Van Qayh's Ceuensweck discaucs WESTDUITSE NOTITIES in Parijs geëxposeerd Daarna bleef het geluid weg Te kort Ander eten Weekend Ataulfo Argenta dirigeert uitvoeringen van Spaanse muziek, te weten de „Nachten in de tuinen van Spanje" van Manuel de Falla (so list: Gonzalo Soriano), het Guitaarconcert, van Joaquin Rodrigo (solist: Narciso Yepes) en het clavecimbel-concert van De Falla (solist: Robert Veyron-Lacroix). Decca LXT 5492 en CEP 606. Het vrije weekeinde komt er in de Bondsrepubliek steeds meer in. Van de 20 miljoen werknemers in West-Duitsland hebben er thans tien miljoen een vrije za terdag. Vijftien miljoen werknemers, in clusief de ambtenaren, hebben een werk week die korter is dan 48 uur. Tien mil joen werken thans 45 uur per week, voor vijf miljoen werknemers bedraagt de nor male werkweek minder dan 45 uur. „De man met de wandelstok", een der schilderijen van Van Gogh (uit 1882) die uit particuliere Nederlandse collecties voor de Parijse expositie werden afgestaan. ■AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAi „De ronde der gevangenen" afkomstig uit het Poesjkin-museum te Moskou. AAN DE HAND van de prachtig- uitgevoerde catalogus maakt men zo op deze expositie een rondgang door het oeuvre èn het leven van de grote schilder. Die wandeling start al heel vroeg, want er is. hier zelfs een ontroerend tekeningetje aanwezig dat Vincent op zijn elfde jaar maakte bij wijze van verjaarscadeau voor zijn vader, de dominee. In een wat ouder doek, het strand van Scheveningen, ont moet men voor het eerst de romanticus Van Gogh, die ook in de Drentse periode (1883) zijn kunst nog zo sterk beheerst. In het Brabantse Nuenen zijn het vooral de sombere kleuren van donkerbruin en zwart, die Van Gogh op zijn palet uitkiest om zijn stillevens en zwaardoorgroefde boerenkoppen te schilderen. Via Ant werpen begeleiden we dan de schilder naar Parijs, waar hij het licht en de kleur ontdekt en uit welke periode van precies twee jaren hier achttien doeken aanwezig zijn, waarvan het gezicht op Montmartre en het portret van Père Tanguy al tot de rijpe meesterwerken behoren. MAAR DE RIJKSTE jaren van zijn leven kondigen zich nu toch pas aan, en successievelijk volgt men thans Vincent naar Arles, Saint-Rémy en Auvers-sur- Oise, het dorp dicht bij Parijs, waar hij gestorven is en woonde in het logementje juist tegenover het kerkhof waar hij onder een gebarsten grafsteen, over woekerd door klimop naast zijn broer Theo nu zijn eeuwige rust geniet. Zó ALS OP DEZE OPNAME (Decca LxT 5492) hoort men in onze mistige lage landen de „Nachten in de tuinen van Spanje", Noches en los jardines de Espana, niet spelen. Het is één van de drie werken waardoor Manuel de Falla bij het concertpubliek bekend is ge bleven; de beide anderen zijn de orkestsuites die hij samenstelde uit de balletmuziek bij „La vida breve" en „El sombrero de tres picos". De uit voering van de „Noches", die eigenlijk drie Andalusische nocturnes voor orkest met obligaat-piano zijn, is ge heel in Spaanse handen: de vorig jaar overleden dirigent Ataulfo Argenta, die een groot vertolker van de muziek van zijn land was, leidt het Orquestra Nacional; de niet solistisch geschreven, maar zeer belangrijke pianopartij is in handen van Gonzalo Soriano. Bij ons hoort men dit werk meestal in uiter sten uiteenvallen, een picturaal element dat met delicate toetsen de suggestie van een niet geheel wezenlijke, ge droomde folklore moet opwekken, en anderzijds de gestoten ritmiek, het droog-gemarkeerde dat men wel eens eenzijdig als de kern van de Spaanse muzikaliteit beschouwt. Het magni fieke van de hier besproken opname is nu juist dat deze twee elementen voortdurend op het punt staan in elkaar over te gaan, dat er van een onophoudelijke ontmoeting sprake is van het harde en het tere, van droom en realiteit, van de rechte ruggen en het hakken-getrappel van de flamenco dansers met de poëzie van een uiterst heterogene traditie, die de sporen draagt van Moren en zigeuners. Het