discaucs
Raymond Rouleau regisseert in Parijse
Opéra de Carmen in grandioze stijl
TE VEEL VAN HET GOEDE IN „VINCENT VAN
GOGH IN DRENTHE" VAN DR. TRALBAUT
Vreugde en leed
Erbij
tijdens strenge
koudegolven
de
in
vorige eeuw
ZATERDAG 19 DECEMBER 1959
PAGINA TWEE
MET DE MUZIEK had de ce-
remoniemeester-minister-van-cul-
tuur der vijfde republiek, André
Malraux, zich tot nu toe klaarblij
kelijk nog weinig ingelaten. Er is
intussen, in de persoon van de
componist André Jolivet, een
„conseiller musical" benoemd -
een post die sinds Lulli vacant was
gebleven - maar tot hemelstormen
de leuzen, laat staan overrompe
lende daden, was het in de muzi
kale domeinen, in tegenstelling tot
die van het theater, toch nog niet of
nauwelijks gekomen. De Carmen-
voorstelling die na Claudels „tête
d'or" en Giraudoux' „Electre" in
beide staatsschouwburgen van het
gesproken woord nu met eenzelfde
luister op de planken en in de zaal
van de Grand Opéra werd gepre
senteerd, mocht wat opzet en stijl
betreft dan al harmoniëren met die
Van onze correspondent in Parijs)
andere vertoningen, zij vloeide
niettemin toch vooral voort uit een
traditie die een tien jaar geleden
met „Les Indes Galantes" reeds
werd gelegd, en sedertdien met
„Die Zauberflöte" en „Jeanne
d'Arc au Bücher" is voortgezet.
Wanneer men dan beslist toch van
een revolutionaire daad moet spre
ken, dan betrof die het feit dat de
Carmen, die sinds de - halfmisluk-
te - première in 1875 tot het reper
toire en het monopolie van de
opéra-comique behoorde, door de
nieuwe intendant, A. M. Julien, nu
naar het speelplan van de opera
werd overgeheveld. Andere trek
pleisters en kasstukken van de
opéra-comique, met de Tosca voor
op, zouden dit voorbeeld trouwens
spoedig moeten volgen, en boze
tongen, die men zelfs wel eens
achter de coulissen van een opera
ontmoet, insinueren al dat na de
complete onttakeling van Frank-
rijks tweede muziektheater de heer
Julien deze schouwburg zal voor
bestemmen tot permanente zetel
van het Théatre des Nations dat
ook nog altijd onder zijn beheer
staat, doch nu maar gedurende een
half seizoen kan draaien. In dat
perspectief geplaatst, zou deze
Carmen-in-de-opera dus althans de
voorbode kunnen zijn van maat
regelen die het hele muziekdrama
tische repertoire nog eens ingrij
pender zouden beïnvloedenbe
ïnvloeden en vooral beperken in
de zone van opera's a demi carac-
tère, comique of buffa die in het
Palais Garnier bezwaarlijk aan bod
zouden kunnen komen. Het is zo
ver nog niet.
VOOR CARMEN kon men met de verhuizing in beginsel
nog wel vrede hebben. Tot een opera a grand spectacle leent
zich zowel het verhaal als Bizets onsterfelijke muziek, en met
déze Carmen waarmee men regisseur Raymond Rouleau een
zeer wijde armslag gelaten had, kan Parijs nu in elk geval weer
royaal voor de dag komen. Klein had men de zaak niet aan
gepakt. Als kosten van de vertoning heeft minister Malraux
het cijfer van tachtig miljoen frank genoemd, een „kleinigheid"
die de recettes in geen jaren zal kunnen opbrengen, maar die
men niettemin hoopt terug te zien in de opbrengst van een film
die met ditzelfde personeel zal worden opgenomen.
WANNEER MEN zich over die financiële aspecten en hun
bijverschijnselen nu verder maar geen kopzorgen maakt, dan
zit ge hier tegenover een Carmen-voorstelling die in haar
Goyase oker-kleuren en de massaliteit van haar figuratie met
authentieke zigeuner-dansers, ruiters op levende paarden, met
haar ezels, honden en zelfs een aap, sterk op de realistische sug
gestie is afgestemd, maar binnen het raam van die esthetiek
dan ook een meesterlijke prestatie levert. Rouleau die de
Carmen tevoren nooit eerder had gezien heeft met biina
alle clichés van de conventionele opera-regie gebroken. On
middellijk in de eerste akte wordt, in Sevilla, de vaart, de be
weging al ingezet en de hele opera verder door, in Lillas Pas-
tia's herberg, in de bergen met de contrabandiers. voor de
arena, blijft die actie heersen en sleept ze de toeschouwer mee.
