WAT OVERBLEEF VAN HET OEUVRE VAN CHERUBINI, 200 JAAR NA ZIJN GEBOORTE Oj9 22 juli 1944 kwam de schokkende climax Goede voorlichting over de oorlogstijd V R iJ D A G 2 9 APRIL 1960 Erbij P A U I i\ A V ONDER DE COMPONISTEN die dit jaar verdienen herdacht te worden naar aan leiding van hun geboorte- of sterfdatum mag Maria Luigi Carlo Zenobio Salvatore Cherubini, die te Florence het eerste le venslicht zag op 14 september 1760, niet ontbreken. Wij zijn tamelijk vroeg met deze herdenking, maar dat heeft een spe ciale reden. Het oeuvre van de strenge componist met. de engelachtige familie naam en de vijf voornamen (waarmee hij in een geestige bui wel eens een grapje maakte door er een canon op te compone ren) is dermate uit de praktijk verdwenen, dat het opvalt wanneer er weer eens een werk van hem op een programma voor komt. Zo gebeurde het verleden jaar, dat Bernard Haitink in het raam van het Holland Festival het Requiem in c van Cherubini in het Amsterdams Concertge bouw dirigeerde en er als bti verrassing een eclatant succes mee oogstte, dat uiter aard zowel het werk als de geacheveerde uitvoering betrof. In de kringen onzer volkskoren mag dit Requiem dan niet ge heel onbekend zijn, maar voor het Holland Festival-publiek was het een verassende ontdekking. Cherubini? „O ja, dat is die man die het strenge contrapunt doceerde en met Berlioz niet kon opschieten omdat deze niet van de fuga hield!" En die bij Napoleon niet in de gunst kwam omdat zijn muziek de oppervlakkige simpelheid miste, die de usurpator bij het beluisteren niet zou belemmeren tegelijkertijd aan staats zaken te denken, zoals de vrijmoedige com ponist het hem eens tamelijk ondiploma tiek verduidelijkte". „Maar wiens werk door Beethoven bijzonder hoog geprezen werd". En met de herinnering aan anek doten, die door Cherubini's biografen nog al kwistig opgetekend werden, wordt dan ook de geheugenis wakker aan enkele van zijn opera-ouverturesdie vroeger nog al eens op orkest-programma's voorkwa men. Maar zijn tijd schijnt voorbij te zijn, alhoewel de ervaring met dit prachtige Re quiem deze gedachte tegenspreekt. JA DAT REQUIEM, in 1816 geschreven voor een officiële kerkelijke plechtigheid ter nagedachtenis van de onthoofde Lode- wijk XVI, het kon wel eens aanleiding geven de vrijwel vergeten componist een hernieuwe belangstelling te tonen, want wie een zo gaaf en innerlijk bewogen meesterwerk schonk, kan toch niet wat tevens de rest van zijn zeer uitgebreid levenswerk betreft als een louter droog theoreticus gedoodverfd worden. Ik wees er hierboven reeds op, dat onze volkskoren dit chef d'oeuvre van Cheru bini niet geheel vergeten hebben. Wanneer men bijvoorbeeld in de gelegenheid zou zijn de orkestpartituur ervan uit de biblio theek van de Arbeiders-Zangverenigingen ter hand te nemen, zou overduidelijk blij ken, dat van dit beduimeld, overgeplakt en versleten materiaal een ruim gebruik gemaakt is. En de vraag naar dit werk staat niet stil. Laat ik er als voorbeeld op wijzen, dat op dinsdag 4 mei aanstaande een combi natie van vier koren uit Haarlem en omstreken, óndèr leiding van Ernst van 't Kaar, Cherubini's Requiem in c in onze concertzaal zal uitvoeren ter her denking van de gevallenen. Het zal wel niet de eerste keer zijn dat het nobele werk in Haarlem klinkt, maar de beteke nis die het dit keer krijgt, in het raam van onze nationale herinneringsdagen, maakt dubbel waard er de aandacht op te vestigen. CHERUBINI WAS van geboorte Italiaan; hij was te Florence, als zoon van een be scheiden musicus geboren. Het lot heeft echter gewild, dat zijn carrière zich bui ten de grenzen van zijn vaderland ont plooide en dat de Italianen steeds weinig belangstelling voor zijn werk getoond heb ben. WTel heeft Florence hem in de Santa Croce een cenotaaf opgericht in de rij ere- graf-monumenten gewijd aan haar grote zonen: Dante, Galileï, en zovoorts. Maar