discaucs Raymond Rouleau regisseert in Parijse Opéra de Carmen in grandioze stijl TE VEEL VAN HET GOEDE IN „VINCENT VAN GOGH IN DRENTHE" VAN DR. TRALBAUT Vreugde en leed Erbij tijdens strenge koudegolven de in vorige eeuw ZATERDAG 19 DECEMBER 1959 PAGINA TWEE MET DE MUZIEK had de ce- remoniemeester-minister-van-cul- tuur der vijfde republiek, André Malraux, zich tot nu toe klaarblij kelijk nog weinig ingelaten. Er is intussen, in de persoon van de componist André Jolivet, een „conseiller musical" benoemd - een post die sinds Lulli vacant was gebleven - maar tot hemelstormen de leuzen, laat staan overrompe lende daden, was het in de muzi kale domeinen, in tegenstelling tot die van het theater, toch nog niet of nauwelijks gekomen. De Carmen- voorstelling die na Claudels „tête d'or" en Giraudoux' „Electre" in beide staatsschouwburgen van het gesproken woord nu met eenzelfde luister op de planken en in de zaal van de Grand Opéra werd gepre senteerd, mocht wat opzet en stijl betreft dan al harmoniëren met die Van onze correspondent in Parijs) andere vertoningen, zij vloeide niettemin toch vooral voort uit een traditie die een tien jaar geleden met „Les Indes Galantes" reeds werd gelegd, en sedertdien met „Die Zauberflöte" en „Jeanne d'Arc au Bücher" is voortgezet. Wanneer men dan beslist toch van een revolutionaire daad moet spre ken, dan betrof die het feit dat de Carmen, die sinds de - halfmisluk- te - première in 1875 tot het reper toire en het monopolie van de opéra-comique behoorde, door de nieuwe intendant, A. M. Julien, nu naar het speelplan van de opera werd overgeheveld. Andere trek pleisters en kasstukken van de opéra-comique, met de Tosca voor op, zouden dit voorbeeld trouwens spoedig moeten volgen, en boze tongen, die men zelfs wel eens achter de coulissen van een opera ontmoet, insinueren al dat na de complete onttakeling van Frank- rijks tweede muziektheater de heer Julien deze schouwburg zal voor bestemmen tot permanente zetel van het Théatre des Nations dat ook nog altijd onder zijn beheer staat, doch nu maar gedurende een half seizoen kan draaien. In dat perspectief geplaatst, zou deze Carmen-in-de-opera dus althans de voorbode kunnen zijn van maat regelen die het hele muziekdrama tische repertoire nog eens ingrij pender zouden beïnvloedenbe ïnvloeden en vooral beperken in de zone van opera's a demi carac- tère, comique of buffa die in het Palais Garnier bezwaarlijk aan bod zouden kunnen komen. Het is zo ver nog niet. VOOR CARMEN kon men met de verhuizing in beginsel nog wel vrede hebben. Tot een opera a grand spectacle leent zich zowel het verhaal als Bizets onsterfelijke muziek, en met déze Carmen waarmee men regisseur Raymond Rouleau een zeer wijde armslag gelaten had, kan Parijs nu in elk geval weer royaal voor de dag komen. Klein had men de zaak niet aan gepakt. Als kosten van de vertoning heeft minister Malraux het cijfer van tachtig miljoen frank genoemd, een „kleinigheid" die de recettes in geen jaren zal kunnen opbrengen, maar die men niettemin hoopt terug te zien in de opbrengst van een film die met ditzelfde personeel zal worden opgenomen. WANNEER MEN zich over die financiële aspecten en hun bijverschijnselen nu verder maar geen kopzorgen maakt, dan zit ge hier tegenover een Carmen-voorstelling die in haar Goyase oker-kleuren en de massaliteit van haar figuratie met authentieke zigeuner-dansers, ruiters op levende paarden, met haar ezels, honden en zelfs een aap, sterk op de realistische sug gestie is afgestemd, maar binnen het raam van die esthetiek dan ook een meesterlijke