Een triomf van de massa-regie!
TN HET INDIVIDUELE spel der hoofdrolvertolkers is df
Don José van Albert Lance nog wat houterig van gebaar en
tred gebleven, een gemis dat door een klare, forse stem. foudro-
vant soms in de grote solo's en duetten niettemin een aan
vaardbaar tegenwicht vindt. De Carmen-zelf. van Jane Rhodes,
bezit een gedifferentieerder gamma van sentiment en soel:
charmant, amoureus, canailleus. cvnisch. nassionant en tragisch
bil haar einde. De stem is warm van timbre, sensueel, maar
helaas te gering van volume om in de entourage van enkele hon
derden figuranten en de enorme ruimte vocaal steeds te domi
neren. Roberto Benzi die enkele jaren geleden nog met blote
knieën als wonderkind voor de Parijse svmfonie-orkesten
verscheen, ontoont zich nu als een dirigent die óók het onera-
vak al tot in de fiine knenen beheerst. De partituur werd door
Hem van alle resten van tientallen jaren schmiere-routine ge-
zuivers: een schoonmaak waarvan de verd'enste nba groter
zou zijn geweest indien over het algemeen die muzikale ver-
Jane Rhodes als Carmen en Albert Lance als Don José.
diensten nu juist niet ietwat verscholen gingen
visuele bravoure van Rouleaus mise-en-scène.
achter de
ALS IK IETS met wantrouwen ontmoet
dan is het wel het nieuwste boek over Van
Gogh. Dat stamt nog steeds uit een oud
zeer waaraan velen van mijn gene
ratie geleden hebben. Wie dit zeer gekend
heeft weet dan wel tot welke generatie ik
behoor. Over Van Goghs leven is voor
mijn generatiegenoten zoveel gezwetst,
dat ons een tijdlang zelfs zijn schilderijen
tegenstonden. Ik moet toegeven, dat we
door vooroordelen, die hun grond vonden
in een overdreven geromantiseer van Van
Goghs leven, zijn schilderijen te weinig
bekeken. Schuldig aan dergelijk gero
mantiseer is het slecht lezen van Van
Goghs brieven. Veelal leerde men er uit
dat een voorwaarde voor een groot kunste
naarsschap de armoede diende te zijn.
Dat het althans voor de schilder Van Gogh
met die armoede wel meeviel weet iedere
hardwerkende jonge schilder, die in die
brieven de aan Van Goghs broer Theo op
gegeven verfbestellingen naging. Het is
natuurlijk best mogelijk dat Van Gogh
het ook niet zo leuk vond zo van Theo te
moeten profiteren. Maar wat kan het ons
nu eigenlijk schelen. De man heeft kun
nen maken waartoe hij in staat was en
dat was machtig veel. Ik geloof niet dat
het Van Goghs boodschap was te gaan
grutten in het leven van iemand, die het
moeilijk met zichzelf had. Zijn meest ge
lukkige schilderijen spreken dit tegen.
Wie Van Goghs leven als leidraad nodig
heeft om tot iets belangrijks te komen be
wijst gebrek aan geloof te bezitten. Slechts
de resultaten van zijn streven brengen
ons verder.
AAN DE ANDERE KANT is het heer
lijk te praten over wat en wie men be
wondert. Men voelt zich bezig met een
eerbewijs. Zelf maakte ik pelgrimstoch
ten naar Nuenen en Arles. Ik leerde daar
dat Van Gogh als schilder vooral toch
realist was. Er bestaan echter mensen, die
graag dan ook alles van de door hen be
wonderde figuur zouden willen weten. En
ten aanzien van hen ontkom ik niet aan
het gevoel dat zij met die wetenschap, die
nog geen meeleven behoeft te zijn, iets
van de grootheid van de figuur denken te
delen. In het aardigste geval zijn zij als
verzamelaars van luciferdoosjes of suc
cesvolle deelnemers aan een quiz.
