Een grijze gast op Oudejaarsavond
discaucs
Wekelijks toegevoegd aan alle edities van
Haarlems Dagblad/Oprechte Haarletnsche Courant
en IJ'muider Courant
IN CANADA WORDT HET ZEVEN KEER NIEUWJAAR
Kort verhaal
door
Jan Louwen
Erbij
V. Win Si
HET WAS ELF UUR toen het vreemde
mannetje uit de duisternis binnentuimel-
de. Twee uren ervoor had ik de beide jon
gens naar bed gebracht. Ze waren voor
hun doen heel lief geweest en hadden zelfs
niet gezeurd om langer te mogen opblij
ven. Nu was daar deze avond ook niet
veel reden voor, want ik had plechtig be
loofd ze om precies kwart voor twaalf te
wekken zodat we het oude jaar gezamen
lijk en zo luidruchtig mogelijk zouden kun
nen uitluiden. Het vuurwerk lag al drie da
gen in een doos onder in de klerenkast.
Ze hadden het zelf mogen uitzoeken, waar
bij ze wel zo vriendelijk waren geweest
de raad van een volwassene in hun over
wegingen te betrekken. We hadden inge
kocht bij oude Harmsen in de Achterstraat
en de jongens waren er zo blij mee, dat
ik zonder tegenzin het onverwacht hoge
bedrag van vijfentwintig gulden op de
toonbank legde.
TOEN DE MAN binnenkwam, sliepen
de jongens al als rozen. Een kwartier na
dat ze naar bed waren gestuurd, waren de
mij langzamerhand heel bekend gewor
den kreten die bij een kussengevecht be
horen, verstomd en mocht ik aannemen
dat de slaap hen al te pakken had. Het
was de eerste Oudejaarsavond die ik al
leen doorbracht. Als vrijgezel voor eeu
wig, voorspelden m'n vrienden altijd
was ik elk jaar wel ergens genodigd ge
weest. Ditmaal echter had ik alle uitno
digingen afgeslagen. Mijn neven verheug
den zich er zó over de overgang van oud
naar nieuw samen met hun oom te vieren,
dat me het weigeren van de invitaties niet
erg zwaar gevallen was.
Zodra ze naar bed waren had ik me in
de oude leren fauteil genesteld. Het was
nog een stoel uit m'n ouderlijk huis, een
zwaar log geval dat met alle moderne vor
men spotte doch heerlijk „zat". Ik had een
amusant „pocket-book" iets over sport
beoefening in de oudheid en voelde me
op de laatste dag van het oude jaar (met
een glas rode wijn naast me) best tevre
den.
TOEN DAN OOK de tuindeur open
zwaaide en het mannetje over de drem
pel hinkte, was ik niet eens zo erg ver
rast. Eigenlijk zat ik te behagelijk en
was ik te lui om met meer dan een wenk-
brauwophalen te reageren. Hij was inmid
dels op de parketvloer beland en sprak een
zeer onparlementaire taal waaruit viel op
te maken, dat hij zich bij zijn binnen
komst bezeerd had. Hij was vrij gezet en
naar schatting zeventig jaar. Maar het
kan ook best zestig zijn of misschien zelfs
vijftig. Hij had spierwit haar, was nogal
schamel gekleed en snoot zijn neus in een
rode zakdoek van minstens vier vierkante
decimeter. Hij was de man, die in de eer
ste week van het nieuwe jaar in de streek
rond ons dorp zo intensief door de politie
gezocht zou worden. Maar dat wist ik op
dit ogenblik natuurlijk nog niet.
„GOEDENAVOND", zei het mannetje.
Hij sprak met een noordelijk accent en
daardoor klonk het niet zo vriendelijk als
hij wellicht bedoelde. „Ik ben van plan
hier een uurtje te blijven. U zult daar wel
geen bezwaar tegen hebben."
„Welnee, integendeel," haastte ik me te
zeggen. „Gezellig zo'n bezoekje. Ik was
tóch alleen, ziet u."
Hij mompelde wat in zijn bruin-witte
baard. Het was geen mooie baard een
beetje plukkerig. „Ja, dat weet ik. Behal
ve dan de twee kinderen, boven. Laat ze
maar rustig slapen." Het kwam er bijna
vaderlijk uit, maar ergens in mijn hoofd
begon een rood lampje te branden. Hoe
kon hij weten....
De man leek m'n gedachten te raden.
