottische Volksfront,
professor Gyula Ortutay ontmoette, een
„fellow-traveller" (meelopei*) met twin
tig jaar trouwe dienst, wiens bagage on
der meer etiketten schuilgaat dan de kof
fer van een wereldreiziger. Hij zei met een
voldaan glimlachje: „De politieke ontwik
keling van onze studenten is uiterst ge
zond. In 1956 geloofden zij in de morele
superioriteit van het Westen. In 1-957 wa
ren zij nog onrustig. Daarna zagen zij in
dat alleen de Sovjet-Unie zijn vrienden
in Hongarije eerlijk en trouw bijstand had
Het standbeeld van Lajos Kossuth.
Hij en Sandor Petöfi waren de Hon
gaarse vrijheidshelden uit 1S48, toen
Hongarije een korte periode van
zelfstandigheid verwierf, die het een
jaar later tegen Oostenrijkse en
Russische troepen niet kon ver
dedigen.
verleend. Dat heeft hen doen inzien wel
ke voor hen de énige weg is." De hoogge
leerde heer vergiste zich.
Op de Hongaarse universiteiten én de
gx-ote staalfabriek van Csèpel gingen de
zer dagen kleine gedrukte briefjes rond
met vijf woorden erop: „Wij hebben het
niet vergeten."
In de revolutie van 1956 vluchtten
bijna tweehonderdduizend Hongaren
naar het buitenland. Van hen zijn er
volgens de Hongaarse regering nu
42.000 teruggekeerd. Heimwee, famïlie-
banden, moeilijke aanpassing of teleur
stelling in het Westen waren daartoe
de voornaamste aanleidingen. Drie fac
toren lijken de terugkeer nog te be
moeilijken: a) repatrianten moeten hun
eigen reis bekostigen; b) familie of ken
nissen moeten vóór hun terugkeer
woongelegenheid voor hen vinden; c) zij
moeten een terugkeerver gunning ver
werven van de Hongaarse regering, die
tevens officiële amnestie inhoudt, of,
wanneer zij' zich aan „bepaalde ver
grijpen" hebben schuldig gemaakt, een
verklaring tekenen, dat zij weten ver
volgd te zullen ivorden.
Hoewel er geruchten gaan dat Hon
garen op grote schaal naar hun land
teruggelokt zijn en vervolgens zijn ver
oordeeld of verdwenen, heb ik daar
geen betrouwbare bevestiging van
kunnen verkrijgen. Het grootste deel
der repatrianten wordt blijkbaar on
gemoeid gelaten. Wel is voorgekomen
dat mensen enkele weken voor onder
vraging zijn vastgehouden. Kunnen
Hongaarse emigranten, die dat loensen,
dus veilig terugkeren? Veelal vermoe
delijk wel, maar een betrouwbaar ant
woord op die vraag is niet te geven,
zolang Hongarije een land blijft waar
elementaire rechtszekerheid ontbreekt.
Enkele opmerkingen
Het valt ons soms ineens op dat het kind
een belangrijke plaats inneemt in de sa
menleving. Daar zijn redenen voor. Een
der eerste is: er zij n er zo gewel
dig veel. Lezer, het is, wanneer men
daar eens op wil letten, verbluffend zovele
kinderen als er zijn. En dan is er nog iets:
zij zijn er al zo lang. Dat is ook
hoogst opmerkelijk: geen historisch boek
werk kan men openen of daarin is reeds
sprake van kinders. Miljoenen jaren lang
reeds, zo kan men rustig constateren in
dien men zich wenst te verdiepen in een
studie over dit onderwerp, miljarden jaren
zelfs reeds zijn er kinderen geweest. Nu,
en dat wil toch wel iets zeggen!