is misschien niet algemeen bekend dat De Falla zelf een huis bewoonde aan de voet van het oude centrum van Moorse cultuur, het Alhambra te Granada. „Generalife", de titel van het eerste deel van de „Noches", is de naam van de paleistuin van het „Alhambra; ver moedelijk is het woord afgeleid van „Jennatu-l'arif", Arabisch voor „de tuinen van de architect". Zoals het op deze plaat klinkt, moet hij, De Falla, de echo's van de „cante hondo", hetgeen letterlijk wil zeggen: de diep in het volk voortlevende muziek, in zijn werk hebben willen horen voortleven. In deze uitvoering verpietert de klank nergens tot een wat beperkt omzichtig impressionisme, dat dan zijn tegen wicht moet vinden in een metaalachtig scanderen. Het geheel wordt juist ge dragen door de machtige continuïteit waarmee de mijmering overgaat in de dans, de dans in de evocatie, totdat de rode Spaanse aarde opensplijt en uit haar harde kern. een stroom van zon- doorgloeide lyriek vrijkomt. AAN DE KEERZIJDE is opgenomen het Concert voor guitaar en orkest van Joaquin Rodriga, een in 1902 geboren componist die, volgens de beschrijving op de hoes, een van de leidende figuren is van de hedendaagse muziek in Spanje. Als dat juist is, is de compo sitiekunst in dat land voorlopig over haar hoogtepunt heen, want dit gui taarconcert steekt naast de fantasie rijke, beheerste realisatie van De Falla wel magertjes af. Aan de solist, Narciso Yepes, ligt het niet, hij weet zelfs door subtiele nuancering aan de getokkelde melodie een eigen dictie te verlenen. En verder is voor de verhouding tussen de (qua volume) beperkte mogelijk heden van de guitaar en de begeleiding van het orkest een goed evenwicht ge vonden, al biedt natuurlijk een ver standige microfoon-opstelling hier een oplossing die de concertzaal niet kent. Qua muzikale inhoud is het tweede deel nog het meest bevredigend met zijn brede, treurende sarabandebeweging, ingezet door de hobo en ornamentaal voortgesponnen door het solo-instru ment tegen een achtergrond van strij kers con sardino. Maar verder is dit werk, zoals gezegd, het academische produkt van een geringe inventie waar de obligate inheemse ritmen (onder andere van de „Fandango", in het eer ste deel) nog wat kleur en leven aan moeten geven. OM NOG EVEN op De Falla terug te komen: Decca rengt op CEP 606 van hem ook een minder bekend werk uit, eigenlijk het enige in zijn betrekkelijk geringe oeuvre, dat men als kamer muziek kan beschouwen, het Concert voor clavecimbel met fluit, hobo, kla rinet, viool en cello. Naar dit stuk moet men met andere oren luisteren dan naar de „bekende" De Falla. Het is ge schreven in 1927, voor de claveciniste Wanda Landowska, en het draagt sterk de sporen van het toenmaals actuele neo-klassicisme. De koraal-achtige op zet van het tweede deel roept bij voor beeld direct soortgelijke passages van Strawinsky in de herinnering, uit „L'histoire du Soldat" en de „Sympho- nie pour instruments a vent". Ook het geëtste contrapunt met zijn dwarse stemvoering en averechtse instrumen ten-liggingen brengt het werk in de na bijheid van deze componist. Wanneer men zich hier eenmaal op ingesteld heeft, kan men aan het spitse, soms bij na venijnige muzikale discours groot genoegen beleven. Prima uitvoering door Robert Veyron-Lacroix als clave- cinist, met leden van het Nationaal Orkest van Spanje, onder Argenta. Sas Bunge OVER VAN GOGH, wiens beroemdste schilderijen als het Zelfportret of de Aardappeleters in tienduizenden repro- dukties in even zovele huiskamers hangen, meenden de deskundigen dat het laatste woord nu wel was gezegd. Die mening schijnt hier voorbarig. In de vaak aan grijpende brieven aan zijn broer Theo waarvan er hier ook ettelijke worden ge- exposeerd, kan men zinnen lezen als: „In een schilderij wil ik iets troostends uit drukken, gelijk muziek dat soms kan". En verder: „Ik geloof echt, dat ik alleen maar door middel van mijn kunst iets werkelijks te zeggen heb". Die „boodschap" van Vin cent wordt hier èn door