zijn muziek was voor zijn stad- en landge noten een vreemde taal. Er is wel eens ge zegd, dat Mozart's muziek Italiaanser dan meer Duits dan Italiaans was. Dit klopt wel niet helemaal, maar er zit toch iets aardigs in deze vergelijking. Hoofdzakelijk heeft Cherubini zijn leven gesleten in Frankrijk en ook daar vond men hem, on danks respect voor zijn machtig kunnen, te Duits en te weinig Italiaans. En in Onze tuin- en kamerplanten Dat de gloriosa-familie van de lelies is kunt u zo al wel zien; grillig gevormde en al even grillig getekende bloemen; echt iets bijzonders. Aanvankelijk kweekte men ze alleen maar in de botanische tuinen, ook de beroepskwekers hebben ze tegen woordig in cultuur. Mogelijk is het hen ook binnenshuis in bloei te kweken, maar dan dient men de droge knollen nu bij een solide firma te bestellen. Direct na ontvangst kunnen dan een drietal knollen in een ruime pot gelegd worden; de pot dient men te vullen met een voedzame bloemistengrond. De pot voorlopig tot op de helft vullen en dan zo dat de knol len juist onder de oppervlakte zitten. Als de ijle groene scheuten dan te voorschijn komen kan men de pot verder met goede bloemistengrond aanvullen. U zult ze zon der steun niet overeind houden: er dienen dus stevige stokjes bij gezet te worden. Ze verlangen een warme kamer en liefst volle zon en in de loop van de zomer kan men dan de geel-rode bloemen verwach ten. Als snijbloemen zijn ze allerliefst; ze blijven lang fris en het is toch wel echt iets bijzonders. G. Kromdijk Duitsland zelf gold hij in het algemeen voor een eclecticus, dus als iemand die, bij gemis aan een persoonlijke stijl, bet beste van allerlei richtingen zocht. Maar hij vond er toch de meeste waardering en het feit. dat Beethoven de opera's van Che rubini bijzonder hoog aansloeg, wijst op iets ongemeens in deze werken. DIT ONGEMENE zal wel geweest zijn de grondig muzikale doorwerking en het effectrijke aandeel van het orkest, in tegenstelling tot de lichtverteerbare melo dieën en de magere accompagnementen, die destijds bij de Italianen schering en inslag waren. Even vóór de Franse revo lutie had Cherubini zich te Parijs geves tigd als dirigent van het Théatre Italien. Hij had toen reeds enige opera's gecompo neerd en weldra zou het lijken alsof dit kunstgenre zijn uitsluitend artistieke doel was en dat ook zou blijven; vooral toen in 1791, zijn nieuwste werk „Lodoitska" ge creëerd werd en nog al ophef maakte. Er is van dit werk betoogd, dat het de roman tische opera „a grand effet" in Frankrijk inleidde. Tijdens de terreur ontvluchtte hij Parijs en componeerde hij in de buurt van Rouen een nieuw werk. Toen hij zich weer veilig in de hoofdstad kon wagen, vond hij er zijn Italiaans theater niet meer terug. Maar in „Feydeau" werd zijn nieuwe opera gege ven. Men vond haar te „geleerd". Toen schreef hij zijn hoog-dramatische „Medée". Muziekkenners wisten dit opus te waar deren, maar het succes bleef uit wegens te kort aan spanning in het libretto. Dit laat ste is een opmerking die geregeld gehoord werd wanneer Cherubini een nieuwe ope ra presenteerde; en het zijn er in de jaren die volgden nog heel wat geweest. HIERUIT BLIJKT dus wel dat de com ponist niet het vereiste aanvoelingsvermo gen voor het toneelgebeuren bezat, met an dere woorden: dat hij het nodige theater instinct miste. En dat kon hij met de meest doorwrochte muziek en met klankeffecten niet goedmaken. Evenmin als Beethoven, bezat hij die dubbelnatuur die Mozart in staat stelde de hachelijkste theaterproble men alzijdig op te lossen. Alleen voor zijn komische opera „Les deux journées" op een tekst van Bouilly, die ook het drama schreef waarop Beethoven's „Fidelio" ge bouwd is, trof hij een gegeven dat een constante actie waarborgde en hem tot een levendige en geanimeerde partituur inspi reerde. Ik lees over het geestdriftig ont haal van dit werk in de