Het doet ei weinig toe bij welke groep
ik de heer dr. Mark Edo Tralbaut, direc
teur van het Internationaal Van Gogh-
v
(Van onze
weerkundige
medewerker)
Archief zou moeten indelen. Hij is de
auteur van het bij de uitgeverij „de Toren
laan" verschenen boek „Vincent van
Gogh in Drenthe". Van Gogh zat tweeën-
eenhalve maand in Drente en dat wettig
de hem een boek van bijna 300 bladzijden.
Wanneer men nu Van Gogh werkelijk zo
goed mogelijk wil leren kennen dan zou
men de beschikking moeten hebben over
een boek van een aantal bladzijden, dat
het produkt is van deze 300 en hetgeen
overblijft uit de deling van tweeënhalve
maand op de tijd, die mocht gelden voor
de ontwikkeling van Van Gogh als schil
der.
DR. TRALBAUT zal wel degene zijn die
het meeste weet van Van Gogh. Hij is mo
gelijk gerechtigd om bepaalde onjuisthe
den bij andere schrifturen over Van Gogh
aan te wijzen. In het begin van zijn boek
wijst hij enkele andere schrijvers over
Van Gogh terecht. Een van hen maakte
de fout Van Goghs verblijf in Drente op
twee maanden te stellen. Dat is dan maar
een regeltje van de 40 per pagina. Bijna
anderhalve bladzijde wordt gewijd aan
veronderstellingen betreffende welke
landkaart Van Gogh bekeken zou hebben,
toen hij op het idee was gekomen in Dren
te mogelijkheden tot werken te vinden.
En daarmee af te komen van Sien, de
vrouw met wie hij zich in een hem te las
tige verhouding had gedraaid (zo zeggen
wij dat in goed Hollands wanneer het an
dere mensen dan grote kunstenaars be
treft). Dr. Tralbaut is zeer precies. Hij
heeft het over de naar zijn smaak weinig
kieskeurige vergelijking die de auteur van
„Deining in Drenthe", dr. H. J. Prakke,
maakt als deze Van Goghs verblijf in
Drente het meest illustere voorbeeld
vindt van het feit dat in de jaren rond
1880 de algemene malaise in Drente des
perado's toevoerde. Want volgens het
woordenboek van dr. Tralbaut betekent
desperado waaghals en rover. Zou dr.
Prakke nu echt niet alleen maar gedacht
kunnen hebben aan een wanhopige? Is het
misschien kieskeurig om alsmaar de brie
ven van Van Gogh te citeren, waarin de
ze kennelijk op Theo's beurs hoopt om van
de armzalige Sien af te komen?
STAP VOOR STAP wordt Vincent ver
der gevolgd. Een foto toont ons met welk
soort trein Van Gogh gereisd zou hebben.
Hier begint het boek misschien wel aardig
te worden omdat het ons in de sfeer van
een bepaalde tijd brengt. Maar weer moet
TIJDENS ENKELE beruchte donkere dagen vóór Kerstmis,
waar de decembermaand, als gemiddeld somberste maand van
het jaar rijk aan is, hebben wij ons afgevraagd of onze voor
ouders het destijds op deze dagen vóór kerst ook zo druk hebben
gehad met de vraag of het een witte of een groene kerst zou
worden, of het konijn, de haas of de kalkoen voor het heerlijke
kerstmaal dit jaar bij Jansen of bij Pietersen zou moeten worden
besteld en of men nu al of niet wat heerlijk kerstbanket zou
nemen. Wij hebben ons ook afgevraagd hoe in de vorige eeuw
de toestand rond de kerstdagen was wanneer Nederland in de
greep van de winter lag. Op al deze vragen hebben wij vaak
interessante antwoorden gekregen. In onze weerkundige statistiek
hebben wij eerst de vijf allerkoudste decembermaanden sinds het
jaar 1706 opgezocht. Dit waren december 1788 met een gemiddelde
etmaaltempera tuur van -5.7 C, 1890 op de tweede plaats met
-4.8 C, 1829 met -4.5 C, 1879 met -een gemiddelde van -3.5 C en als
vijfde, december 1844 met -3.4 C. Vervolgens hebben wij enkele
zeer oude dagbladen in ons land er op nageslagen om uit te zoeken
welke berichten er zoal over deze koude en alles wat hier mee
samenhangt rond de kerstdagen werd vermeld.