En wat bliksems veel zijn er! Om daar
nog even op terug te komen; daar kan
men maar niet met een los grapje, een
zoutedropje, een peredrupsje desnoods,
aan voorbij gaan: het wemelt er
van. Het krioelt ervan. Het is verschrik
kelijk zó enorm veel als er van zijn; geen
straat kan men oversteken, geen steegje
binnentreden, geen plein kruisen of daar
ziet men ze aan alle kanten, alle kanten,
heen en weer vliegen op driewiélertjes, op
skootertjes-ook-wel, op rolschaatsjes, op
fietsen en stepjes en gewoon op de been
tjes. Vooral valt dit alles op,
lezer, op de trappen van por
tieken van flatgebouwen, waar
alles mooi echoot en galmt en het beton,
waarvan zulke percelen opgetrokken zijn,
elke fijne hamerslag der kleintjes duizend
voudig doet klinken tot in elk binnen
kamertje, elk keukentje, elk slaapsalet
ivaar zieke personen liggen te ijlen met
herfstgriep, waar sterke mannen, neer-
gebeukt door over-arbeid, zieltogend neer
liggen voor radio en buis en waar opge
zweepte, piekharige mevrouwen als dier
tjes heen en weer schieten tussen kastje
en muur. Elke kreet klinkt met grote,
volle echo's door zulke gebouwen; elke gil,
elk argeloos lied (desnoods dat van de
weerzinwekkende „Tom Dooly" of dat van
het „Zeg niet nee, nee, nee, nee" of ge
woon maar „Personality") weerklinkt in
volle kracht geheel helder in elke be
sloten woonruimte, waar architect
en goede smaak mooi samengeknutseld
hebben en alles zo knus leek en zo „echt
thuis" en zo vredig bij de kussenkast. en
de worteldoek en het Delftse blauw.
De kinders beginnen zich in zulke flat
gebouwen, reeds in de fietsenkelders te
roeren. Daar storten zij zich, zodra zij
binnen komen, in en beginnen te vechten.
Dat vechten begeleiden zij door ryt-
mische slagen op de verwarmingsbuizen
en (uiteraard) schel gegil dat oprijst en
oprijst en langs de télevisiemasten om
hoogklimt en op gele wieken omhoog-
stijgt. Gele wieken, let daar wel op. En
dan? Dan komen zij geleidelijk-aan de
portiektrappen op. Daar werpen zij de
vuilnisbakken geheel naar beneden. Het
zijn gemeentelijke vuilnisbakken en op
het stadhuis zit burgemeester en bijt zich
nerveus de nagels en in elk halletje van
die flatwoningen staat een ouder, manne
lijk of vrouwelijk, een grootvader, een
grootmoeder, een ongehuwde heer, een
ongehuwde dame, een nerveuze kwant,
een persoon met (blauw) schuim om de
lippen, een dove dame, een man op kruk
ken, een koortspatiënt en in elk halle
tje worden de handen klauwend bewogen.
Trekken gelaatsspieren met verschrikke
lijke regelmaat. Storten zich stromen an-
drenaline of anderszins in geheel verkeer
de bloedhuizen en -banen en brengen on
herstelbare schade toe aan lijf en leden.
Bij het schreeuwen dat dit neerstorten
van burgemeester's vuilnisbakken bege
leidt gaan duizend gedachten door het
hoofd dezer ouderen, dezer flatbewoners.
Eén dier gedachten is: het kind neemt wél
een belangrijke plaats in in onze samen
leving. Een andere is: wat zijn er toch
veel! Een derde is: beton geleidt het ge
luid zeer goed. Een vierde:
Duif
Spanje is een koninkrijk,
maar de troon staat al sinds
1931 leeg. Vandaar dat het
koninklijk paleis, waar Alfon
so XIII als laatste voi-st resi
deerde, op de plattegrond van
Madx-id als Palacio Nacional
staat aangeduid. Het wordt ook
wel Palacio de Oriente ge
noemd, naar het plein waar
aan het is gelegen. Alleen de
(vrij talrijke) royalistische
Spanjaarden geven het ge
bouw nog altijd de naam, die
het naar hun mening rechtens
toekomt.
