Van Qayh's Ceuensweck
discaucs
WESTDUITSE NOTITIES
in Parijs geëxposeerd
Daarna bleef het geluid weg
Te kort
Ander eten
Weekend
Ataulfo Argenta dirigeert uitvoeringen van
Spaanse muziek, te weten de „Nachten in de
tuinen van Spanje" van Manuel de Falla (so
list: Gonzalo Soriano), het Guitaarconcert, van
Joaquin Rodrigo (solist: Narciso Yepes) en
het clavecimbel-concert van De Falla (solist:
Robert Veyron-Lacroix). Decca LXT 5492 en
CEP 606.
Het vrije weekeinde komt er in de
Bondsrepubliek steeds meer in. Van de
20 miljoen werknemers in West-Duitsland
hebben er thans tien miljoen een vrije za
terdag. Vijftien miljoen werknemers, in
clusief de ambtenaren, hebben een werk
week die korter is dan 48 uur. Tien mil
joen werken thans 45 uur per week, voor
vijf miljoen werknemers bedraagt de nor
male werkweek minder dan 45 uur.
„De man met de wandelstok", een der
schilderijen van Van Gogh (uit 1882) die
uit particuliere Nederlandse collecties voor
de Parijse expositie werden afgestaan.
■AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAi
„De ronde der gevangenen" afkomstig
uit het Poesjkin-museum te Moskou.
AAN DE HAND van de prachtig-
uitgevoerde catalogus maakt men zo op
deze expositie een rondgang door het
oeuvre èn het leven van de grote schilder.
Die wandeling start al heel vroeg, want
er is. hier zelfs een ontroerend tekeningetje
aanwezig dat Vincent op zijn elfde jaar
maakte bij wijze van verjaarscadeau voor
zijn vader, de dominee. In een wat ouder
doek, het strand van Scheveningen, ont
moet men voor het eerst de romanticus
Van Gogh, die ook in de Drentse periode
(1883) zijn kunst nog zo sterk beheerst. In
het Brabantse Nuenen zijn het vooral de
sombere kleuren van donkerbruin en
zwart, die Van Gogh op zijn palet uitkiest
om zijn stillevens en zwaardoorgroefde
boerenkoppen te schilderen. Via Ant
werpen begeleiden we dan de schilder
naar Parijs, waar hij het licht en de kleur
ontdekt en uit welke periode van precies
twee jaren hier achttien doeken aanwezig
zijn, waarvan het gezicht op Montmartre
en het portret van Père Tanguy al tot de
rijpe meesterwerken behoren.
MAAR DE RIJKSTE jaren van zijn
leven kondigen zich nu toch pas aan, en
successievelijk volgt men thans Vincent
naar Arles, Saint-Rémy en Auvers-sur-
Oise, het dorp dicht bij Parijs, waar hij
gestorven is en woonde in het logementje
juist tegenover het kerkhof waar hij
onder een gebarsten grafsteen, over
woekerd door klimop naast zijn broer
Theo nu zijn eeuwige rust geniet.
Zó ALS OP DEZE OPNAME (Decca
LxT 5492) hoort men in onze mistige
lage landen de „Nachten in de tuinen
van Spanje", Noches en los jardines de
Espana, niet spelen. Het is één van de
drie werken waardoor Manuel de Falla
bij het concertpubliek bekend is ge
bleven; de beide anderen zijn de
orkestsuites die hij samenstelde uit de
balletmuziek bij „La vida breve" en
„El sombrero de tres picos". De uit
voering van de „Noches", die eigenlijk
drie Andalusische nocturnes voor
orkest met obligaat-piano zijn, is ge
heel in Spaanse handen: de vorig jaar
overleden dirigent Ataulfo Argenta,
die een groot vertolker van de muziek
van zijn land was, leidt het Orquestra
Nacional; de niet solistisch geschreven,
maar zeer belangrijke pianopartij is in
handen van Gonzalo Soriano. Bij ons
hoort men dit werk meestal in uiter
sten uiteenvallen, een picturaal element
dat met delicate toetsen de suggestie
van een niet geheel wezenlijke, ge
droomde folklore moet opwekken,
en anderzijds de gestoten ritmiek, het
droog-gemarkeerde dat men wel eens
eenzijdig als de kern van de Spaanse
muzikaliteit beschouwt. Het magni
fieke van de hier besproken opname is
nu juist dat deze twee elementen
voortdurend op het punt staan in
elkaar over te gaan, dat er van een
onophoudelijke ontmoeting sprake is
van het harde en het tere, van droom
en realiteit, van de rechte ruggen en
het hakken-getrappel van de flamenco
dansers met de poëzie van een uiterst
heterogene traditie, die de sporen
draagt van Moren en zigeuners. Het is
misschien niet algemeen bekend dat
De Falla zelf een huis bewoonde aan
de voet van het oude centrum van
Moorse cultuur, het Alhambra te
Granada.