prestatie levert. Rouleau die de Carmen tevoren nooit eerder had gezien heeft met biina alle clichés van de conventionele opera-regie gebroken. On middellijk in de eerste akte wordt, in Sevilla, de vaart, de be weging al ingezet en de hele opera verder door, in Lillas Pas- tia's herberg, in de bergen met de contrabandiers. voor de arena, blijft die actie heersen en sleept ze de toeschouwer mee. Een triomf van de massa-regie! TN HET INDIVIDUELE spel der hoofdrolvertolkers is df Don José van Albert Lance nog wat houterig van gebaar en tred gebleven, een gemis dat door een klare, forse stem. foudro- vant soms in de grote solo's en duetten niettemin een aan vaardbaar tegenwicht vindt. De Carmen-zelf. van Jane Rhodes, bezit een gedifferentieerder gamma van sentiment en soel: charmant, amoureus, canailleus. cvnisch. nassionant en tragisch bil haar einde. De stem is warm van timbre, sensueel, maar helaas te gering van volume om in de entourage van enkele hon derden figuranten en de enorme ruimte vocaal steeds te domi neren. Roberto Benzi die enkele jaren geleden nog met blote knieën als wonderkind voor de Parijse svmfonie-orkesten verscheen, ontoont zich nu als een dirigent die óók het onera- vak al tot in de fiine knenen beheerst. De partituur werd door Hem van alle resten van tientallen jaren schmiere-routine ge- zuivers: een schoonmaak waarvan de verd'enste nba groter zou zijn geweest indien over het algemeen die muzikale ver- Jane Rhodes als Carmen en Albert Lance als Don José. diensten nu juist niet ietwat verscholen gingen visuele bravoure van Rouleaus mise-en-scène. achter de ALS IK IETS met wantrouwen ontmoet dan is het wel het nieuwste boek over Van Gogh. Dat stamt nog steeds uit een oud zeer waaraan velen van mijn gene ratie geleden hebben. Wie dit zeer gekend heeft weet dan wel tot welke generatie ik behoor. Over Van Goghs leven is voor mijn generatiegenoten zoveel gezwetst, dat ons een tijdlang zelfs zijn schilderijen tegenstonden. Ik moet toegeven, dat we door vooroordelen, die hun grond vonden in een overdreven geromantiseer van Van Goghs leven, zijn schilderijen te weinig bekeken. Schuldig aan dergelijk gero mantiseer is het slecht lezen van Van Goghs brieven. Veelal leerde men er uit dat een voorwaarde voor een groot kunste naarsschap de armoede diende te zijn. Dat het althans voor de schilder Van Gogh met die armoede wel meeviel weet iedere hardwerkende jonge schilder, die in die brieven de aan Van Goghs broer Theo op gegeven verfbestellingen naging. Het is natuurlijk best mogelijk dat Van Gogh het ook niet zo leuk vond zo van Theo te moeten profiteren. Maar wat kan het ons nu eigenlijk schelen. De man heeft kun nen maken waartoe hij in staat was en dat was machtig veel. Ik geloof niet dat het Van Goghs boodschap was te gaan grutten in het leven van iemand, die het moeilijk met zichzelf had. Zijn meest ge lukkige schilderijen spreken dit tegen. Wie Van Goghs leven als leidraad nodig heeft om tot iets belangrijks te komen be wijst gebrek aan geloof te bezitten. Slechts de resultaten van zijn streven brengen ons verder. AAN DE ANDERE KANT is het heer lijk te praten over wat en wie men be wondert. Men voelt zich bezig met een eerbewijs. Zelf maakte ik pelgrimstoch ten naar Nuenen en Arles. Ik leerde daar dat Van Gogh als schilder vooral toch realist was. Er bestaan echter mensen, die graag dan ook alles van de door hen be wonderde figuur zouden willen weten. En ten aanzien van hen ontkom ik niet aan het gevoel dat zij met die wetenschap, die nog geen meeleven behoeft te zijn, iets van de grootheid