MERKWAARDIG WAS in de eerste plaats dat in de krant die
wij van december 1788 onder de ogen kregen, niet gerept wordt
over het weer. Dat blad bevatte enkele officiële aankondigingen
en verder advertenties over verkopingen enzovoorts. Men had in
die tijd van oorlogen en ziekte blijkbaar geen plaatsruimte om
over qswedstrijden en over kerstmannetjes te schrijven. In decem
ber 1829, de derde op de lijst van meest koude decembermaanden,
stond er al heel wat meer nieuws in de toen verschijnende dag-
of weekbladen. In de koude december van
1829 werd er vóór Kerstmis al druk ge
schaatst Wij lazen dat in Zweden de winter
„nu al van oktober af duurt". In het num
mer van 18 december 1829 lazen wij dat
predikant A. H. Mantingh van Blanken
ham met zijn nog jeugdige vrouw „op
schaatsen herwaarts ging over het ijs van
den Zuiderzee om den vader van de laat
ste die met zijn schip onder Schokland
lag ingevroren, met een bezoek te verras
sen". „Zij huurden den bekenden visscher
Hendrik Jongman af om hen derwaarts
over het? ijs langs eenen bekenden baan te
geleiden. Alle drie geraakten zij door het
ijs en verdronken".
DE DECEMBERMAAND VAN 1844.
die de vijfde plaats bezet, was vooral rond
de kerstdagen zeer koud en heeft ook heel
wat lief (ijswedstrijden) en leed (drenke
lingen) gebracht.
Onder de datum 26 december (tweede
kerstdag) lezen wij het volgende bericht:
„De berigten wegens het ijs op onze
groote rivieren zijn zorgwekkend. Eene
verbaazende ijsmassa heeft zich hier en
daar vastgezet. Bij Tiel zit het ijs bij
plaatsen 90 cm dik".
„Op de uiterwaarden van den Waal is
tijdens de kerstdagen druk geschaatst. Als
met gevleugelde voeten, in vlugge vaart,
zweeft de jeugd over de gladde baanen
en brengt talrijke offers aan Gialf, den
uitvinder van het schaatsenrijden".
Op 28 december van dat jaar vermeldt
een courantenbericht: „Tussen Blokzijl en
Kuinre zijn twee jonge paaren met schaat
sen door het ijs van de Zuiderzee gezakt
en verdronken". De berichtgeving ging er
een eeuw geleden op vooruit. In december
1879 (ook een zeer koude december) lezen
wij al belangrijk meer berichten over de
kou en alles wat hiermee samen hangt.
IN DAT JAAR (1879) was het rond de
kerstdagen ook zeer koud en er lag veel
sneeuw. Er worden ook ijswedstrijden
vermeld en het frappeerde ons dat de
prijzen die hierbij beschikbaar werden
gesteld vrijwel op het zelfde niveau lagen
als nu nog het geval is. Verschillende eer
ste prijzen van zestig en sommige van
tachtig gulden, hetgeen in die tijd toch
zeer hoge bedragen moeten zijn geweest.
Een bericht meldde dat te Loppersum
(Gr.) voor behoeftige arbeiders wedstrij
den op het ijs werden gehouden in het
rollen van vaten, waarbij de deelnemers
een hoge hoed op het hoofd moesten hou
den. Van de 34 deelnemers kregen er 32
ieder vijf pond puik schapenvlees en allen
gingen hoogst dankbaar weer naar huis.
Dat er in die tijd veel ellende, ziekte en
armoede was lazen wij zo tussen de ver
schillende berichten door. Een voorbeeld
hiervan was de vermelding dat er in drie
jaren tussen 1870 en 1873 in ons land 20.575
mensen zijn gestorven aan pokken.
DE WINTER VAN 1890 is de winter
waarover wij onze ouders en grootouders
nog kunnen horen praten. Deze beruchte
winter van 1890'91 had zijn dieptepunt
in de decembermaand die over een periode
van 250 jaar, op 1788 na, ook de koudste
is geweest. In de dagbladen van die tijd
kunnen wij hierover verschillende staal
tjes lezen.