een aantal on bekende schilderijen en tekeningen èn door de vele foto's en documenten, die aan de expositie zijn toegevoegd, wel sprekender en overtuigender geopenbaard dan tot dusver, schijnt het, ooit tot uiting is kunnen komen. boven, naar de dakrand. Toen opende zij haar armen als om iets op te vangen. Zo bleef zij even wachten waarna zij zacht wat riep, „Kom maar m'n jongen".. riep zij. Even boog zich haar lichaam naar achteren en ik zag haar geopende armen bewegen en zich sluiten alsof er werkelijk iets in was gevallen. Haar ogen glansden en zij glimlachte; maar niet naar mij. IK KEERDE mij om en liep nu inder daad geruisloos naar de woonkamer, waar de vrouw van mijn vriend vragend naar mij opkeek. Maar wat kon ik zeg gen? Even later kwamen ook de anderen zwijgend binnen. En het laatst mevrouw Y. Op haar wangen lag nu een blos. Zij leek mij ineens heel gelukkig. Zij dronk in één langzame teug het glas wijn leeg, dat voor haar was ingeschonken. „We moeten naar huis gaan"., zei ze toen en stond op. Mijn vriend heeft het geluid nooit meer gehoord. H. J. M. Tonino (Van onze correspondent in Bonn) In West-Berlijn werd onlangs een „Club van teleurgestelde mensen" opgericht. Volgens de statuten van deze club konden alleen zij lid worden, die tenminste twee echtscheidingen achter de rug hadden en de vaste wil toonden nooit, maar dan ook nooit meer te zullen trouwen. Toen men de statuten eindelijk definitief vaststelde, stond de oprichtster en de voorzitster van de club op, deelde mee dat zij helaas moest aftreden en verliet de vergader zaal. Zij had zich daags tevoren nl. met een ander „teleurgesteld mens", lid of liever oud-lid van de club, verloofd en het tweetal schijnt vast van plan een derde huwelijk aan te gaan De Westduitse P.T.T. wil spaarzaam worden. Daartoe is zij begonnen de tele foonboeken wat dunner te maken. En wel door het weglaten vah de voornamen of letters van de voornamen van de tele- foonbezitters en door het invoeren van heel bijzondere afkortingen van de beroe pen. Dat zal ertoe leiden, dat men in de grootste steden enige honderden keren de namen Müller, Meier, Schwarz en derge lijke zal moeten afzoeken voor men aan het adres zal kunnen zien welke Meier, Schwarz of Müller men nu wel wil opbel len. En weet men ook het adres van de man niet dan zit er niets anders op dan alle Müllers en Meiers maar op te bellen! Nog grilliger is het met de afkortingen. Iemand achter wiens naam in de toekom stige Duitse telefoonboeken „prf" staat, is een „Pfarrer", een predikant of een pas toor. Staat er „hot" achter, dan is het ze ker dat de man een hotelier is. En het bij zonder welluidende „Zigt Grhdl" staat voor een „Zigarettengrosshandler". Uiteraard heeft men op deze afkortingen veel critiek. Een Duits blad schreef hard en fel: „In naam van miljoenen telefoon- bezitters protesteren wij tegen de onge pastheid die men ons als vooruitgang wil aansmeren. In de deelstaat Neder-Saksen ligt, niet ver van de Oostduitse grens, de kleine stad Wolfsburg, zetel van de befaamde Volkswagenfabrieken. Wolfsburg is in tijd van dertien jaar gegroeid van een plaats je tot een stad van allui-e. Eén op de drie gezinnen in deze autostad bezit een eigen auto. Maar in deze thans 54.000 in woners tellende stad kent men geen par keerprobleem. De stadsarchitecten heb ben Wolfsburg zó gebouwd, dat er over al parkeerplaatsen zijn. De straten zijn daardoor zo breed geworden dat ook, wan neer over tien jaar het aantal inwoners 90.000 zal zijn geworden, en ook wanneer dan ieder gezin een auto heeft, er nóg geen parkeernood zal ontstaan. Wolfsburg is daarnevens de stad van de televisietoe stellen: op 17.000 gezinnen zijn hier 4600 televisietoestellen, dat is één toestel op 3,7 gezinnen, terwijl het algemeen gemid delde in West-Duitsland één op zeven is. De smaak in de allengs welvarender wordende Bondsrepubliek verandert steeds meer. De mensen krijgen een steeds hoger inkomen en betere arbeidsvexTiou- dingen en dat leidt blijkbaar