„Generalife", de titel van het eerste
deel van de „Noches", is de naam van
de paleistuin van het „Alhambra; ver
moedelijk is het woord afgeleid van
„Jennatu-l'arif", Arabisch voor „de
tuinen van de architect". Zoals het op
deze plaat klinkt, moet hij, De Falla, de
echo's van de „cante hondo", hetgeen
letterlijk wil zeggen: de diep in het
volk voortlevende muziek, in zijn werk
hebben willen horen voortleven. In
deze uitvoering verpietert de klank
nergens tot een wat beperkt omzichtig
impressionisme, dat dan zijn tegen
wicht moet vinden in een metaalachtig
scanderen. Het geheel wordt juist ge
dragen door de machtige continuïteit
waarmee de mijmering overgaat in de
dans, de dans in de evocatie, totdat de
rode Spaanse aarde opensplijt en uit
haar harde kern. een stroom van zon-
doorgloeide lyriek vrijkomt.
AAN DE KEERZIJDE is opgenomen
het Concert voor guitaar en orkest van
Joaquin Rodriga, een in 1902 geboren
componist die, volgens de beschrijving
op de hoes, een van de leidende figuren
is van de hedendaagse muziek in
Spanje. Als dat juist is, is de compo
sitiekunst in dat land voorlopig over
haar hoogtepunt heen, want dit gui
taarconcert steekt naast de fantasie
rijke, beheerste realisatie van De Falla
wel magertjes af. Aan de solist, Narciso
Yepes, ligt het niet, hij weet zelfs door
subtiele nuancering aan de getokkelde
melodie een eigen dictie te verlenen.
En verder is voor de verhouding tussen
de (qua volume) beperkte mogelijk
heden van de guitaar en de begeleiding
van het orkest een goed evenwicht ge
vonden, al biedt natuurlijk een ver
standige microfoon-opstelling hier een
oplossing die de concertzaal niet kent.
Qua muzikale inhoud is het tweede deel
nog het meest bevredigend met zijn
brede, treurende sarabandebeweging,
ingezet door de hobo en ornamentaal
voortgesponnen door het solo-instru
ment tegen een achtergrond van strij
kers con sardino. Maar verder is dit
werk, zoals gezegd, het academische
produkt van een geringe inventie waar
de obligate inheemse ritmen (onder
andere van de „Fandango", in het eer
ste deel) nog wat kleur en leven aan
moeten geven.
OM NOG EVEN op De Falla terug te
komen: Decca rengt op CEP 606 van
hem ook een minder bekend werk uit,
eigenlijk het enige in zijn betrekkelijk
geringe oeuvre, dat men als kamer
muziek kan beschouwen, het Concert
voor clavecimbel met fluit, hobo, kla
rinet, viool en cello. Naar dit stuk moet
men met andere oren luisteren dan
naar de „bekende" De Falla. Het is ge
schreven in 1927, voor de claveciniste
Wanda Landowska, en het draagt sterk
de sporen van het toenmaals actuele
neo-klassicisme. De koraal-achtige op
zet van het tweede deel roept bij voor
beeld direct soortgelijke passages van
Strawinsky in de herinnering, uit
„L'histoire du Soldat" en de „Sympho-
nie pour instruments a vent". Ook het
geëtste contrapunt met zijn dwarse
stemvoering en averechtse instrumen
ten-liggingen brengt het werk in de na
bijheid van deze componist. Wanneer
men zich hier eenmaal op ingesteld
heeft, kan men aan het spitse, soms bij
na venijnige muzikale discours groot
genoegen beleven. Prima uitvoering
door Robert Veyron-Lacroix als clave-
cinist, met leden van het Nationaal
Orkest van Spanje, onder Argenta.