van de figuur denken te delen. In het aardigste geval zijn zij als verzamelaars van luciferdoosjes of suc cesvolle deelnemers aan een quiz. Het doet ei weinig toe bij welke groep ik de heer dr. Mark Edo Tralbaut, direc teur van het Internationaal Van Gogh- v (Van onze weerkundige medewerker) Archief zou moeten indelen. Hij is de auteur van het bij de uitgeverij „de Toren laan" verschenen boek „Vincent van Gogh in Drenthe". Van Gogh zat tweeën- eenhalve maand in Drente en dat wettig de hem een boek van bijna 300 bladzijden. Wanneer men nu Van Gogh werkelijk zo goed mogelijk wil leren kennen dan zou men de beschikking moeten hebben over een boek van een aantal bladzijden, dat het produkt is van deze 300 en hetgeen overblijft uit de deling van tweeënhalve maand op de tijd, die mocht gelden voor de ontwikkeling van Van Gogh als schil der. DR. TRALBAUT zal wel degene zijn die het meeste weet van Van Gogh. Hij is mo gelijk gerechtigd om bepaalde onjuisthe den bij andere schrifturen over Van Gogh aan te wijzen. In het begin van zijn boek wijst hij enkele andere schrijvers over Van Gogh terecht. Een van hen maakte de fout Van Goghs verblijf in Drente op twee maanden te stellen. Dat is dan maar een regeltje van de 40 per pagina. Bijna anderhalve bladzijde wordt gewijd aan veronderstellingen betreffende welke landkaart Van Gogh bekeken zou hebben, toen hij op het idee was gekomen in Dren te mogelijkheden tot werken te vinden. En daarmee af te komen van Sien, de vrouw met wie hij zich in een hem te las tige verhouding had gedraaid (zo zeggen wij dat in goed Hollands wanneer het an dere mensen dan grote kunstenaars be treft). Dr. Tralbaut is zeer precies. Hij heeft het over de naar zijn smaak weinig kieskeurige vergelijking die de auteur van „Deining in Drenthe", dr. H. J. Prakke, maakt als deze Van Goghs verblijf in Drente het meest illustere voorbeeld vindt van het feit dat in de jaren rond 1880 de algemene malaise in Drente des perado's toevoerde. Want volgens het woordenboek van dr. Tralbaut betekent desperado waaghals en rover. Zou dr. Prakke nu echt niet alleen maar gedacht kunnen hebben aan een wanhopige? Is het misschien kieskeurig om alsmaar de brie ven van Van Gogh te citeren, waarin de ze kennelijk op Theo's beurs hoopt om van de armzalige Sien af te komen? STAP VOOR STAP wordt Vincent ver der gevolgd. Een foto toont ons met welk soort trein Van Gogh gereisd zou hebben. Hier begint het boek misschien wel aardig te worden omdat het ons in de sfeer van een bepaalde tijd brengt. Maar weer moet TIJDENS ENKELE beruchte donkere dagen vóór Kerstmis, waar de decembermaand, als gemiddeld somberste maand van het jaar rijk aan is, hebben wij ons afgevraagd of onze voor ouders het destijds op deze dagen vóór kerst ook zo druk hebben gehad met de vraag of het een witte of een groene kerst zou worden, of het konijn, de haas of de kalkoen voor het heerlijke kerstmaal dit jaar bij Jansen of bij Pietersen zou moeten worden besteld en of men nu al of niet wat heerlijk kerstbanket zou nemen. Wij hebben ons ook afgevraagd hoe in de vorige eeuw de toestand rond de kerstdagen was wanneer Nederland in de greep van de winter lag. Op al deze vragen hebben wij vaak interessante antwoorden gekregen. In onze weerkundige statistiek hebben wij eerst de vijf allerkoudste decembermaanden sinds het jaar 1706 opgezocht. Dit waren december 1788 met een gemiddelde etmaaltempera tuur van -5.7 C, 1890 op de tweede plaats met -4.8 C, 1829 met -4.5 C, 1879 met -een gemiddelde van -3.5 C en als vijfde, december 1844 met -3.4 C. Vervolgens