tot een ver andering in de samenstelling van het le vensmiddelenpakket. In toenemende mate geeft men thans de voorkeur aan eiwit- houdende en vethoudende voedingsmidde len bij voorbeeld. Het verbruik van een den, kippen, kaas, eieren, echte boter, ge condenseerde melk en dergelijke stijgt sterk. Dat van meel en aardappelen neemt af, evenals van gewone drinkmelk en van margarine. Voor de oorlog kocht de ge middelde Duitser ongeveer 50 kg. rogge meel per jaar, thans nog maar 24,5 kilo dat betekent dat hij minder brood eet. Voor de oorlog at hij gemiddeld 176 kilo aardappelen per jaar, thans nog maar 142 kilo. Voor de oorlog: 4 kilo fruit, thans 19 kilo en het verbruik van vlees is eindelijk weer op het vooroorlogse peil gekomen: 53 kilo per jaar. (Van onze correspondent in Parijs) DE TENTOONSTELLING in het Jacquemart-André-museum in Pa rijs, die dezer dagen door de Franse minister van Cultuur, André Mal- raux, geopend werd en twee maan den zal duren, belooft wel dè grote sensatie van dit seizoen te zullen worden. De laatste Van Gogh-expo- sitie in Parijs had plaats in 1946 en in schilderskringen is men het er nog altijd over eens dat die gebeurtenis een blijvende invloed heeft uitge oefend op de generatie van kunste naars die nu naar de veertig loopt. Er bestaat geen twijfel aan of deze nieuwe collectie van werken van de grote meester is veel uitgebreider en veelzijdiger dan de verzameling die veertien jaar geleden hier werd getoond. Interessant zal het nu ook zijn de reacties waar te nemen van de jonge schilders, van abstracte en van figuratieve huize, op het werk van deze Nederlandse grootmeester die in de publieke waardering de laatste decennia ups en downs heeft gekend. Completer en veelzijdiger dus is deze tentoonstelling: ruim honderd doeken en meer dan veertig tekeningen had men van Van Gogh nog niet eerder tezamen gezien, en in die massa is vooral ook zijn jeugd in Nederland sterk vertegenwoordigd. EEN OPENBARING vormen verder de zeven schilderijen uit twee Sovjet musea Ermitage en Pouchkine die vóór de eerste wereldoorlog door de Russische kunstverzamelaars Morosof en Stoetchine in Parijs waren aan gekocht. Onder die „Russische" doeken bevinden zich de „Wandeling in de tuin van Etten" waarop de moeder van de kunstenaar met een bos bloemen tegen zich aan geklemd, gearmd loopt met de vrouw tot wie Van Gogh zich in die dagen sterk voelde aangetrokken, en de beroemde „Ronde der gevange nen", die door een gravure van Gustave Doré werd geïnspireerd. De grote verdienste van deze tentoonstelling, waarvoor ook de belangrijkste Neder landse musea en verzamelaars bijdragen hebben geleverd, komt zeker toe aan de Belg Mare Tralbaut, de stichter van de internationale Van Gogh-archieven, die hier zijn levenswerk nu op indrukwekkende wijze bekroond ziet. De tal rijke personalia als meubels, brieven en officiële documenten (bijvoorbeeld uittreksels uit geboorteregisters) en vooral de vele foto's zijn voor het grootste deel afkomstig uit deze bron. Die foto's, zo als een portret van Vincent op elfjarige leeftijd, zijn niet alleen van grote biografische waarde. Men heeft hier ook het belangwekkende procédé toegepast in Nederland door Emmy Andriesse schitterend in een fotoboek gerealiseerd naast een schilderij van een huis, een haven, een akker, een dorpsplein, de foto's op te hangen om aan te tonen wat de schilder aan die werkelijkheid heeft „toegevoegd". HET WAS EEN OUDERWETS huis dat mijn vriend gekocht had, een huis met een souterrain, ruime hoge kamers met druk bewerkte plafonds, veel trappen en trapjes, die naar onverwachte optrekjes leidden en al die dingen, die je aan een moderne woning diep in je hart toch node mist. Boven de voordeur bevond zich een klein vertrek met naar binnen openslaan de deuren en daarvoor een onpraktisch balkonnetje niet meer dan dertig cen timeter diep versierd met een lage bal- lustrade van dikke bolle zuiltjes en ge schraagd door zware mannentorsos, een en ander bedolven onder