Sas Bunge
OVER VAN GOGH, wiens beroemdste
schilderijen als het Zelfportret of de
Aardappeleters in tienduizenden repro-
dukties in even zovele huiskamers hangen,
meenden de deskundigen dat het laatste
woord nu wel was gezegd. Die mening
schijnt hier voorbarig. In de vaak aan
grijpende brieven aan zijn broer Theo
waarvan er hier ook ettelijke worden ge-
exposeerd, kan men zinnen lezen als: „In
een schilderij wil ik iets troostends uit
drukken, gelijk muziek dat soms kan". En
verder: „Ik geloof echt, dat ik alleen maar
door middel van mijn kunst iets werkelijks
te zeggen heb". Die „boodschap" van Vin
cent wordt hier èn door een aantal on
bekende schilderijen en tekeningen èn
door de vele foto's en documenten, die
aan de expositie zijn toegevoegd, wel
sprekender en overtuigender geopenbaard
dan tot dusver, schijnt het, ooit tot uiting
is kunnen komen.
boven, naar de dakrand. Toen opende zij
haar armen als om iets op te vangen. Zo
bleef zij even wachten waarna zij zacht
wat riep, „Kom maar m'n jongen".. riep
zij. Even boog zich haar lichaam naar
achteren en ik zag haar geopende armen
bewegen en zich sluiten alsof er werkelijk
iets in was gevallen. Haar ogen glansden
en zij glimlachte; maar niet naar mij.
IK KEERDE mij om en liep nu inder
daad geruisloos naar de woonkamer,
waar de vrouw van mijn vriend vragend
naar mij opkeek. Maar wat kon ik zeg
gen? Even later kwamen ook de anderen
zwijgend binnen. En het laatst mevrouw
Y. Op haar wangen lag nu een blos. Zij
leek mij ineens heel gelukkig. Zij dronk
in één langzame teug het glas wijn leeg,
dat voor haar was ingeschonken. „We
moeten naar huis gaan"., zei ze toen en
stond op.
Mijn vriend heeft het geluid nooit meer
gehoord.
H. J. M. Tonino
(Van onze correspondent in Bonn)
In West-Berlijn werd onlangs een „Club
van teleurgestelde mensen" opgericht.
Volgens de statuten van deze club konden
alleen zij lid worden, die tenminste twee
echtscheidingen achter de rug hadden en
de vaste wil toonden nooit, maar dan ook
nooit meer te zullen trouwen. Toen men
de statuten eindelijk definitief vaststelde,
stond de oprichtster en de voorzitster van
de club op, deelde mee dat zij helaas
moest aftreden en verliet de vergader
zaal. Zij had zich daags tevoren nl. met
een ander „teleurgesteld mens", lid of
liever oud-lid van de club, verloofd en het
tweetal schijnt vast van plan een derde
huwelijk aan te gaan
De Westduitse P.T.T. wil spaarzaam
worden. Daartoe is zij begonnen de tele
foonboeken wat dunner te maken. En wel
door het weglaten vah de voornamen of
letters van de voornamen van de tele-
foonbezitters en door het invoeren van
heel bijzondere afkortingen van de beroe
pen. Dat zal ertoe leiden, dat men in de
grootste steden enige honderden keren de
namen Müller, Meier, Schwarz en derge
lijke zal moeten afzoeken voor men aan
het adres zal kunnen zien welke Meier,
Schwarz of Müller men nu wel wil opbel
len. En weet men ook het adres van de
man niet dan zit er niets anders op dan
alle Müllers en Meiers maar op te bellen!