hebben wij enkele zeer oude dagbladen in ons land er op nageslagen om uit te zoeken welke berichten er zoal over deze koude en alles wat hier mee samenhangt rond de kerstdagen werd vermeld. MERKWAARDIG WAS in de eerste plaats dat in de krant die wij van december 1788 onder de ogen kregen, niet gerept wordt over het weer. Dat blad bevatte enkele officiële aankondigingen en verder advertenties over verkopingen enzovoorts. Men had in die tijd van oorlogen en ziekte blijkbaar geen plaatsruimte om over qswedstrijden en over kerstmannetjes te schrijven. In decem ber 1829, de derde op de lijst van meest koude decembermaanden, stond er al heel wat meer nieuws in de toen verschijnende dag- of weekbladen. In de koude december van 1829 werd er vóór Kerstmis al druk ge schaatst Wij lazen dat in Zweden de winter „nu al van oktober af duurt". In het num mer van 18 december 1829 lazen wij dat predikant A. H. Mantingh van Blanken ham met zijn nog jeugdige vrouw „op schaatsen herwaarts ging over het ijs van den Zuiderzee om den vader van de laat ste die met zijn schip onder Schokland lag ingevroren, met een bezoek te verras sen". „Zij huurden den bekenden visscher Hendrik Jongman af om hen derwaarts over het? ijs langs eenen bekenden baan te geleiden. Alle drie geraakten zij door het ijs en verdronken". DE DECEMBERMAAND VAN 1844. die de vijfde plaats bezet, was vooral rond de kerstdagen zeer koud en heeft ook heel wat lief (ijswedstrijden) en leed (drenke lingen) gebracht. Onder de datum 26 december (tweede kerstdag) lezen wij het volgende bericht: „De berigten wegens het ijs op onze groote rivieren zijn zorgwekkend. Eene verbaazende ijsmassa heeft zich hier en daar vastgezet. Bij Tiel zit het ijs bij plaatsen 90 cm dik". „Op de uiterwaarden van den Waal is tijdens de kerstdagen druk geschaatst. Als met gevleugelde voeten, in vlugge vaart, zweeft de jeugd over de gladde baanen en brengt talrijke offers aan Gialf, den uitvinder van het schaatsenrijden". Op 28 december van dat jaar vermeldt een courantenbericht: „Tussen Blokzijl en Kuinre zijn twee jonge paaren met schaat sen door het ijs van de Zuiderzee gezakt en verdronken". De berichtgeving ging er een eeuw geleden op vooruit. In december 1879 (ook een zeer koude december) lezen wij al belangrijk meer berichten over de kou en alles wat hiermee samen hangt. IN DAT JAAR (1879) was het rond de kerstdagen ook zeer koud en er lag veel sneeuw. Er worden ook ijswedstrijden vermeld en het frappeerde ons dat de prijzen die hierbij beschikbaar werden gesteld vrijwel op het zelfde niveau lagen als nu nog het geval is. Verschillende eer ste prijzen van zestig en sommige van tachtig gulden, hetgeen in die tijd toch zeer hoge bedragen moeten zijn geweest. Een bericht meldde dat te Loppersum (Gr.) voor behoeftige arbeiders wedstrij den op het ijs werden gehouden in het rollen van vaten, waarbij de deelnemers een hoge hoed op het hoofd moesten hou den. Van de 34 deelnemers kregen er 32 ieder vijf pond puik schapenvlees en allen gingen hoogst dankbaar weer naar huis. Dat er in die tijd veel ellende, ziekte en armoede was lazen wij zo tussen de ver schillende berichten door. Een voorbeeld hiervan was de vermelding dat er in drie jaren tussen 1870 en 1873 in ons land 20.575 mensen zijn gestorven aan pokken. DE WINTER VAN 1890 is de winter waarover wij onze ouders en grootouders nog kunnen horen praten. Deze beruchte winter van 1890'91 had zijn dieptepunt in de decembermaand die over een periode van 250 jaar, op 1788 na, ook de koudste is geweest. In de dagbladen van die tijd kunnen wij