Het paleis staat in de on
middellijke nabijheid van de
trots der Madrilenen, de mo
derne betonconsti-uctie op de
Plaza de Espana, de hoogste
wolkenkrabber van Europa.
Don Quijote en zijn schild
knaap Sancho Panza, die in
brons gegoten op het grasveld
voor het reusachtige bouw
werk zijn geplaatst, steken er
maar nietig bij af.
Nadat het oude Moorse
Alcazar in 1734 door een brand
was verwoest, gaf koning
Philips V in 1737 last op de
fundamenten ervan een waar
dig paleis voor hem en zijn
opvolgers te bouwen. In april
van het volgend jaar werd de
eerste steen gelegd, zesentwin
tig jaar later onder de regering
van Karei III konden de
schoonmaaksters er uit en de
vorst er in trekken. Het is een
massief geval van graniet en
leisteen uit Colmenar, merk
waardig vrij van barokinvloe-
den (hoewel die stijl toen juist
in de mode was) en ongelijk
van hoogte, omdat men het
niet nodig vond het terrein
eerst te egaliseren. De Turijn-
se architect Filippo Juvara
heeft het ontworpen en het is
voltooid onder leiding van
Het voormalige koninklijk paleis in Madrid wordt door weinige
soortgenoten in waardigheid en pracht overtroffen. Het her
bergt niet alleen talrijke kunstschatten, maar ook een ver
zameling wapenrustingen, die de grootste ter wereld is. Neder
landse bezoekers worden er geconfronteerd met vele namen
uit hun eigen geschiedenis.
diens leerling Gian Battista
Sachetti.
Bij bijzondere gelegenheden,
bijvoorbeeld wanneer een
ambassadeur zijn geloofs
brieven aan Franco komt over
handigen, krijgt het paleis nog
eens iets van zijn oude histo
rische luister. Dan is trou
wens de hele binnenstad van
Madrid in rep en roer. Tevo
ren staan stadgenoten en
vreemdelingen zich al langs
de Avenida de José Antonio
te vergapen aan een werkelijk
bijzonder mooi schouwspel:
het fraaie staatsierijtuig met
de glimlachende hoogwaardig
heidsbekleder op de kussens
wordt omstuwd door kleurige
en krijgshaftige leden van de
Guardia Mora te paard. Ik
heb dan echter nooit kunnen
vergeten, dat de Caudillo zijn
burgeroorlog met behulp van
deze uit Afrika overgebrachte
garde heeft gewonnen een
gedachte die ook menige be
woner van de hoofdstad door
de geest speelt.
In een van de statige ont
vangstzalen vindt de plechtige
overreiking van de geloofs
brieven plaats. De gezant of
ambassadeur doet er dan goed
aan tevens goed op zijn om
geving te letten. Vooral wan
neer hem een blik wordt ge
gund in de Zaal der Tapijten
zal hij zijn ogen uitkijken. De
wanden zijn bedekt met niet
minder dan vijfentwintighon
derd knap gegeweven voor
stellingen van allerlei aard.
Ik wil hem de moeite bespa
ren uit te rekenen welk een
lengte de aaneengerijde tapij
ten zouden beslaan: we zou
den erover van de Grote
Markt in Haarlem tot het
strand in Zandvoort kunnen
wandelen.
Het duizelt de bezoeker van
de beroemde namen uit de
wereld .van de kunst. Beeld-
DOOR GARCIA
DE LEON
houwers en schilders van
wereldfaam hebben samenge
werkt om van de zalen stuk
voor stuk iets uitzonderlijks te
maken. Omdat dit alles veel te
veel voor één bezoek is, stel ik
voor ons voor ditmaal te be
palen tot het meest romanti
sche onderdeel: het museum
van wapenrustingen, onderge
bracht in de zuidwestelijke
vleugel van het paleis. Deze
Armeria overtreft in collectie
en historische waarde verre
die van Wenen.