Nog grilliger is het met de afkortingen.
Iemand achter wiens naam in de toekom
stige Duitse telefoonboeken „prf" staat, is
een „Pfarrer", een predikant of een pas
toor. Staat er „hot" achter, dan is het ze
ker dat de man een hotelier is. En het bij
zonder welluidende „Zigt Grhdl" staat
voor een „Zigarettengrosshandler".
Uiteraard heeft men op deze afkortingen
veel critiek. Een Duits blad schreef hard
en fel: „In naam van miljoenen telefoon-
bezitters protesteren wij tegen de onge
pastheid die men ons als vooruitgang wil
aansmeren.
In de deelstaat Neder-Saksen ligt, niet
ver van de Oostduitse grens, de kleine
stad Wolfsburg, zetel van de befaamde
Volkswagenfabrieken. Wolfsburg is in tijd
van dertien jaar gegroeid van een plaats
je tot een stad van allui-e. Eén op de
drie gezinnen in deze autostad bezit een
eigen auto. Maar in deze thans 54.000 in
woners tellende stad kent men geen par
keerprobleem. De stadsarchitecten heb
ben Wolfsburg zó gebouwd, dat er over
al parkeerplaatsen zijn. De straten zijn
daardoor zo breed geworden dat ook, wan
neer over tien jaar het aantal inwoners
90.000 zal zijn geworden, en ook wanneer
dan ieder gezin een auto heeft, er nóg
geen parkeernood zal ontstaan. Wolfsburg
is daarnevens de stad van de televisietoe
stellen: op 17.000 gezinnen zijn hier 4600
televisietoestellen, dat is één toestel op
3,7 gezinnen, terwijl het algemeen gemid
delde in West-Duitsland één op zeven
is.
De smaak in de allengs welvarender
wordende Bondsrepubliek verandert
steeds meer. De mensen krijgen een steeds
hoger inkomen en betere arbeidsvexTiou-
dingen en dat leidt blijkbaar tot een ver
andering in de samenstelling van het le
vensmiddelenpakket. In toenemende mate
geeft men thans de voorkeur aan eiwit-
houdende en vethoudende voedingsmidde
len bij voorbeeld. Het verbruik van een
den, kippen, kaas, eieren, echte boter, ge
condenseerde melk en dergelijke stijgt
sterk. Dat van meel en aardappelen neemt
af, evenals van gewone drinkmelk en van
margarine. Voor de oorlog kocht de ge
middelde Duitser ongeveer 50 kg. rogge
meel per jaar, thans nog maar 24,5 kilo
dat betekent dat hij minder brood eet.
Voor de oorlog at hij gemiddeld 176 kilo
aardappelen per jaar, thans nog maar 142
kilo. Voor de oorlog: 4 kilo fruit, thans 19
kilo en het verbruik van vlees is eindelijk
weer op het vooroorlogse peil gekomen:
53 kilo per jaar.
(Van onze correspondent in Parijs)
DE TENTOONSTELLING in het
Jacquemart-André-museum in Pa
rijs, die dezer dagen door de Franse
minister van Cultuur, André Mal-
raux, geopend werd en twee maan
den zal duren, belooft wel dè grote
sensatie van dit seizoen te zullen
worden. De laatste Van Gogh-expo-
sitie in Parijs had plaats in 1946 en
in schilderskringen is men het er nog
altijd over eens dat die gebeurtenis
een blijvende invloed heeft uitge
oefend op de generatie van kunste
naars die nu naar de veertig loopt.
Er bestaat geen twijfel aan of deze
nieuwe collectie van werken van de
grote meester is veel uitgebreider
en veelzijdiger dan de verzameling
die veertien jaar geleden hier werd
getoond. Interessant zal het nu ook
zijn de reacties waar te nemen van
de jonge schilders, van abstracte en
van figuratieve huize, op het werk
van deze Nederlandse grootmeester
die in de publieke waardering de
laatste decennia ups en downs heeft
gekend. Completer en veelzijdiger
dus is deze tentoonstelling: ruim
honderd doeken en meer dan veertig
tekeningen had men van Van Gogh
nog niet eerder tezamen gezien, en
in die massa is vooral ook zijn jeugd
in Nederland sterk vertegenwoordigd.