December 1890 gaf in De Bilt (Utrecht)
achttien ijsdagen, dagen waarop de tem
peratuur ook overdag onder het vriespunt
bleef, hetgeen nadien in december niet
meer is voorgekomen. Deze kou begon al
in november zodat er rond Sint Nicolaas
in ons land al werd geschaatst. Dit blijkt
uit een bericht van 4 december: ..Veehan
delaar Van Eijk te Muiden. vader van vijf
kinderen, ging op den schaats naar het
fort Pampus over den Zuiderzee om daar
heen melk te brengen. Bij een gat in het
ijs is zijn pet gevonden en ook de ledige
melkkan".
In drie dagen (17. 18 en 19 december)
verdronken er in ons land twaalf mensen
die door het ijs waren gezakt.
Op 17 december zijn er dat jaar te Ha-
velte twee kinderen door de felle kou
doodgevroren.
OP DE 17DE DECEMBER werd op de
Teyler Stichting in Haarlem als laagste
temperatuur 24 graden onder nul gemeten.
Op 28 december reed de 27-jarige W. Mu
iier uit Haarlem (Fries van geboorte) dooi
de elf Friese steden, een afstand van 180
km. Een oud moedertje in Akkrum kreeg
onverwacht bezoek over het ijs van
twee tantezeggers in de leetfijd van 76 en
74 jaar. Over kras gesproken!
Vooral tussen kerst en nieuwjaar was
het in 1890 bijzonder koud. Op de oude
jaarsdag vroor het in Vlissingen 16, in
Groningen 20 graden.
De stoomboot Swandland moest op 30
december in de haven van Harlingen
blijven liggen doordat de Zuiderzee tot bij
de Wadden lag dichtgevroren.
OPMERKELIJK UIT DIE TIJD waren
de ijsfeesten waarbij volgens de verslagen
veel heet bier en hete wijn werd gedron
ken. Of na afloop allen zelf de
schaatsen weer onder konden krijgen
wordt niet vermeld, maar wij betwijfelen
het sterk. En dan de ruzies met de
baanvegers. Het aantal berichten en inge
zonden stukken hierover is aanzienlijk.
Op 24 december 1890 gingen de baanvegers
te Hoogkerk (onder de rook van Gronin
gen) die zich bij de bruggen hadden opge
steld, ieder met hun bezem te lijf die geen
cent voor hen had afgestaan.
Een ingezonden stuk uit Appingedam
luidt: „Het Damsterdiep bij Delfzijl heeft
mooi ijs maar er zitten scheuren in. Er
staan tamelijk veel zoogenaamde baan
vegers maar die nemen het gemoedelijk op
en doen hier niets aan. Zij zijn liever lui
dan moe. Ze staan met 3 a 4 man met
elkaar te praaten. Kan de gemeente hun
niet ieder een baanvak aanwijzen zoodat
zij voor het geld waarvoor zij de hand op
houden ook iets doen".
IN ONZE TIJD gaan aan de kerstdagen
wekenlang grote reclame-campagnes voor
allerlei artikelen, die de zo dit heet
kerststemming kunnen verhogen, vooraf.
Het gevaar is daarbij aanwezig dat wij de
eigenlijke betekenis van het kerstfeest uit
het oog verliezen, want uiteindelijk is het
heus niet belangrijk of het nu een witte of
een groene kerst, een rollade of een kal
koen gaat worden. En tochwij zouden
niet met onze voorouders uit de vorige
eeuw willen ruilen. Zij hadden misschien
geen kerstboom, geen kalkoen, geen kerst
mannetje en geen kerstbrood, maar ge
brek aan brandstof, kleding en andere
voorzieningen. Wanneer de kerstdagen nu.
zoals in 1829. 1879 en 1890, bitter koud
zijn. heeft elke Nederlander brandstof en
kleding enook genoeg te eten.
van alles vermeld worden. Zo lezen we
dat de houder van het boerenlogement vlak
bij het station in Hoogeveen (waarvan ook
een foto werd opgenomen) Albertus Hart
suiker heette en dat deze geboren werd op
2 januari 1829. En daar blijft het niet bij.
Hartsuiker en zijn zaak worden verder be
schreven en dat vult weer ongeveer twee-
enhalve pagina.