hierover verschillende staal tjes lezen. December 1890 gaf in De Bilt (Utrecht) achttien ijsdagen, dagen waarop de tem peratuur ook overdag onder het vriespunt bleef, hetgeen nadien in december niet meer is voorgekomen. Deze kou begon al in november zodat er rond Sint Nicolaas in ons land al werd geschaatst. Dit blijkt uit een bericht van 4 december: ..Veehan delaar Van Eijk te Muiden. vader van vijf kinderen, ging op den schaats naar het fort Pampus over den Zuiderzee om daar heen melk te brengen. Bij een gat in het ijs is zijn pet gevonden en ook de ledige melkkan". In drie dagen (17. 18 en 19 december) verdronken er in ons land twaalf mensen die door het ijs waren gezakt. Op 17 december zijn er dat jaar te Ha- velte twee kinderen door de felle kou doodgevroren. OP DE 17DE DECEMBER werd op de Teyler Stichting in Haarlem als laagste temperatuur 24 graden onder nul gemeten. Op 28 december reed de 27-jarige W. Mu iier uit Haarlem (Fries van geboorte) dooi de elf Friese steden, een afstand van 180 km. Een oud moedertje in Akkrum kreeg onverwacht bezoek over het ijs van twee tantezeggers in de leetfijd van 76 en 74 jaar. Over kras gesproken! Vooral tussen kerst en nieuwjaar was het in 1890 bijzonder koud. Op de oude jaarsdag vroor het in Vlissingen 16, in Groningen 20 graden. De stoomboot Swandland moest op 30 december in de haven van Harlingen blijven liggen doordat de Zuiderzee tot bij de Wadden lag dichtgevroren. OPMERKELIJK UIT DIE TIJD waren de ijsfeesten waarbij volgens de verslagen veel heet bier en hete wijn werd gedron ken. Of na afloop allen zelf de schaatsen weer onder konden krijgen wordt niet vermeld, maar wij betwijfelen het sterk. En dan de ruzies met de baanvegers. Het aantal berichten en inge zonden stukken hierover is aanzienlijk. Op 24 december 1890 gingen de baanvegers te Hoogkerk (onder de rook van Gronin gen) die zich bij de bruggen hadden opge steld, ieder met hun bezem te lijf die geen cent voor hen had afgestaan. Een ingezonden stuk uit Appingedam luidt: „Het Damsterdiep bij Delfzijl heeft mooi ijs maar er zitten scheuren in. Er staan tamelijk veel zoogenaamde baan vegers maar die nemen het gemoedelijk op en doen hier niets aan. Zij zijn liever lui dan moe. Ze staan met 3 a 4 man met elkaar te praaten. Kan de gemeente hun niet ieder een baanvak aanwijzen zoodat zij voor het geld waarvoor zij de hand op houden ook iets doen". IN ONZE TIJD gaan aan de kerstdagen wekenlang grote reclame-campagnes voor allerlei artikelen, die de zo dit heet kerststemming kunnen verhogen, vooraf. Het gevaar is daarbij aanwezig dat wij de eigenlijke betekenis van het kerstfeest uit het oog verliezen, want uiteindelijk is het heus niet belangrijk of het nu een witte of een groene kerst, een rollade of een kal koen gaat worden. En tochwij zouden niet met onze voorouders uit de vorige eeuw willen ruilen. Zij hadden misschien geen kerstboom, geen kalkoen, geen kerst mannetje en geen kerstbrood, maar ge brek aan brandstof, kleding en andere voorzieningen. Wanneer de kerstdagen nu. zoals in 1829. 