EEN OPENBARING vormen verder de zeven schilderijen uit twee Sovjet
musea Ermitage en Pouchkine die vóór de eerste wereldoorlog door de
Russische kunstverzamelaars Morosof en Stoetchine in Parijs waren aan
gekocht. Onder die „Russische" doeken bevinden zich de „Wandeling in de
tuin van Etten" waarop de moeder van de kunstenaar met een bos bloemen
tegen zich aan geklemd, gearmd loopt met de vrouw tot wie Van Gogh zich
in die dagen sterk voelde aangetrokken, en de beroemde „Ronde der gevange
nen", die door een gravure van Gustave Doré werd geïnspireerd. De grote
verdienste van deze tentoonstelling, waarvoor ook de belangrijkste Neder
landse musea en verzamelaars bijdragen hebben geleverd, komt zeker toe aan
de Belg Mare Tralbaut, de stichter van de internationale Van Gogh-archieven,
die hier zijn levenswerk nu op indrukwekkende wijze bekroond ziet. De tal
rijke personalia als meubels, brieven en officiële documenten (bijvoorbeeld
uittreksels uit geboorteregisters) en vooral de vele foto's zijn voor het grootste
deel afkomstig uit deze bron. Die foto's, zo als een portret van Vincent op
elfjarige leeftijd, zijn niet alleen van grote biografische waarde. Men heeft
hier ook het belangwekkende procédé toegepast in Nederland door Emmy
Andriesse schitterend in een fotoboek gerealiseerd naast een schilderij van
een huis, een haven, een akker, een dorpsplein, de foto's op te hangen
om aan te tonen wat de schilder aan die werkelijkheid heeft „toegevoegd".
HET WAS EEN OUDERWETS huis dat
mijn vriend gekocht had, een huis met
een souterrain, ruime hoge kamers met
druk bewerkte plafonds, veel trappen en
trapjes, die naar onverwachte optrekjes
leidden en al die dingen, die je aan een
moderne woning diep in je hart toch node
mist. Boven de voordeur bevond zich een
klein vertrek met naar binnen openslaan
de deuren en daarvoor een onpraktisch
balkonnetje niet meer dan dertig cen
timeter diep versierd met een lage bal-
lustrade van dikke bolle zuiltjes en ge
schraagd door zware mannentorsos, een
en ander bedolven onder grauwgele verf.
Een brede kroonlijst begrensde het met
mastiek en grint bedekte dak.
Toen ik mijn vriend daar voor het eerst
bezocht, uitte hij op uitbundige wijze zijn
tevredenheid over het nieuw tehuis. Zijn
vrouw echter keek wat bedenkelijk. Er
was nogal veel werk aan, zei ze, en voor
het eerst in haar huwelijk had zij moeten
overgaan tot de aanschaffing van een rage
bol met lange steel. Vroeger kon je over
al bij. Je behoefde maar op een stoel te
gaan staan om de plafonds te reinigen.
Ik kreeg natuurlijk het hele huis te zien.
Ook het uitzicht achter op de met dicht
begroeide schuttingen begrensde tuin,
waarin aan de zonkant zelfs witte druiven
tot wasdom kwamen en het uitzicht vóór
op het park, waar men tussen twee zware
iepen nog net het water van een vijver
kon zien blinken.
EEN IDEALE WONING dus, althans
van mannelijk standpunt bezien. Doch
toen hij mij in de kleine kamer liet bo
ven die met het balkon, haperde er wat
aan zijn enthousiasme. Hij had zijn werk
kamer op de bovenste verdieping, naast
de zolder, waar een ladder stond die via
een klein luik toegang gaf tot het dak. Het
kamertje waar we in stonden was voor
hem ingericht als „nood" slaapkamer.
