In meionoriam J. B. Schuil
TWEE PREMIERES BIJ HET ROTTERDAMS TONEEL
De eeuwige echtgenoot
Willem Andriessen
herdacht Chopin
„Eindexamenjaar"
Bij het heengaan van
de heer J. B. Schuil
Appel voor Haarlem
DINSDAG 25 OKTOBER 1960
5
Lezing in Bisschoppelijk
Museum over Madonna
voorstellingen
Quarles van Uffordprijs
niet toegekend
In Minerva Theater
MET DE HEER J. B. SCHUIL heeft het Nederlandse
toneel een van zijn beste vrienden verloren. Als criticus
voor dit blad genoot hij een zeer bijzondere reputatie.
Weinigen hebben hem overtroffen in deskundigheid, nie
mand was zijn gelijke in de geestdrift van een liefde voor de
dramatische kunst die met een wijsheid, die verder zag dan
het teleurstellende ogenblik lang was, gemaakte fouten kon
vergeven zonder deze te verbloemen en daarna van ganser
harte vergeten. Men zegt wel eens en vaak niet ten onrechte,
dat er geen wezenlijke vriendschap tussen de tonelisten en
hun beoordelaars kan bestaan. Ten aanzien van de heer
Schuil ging deze stelling echter niet op. Hij hoorde erbij.
En dat bleef zo in de jaren na de tweede oorlog, toen hij zijn
functie niet meer uitoefende. Trouwens, nonactiviteit was
een hem onbekend begrip. Ook toen zijn gezondheid en zijn
onderscheidingsvermogens minder werden, bleef hij zoveel
mogelijk zijn plaats in de Haarlemse Schouwburg op de eer
ste rij stalles, rechts vooraan, bezetten. Schuil is er, zeiden de
oudere acteurs en actrices dan, na door het kijkgat in het
voordoek te hebben gegluurd we kunnen beginnen. Ze
bedoelden: we zijn compleet. Nu is het dan afgelopen. Maar
voor vele jongeren is zijn naam een levend begrip van mee
gaande belangstelling geworden. En als ook dat vervaagt,
zal de herinnering aan hem uitgestraald blijven door het
meesterlijke portret in het trappenhuis van het theater, dat
Kees Verwey in opdracht van het stadsbestuur van hem
schilderde.
Het portret dat de Haarlemse schilder
Kees Verwey in opdracht van B. en W.
van Haarlem vervaardigde van J. B.
Schuil, ter gelegenheid van de herden
king van het feit dat deze veertig jaar
geleden (18 maart 1919) het initiatief
nam tot de voorstellingen voor de
schooljeugd. Het portret werd op 1 juni
vorig jaar door de heer Schuil in de
Stadsschouwburg te Haarlem onthuld.
DE VOORSTELLING van „De eeuwige echtgenoot" door het Rotterdams Toneel
(maandagavond in de Haarlemse Schouwburg, twee dagen na de première) heeft ons
weer eens geconfronteerd met het vraagstuk: zijn bewerkingen van romans van Dos-
tojewski voor het theater mogelijk? Er zijn tal van pogingen toe gedaan, waarvan
slechts enkele met succes werden bekroond, namelijk in die gevallen waarin de geest
van de schrijver in voor dramatisering bruikbare delen op een voor het geheel ken
merkende wijze reeds was doorgedrongen. En dan nog kreeg men voornamelijk een
melodramatische intrige te zien, opgevuld met wat brokken levensbeschouwing en
dunne weefsels van psychologische strekking. Zo kan er een fragmentarische, maar
desondanks doorlopende gelijkenis worden opgeroepen. De zin van dergelijke onder
nemingen is op zijn minst twijfelachtig.
99
99
JOUKE BROER SCHUIL werd op 20
maart 1875 te Franeker geboren. Hij door
liep eerst de h.b.s. te Harlingen, welke
school later door Vestdijk is vereeuwigd,
daarna de Koninklijke Militaire Academie
te Breda en volgde aanvankelijk een mi
litaire loopbaan. Tijdens de mobilisatie,
terwijl buiten de grenzen de eerste wereld
oorlog woedde, was hij in actieve dienst.
Jarenlang heeft hij in het toenmalige Ne
derlands Indië in uniform zijn plicht ver
vuld. Een nu vergeeld kranteknipsel leert
ons, dat bij Koninklijk Besluit van 23 sep
tember 1924 de reserve-kapitein J. B. Schuil
van 't Tiende Regiment Infanterie werd be
vorderd tot majoor bij zijn korps. In 1910
werd hij tot toneelrecensent van onze bla
den benoemd, welke functie hij ruim der
tig jaar met gedegen kennis van zaken
en onverflauwd enthousiasme heeft waar
genomen. Als opvolger van L. H. Bercken-
hof is hij enige jaren toneel verslaggever
van de N.R.C. te Amsterdam geweest.