1879 en 1890, bitter koud zijn. heeft elke Nederlander brandstof en kleding enook genoeg te eten. van alles vermeld worden. Zo lezen we dat de houder van het boerenlogement vlak bij het station in Hoogeveen (waarvan ook een foto werd opgenomen) Albertus Hart suiker heette en dat deze geboren werd op 2 januari 1829. En daar blijft het niet bij. Hartsuiker en zijn zaak worden verder be schreven en dat vult weer ongeveer twee- enhalve pagina. Er staan voor in kunsthistorie geïnteres seerden zeker veel wetenswaardigheden in dit boek. Maar er is waarlijk veel te veel dat ons in het verband met Van Goghs kunst niet in het minst boeit, ons genieten van Van Goghs werk intenser doet wor den. Erkend moet worden dat het wantrou wen waarvan ik sprak, in dit geval niet gerechtvaardigd wordt. Want het gaat hier om objectieve geschiedschrijving. Dat die Drentse periode van een bepaald be lang in Van Goghs ontwikkeling geweest zou zijn wordt door sommige schrijvers betwijfeld. Dr. Tralbaut lijkt mij het be trekkelijke belang wel juist te stellen. Maar wat interesseert ons eigenlijk dat afme ten van het belang. Ook in Drente maakte Van Gogh veelzeggend werk. Grondige kennis van kunsthistorie kan een uitglij den in de kunstbeschouwing voorkomen. Maar dit is mij te veel. Beledigend ten slotte noem ik het afschuwelijke stofom slag, waarvan dit boek voorzien werd. Het accepteren van zoiets lijkt mij te wijzen op een gebrek aan gevoel voor de schoon heid van de werken van Vincent, die uit eindelijk toch niets te maken heeft met de prijs van een treinreis naar Hoogeveen. Bob Buys DITMAAL EEN AANTAL korte no tities bij ter recensie gezonden platen; wellicht kan deze of gene daarmee nog zijn (of haar) voordeel doen in verband met de komende feestdagen. Solisten van Zagreb. Het strijkers ensemble uit Joegoslavië onder leiding van de cellist Antonio Janigro, behoort tot de topklasse. De dertien strijkers hebben een eenheid van samenspel be reikt die zowel de middelen: techniek en toon vorming, als het doel: de inter pretatie van achttiende-eeuwse muziek voor strijk- (eventueel: kamer-) orkest betreft. Nog vrij onlangs heeft ook in Nederland de pers enthousiast geschre ven over hun concerten in Amsterdam en Den Haag. „Amadeo" brengt ver schillende opnamen van dit orkest in de handel. Het mij toegezonden exem plaar (AVRS 6051) doet helaas aan hun kwaliteiten niet voldoende recht. In de eerste plaats zijn de opgenomen wer ken, alle van Vivaldi stuk voor stuk van het vlot-gefabriceerde soort waarwij nu echt niet op zitten te wach ten. Klanktechnisch is de opname even min bevredigend, de strijkersklank is scherp en het geheel is niet doorzich tig genoeg op de band gekomen. De lief hebbers raad ik daarom een andere op name, eveneens van „Amadeo" aan: AVRS 6083, met wérken van Rossini, Corelli, Haydn, Boccherini, Albinoni. Hiermede zullen zij de grote reputatie van deze dertien solisten die weten wat samenspel is volledig bevestigd vinden. Piano-lrio van Beethoven op. 1 no. 3. Philips heeft in het Beethoven-huis te Bonn een opname gemaakt van dit be kende trio voor viool, cello en piano. Pablo Casals speelt de cello-partij; zijn naam staat dan ook twee maal zo groot op de hoes afgedrukt als die van zijn beide partners; laten we maar aan nemen dat hij daar niet van te voren over is ingelicht. Het eigenaardige is dat deze verhouding van typografische aard zich ook in het samenspel aftekent. Pia nist Mieczyslaw Horszowski en violist Sandor Végh spelen hun partij met een zekere schroomvalligheid, alsof ze wat te veel onder de indruk zijn van het feit dat zij met de gevierde nestor mo gen samenwerken. (Philips 05364 R). Van dezelfde uitvoering werd ook een stereo-opname gemaakt, (835019 AY) gekoppeld met de Sonate voor cello en piano op. 17 in F. Deze compositie werd oorspronkelijk ontworpen voor hoorn en piano, op aanbeveling van een Ita liaanse hoornist. Beethoven schreef het werk in twee dagen, een opvallende bij zonderheid gezien zijn vaak moeizame „worsteling met de materie". Jean Sibelius. Van deze componist brengt „Amadeo" op twee platen een aantal