grauwgele verf. Een brede kroonlijst begrensde het met mastiek en grint bedekte dak. Toen ik mijn vriend daar voor het eerst bezocht, uitte hij op uitbundige wijze zijn tevredenheid over het nieuw tehuis. Zijn vrouw echter keek wat bedenkelijk. Er was nogal veel werk aan, zei ze, en voor het eerst in haar huwelijk had zij moeten overgaan tot de aanschaffing van een rage bol met lange steel. Vroeger kon je over al bij. Je behoefde maar op een stoel te gaan staan om de plafonds te reinigen. Ik kreeg natuurlijk het hele huis te zien. Ook het uitzicht achter op de met dicht begroeide schuttingen begrensde tuin, waarin aan de zonkant zelfs witte druiven tot wasdom kwamen en het uitzicht vóór op het park, waar men tussen twee zware iepen nog net het water van een vijver kon zien blinken. EEN IDEALE WONING dus, althans van mannelijk standpunt bezien. Doch toen hij mij in de kleine kamer liet bo ven die met het balkon, haperde er wat aan zijn enthousiasme. Hij had zijn werk kamer op de bovenste verdieping, naast de zolder, waar een ladder stond die via een klein luik toegang gaf tot het dak. Het kamertje waar we in stonden was voor hem ingericht als „nood" slaapkamer. Zijn werkkring bracht mee, dat hij soms tot diep in de nacht moest doorwerken en om zijn vrouw niet wakker te maken sliep hij dan de enkele uren die hem nog aan nachtrust restten in dat vertrek. Maar zelfs gedurende die enkele uren was zijn rust maar betrekkelijk, zei hij. Want zo dra hij het licht naast zijn bed had ge doofd en de bovenverdieping geheel in het donker lag, hoorde hij op het dak een geluid, dat je het best kon beschrijven als geschuifel over het aldaar liggende grint. Lopen was het niet, daar was het geluid trouwens ook te zwak voor. Misschien was het een nachtvogel, dacht hij maar dan een van 'n bijzonder soort. Als hij het licht weer aanknipte, was alles ineens stil. Hij had ook al eens in het donker de lad der beklommen, het planken luik iets op getild en door de spleet voorzichtig het dak opgekeken. Doch toen had hij in het geheel niets gezien ofschoon het een hel dere nacht was. De vogel of wat het dan ook was, was zeker gewaarschuwd door de onvermijdelijke geruchten aan die klei ne expeditie verbonden. Toen wij weer beneden zaten hield dit geheimzinnige geluid ons nog lang bezig en wie op het idee gekomen is wéét ik niet ik besloot hem mijn camera te le nen, die ik gebruik voor vogelopnamen en die men van een afstand uit bedienen kan. Op een avond voor het donker werd zou den wij deze opstellen aan een der hoeken van het dak en ik zou de lens zo instel len, dat bij het afdrukken in zijn kamer tje vrijwel het gehele dak op de plaat zou komen. Dan zou het geheim wel wor den opgelost en kon hij maatregelen ne men om van dat hinderlijk geluid af te ko men. EEN PAAR DAGEN later bracht ik hem 's avonds het toestel. Wij zetten het samen op en ik wenste hem welterusten. En de avond daarop bevonden wij ons in mijn donkere kamer. Hij had volgens mijn instructies gehandeld, zei hij. Hij had het geluid gehoord en toen direct het apparaat in werking gesteld. Het was onmiddellijk stil geworden boven hem.. Wij bogen ons beiden over hét stukje film, dat in de ontwikkelaar langzaam te kening begon te krijgen. Doch niet die van een vogel of enig ander dier. Veeleer, maar dan heel vaag, van iets menselijks, dacht ik. Mijn vriend zag blijkbaar nog niets bijzonders, maar mij kostte het moei te met het werk door te gaan. Toen wij daarop met het negatief in mijn studeerkamer kwamen was ik blij met het nuchtere schijnsel van mijn bu reaulamp. Tegen dit witte licht zag men de omtrekken van de gestalte op het cel luloid iets duidelijker. Mijn vriend staar de aanvankelijk verwonderd, doch al spoe dig ongelovig naar het kleine vierkant. Dan keek hij mij verbijsterd aan en zei langzaam. „Het zou een kind kunnen zijn".. Hij slikte. „Ik ga er niet meer slapen", zei hij daarna. HET DUURDE een maand voordat ik hem weer zag. Doch toen had ik naar hem gezocht. Ik had geaarzeld of ik het hem zeggen zou. Maar ik vond het toch beter, dacht ik, om het te doen. Misschien dacht ik dit alleen omdat ik het kwijt wou, die ontdekking van mij. 