„Hoe ik dat weet doet er nu niet toe.
Maar ik méén wel wat ik zeg. Laat ze
slapen. Blijft u daar zitten. Over een uur
bent u van me af. Van mij en van het kist
je". Hij wees achter zich en pas nu zag
ik buiten de lichtkring van de schemer
lamp een klein geldkistje op de grond lig
gen.
„Struikelt u altijd met uw geldkist over
andermans drempels?" Ik wilde grappig
zijn maar vond het zelf nogal povertjes
(Van onze correspondent in Canada.)
CANADA STAPT zeven keer het nieuwe jaar binnen omdat
de klok er zeven keer twaalf slaat. Het land is namelijk zo
groot dat er zeven tijdzones zijn waar iedereen op zijn beurt
afscheid neemt van 1959. Voor de luisteraar die op oudejaars
avond aan zijn radio zit is het als een vreugde-onweer: in het
oosten kan hij het horen aankomen, een paar uur later barst
het in zijn eigen hui9 los en hij kan meeleven als het zich elk
uur in westelijke richting opnieuw ontlast. We kunnen het er
dus wel over eens zijn dat de overgang van het oude naar het
nieuwe jaar in Canada een grondige aangelegenheid is. Maar
net zoals overal elders is het een vrolijke bedoening. En over
het algemeen houdt de Canadees ervan om die laatste avond
van het jaar thuis te vieren, in een kleine vriendenkring met
een glas, wat te eten en dansmuziek. Wel is er een neiging,
vooral in de steden, om naar partijtjes te gaan in hotels en
andere gelegenheden en er zijn massale bijeenkomsten van
verenigingen en etnische groeperingen,
doorgaans lawaaierige gebeurtenissen waar
in negen van de tien gevallen het „Auld
Lang Syne" niet van de lucht is.
De Schotten hebben hun reputatie om op
luidruchtige manier afscheid te nemen
van het oude jaar naar Noord-Amerika
overgebracht. Ze heeft aanstekelijk ge
werkt en in de loop van de jaren is er nog
heel wat variatie aan toegevoegd.
DAT KAN natuurlijk niet anders: het
Canada van voor de oorlog was al een con
glomeraat van nationaliteiten en daar is
na de oorlog nog eens een injectie van
meer dan een miljoen immigranten bijge
komen en juist op die bijzondere dagen
doet het oude bloed zich gelden. Maar als
Op de nederzetting van de blanke in het
hoge noorden van Canada is oudjaar een
feest dat met veel opgewektheid wordt
gevierd. Van heinde en ver komen jong
en oud samen om de dag gezellig en vrolijk
door te brengen.
dan eindelijk aan de beboste kusten van de
Stille Oceaan voor de laatste maal de
twaalf slagen zijn verklonken, dan duurt
het niet zo lang meer of in het oosten
breekt de dageraad van het nieuwe jaar
baan. In Nederland kan die eerste januari
dikwijls zo bleek en guur zijn dat men het
liefst de deur maar niet uitkomt. Wat dat
betreft is er in Canada echter nogal wat
verscheidenheid. In het centrale deel van
het land. in de provincies Ontario en Que
bec, wordt nieuwjaarsdag misschien nog
het meest gevierd zoals u dat gewend
bent. Alleen is de entourage waarschijn
lijk een beetje anders: Wij zitten hier dan
dik in de sneeuw, maar op de eerste dag
van het jaar bezien we de zaak van de vro
lijke kant en we spreken onszelf moed in
dat we nu gaan aftellen; een lange aftrek
som overigens tot eind maart! In het wes
ten, in Victoria op Vancouver Island ge
niet men op dat ogenblik van zijn klimato
logische zegeningen door zijn vrije dag te
gebruiken om naar de golfvelden te gaan
en in Port Arthur aan de Grote Meren
spant men waarschijnlijk de arreslee in
De Eskimo's hebben de kunst van het
bouwen van ijshutten (igloo's) nog niet
verleerd. Als er voor hen geen plaats is
om onderdak te vinden, zetten ze hun
huis even op voor de winterse feestdagen.
Gebrek aan bouwmateriaal is er nooit.
om een lange tocht door de omgeving te
maken. Zoiets kan nu weer niet in St.