memoires („Mes Récapitulations") van de librettist opge wonden en grappige beschouwingen, die een blijvende bijval van „Les deux jour nées" voorspelden. Inderdaad is deze ko mische opera een „blijvertje" geworden. In Duitsland werd het werk zeer populair en heeft het er een eeuw lang repertoire gehouden. Maar met het vele wat Cheru bini voor het theater schreef is het tegen woordig ook van de kaart. De pogingen in de laatste tijd, als experiment, bij interna tionale festivals nog eens een opera van Cherubini voor het publiek te brengen, hebben geen opstanding van zijn theater- oeuvre gehad. Men kan dus wel zeggen dat het voor goed opgeborgen is. Alleen de radio kan er zich nog eens te goed aan doen, wat waarschijnlijk in dit herden kingsjaar wel zal gebeuren. Maar op de planken heeft het vrijwel afgedaan. Dit proces is reeds lang voltrokken. Er is echter van de meeste dezer werken iets zeer waardevols overgebleven, namelijk de ouvertures, muziek van zuiver klassiek karakter, die in de opgang van het con certwezen een voorname rol gespeeld heeft. Het zou jammer zijn indien zij ook met de opera's, die zij eens inluidden, ge heel zouden worden prijsgegeven aan de vergetelheid. EIGENLIJK GING het Cherubini in het revolutionaire en Napoleontische Frank rijk als operacomponist niet voor de wind; maar hij was een stoere doorzetter en alle tegenwerking ten spijt vooral van Na poleon, die voor de opera een oppervlak kige tijdpassering voorstond schreef hij in die periode zijn belangrijkste theater werken, waar men in Wenen en Londen wel oren naar had, maar in Frankrijk slap jes opreageerde. Intussen werd Cherubini buiten de be langrijke officiële functies gehouden; Na poleon kon het niet vergeven, dat de com ponist niet genegen was zijn wensen op muzikaal gebied tegemoet te komen en dit bovendien herhaaldelijk met kordate ant woorden duidelijk had laten blijken. Het was een conflict tussen twee hooghartigen dat ten slotte aan Cherubini een tijdelijke inzinking bezorgde. Hij dacht niet meer aan componeren en zocht afleiding in plantkunde en tekenen. DE PRINS VAN CHIMAY nodigde de componist toen uit zich op zijn heerlijkheid in Henegouwen rustig aan zijn liefhebberij en te wijden. De componist in hem en zelfs de belangstelling voor alles wat met mu ziek te maken had was destijds blijkbaar in Cherubini gestorven. Maar het loas in het Waals-Belgische stadje dat zij weer ontwaakten en dat zijn carrière een wen ding nam, die, wellicht meer dan zijn loopbaan als opera-componist, met zijn aanleg strookte. Zo werd de herboren com ponist in zijn tioeede grote levensperiode een gangmaker voor de kerkmuziek. De aanleiding daartoe was zo eenvoudig mogelijk. De leden van het kerkkoor van Chimav kwamen de beroemde meester verzoeken voor het St. Caeciliafeest (22 november) een mis te componeren. Che rubini was er eerst niet toe te bewegen, maar toen de vrouwe van zijn gastheer een blad muziekpapier op zijn ontbijttafel gedeponeerd had, gaf hij zich gewonnen en in korte tijd stonden Kyrie en Gloria op het papier. Hij ontdekte zichzelf in een stijl die de dramatische expressie niet uit sloot. Weldra was hij terug te Parijs, waar hij het werk voltooide en tot uitvoering bracht in een gezelschap van notabelen. Meerdere religieuze werken volgden, waaronder zijn „Litanie della Vergine", geschreven voor vorst Esterhazy, die hem hiervoor een ring schonk, waarvan de waarde op 16.000 mark geschat werd. Meer nog dan met dit werk en met tal van mo tetten, heeft hij, nog vóór Napoleons val, zijn reputatie van kerkmuziek gevestigd met zijn Grote Mis in D. die lang op het concertrepertoire ook in ons land stand hield. MET DE TERUGKEER van de Bourbons ••rak voor Cherubini de tijd van officiële nkennlng aan. Hij volgde Martini op als surintendant der muziek aan het hof, in welke functie hij tal van missen en mo tetten schreef voor de diensten in