's Morgens had ik in oude leggers gegevens moeten zoeken over iets dat in de eerste wereldoorlog had plaatsgevonden. Toen was mijn oog ge vallen op een kort „gemengd bericht". Het bericht viel mij op, omdat ik de straat en het huisnummer van mijn vriend zag staan. Een jongetje van vijf jaar, stond er, was daar van het dak gevallen. Nie mand had het ongeluk gemerkt. Het moet al vrij laat geweest zijn toen het gebeur de en er waren aan de overkant geen hui zen van waaruit men iets had kunnen zien. De ouders hadden het toen zij van een korte avondwandeling terug kwamen in zijn nachthemdje dood op het trottoir aangetroffen. Het kind moest van zijn slaapkamertje dat op de bovenste verdie ping lag naar zolder gegaan zijn en toen de ladder hebben beklommen en het luik hebben geopend. Op de dakrand had men in het stof nog de sporen van zijn hand jes gevonden. Hij had dus nog gepoogd zich te redden. Ik vond mijn vriend ergens op de hoek van een straat wachtend om te kunnen oversteken. Mijn gezicht ziende ging hij op mijn eerste uitnodiging direct mee. DES AVONDS BESPRAKEN wij het ge val bij hem thuis. Zijn vrouw wou maar het liefst onmiddellijk verhuizen al zag zij de moeilijkheden er van wel in. Maar zij had weinig moeite ons te overtuigen, dat blijven in dit huis toch ook niet te verdragen zou zijn. Het was in zekere zin een opluchting, dat er wat later nog be zoek kwam. Het waren de heer Y met zijn vrouw, nogal intieme kennissen van mijn vrienden. Ook ik kende het echtpaar goed. Hij was een wat gewichtig doende man, die ergens een behoorlijke functie had als ambtenaar. Hij was ongeveer vijftig jaar oud. Zijn vrouw was een tiental jaren jon ger. Ze had een verwonderlijk jong ge zicht, wat bleek onder de donkere haren. Zij zou de ideale immer jong blijvende moeder kunnen zijn had ik altijd gedacht maar hun huwelijk was kinderloos geble ven. Aan allerlei kleine dingen kon men zien dat zij daaronder leed. Zij sprak wei nig en als ze je aankeek lag in haar grijze ogen haast een zekere schaamte. Ook nu zweeg zij toen haar man, na door ons te zijn ingelicht uitvoerig zijn me ning ten beste gaf over de onschadelijk heid van dergelijke verschijnselen. Zij bleef wat achteraf zitten en zei niets, als of ze ook wel voelde dat dit maar weinig troost kon brengen. Het werd laat en het was mijnheer Y die voorstelde nu eens boven op dat ka mertje te gaan luisteren. Mijn vriend kon dit niet goed weigeren, alhoewel op zijn gezicht duidelijk tegenzin te lezen was. Zijn vrouw wilde niet meegaan. Wij ande ren bestegen de trappen, mevrouw Y he lemaal achteraan. Boven aangekomen was zij ook de laatste die in de kleine ka mer kwam. Zij stond er eigenlijk nog half buiten, alhoewel ik plaats voor haar trachtte te maken. Wij hielden ons nu doodstil en in die stilte dan hoorden wij duidelijk het ge luid. Een onbestemd geluid, alsof er iets schuifelde misschien.. Hoe lang we daar gestaan hebben weet ik niet.Voor mij stond de tijd stil. Ik zag de kleine gestalte daarboven langzaam, langzaam.naar de rand, de brede kroonlijst schuiven. De kroonlijst die zijn val niet zou tegenhou den. Toen voelde ik een lichte druk op mijn schouder. Naast mij fluisterde iemand „ga mee".. IK KEERDE ME OM en zag mevrouw Y naar de trap lopen, waarlangs wij wa ren boven gekomen. Ik trachtte haar zo geluidloos mogelijk bij te houden. Alsof zij het huis door en door kende liep zij on deraan de trap direct naar de kamer on der het slaapkamertje van mijn vriend. Toen zij binnen ging waaide ons een fris se wind tegen, want de deuren van het bal konnetje stonden open. „Goddank" zei ze Ik bleef in de deuropening staan, en zij liep door naar het balkon. Ik zag haar in het maanlicht staan, de rug naar de bal- lustrade gekeerd. Zij keek zoekend naar

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 13