John's op Newfoundland omdat daar niet
genoeg sneeuw ligt. En hoger in het noor
den ligt er zoveel dat men eenvoudig niet
de deur uitkomt. En helemaal hoog boven
de poolcirkel kijkt men in het poolnachte-
lijk duister om er zeker van te zijn dat de
eerste dag van het nieuwe jaar werkelijk
is begonnen.
ALSOF AL DIE VARIATIE nog niet vol
doende is hebben de Canadezen, van oude
of recente immigratiejaren, er nog wat
verscheidenheid aan toegevoegd. Daar is
bijvoorbeeld de grote groep van Oekraïn-
se en Russische afkomst voor wie Nieuw
jaarsdag niet erg veel betekent. Zij begin
nen dan pas in de kerststemming te komen
omdat voor hen de kerstdagen op Drieko
ningendag vallen. Het sterkst zijn de tra
dities misschien nog wel in Frans-Canada
en dan natuurlijk vooral de provincie
Quebec. Dat vasthouden aan oude gebrui
ken en gewoonten, aan eigen taal en kui
tuur, is een van de oorzaken dat de Frans-
Canadezen zich hebben kunnen handha
ven op een Engelssprekend continent. Er
wonen hier vijf miljoen Canadezen voor
wie Frans de moedertaal is en die overwe
gend katholiek zijn. Voor hen is Kerstmis
een zuiver religieus feest en vandaar dat
ze de oudejaarsavond en nieuwjaar heb
ben gekozen om hun achterstand aan
uiterlijke vreugde met Santa Claus en zijn
geschenken in te halen. Van oudsher trek
ken dan de „guignoleux" er op uit, troep
jes jongens die zingend en pretmakend
van huis tot huis gaan om aalmoezen en
geschenken voor de armen te vragen.
Vooral op het platteland wordt die traditie
in ere gehouden; net zoals overal werkt
de grote stad vervlakkend en gaan de oude
volksgebruiken verloren. Maar in de dor
pen is het bijvoorbeeld ook nog steeds ge
woonte dat de Frans-Canadese gezinnen
vroeg naar de mis gaan en dan naar het
huis trekken van het oudste lid van de fa
milie om daar de zegen te ontvangen voor
het pasbegonnen jaar.
In het koloniale tijdperk was het gebruik
dat de gouverneurs op de morgen van de
eerste januari de mannen in de gemeen
schap ter receptie ontvingen. In het leven
van alle dag zijn de nieuwjaarsbezoeken
vrijwel verdwenen.
klinken. Per slot van rekening was het een
zestigjarige die gevallen was en dan spot
je er niet meer mee.
„Die geldkist", zei hij, „is niet van
mij. Nou ja, nü wel natuurlijk". Hij nipte
voornaam aan de wijn die ik voor mezelf
had ingeschonken. „Hierin zitten de spaar
duitjes van de bijzonder gierige juffrouw
Van Zon of hoe ze heten mag. Ze zijn zo
juist door mij in bewaring genomen".
„Juffrouw Van Zon? Uit het dorp?"
Hij zei voldaan: „Precies".
IK KENDE AALTJE Van Zon heel goed.
Ze was inderdaad zo gierig dat het
spreekwoordelijk in ons dorp was gewor
den. En daarbij, naar men zei, zéér rijk.
„U bent dus een ordinaire inbreker".
„Extra-ordinair mag u wel zeggen".
Hij zag er nu volmaakt tevreden uit.
Maar zijn ogen werden minder vriende
lijk toen ik plotseling opstond. „Nee, nee,
nee. Ik hoop toch werkelijk niet dat mijn
mededeling u tot onverstandige daden in
spireert. In dat geval...."
Ik torende op dat moment zó hog boven
het oude ventje uit, dat ik meende spot
tend te mogen herhalen ,.In dat geval..?"
„Zou ik me genoodzaakt kunnen zien
dit kleine instrument te hanteren. En ik
kan u verzekeren, dat ik er bijzonder han
dig mee omspring".
In zijn rechterhand was opeens een
pistool.
Ik ging weer zitten. „Dat verandert de
hele zaak".
„Nietwaar?" Hij nam opnieuw een slok
wijn.
HET MANNETJE ontpopte zich als een
werkelijk niet ongezellige causeur. Zijn
dikke vriéndelijke wangen en z'n worstvin
gers waren echter misleidend. De vrien
delijkheid was blijkbaar alleen te vinden
aan de buitenkant; z'n oogjes bleven trou
wens fel. Maar hij vertelde een vermake
lijk verhaal over zijn levensloop. Het
werd echter, begreep ik, ter plaatse ver
zonnen.