Bovendien leverde hij als reizend redac
teur een aantal levendige en interessante
reportages, onder meer over Oosteuropese
Afrikaanse en Scandinavische landen. Met
graagte menselijke gegevens in zich opne
mend en met een open oog van vreemde
omstandigheden heeft hij ook in die jour
nalistieke hoedanigheid zijn geestelijke ho
rizon verruimd. Het behoeft nauwelijks
vermelding, dat hij veel heeft bijgedra
gen tot bevordering van de artistieke ont
spanning van de militairen, voor wie hij
ook zelf optrad met voordrachten. Veer
tig jaar geleden begon hij zich daarmee
ook in navolging van Jan Musch
tot de jeugd te richten, dusdoende en
eveneens organisatorisch beslissend mee
werkend aan de totstandkoming van de
nog steeds voortdurende Haarlemse
schoolvoorstellingen.
ZIJN EERSTE PROBEERSEL als to
neelschrijver vervaardigde J. B. Schuil als
negentienjarige cadet. Het heette „Strijd"
en is op aanraden van de gezaghebbende
criticus J. H. Rössing door de letterlie
vende vereniging „J. J. Cremer" waar
van hem later het erelidmaatschap werd
J. B. Schuil, kapitein bij de cavalerie.
aangeboden in de thans verdwenen
schouwburg aan de Jansweg opgevoerd.
In 1905 volgde „Het Offerlam" en in
hetzelfde jaar bereikte zijn „Gedeballo-
teerd" het beroepstoneel. Henri Borel ge
waagde in zijn bespreking van „bijtende,
geestige, vlijmscherpe en treffend rake
satire". De recensent van Het Nieuws van
de Dag constateerde, dat het publiek „zich
heerlijk heeft geamuseerd met deze goed
moedige scherts". Johan de Meester, let
terkundige en vader van de tegenwoordi
ge regisseur, deelde de lezers van de Nieu
we Rotterdamse Courant mee: „Genoten
hebben we van zijn spot zonder aanma
tiging. Blijspel of klucht, het doet er niet
toe dit is de zuivere hekeltoonEr is
bewonderenswaardige stijging in de luch
tige levendigheid der drie bedrijven." In
soortgelijke termen van oprechte instem
ming en lof hebben zich Top Naeff, Frans
Coenen en Frans Netscher geuit. Koningin
Wilhelmina, Prins Hendrik en later ook de
Koningin-Moeder hebben opvoeringen van
dit stuk door de koninklijke vereniging
„Het Nederlands Toneel" bijgewoond (ter
vereenvoudiging zijn alle namen in de
thans gangbare spelling overgebracht).
Graag vertelde de heer Schuil naar aan
leiding hiervan twee anekdotes. „Zijn de
toestanden in Indië werkelijk zo?" had
Koningin Wilhelmina gevraagd. Waarop
de burgemeester van Den Haag antwoord
de: „Het is wel een beetje overdreven,
majesteit!" De acteur Cor Schulze zei:
„Een fijn spel. Of het iets betekent, weet
ik niet, maar ik mag erin roken en drin
ken!"
DE „ROTTERDAMMERS" brachten in
1906 zijn „Mesalliance" tot vertoning,
waarna de Nederlandse Toneelvereniging
(met Esther de Boer van Rijk, Mari Ter-
nooy Apel en Tilly Lus) zijn komedie uit
het kleinestadsleven „Fatsoen" op het re
pertoire nam. Deze is als „Die lieben
Nachbarn" in Duitsland gespeeld. Even
eens in Rotterdam zijn verder zijn avond
vullende stukken „Een gelovige" en „De
zedelijkheidsdictator" (regie Cor van der
Lugt Melsert, 1920) voor het eerst ver
toond. Ook van zijn vele éénakters
in de meeste gevallen ten behoeve van
dilettanten op papier gezet werden er
enige door beroepsgezelschappen voor het
voetlicht gebracht. „Gelukkig getrouwd"
is vaak en met veel succes door Jean
Louis Pisuisse met Jenny Gilliams en Lou
Chrispijn opgevoerd en „Voetbalmaniak
ken" (ten behoeve van een feest van
HFC gemaakt) beleefde later bij Het
Schouwtoneel nog enige reprises. „Chaine
anglaise" en „Dodenrit" zijn als brochu
res door de Wereldbibliotheek uitgegeven.
DE MEESTE VAN deze stukken, des
tijds veel gespeeld, zijn nu verouderd,
realistisch gebonden als ze waren aan ver
houdingen en toestanden in wat toen ko
loniaal gebied was. De heer Schuil had
er vrede mee, dat ze niet meer voor ver
toning in aanmerking konden komen, bij
voorbeeld ter viering van een persoonlijk
jubileum of bij het bereiken van een
kroonjaar. Met wijs inzicht stelde hij
vast: „Herman Heijermans is de enige
van mijn confraters uit die tijd, die niet
vergeten raakte."