Er staan voor in kunsthistorie geïnteres
seerden zeker veel wetenswaardigheden in
dit boek. Maar er is waarlijk veel te veel
dat ons in het verband met Van Goghs
kunst niet in het minst boeit, ons genieten
van Van Goghs werk intenser doet wor
den. Erkend moet worden dat het wantrou
wen waarvan ik sprak, in dit geval niet
gerechtvaardigd wordt. Want het gaat hier
om objectieve geschiedschrijving. Dat
die Drentse periode van een bepaald be
lang in Van Goghs ontwikkeling geweest
zou zijn wordt door sommige schrijvers
betwijfeld. Dr. Tralbaut lijkt mij het be
trekkelijke belang wel juist te stellen. Maar
wat interesseert ons eigenlijk dat afme
ten van het belang. Ook in Drente maakte
Van Gogh veelzeggend werk. Grondige
kennis van kunsthistorie kan een uitglij
den in de kunstbeschouwing voorkomen.
Maar dit is mij te veel. Beledigend ten
slotte noem ik het afschuwelijke stofom
slag, waarvan dit boek voorzien werd. Het
accepteren van zoiets lijkt mij te wijzen
op een gebrek aan gevoel voor de schoon
heid van de werken van Vincent, die uit
eindelijk toch niets te maken heeft met de
prijs van een treinreis naar Hoogeveen.
Bob Buys
DITMAAL EEN AANTAL korte no
tities bij ter recensie gezonden platen;
wellicht kan deze of gene daarmee nog
zijn (of haar) voordeel doen in verband
met de komende feestdagen.
Solisten van Zagreb. Het strijkers
ensemble uit Joegoslavië onder leiding
van de cellist Antonio Janigro, behoort
tot de topklasse. De dertien strijkers
hebben een eenheid van samenspel be
reikt die zowel de middelen: techniek
en toon vorming, als het doel: de inter
pretatie van achttiende-eeuwse muziek
voor strijk- (eventueel: kamer-) orkest
betreft. Nog vrij onlangs heeft ook in
Nederland de pers enthousiast geschre
ven over hun concerten in Amsterdam
en Den Haag. „Amadeo" brengt ver
schillende opnamen van dit orkest in
de handel. Het mij toegezonden exem
plaar (AVRS 6051) doet helaas aan hun
kwaliteiten niet voldoende recht. In de
eerste plaats zijn de opgenomen wer
ken, alle van Vivaldi stuk voor
stuk van het vlot-gefabriceerde soort
waarwij nu echt niet op zitten te wach
ten. Klanktechnisch is de opname even
min bevredigend, de strijkersklank is
scherp en het geheel is niet doorzich
tig genoeg op de band gekomen. De lief
hebbers raad ik daarom een andere op
name, eveneens van „Amadeo" aan:
AVRS 6083, met wérken van Rossini,
Corelli, Haydn, Boccherini, Albinoni.
Hiermede zullen zij de grote reputatie
van deze dertien solisten die weten wat
samenspel is volledig bevestigd vinden.
Piano-lrio van Beethoven op. 1 no. 3.
Philips heeft in het Beethoven-huis te
Bonn een opname gemaakt van dit be
kende trio voor viool, cello en piano.
Pablo Casals speelt de cello-partij; zijn
naam staat dan ook twee maal zo groot
op de hoes afgedrukt als die van zijn
beide partners; laten we maar aan
nemen dat hij daar niet van te voren
over is ingelicht. Het eigenaardige is dat
deze verhouding van typografische aard
zich ook in het samenspel aftekent. Pia
nist Mieczyslaw Horszowski en violist
Sandor Végh spelen hun partij met een
zekere schroomvalligheid, alsof ze wat
te veel onder de indruk zijn van het
feit dat zij met de gevierde nestor mo
gen samenwerken. (Philips 05364 R).
Van dezelfde uitvoering werd ook een
stereo-opname gemaakt, (835019 AY)
gekoppeld met de Sonate voor cello en
piano op. 17 in F. Deze compositie werd
oorspronkelijk ontworpen voor hoorn
en piano, op aanbeveling van een Ita
liaanse hoornist. Beethoven schreef het
werk in twee dagen, een opvallende bij
zonderheid gezien zijn vaak moeizame
„worsteling met de materie".