Om halftwaalf scheen zijn verbeelding
uitgeput en hij zweeg daarna in alle talen.
Pas toen ik om kwart voor twaalf weer
op wilde staan, kwam hij in beweging.
„Ga zitten!", zei hij.
„Maar ik moet de jongens roepen".
„Ga zitten!"
Ik ging zitten. „Ik moet ze echt roepen,
ik heb het ze beloofd. Ze zouden de nooit
vergeven als ik ze door liet slapen".
„U blijft hier", zei het mannetje.
„Maar hetis hun eerste Oudejaars
avondviering".
„Nee".
„En de kast ligt vol met vuurwerk
zo iets kun je niet een jaar bewaren. Het
bederft. Het wordt vochtig en dan heb je
er niets meer aan".
„Nee". Hij speelde weer met dat opge
wreven pistooltje.
„U bgnt een vervelende vent", zei ik
en stond op.
DE KOGEL raakte me bijna. Hij drong
tien centimeter naast me in de muur, juist
op de plaats waar de kalender hing. Er
kwam een rond schroeigaatje midden in
de 3 van 31 december. Het was een brokje
vuurwerk, dat ik helemaal niet verwacht
had. Vreemd genoeg schrok ik er niet zo
heel erg van, maar het maakte me toch
wel zenuwachtig. En dat zei ik hem ook.
„U kunt niet zenuwachtiger zijn dan ik
op dit moment", antwoordde het manne
tje. „Denkt u soms dat ik voor de aardig
heid schiet?"
„Wat doet u eigenlijk hier? Verdwijn
liever en schop m'n avond niet in de war".
De grijsaard sloeg nerveus met het wa
pen tegen zijn dijbeen. „Ik heb nu geen
kans. Pas na twaalven kan ik vluchten
dan val ik niet óp tussen al die oude-
jaarsavondvierders op straat".
IN DE GANG klonk een vreselijk la-
waai. M'n gast sprong op maar hij liet zich
weer in de stoel vallen toen Hans en Wim,
gekleed en al, achter elkaar binnenstorm-
den. =e
„Hallo oom!", riepen ze. Wim zei:
„We zijn boos op u".
„Waarom?"
„Ten eerste zou u ons roepen en dat
hebt u niet gedaan. U hebt uw woord ge-
broken".
„Ik was het juist van plan", protesteer-
de ik.
„En ten tweede hebt u al een voetzoe-
ker afgestoken. We hoorden hem boven
knallen. Wie is dat?" Hij wees op het man-
netje.
„Een vriend", zei ik snel. „Zeg maar
oom Peter tegen 'm hij is een erg
vriendelijke meneer".
„Dag oom Peter"? zeiden de jongens
beleefd. De man mompelde wat en from-
melde het pistool in z'n binnenzak. |ij
„Nog een kwartier jongens", zei ik.
„Dan is het Nieuwjaar. Wie van jullie weet
juffrouw Van Zon te wonen?"
„Ik riepen ze allebei. „Dat is toch die
ouwe juffrouw, niet?", informeerde Wim,
„waarvan u zei dat ze een oude gierige
vrijster was, hè oom?" vulde Hans aan.
„Dat heb ik nooit gezegd, maar mis-
schien is ze het wel", antwoordde ik, ver-
ontschuldigend. naar het mannetje kij-
kend. „Jullie moeten eens goed luisteren,
jongens. Als je naar het huis van juffrouw
Van Zon loopt.
„Nu", vroeg Hans verbaasd. jj||
„Ja, nu. Dan zie je achter de woning
een kapotte ruit". De man had me uitvoe-
rig en met iets van trots in zijn stem ver-
teld hoe hij in het huis was gekomen.
„Neem nou dat kistje, ja, dat en zet het
voorzichtig door het gat in de ruit in de ka-
mer. Dan meteen terug komen. En zor- m
gen dat niemand je ziet".
„Ik begrijp 't al", zei Hans glunderend.
„U hebt die kist vol vuurwerk gestopt".
„Ze schrikt zich een hoedje", lachte
Wim. „Gaat alles tegelijk af?" =E
„Alles gaat tegelijk af", beloofde ik en ik j|
was op dat ogenblik de minst pedagogi-
sche oom op de wereld. „Ga nu maar, dan
ben je net voor twaalven terug".