de Ko ninklijke kapel. De opdracht voor een „Requiem" ter herdenking van Lodewijk XVI loste hij in met het meesterwerk waarover wij in onze aanhef spraken. Deze compositie is in haar vermenging van het strenge contrapunt met het element, der dramatische expressie vaak vergeleken met het Requiem van Mozart. Cherubini heeft later nog een dodenmis geschreven voor mannenstemmen met orkest, welk werk hij voor zijn eigen begrafenis bestemde. Weldra werd de in zijn waardigheid ver heven componist gekozen tot lid der Aca démie en aangesteld tot compositie-leraar aan het Conservatorium, waarvan hij in 1822 tot directeur benoemd werd, een functie die hij tot zijn eenentachtigste jaar, in 1841 bekleedde. Het jaar daarop is hij overleden, de herinnering nalatend aan een sterke persoonlijkheid, een man uit één stuk, een zeldzame organisator en pedagoog, die onder een streng uiterlijke houding een warm hart en een grote toe wijding voor zijn leerlingen bezat. Berlioz, zijn meest beroemde discipel, die het uiter aard meestal niet met hem eens zal ge weest zijn (controverse der opvolgende ge neraties!) prees, in een artikel aan hem ge wijd, zijn „dignité réelle". Maar aan de grondslagen van de theo rie der muziek mocht men niet raken. Men kon hem razend maken met hem hierin tegen te spreken. Toen dit eens een keer gebeurde door iemand die zich niet liet overtuigen, riep Cherubini hem woedend toe: „Maak dat je hier vandaan komt, of ik werp mij uit het venster, en dan zal men zeggen, dat jij mij van kant gemaakt hebt." TOT DE GROTE religieuze werken van Cherubini behoort ook de grote Kronings mis, voor de koningswijding van Charles X te Reims in 1825, die toen in een gewel dige bezetting gecreëerd werd. De eigen aardige koorbezetting zonder alten heeft dit overigens grandioze werk geen plaats op het concertpodium doen ver werven. Cherubini heeft ook een symfonie ge schreven die echter nooit een overtuigend succes genoten heeft. Heel wat meer bij val hadden zijn zes strijkkwartetten, waar van er minstens drie nog waard zijn ge hoord te worden. Voegt men daarbij de beste van zijn opera-ouvertures: Anacréon, Les deux journées, Les Abencerages, en verder zijn nobel Requiem in c, dan heeft men bij elkaar het in verhouding schrale overschot van een enorm werkzaam en vruchtbaar kunstenaarsbestaan, dat op volle rijpheid gekomen, de onvermijde lijke tegenstromingen van de volgende generatie ondervond, van een geslacht dat hij tenslotte mee opgevoed had. Maar zo is nu eenmaal de gang van de wereld. Het is al heel wat dat uit hetgeen er uit zijn oeuvre van Cherubini als werkelijk „klas siek" overblijft, kan worden aangetoond dat hij tot de „groten" behoorde. Jos. de Klerk Schetsen van Ingres voor het hierbij tevens afgebeelde portret van Cherubini. VIJFTIEN JAAR na de bevrijding kun nen we wijzen op een aantal goedkope boekjes, die goede voorlichting geven over de oorlogstijd, die in veler herinnering verdient te worden geprent. Daar is al lereerst de geïllustreerde documentaire „DE MEIDAGEN VAN '40", een dubbel deeltje uit de Ooievaarreeks van Bert Bak- ker-Daamen n.v. te Den Haag, samenge steld door D. H. Couvee, bibliothecaris van het Instituut voor Perswetenschap van de (Stedelijke) Universiteit van Am sterdam. Bij dit uitstekende boekje be hoort „DE DUITSE TIJD", een dubbel deel in de Zwarte Beertjes-reeks van A. W. Bruna Zoon te Utrecht, van J. Meu- lenbelt, met de ondertitel „Vijf jaar va derlandse geschiedenis". Het is de twee de druk van het boek dat in 1955 bij de tiende herdenking van de bevrijding ge publiceerd werd en dat steunt op het vier delige standaardwerk „Onderdrukking en Verzet". Een aantal met zorg gekozen il lustraties, een litteratuurlijst en een re gister maken dit een bijzonder gedegen werkje. Het munt vooral uit door de gro te zorgvuldigheid waarmee aan alle groe pen en de verschillende problemen recht