Jean Sibelius. Van deze componist
brengt „Amadeo" op twee platen een
aantal ééndelige orkestwerken. Op
AVRS 6102 vindt men, naast de vrij be
kende „Zwaan van Tuonela" bijeen:
„En Saga" (legende) op. 9, voorts „De
terugkeer van Lemminkainen", „Poh-
jola's dochter" en „De bard". De uit
voering was in handen van het London
Promenade Orchestra onder leiding van
Sir Adrian Boult. Men moet er van
houden, het is trage, rustiek-mijmeren-
de, weemoedig-„broedende" muziek, zo
nu en dan gaan de winden om de rot
sen waaien of hoort men van verre een
kohort legendarische helden aanstor
men, die na tweehonderd maten oplos
sen in de nevelflarden boven een van
de duizend meren. Aan de uitvoering
door het Engelse orkest ligt het niet,
trouwens men weet dat Sibelius in de
Angelsaksische landen tot de groot
meesters der moderne muziek gerekend
wordt. Nota bene.
Invitation to the Dance. Onder dit
opschrift brengt Decca op LXT 5499
vier populaire orkestwerken die alle
maal wel iets met het ballet te maken
hebben. Het zijn: Weber's „Aufforde-
rung zum Tanz", in de instrumentatie
van Berlioz, Ravel's Bolero en „Albo-
rada del gracioso" en, last not least,
de drie bekende dansen uit de Falla's
„Driekante steek". De uitvoering, door
het Parijse orkest van de „Société des
Concerts" onder leiding van Albert
Wolff is goed, zonder opmerkelijk te
zijn. Men zou zich bij zulke stukken
toch wel wat meer vaart en verve
kunnen voorstellen; de Boléro heeft
men bepaald wel eens dringender ge
hoord in zijn statische extase. Men
krijgt de indruk dat de 75-jarige maitre
Wolff het maar liever wat kalmpjes aan
doet. Maar de orkestklank is nobel en
evenwichtig, en heeft ook bij de opname
zo min mogelijk verloren.
„The Life of Christ". Degenen die,
voor onder de kerstboom, nog iets an
ders willen dan kerstliederen, Bach-
koralen of het kerstconcert van Corelli,
kan ik deze plaat aanbevelen. Wellicht
is ze reeds bekend aan bezoekers van
„In 't Goede Uur" op het Nieuwe Kerks-
plein waar de heer Grommers op zon
dagochtend deze serie spirituals laat
horen bij de caffé-espresso. Een neger
zanger (tenor) Ronald Hayes heeft uit
het omvangrijke materiaal aan Afro-
Amerikaanse religieuze liederen een
keuze gemaakt van dertien nummers.
Op de eerste plaatzijde zingt hij er ze
ven die betrekking hebben op Christus'
geboorte, jeugd („Lit'l boy, how old
are you?" is één van de hoogtepunten)
en prediking; het passie-verhaal heeft
hern tot leidraad gediend bij de keuze
van de overige zes die men op de twee
de plaatzijde aantreft. Hoewel ik het
niet eens ben met de hoestekst die deze
solo-cantate van spirituals in waarde
gelijkstelt met de klassieke Europese
zettingen van het lijdensverhaal, zijn er
toch ongetwijfeld momenten die door
een toon van primitieve devotie grote
indruk maken. De klagende fragmenten
(„You hear the lambs a-cryin" en „They
laid my Lord away") vind ik bepaald
zwak, door de weke en te „mooie" voor
dracht, te gekunsteld bedoel ik natuur
lijk. Een ander bezwaaar is dat de be
geleidingen, die door Haynes zelf ge
maakt zijn, nogal ongelijk van waarde
zijn, terwijl de pianoklank in de opna
me zwevingen vertoont. Stapt men hier
over heen, dan blijft er nog altijd veel
dat de aanschaffing van deze plaat de
moeite waard maakt. En hierbij denk
ik dan vooral aan de laatste drie lie
deren waarvan er twee geheel zonder
begeleiding gezongen worden. Deze drie
zijn bewogen meditaties over de kruisi
ging, de opstanding en de schuldvraag
(„Were you there"). Zij worden gebracht
met een oprechtheid en een intensiteit
van beleven die velen in het hart zal
treffen.
Sas Bunge