In de grote zaal worden wij
ontvangen door een erewacht
te paard en wat voor ere
wacht! Het is er een van kei
zerlijke bloede, merkwaardig
genoeg geheel samengesteld
uit één persoon. Dit blijkt nog
maar een klein gedeelte te
zijn van wat Karei V aan oor
logsgarderobe bezat. Ik wed
dat u altijd in de veronder
stelling hebt verkeerd, 'dat een
ridder met één harnas zijn
hele leven toekon. Theoretisch
is dat natuurlijk ook zo; het
hing er maar van af of er in
de loop van onderscheidene
echte en spiegelgevechten niet
te veel blutsen en deuken in
waren gekomen. Practisch lag
de zaak echter anders en hier
zijn ook mijn ogen voor het
eerst geopend. Nee, hoe hoger
de vorst in aanzien stond of
hoe belangrijker hij zichzelf
vond, hoe uitgebreider zijn
garderobe was.
Om maar eens bij onze eigen
Karei V te blijven: toen hij in
1541 een (overigens totaal
mislukte) poging deed Algiers
te veroveren, paste hem het
harnas, dat hij gedragen had
op zijn tocht naar Tunis (1535)
al lang niet meer. Beide kos
telijke staaltjes van edel
smeedkunst worden u in de
Armeria aan de man getoond.
De wapenrusting, waarin Ka-
rel in 1547 de slag bij Mühl-
berg won (het bekende portret
van Titian stelt de keizer ook
in deze harnas voor), móest
beslist een andere zijn dan die
uit de slag bij Argell. Deze
laatste voorstelling Karei
V op een prachtig galoppe
rend paard is wel zeer
suggestief. Op de achtergrond
staat de legertent, waarin Ka-
rel de Franse Frans I gevan
gen heeft gehouden.
Het is moeilijk zekere stij
len (tegenwoordig zeggen we
lijnen) te ontdekken in de
harnassenmode. Wel kunnen
we ons vol bewondering ver
diepen in détails: de fijne
filigrain-achtige patronen op
het schild en de hoofdplaat
van het paard, waarop Phi
lips III is gezeten, het hoofd-
harnas van 't ros van Philips II
(de oren gingen schuil in kun
stige ramshorentjes) en de
magniefiek gedreven ornamen
ten in de stijgbeugels van
Philips III.
Een op zichzelf fantastische
verzameling zwaarden gaan
we stilzwijgend voorbij, maar
onze aandacht wordt onweer
staanbaar getrokken door een
wapenschild van Karei V,
voorstellend de strijd om
Carthago in een van de Puni
sche oorlogen. In deze tijd
vervaardigd zou het alleen al
een kapitaal aan arbeidsloon
kosten. Het schild met de Me
dusakop, waarvan elk haartje
ragfijn op het blinkende me
taal ligt, is nauwelijks minder
bewerkelijk en kostbaar.
Een hondje van een der
Spaanse monarchen, vereeu
wigd in brons, kijkt ons bij
het verlaten van de laatste
zaal trouwhartig aan. Hij staat
er niet zo maar voor niets
de maliënkolder om zijn
hals en borst en het pantser
op zijn rug behoren tot de
colectie van het museum en
zijn leren ons dat ook de klei
nere dieren niet onbeschermd
de strijd in gingen.
Op de Plaza de Oriente sta
ik stil voor een laatste blik op
het paleis. De contouren van
het gebouw staan streng tegen
de donkex-ende lucht. Nu ik
het interieur althans gedeelte
lijk heb kunnen zien, begrijp
ik waarom keizer Napoleon bij
een bezoek aan zijn broer Jo
seph, die hij op de Spaanse
troon had geplaatst, bijna af
gunstig zei-
„Jij woont heel wat betei
dan ik."