wordt gedaan. Dat houdt ook in dat ver scheidene nog levende personen, nog be staande kranten en de toenmalige rege ring, alsmede haar vertegenwoordigers in binnen- en buitenland de critiek niet ge spaard wordt. VAN EEN ALGEMEEN gehalte is de Meulenhoffpocket „DE GESEL VAN HET HAKENKRUIS" voor de Bezige Bij uit gegeven door J. M. Meulenhoff te Amster dam. Het is de tweede druk van het boek „The Scourge of the Swastika" van Lord Russell of Liverpool, vertaald door Jan Vrijman. De ondertitel luidt „Een korte geschiedenis van de oorlogsmisdaden der Nazi's". Evenals zijn werk over de oorlogs misdaden van de Japanners, is dit boek van Lord Russell een geïllustreerde docu mentaire. In de Antilope reeks van Het Wereld venster te Baarn is verschenen „OFFI CIEREN TEGEN HITLER" van Fabian von Schlabrendorff, vertaald door L. Cou- tinho-Frensdorf. In tegenstelling tot het boek „Die deutsche Opposition gegen Hit- Ier", van Hans Rotfels, is dit een persoon lijk relaas, dat aantoont dat er wel de gelijk verzet tegen Hitler is geweest, met name in de kringen van de legerleiding. De dodenlijst aan het slot van het boek legt daarvan een indrukwekkend getuige nis af. Het is een eerlijk boekje, waarin geen plaats is voor de legende van een „dolkstoot in de rug". Onder de beste oorlogsboeken, die het moderne krijgsbedrijf in al zijn verschrik king schilderen, zonder dat er van een ze kere verheerlijking sprake is, zijn de wer ken van Elleston Trevor, „TUSSEN VUUR EN WATER," „DE SLAG OM ENGE LAND" en „DE INVASIE", vertaald door Ted Logeman, A. R. Wierdsma en Age Bergman, door Hollandia n.v. te Baarn nu samengebracht in één trilogie. Dé' beide eerste delen beleven respectievelijk hun zevende druk, het laatste is een zesde druk. De delen vormen alleen een geheel in die zin dat ze dezelfde oorlog tot on derwerp hebben. Men komt de personen uit het ene deel niet meer in de andere Legen. Voor Elleston Trevor zijn de men sen de lijdende voorwerpen van de oor log, waarvan de onderdelen een eigen le ven leiden. Het eerste deel is gewijd aan de dramatische terugtocht van het Britse expeditieleger door Noord-Frankrijk en de evacuatie uit Duinkerken. Het tweede deel heeft als uitgangspunt een vliegveld in Engeland waarvan een dozijn Spitfires opstijgen die de strijd aanbinden met de overmachtige Luftwaffe en het derde deel beschrijft het begin van de invasie met de verwoede strijd in een Brits bruggenhoofd op de Normandische kust. Voor wie de moed heeft nog eenmaal het afgrijselijke brok oorlog, dat ons tijdens de bezetting voorbij is gegaan, op weergaloos span nende wijze mee te beleven, is Elleston Trevor een goede gids. Ab Boerma Vlaamse schilderijen Het lid van de Tweede Kamer mr. F. C. van Dijk heeft dinsdag in het Benelux- huis in Den Haag een tentoonstelling ge opend van werk van de jonge Vlaamse schilder Jef Wauters. De heer Van Dijk ves tigde de aandacht op het belang van de ze kleine expositie, waarvan er al meer zijn geweest, om de Benelux niet eenzij dig economisch, maar ook cultureel tot een levende werkelijkheid te maken. De bezoekers van 't Beneluxruis kan met. één oogopslag zien dat men voor dat doe! in Wauters een bijzonder geschikt verte genwoordiger heeft getroffen .Zijn schilde rijen zijn fris en spreken gemakkelijk aan. De cultureel attaché van de Belgische am bassade, dr. A. Mariën, die de activiteit van het Haagse Beneiuxcomité om aldus jonge Belgische artiesten in Nederland te introduceren loofde, had dan ook weinig moeite met het formuleren van een ka rakteristiek van het werk van zijn landge noot. Een leerling en onmiddellijk na de studietijd ook leraar van de St. Lucas- stichting te Gent. Hoewel aldus klassiek geschoold heeft hij zich in modernere rich ting ontwikkeld, zonder abstract te worden Wauters schildert het liefst kinderen: van dé drieëntwintig geëxposeerde werken van deze dertigjarige zijn er bijna