In de tien minuten die het oude jaar ons
nog schonk, sleepte ik de doos met vuur
werk naar de tuin en sprak intussen zeer
gedecideerd tot m'n onwelkome gast. Al
mijn oratorische gaven wendde ik aan om
hem ervan te overtuigen, dat hij op het
verkeerde pad was, dat zijn grijze haren
hem toch van de misdaad moesten te
rughouden, dat het geen pas gaf een vrouw
al was ze dan ook rijk, een deel van haar
kapitaal te ontroven, dat..
„Maar het is m'n beroep", voerde het
mannetje aan. „Ik lééf ervan ik moet
toch ergens van leven? En denk u nou
vooral niet dat het zo'n gemakkelijk werk
is, inbreken. Het vergt het uiterste van de
zenuwen en je hebt er heel wat vakman
schap voor nodig".
„Heb je dan nooit wroeging na zo'n
daad?". Ik probeerde z'n betere ik te voor
schijn te roepen.
„Soms wel", gaf hij toe. „Soms, als ik
kinderen zie, zoals die twee van u, zo on
bedorven en ongerept ja, dan heb ik er
wel eens spijt van. En dan neem ik me ook
wel voor m'n leven te beteren. Maar 't is
te moeilijk. Ik ben er te oud voor".
„Een mens is nooit te oud om te leren.
Kom, begin vanavond nog. Beloof het
me. Hij antwoordde niet.
VIJF MINUTEN LATER keken we met
'z'n vieren vol bewondering naar de sis
sende vuurpijlen, de uiteenspattende ster
ren en de kleurige kronkelingen van de
vliegende slangen. Het was een prachtig
ge?icht. De jongens joelden en schreeuw
den van plezier, maar wij, volwassenen,
waren er stil van.
Toen de laatste vuurpijl zich in de don
kere hemel had opgelost, voelde ik een
warme hand in de mijne. Het mannetje
had tranen in de ogen. ,,'t Was mooi", zei
hij. „Ik zal het nooit vergeten, nooit. En
wat het andere betreft wees gerust. Ik
stap met een rein geweten het nieuwe jaar
in".
Hij liep naar het tuinhek doch halverwe
ge keerde hij zich om en breidde zijn ar
men uit alsof hij ons allen wilde omvatten.
„Gelukkig Nieuwjaar, jongens!", riep hij
uitbundig. Waarschijnlijk was ik daar ook
in begrepen.
Daarna verdween hij in de donkere laan.
DE VOLGENDE DAG was ons dorp in
rep en roer. Bij juffrouw Van Zon was in
gebroken. Een onbekende had zich toe
gang verschaft door een ruit te breken en
hij was er van door gegaan met al het pa
piergeld, dat zich in het dressoir bevond,
en dat beliep, naar men zei, minstens
vijftienduizend gulden.
,,'t Vreemde is", zei de postbode tegen
me, „dat de inbreker een geldkistje bij het
raam heeft laten liggen, 't Was niet eens
losgebroken. Het lijkt wel of hij heeft kun
nen ruiken, dat er niks in zat".
„Niks?" vroeg ik verwonderd.
„Helemaal niks".
Ik keek langs de postbode heen de laan
in. Hier was een paar uur geleden het
vreemde mannetje langs gelopen. Het
Nieuwe Jaar tegemoet. „Met een rein ge
weten", mompelde ik schamper. De post
bode keek me onderzoekend aan. „Wat
zegt u?" Ik zei: „Niks. Helemaal niks".
Philips G 03514 L: Offenbach - Gaité Pari-
sienne. Philadelphia Orchestra o.l.v. Eugene
Ormandy.
Aniadeo AVRS 6023: Brecht/Weill - Die
Dreigroschenoper koor, ensemble, solisten
o.l.v. F. Charles Adler.
GROOTVADERS en grootmoeders
die de zeven kruisjes gepasseerd zijn,
kan men op feest- of verjaardagen on
getwijfeld een groot genoegen doen met
de door Philips uitgebrachte „Gaité
Parisienne" van Jacques Offenbach. Bij
het horen van deze badinerende en ge
wiekste wijsjes uit de oude doos, een
hele reeks van de meest-gespeelde
balletnummers van de Franse operette
koning, zullen zij heel wat blikken van
verstandhouding kunnen wisselen en
héél wat keren in verrukte herkenning
fluisteren: „Weet je nog wel, oudje?"