ééndelige orkestwerken. Op AVRS 6102 vindt men, naast de vrij be kende „Zwaan van Tuonela" bijeen: „En Saga" (legende) op. 9, voorts „De terugkeer van Lemminkainen", „Poh- jola's dochter" en „De bard". De uit voering was in handen van het London Promenade Orchestra onder leiding van Sir Adrian Boult. Men moet er van houden, het is trage, rustiek-mijmeren- de, weemoedig-„broedende" muziek, zo nu en dan gaan de winden om de rot sen waaien of hoort men van verre een kohort legendarische helden aanstor men, die na tweehonderd maten oplos sen in de nevelflarden boven een van de duizend meren. Aan de uitvoering door het Engelse orkest ligt het niet, trouwens men weet dat Sibelius in de Angelsaksische landen tot de groot meesters der moderne muziek gerekend wordt. Nota bene. Invitation to the Dance. Onder dit opschrift brengt Decca op LXT 5499 vier populaire orkestwerken die alle maal wel iets met het ballet te maken hebben. Het zijn: Weber's „Aufforde- rung zum Tanz", in de instrumentatie van Berlioz, Ravel's Bolero en „Albo- rada del gracioso" en, last not least, de drie bekende dansen uit de Falla's „Driekante steek". De uitvoering, door het Parijse orkest van de „Société des Concerts" onder leiding van Albert Wolff is goed, zonder opmerkelijk te zijn. Men zou zich bij zulke stukken toch wel wat meer vaart en verve kunnen voorstellen; de Boléro heeft men bepaald wel eens dringender ge hoord in zijn statische extase. Men krijgt de indruk dat de 75-jarige maitre Wolff het maar liever wat kalmpjes aan doet. Maar de orkestklank is nobel en evenwichtig, en heeft ook bij de opname zo min mogelijk verloren. „The Life of Christ". Degenen die, voor onder de kerstboom, nog iets an ders willen dan kerstliederen, Bach- koralen of het kerstconcert van Corelli, kan ik deze plaat aanbevelen. Wellicht is ze reeds bekend aan bezoekers van „In 't Goede Uur" op het Nieuwe Kerks- plein waar de heer Grommers op zon dagochtend deze serie spirituals laat horen bij de caffé-espresso. Een neger zanger (tenor) Ronald Hayes heeft uit het omvangrijke materiaal aan Afro- Amerikaanse religieuze liederen een keuze gemaakt van dertien nummers. Op de eerste plaatzijde zingt hij er ze ven die betrekking hebben op Christus' geboorte, jeugd („Lit'l boy, how old are you?" is één van de hoogtepunten) en prediking; het passie-verhaal heeft hern tot leidraad gediend bij de keuze van de overige zes die men op de twee de plaatzijde aantreft. Hoewel ik het niet eens ben met de hoestekst die deze solo-cantate van spirituals in waarde gelijkstelt met de klassieke Europese zettingen van het lijdensverhaal, zijn er toch ongetwijfeld momenten die door een toon van primitieve devotie grote indruk maken. De klagende fragmenten („You hear the lambs a-cryin" en „They laid my Lord away") vind ik bepaald zwak, door de weke en te „mooie" voor dracht, te gekunsteld bedoel ik natuur lijk. Een ander bezwaaar is dat de be geleidingen, die door Haynes zelf ge maakt zijn, nogal ongelijk van waarde zijn, terwijl de pianoklank in de opna me zwevingen vertoont. Stapt men hier over heen, dan blijft er nog altijd veel dat de aanschaffing van deze plaat de moeite waard maakt. En hierbij denk ik dan vooral aan de laatste drie lie deren waarvan er twee geheel zonder begeleiding gezongen worden. Deze drie zijn bewogen meditaties over de kruisi ging, de opstanding en de schuldvraag („Were you there"). Zij worden gebracht met een oprechtheid en een intensiteit van beleven die velen in het hart zal treffen. Sas Bunge

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 14