twintig aan kinderen gewijd. Het maatschappelijk niet geheel aangepaste kind en de teenager ge nieten daarbij zijn voorkeur. Sinds twee jaar heeft Wauters vaste voet gekregen in Parijse kunstkringen. Hij heeft in de Franse hoofdstad ook een ate lier. De resultaten van dat verblijf zijn in Den Haag waarneembaar in een drietal gezichten op Seinebruggen. In Parijs heeft Wauters de tegenwoordige keizerin van Perzië leren kennen. Door haar bemidde ling hangen thans vijf van zijn doeken in paleis te Teheran. Is het uit dankbaarheid daarvoor dat het kapsel van één van de meisjes op z'rï schilderijen sterk op dat van keizerin Farah geïnspireerd lijkt? De expositie duurt tot en met 14 mei. HET DUITSE VERZET TEGEN HITLER (Vervolg van pagina 3) sloten de geschrokken gewetens. „Hitier is de Duitse ramp. Laten we zien wat wij uit de chaos, die onvermijdelijk volgen moet, nog kunnen redden". Doch steeds speelde een duivels noodlot de aanslagplegers parten. Een ingenieuze, als cognacfles vermomde bom in een vliegtuig dat Hitler van Smolensk naar Duitsland bracht, na een inspectiereis langs het oostfront waarbij een arrestatie poging door enkele militaire samenzweer ders was mislukt, ontplofte niet. Generaal Henning von Tresckow, die de bom had geplaatst, had de grootste moeite het vege lijf te redden. Een bom die was binnengesmokkeld in Hitiers hoofdkwartier mocht niet ontplof fen, omdat Hitier de conferentie waaraan hij zou deelnemen en die zijn laatste had moeten worden, te elfder ure afzegde. Een plan voor een pistoolaanslag tijdens een frontbezoek van Hitier werd overwogen en verworpen wegens het gevaar voor optre den van Hitiers lijfwacht. Een ware wanhoopsdaad was het plan om Hitier te doden tijdens een bezoek aan het tuighuis in Berlijn, waar hij nieuwe uniformen zou bezichtigen. Een officier zou hem omhelzen en tegelijkerijd enkele handgranaten die hij in de zak zou steken doen ontploffen daarmee zichzelf en de tyran dodend. Een geallieerde bom ver nielde het tuighuis, eer Hitier zijn bezoek kon brengen. Er werden plannen beraamd voor een ..paleisrevolutie" met inschakeling van Himmler of Goering, die echter te laf of te weinig eerzuchtig waren om mee te doen. Alfred Speer, de minister voor be wapening, liep zelfs met het plannetje rond om gifgas in het ventilatiesysteem van de „Führerbunker" te blazen. voor de oppositie geworden. Terwijl in het gehele Rijk, aan het front (o.a. in de sec tor welke werd gecommandeerd door veld maarschalk Rommel) de oppositie haar gezicht toonde en zich zonder meer bloot gaf, veroi'deneerde Hitier gewond, maar niet gedood meedogenloze tegenmaatre gelen. Diverse generaals waaronder Fromm, commandant van het thuisleger, en regeringsgetrouwe leiders, voerden de tegenactie uit. Het aantal arrestaties be liep meer dan zevenduizend. Tegen de ver antwoordelijke leiders, onder wie velen van wie men nimmer reactie tegen het regime had verwacht, werd de doodstraf als eenheidsvonnis uitgesproken. Niet min der dan 4980 doodvonnissen zijn op de wreedste manier, variërend van ophan ging aan vleeshaken in de gevangenis Plötzensee in Berlijn tot aan sluipmooi'd en dood door mishandeling toe, ten uit voer gelegd. Tot in de meidagen van 1945 gingen de executies voort. Duizenden anderen kwamen in de con- centi-atiekampen terecht. De ter dood ver oordeelden mochten zelfs geen geestelijke bijstand in hun laatste ui-en ontvangen. Rouwadvertenties waren op straffe des doods verboden en bitter cynisme de nabestaanden moesten de pi'oceskosten en zelfs de beul betalen. Rechtvaardig oordeel Generaals, politici, geleerden, geestelij ken, kunstenaars —duizenden in totaal, hebben de tol van hun leven betaald met een moed die de grootste bewondeiüng af dwingt. De 20ste juli heeft slechts enkelen gespaax-d. Deze ovei'levenden van de Bar- tholomeusnacht der nazi's bestaan thans voort als voox-beelden van „de