EN dat is geen wonder want de
parelsnoer van galops, polka's, walsen,
cancans, die het hart eens sneller deden
kloppen, en niet te vergeten „de" Bar
carolle uit Hoffmanns Vertellingen
waardoor het vertederd raakte, moeten
ieder die zelfs maar het staartje mee
gemaakt heeft van wat eens de „Belle
époque" was, doen terugverlangen naar
een tijd waarin deze beminnelijke
„musiquetles" even frivool geacht wer
den door een oudere generatie als nu
het gerochel van Satchmo en de kreten
van Elvis. Het is de lichte muze in een
crinoline, haar aankleding is trouwens
enigszins vernieuwd (maar niet ge
moderniseerd) door Manuel Rosenthal,
de bekende dirigent van het Franse
radio-orkest. Rosenthal heeft het stof
er een beetje afgeblazen en de parti
tuur voor onze huidige verwende oren
gepolijst en hier en daar wat spreken
der van kleur en timbre gemaakt, zon
der dat men iets behoeft te missen van
de ouderwetse pleziersfeer met kwet
terende piccolo-tjes doortastende
schuiftrompetten en liefkozende violon-
celli. Eugene Ormandy, die het Phila
delphia Orkest ten dans laat spelen,
behoort wel tot de dirigenten van van
daag die de orkestklank zó weten te
regisseren dat de vonken er af vlie
gen; hoempa en zoetgevooisde zwier
komen volledig aan hun trekken. Een
genoeglijke plaat dus, al is het voor
jongere oren wel wat veel, allemaal.
Hoewel, men weet nooit, ook het korte
baardje uit de tijd van Jules Verne en
Offenbach komt weer in de mode ten
slotte.
EVENEENS EEN CULTUUR-histo-
risch document van muzikale waarde,
maar dan van een wel heel andere tijd
en aard, werd uitgebracht op het merk
„Amadeo", dat op één langspeelplaat
voor de eerste maal alle muzieknum
mers verenigt uit de „Dreigroschen
oper" van Brecht en Weill. (Men heeft
dus de verbindende teksten weggelaten,
in tegenstelling tot Philips die onlangs
met het volledige werk is uitgekomen
op twee platen, opgenomen onder
artistieke leiding van de zangeres Lotte
Lenya, Weills echtgenote; (109421/22 L).
Hoort men de songs achter elkaar,
dan gaan ze in hun extreem betogende
stijl wat vermoeiend werken op den
duur, wat niet wegneemt dat de plaat,
voor liefhebbers van het genre, is aan
te bevelen, in de eerste plaats om de
indringende wijze waarop de vocale
rollen vervuld worden, vooral die van
Polly Peachum (Liane Augustin) en
Macheath (Kurt Preger). Wat de eerste
in „Das Lied der Seerauaber-Jenny"
aan proletarische oerkracht weet te
suggereren, is indrukwekkend. Het lied
van de kroegbazin die de matrozen met
drank en bed ter wille is, maar in haar
hart slechts haat koestert, neemt my
thische grootheid aan wanneer zij zingt
van „ein Schiff mit acht Segeln und
mit achtzig Kanonen", waarvan zij in
haar moordlust droomt.
VOORTS IS deze opname bewon
derenswaardig als klanktechnische
prestatie; men kan de loudspeaker op
volle sterkte openen en men hoort over
de volle omvang en in iedere nuance
een zeldzaam authentiek geluid. De op
name is gemaakt in de zaal van de
„Musik Verein" in Wenen die algemeen
bekend is om haar voortreffelijke
akoestiek.
De uitvoering, onder F. Charles Ad
ler, met koor en ensemble van de
Weense „Volksoper" heeft de toon van
snijdende aanklacht die het stuk eist.
Ook het orkest ontplooit een bijna
wrede bezetenheid in het mixtum van
jazz en straatdeun. Zó voortreffelijk
gebracht, werkt de combinatie van
Brechts geharnaste teksten met Weills
opwindende muziek nog steeds explo
sief. Al ligt dan de tijd achter ons dat
de brave „Spiessbürger", wegbereiders
van het meest immorele bewind dat de
wereld gezien heeft, zich masochistisch
verkneuterden terwijl hun egoïsme van
het podium af door de rooien gestriemd
werd. „Weet je nog wel, oudje?"
Sas Bunge