Zijn werkkring bracht mee, dat hij soms
tot diep in de nacht moest doorwerken en
om zijn vrouw niet wakker te maken sliep
hij dan de enkele uren die hem nog aan
nachtrust restten in dat vertrek. Maar
zelfs gedurende die enkele uren was zijn
rust maar betrekkelijk, zei hij. Want zo
dra hij het licht naast zijn bed had ge
doofd en de bovenverdieping geheel in
het donker lag, hoorde hij op het dak een
geluid, dat je het best kon beschrijven als
geschuifel over het aldaar liggende grint.
Lopen was het niet, daar was het geluid
trouwens ook te zwak voor. Misschien
was het een nachtvogel, dacht hij maar
dan een van 'n bijzonder soort. Als hij het
licht weer aanknipte, was alles ineens stil.
Hij had ook al eens in het donker de lad
der beklommen, het planken luik iets op
getild en door de spleet voorzichtig het
dak opgekeken. Doch toen had hij in het
geheel niets gezien ofschoon het een hel
dere nacht was. De vogel of wat het dan
ook was, was zeker gewaarschuwd door
de onvermijdelijke geruchten aan die klei
ne expeditie verbonden.
Toen wij weer beneden zaten hield dit
geheimzinnige geluid ons nog lang bezig
en wie op het idee gekomen is wéét ik
niet ik besloot hem mijn camera te le
nen, die ik gebruik voor vogelopnamen en
die men van een afstand uit bedienen kan.
Op een avond voor het donker werd zou
den wij deze opstellen aan een der hoeken
van het dak en ik zou de lens zo instel
len, dat bij het afdrukken in zijn kamer
tje vrijwel het gehele dak op de plaat
zou komen. Dan zou het geheim wel wor
den opgelost en kon hij maatregelen ne
men om van dat hinderlijk geluid af te ko
men.
EEN PAAR DAGEN later bracht ik
hem 's avonds het toestel. Wij zetten het
samen op en ik wenste hem welterusten.
En de avond daarop bevonden wij ons in
mijn donkere kamer. Hij had volgens mijn
instructies gehandeld, zei hij. Hij had het
geluid gehoord en toen direct het apparaat
in werking gesteld. Het was onmiddellijk
stil geworden boven hem..
Wij bogen ons beiden over hét stukje
film, dat in de ontwikkelaar langzaam te
kening begon te krijgen. Doch niet die van
een vogel of enig ander dier. Veeleer,
maar dan heel vaag, van iets menselijks,
dacht ik. Mijn vriend zag blijkbaar nog
niets bijzonders, maar mij kostte het moei
te met het werk door te gaan.
Toen wij daarop met het negatief in
mijn studeerkamer kwamen was ik blij
met het nuchtere schijnsel van mijn bu
reaulamp. Tegen dit witte licht zag men
de omtrekken van de gestalte op het cel
luloid iets duidelijker. Mijn vriend staar
de aanvankelijk verwonderd, doch al spoe
dig ongelovig naar het kleine vierkant.
Dan keek hij mij verbijsterd aan en zei
langzaam. „Het zou een kind kunnen
zijn".. Hij slikte. „Ik ga er niet meer
slapen", zei hij daarna.
HET DUURDE een maand voordat ik
hem weer zag. Doch toen had ik naar hem
gezocht. Ik had geaarzeld of ik het hem
zeggen zou. Maar ik vond het toch beter,
dacht ik, om het te doen. Misschien dacht
ik dit alleen omdat ik het kwijt wou, die
ontdekking van mij. 's Morgens had ik in
oude leggers gegevens moeten zoeken over
iets dat in de eerste wereldoorlog had
plaatsgevonden. Toen was mijn oog ge
vallen op een kort „gemengd bericht".