goede Duit ser". Zo al niet de „dolkstootlegende" woi'dt geloofd, dat de opstand van 20 juli de daad was van een groepje teleux-gestel- de, ambitieuze, Pi-uisische generaals, ge lijk Goebbels' „Promi" de wereld werke lijk heeft laten geloven Integendeel was de 20ste juli de slotfase van een ontwikkeling welke zich heeft in gezet op een moment, dat miljoenen in Duitsland en daarbuiten nog opi'echt ge loofden in Hitier als de pi-ofeet van een nieuw rijk; buitenlandse staatslieden met hem pacteerden, diplomaten hem de hand reikten en op hem toastten en zelfs een man als Churchill zei: „Ik heb altijd ge zegd, dat ik hoop dat God ons een man als Adolf Hitler zal zenden, als Engeland ooit in de positie komt te verkeren waarin Duitsland zich in 1933 bevond Hét gedenkteken voor de slachtoffers van de 20ste juli in de tuin van hét vroegere Rèichskriegsministerium aan de Bendler- strasse te Berlijn. Pas op 20 juli 1944 ontplofte er werkelijk een bom in Hitiers directe nabijheid. Dit betekende de climax en tevens de ondex-- gang van de georganiseerde Duitse oppo sitie. De bom in de Wolfsschanze doodde Hitier namelijk niet, doch verwondde hem slechts. Generaal Claus Schenk von Stauf- fenberg, die de bom had geplaatst, meen de echter dat de tyran niet meer leefde. Terstond gingen de bevelen voor de mi litaire opstand, die gedurende jaren was voorbereid en waarvoor talrijke leidende figuren in het leger en in de burgermaat schappij waren gewonnen, naar de in aan merking komende sleutelpex-sonen. In Ber lijn werd het regeringskwartier bezet. In Parijs en Wenen werden SS- en Gestapo- autoriteiten gearresteerd en de politieke gevangenen bevrijd. Politiek of militair succes verwachtten de samenzweerders niet meer. Daarvoor was het te laat. Hun enige streven is ge weest, te redden wat er nog te redden viel en: de morele rehabilitatie van al thans dat deel van het Duitse volk dat door de aanslag en de daarop volgende gebeurtenissen heeft getoond met eigen handen de terreur te willen vernietigen. De 20st.e juli heeft inderdaad in het oog van de wereld zij het pas jaren later deze morele rehabilitatie opgeleverd, doch tegelijkertijd is zij de noodlotsdag IIet is een kant van de gruwel die het Derde Rijk is geweest, welke wij beslist niet. over het hoofd, mogen zien. In de eerste plaats omwille van een rechtvaar dig, historisch oordeel. Doch tevens als een aspect in onze beschouwingen over heden en toekomst. Hitler is weliswaar dood, doch de dictatuur bestaat nog in vele landen; volwassen, zoals in de Sovjet-Unie, of in de kiem, gelijk in In donesië. Maar evenmin als in het Derde Rijk, zo leert ons dit helaas fragmenta rische en beknopte overzicht van het Duitse verzet, zal d,e dictatuur ooit er gens ter wereld onbeperkt en absoluut kunnen zijn. Het geweten zal steeds een minderheidsfactor, een „vergeten groep" zelfs vormen. Doch zwijgen zal hei nimmer. Antonin Werner Geraadpleegde bronnen: „Die Vóllmacht des Gewissèns", Europaïschen Publlkat.ion. Munchen 1956; Hans Rothféls „Das Politlsche Verm&chtnis des Deutschen Widerstandes". Bonn 1957; idem: „Die Deutsche Opposition gegen Hitler", Krefeld 1949; Wolfgang Jager: „Es begann am 30 Januar", München 1958; Erich Kosthorst: „Die Deutsche Opposition gegen Hitier zwischen Polen und Frank- reichfeldzug", Bonn 1957; Gollwitzer u.a.: „Du hast Mich Heimgesucht bei Nacht", Mün chen 1954; Alan Bullock: „Hitier, a studv in Tyranny", Londen 1952; Annedore Leber: „Das Gewissen steht auf". Berlin 1954; Max Brau- bach: „Der Weg zum 20 Juli 1944"; Das Par- lament 15-7-1953; Rudolf Pechel: „Deutsche Widerstand". Zürich 1947; Hans Gerd Schu mann: „National-sozialismus und Gewërk- schaftbewegung"; F. von Schlabrendorff: „Of- fiziere gegen Hitier"; Inge Scholl: „Die wèis- ze Rose". Frankfurt, a M. 1952; Hans Rovce: „20 juli 1944" Bonn 1953.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 24