Het bericht viel mij op, omdat ik de straat
en het huisnummer van mijn vriend zag
staan. Een jongetje van vijf jaar, stond
er, was daar van het dak gevallen. Nie
mand had het ongeluk gemerkt. Het moet
al vrij laat geweest zijn toen het gebeur
de en er waren aan de overkant geen hui
zen van waaruit men iets had kunnen
zien. De ouders hadden het toen zij van
een korte avondwandeling terug kwamen
in zijn nachthemdje dood op het trottoir
aangetroffen. Het kind moest van zijn
slaapkamertje dat op de bovenste verdie
ping lag naar zolder gegaan zijn en toen
de ladder hebben beklommen en het luik
hebben geopend. Op de dakrand had men
in het stof nog de sporen van zijn hand
jes gevonden. Hij had dus nog gepoogd
zich te redden.
Ik vond mijn vriend ergens op de hoek
van een straat wachtend om te kunnen
oversteken. Mijn gezicht ziende ging hij
op mijn eerste uitnodiging direct mee.
DES AVONDS BESPRAKEN wij het ge
val bij hem thuis. Zijn vrouw wou maar
het liefst onmiddellijk verhuizen al zag
zij de moeilijkheden er van wel in. Maar
zij had weinig moeite ons te overtuigen,
dat blijven in dit huis toch ook niet te
verdragen zou zijn. Het was in zekere zin
een opluchting, dat er wat later nog be
zoek kwam. Het waren de heer Y met zijn
vrouw, nogal intieme kennissen van mijn
vrienden. Ook ik kende het echtpaar goed.
Hij was een wat gewichtig doende man,
die ergens een behoorlijke functie had als
ambtenaar. Hij was ongeveer vijftig jaar
oud. Zijn vrouw was een tiental jaren jon
ger. Ze had een verwonderlijk jong ge
zicht, wat bleek onder de donkere haren.
Zij zou de ideale immer jong blijvende
moeder kunnen zijn had ik altijd gedacht
maar hun huwelijk was kinderloos geble
ven. Aan allerlei kleine dingen kon men
zien dat zij daaronder leed. Zij sprak wei
nig en als ze je aankeek lag in haar grijze
ogen haast een zekere schaamte.
Ook nu zweeg zij toen haar man, na
door ons te zijn ingelicht uitvoerig zijn me
ning ten beste gaf over de onschadelijk
heid van dergelijke verschijnselen. Zij
bleef wat achteraf zitten en zei niets, als
of ze ook wel voelde dat dit maar weinig
troost kon brengen.
Het werd laat en het was mijnheer Y
die voorstelde nu eens boven op dat ka
mertje te gaan luisteren. Mijn vriend kon
dit niet goed weigeren, alhoewel op zijn
gezicht duidelijk tegenzin te lezen was.
Zijn vrouw wilde niet meegaan. Wij ande
ren bestegen de trappen, mevrouw Y he
lemaal achteraan. Boven aangekomen
was zij ook de laatste die in de kleine ka
mer kwam. Zij stond er eigenlijk nog half
buiten, alhoewel ik plaats voor haar
trachtte te maken.
Wij hielden ons nu doodstil en in die
stilte dan hoorden wij duidelijk het ge
luid. Een onbestemd geluid, alsof er iets
schuifelde misschien.. Hoe lang we daar
gestaan hebben weet ik niet.Voor mij
stond de tijd stil. Ik zag de kleine gestalte
daarboven langzaam, langzaam.naar de
rand, de brede kroonlijst schuiven. De
kroonlijst die zijn val niet zou tegenhou
den.
Toen voelde ik een lichte druk op mijn
schouder. Naast mij fluisterde iemand
„ga mee"..
IK KEERDE ME OM en zag mevrouw
Y naar de trap lopen, waarlangs wij wa
ren boven gekomen. Ik trachtte haar zo
geluidloos mogelijk bij te houden. Alsof
zij het huis door en door kende liep zij on
deraan de trap direct naar de kamer on
der het slaapkamertje van mijn vriend.
Toen zij binnen ging waaide ons een fris
se wind tegen, want de deuren van het bal
konnetje stonden open. „Goddank" zei ze
Ik bleef in de deuropening staan, en zij
liep door naar het balkon. Ik zag haar in
het maanlicht staan, de rug naar de bal-
lustrade gekeerd. Zij keek zoekend naar