Een veel langere en nog steeds
voortdurende populariteit verwierven
zijn zes jongensboeken, in volgorde
van verschijning getiteld: Jan van
Beek, De Katjangs, De AFC'ers, De
Artapappa's, Doodverklaard (bij her
druk herdoopt in: Rob en de stroper
van Tjot Idi) en Hoe de Katjangs op de
kostschool van Buïkie kwamen. Enkele
hiervan zijn zowel voor als na de laat
ste oorlog tot hoorspel bewerkt. „De
Katjangs" is door Dom de Gruyter
voor het toneel geadapteerd en door
„De Speeldoos" tot leven gebracht. Men
vindt er de beste kwaliteiten van de
mens Schuil in terug: stoere sportivi
teit, vitale vriendschap, eerlijke wil
tot begrip, zin voor wezenlijke span
ning en avontuur, alsmede een roman
tische gevoeligheid. Daarbij beschikte
hij over een aanstekelijke opgewekt
heid en een geoefend vermogen tot
herkenning van „dat waar het in het
leven op aankomt".
ALS MEN BEHALVE het voorgaande
ook nog bedenkt, dat hij met enige mede
officieren als acteur een tournee heeft ge
maakt met „Het Kind van Staat" van Hen
drik Schimmel om gelden te verzamelen
voor de oprichting van een standbeeld
van Stadhouder Willem de Derde, welke
voorstelling ook voor de koninklijke fami
lie ten paleize is gegeven, dan zal men de
verzwegen teleurstelling begrijpen van de
heer Schuil, die men een zekere ij delheid
niet ontzeggen kon, dat hij keer op keer
bij de toekenning van ridderorders werd
gepasseerd. Vrienden hebben herhaalde
lijk pogingen ondernomen hem een derge
lijk stellig begeerde onderscheiding te ver
schaffen. Dit op z'n minst ernstige ver
zuim van de adviserende ambtenaren kan
thans niet meer worden goedgemaakt.
Overigens is de opsomming van zijn acti
viteiten bij lange na niet volledig geweest.
De heer Schuil was (samen met de beter
als Charivarius bekend gebleven dr. G.
Nolst Trenité) oprichter en erelid van de
Haarlemse Toneel Club, van de opening
van de Stadsschouwburg af jarenlang lid
van de commissie van toezicht (thans ge
meentelijke commissie voor kunstzaken)
daarop en adviserend bestuurslid van de
stichting Bloemendaals Openluchttheater,
hij maakte deel uit van jury's voor toneel
wedstrijden en de selectie van toneelstuk
ken, nam een belangrijk aandeel in de vie
ring van het zevenhonderdjarig bestaan
van zijn woonplaats en stond de organisa
toren van het werk ter culturele vorming
van de schoolgaande jeugd met raad en
daad terzijde. Hij was voorts lid van het
bestuur van de afdeling Haarlem van het
Nederlands Toneelverbond en erelid van
de sociëteit Teisterbant.
IN DE LOOP DER JAREN heeft de
heer Schuil meer dan drie duizend critie-
ken geschreven, zich daarbij onderschei
dend om een artikel door H. van dei-
Horst in „Ons Toneel" te citeren door
drie kardinale factoren: deskundigheid,
betrouwbaarheid en opbouwende eigen
schappen. Stammend uit de romantische
schooi ontkwam hij niet geheel aan een
waar nodig door nuchter waarnemings
vermogen gecorrigeerde persoonsverheer
lijking, die echter tot op zekere hoogte
wederzijds was, als men nagaat hoeveel
gulle waardering hem van gene zijde van
het voetlicht toevloeide. Met enkele bijzon
der door hem hooggeachte acteurs en ac
trices heeft hij echte banden van vriend
schap onderhouden, zoals met Marie van
Eysden-Vink, Chris Moor, Rika Hopper en
Jan Musch, om slechts enkelen te noemen.
Vele lezers van dit blad zullen zich
trouwens nog met genoegen zijn in
deze kolommen verschenen toneel-
memoires herinneren, geschreven in die
luimige conversatietrant, die hem ook tot
een veelgevraagde spreker maakte. Voor
al in de eerste jaren van mijn werkzaam
heid als zijn opvolger heb ik menigmaal
met vreugde en erkentelijkheid mogen pro
fiteren van zijn gulgeschonken sappige
vruchten van inzicht en ervaring.
EEN TREFFEND BEWIJS van de hem
toegedragen genegenheid werd de heer
Schuil (onze J.B.S. zoals Top Naeff toen
geestig opmerkte) ter gelegenheid van
zijn vijfenzeventigste verjaardag in de
lente van 1950 geschonken in de vorm van
een Liber Amicorum met meer dan hon
derd brieven van bekende tonelisten van
verscheidene generaties. Van de vele daar
in gebundelde uitspraken wil ik er hier
De conservator van het Bisschoppelijk
Museum te Haarlem, de heer H. van Haa-
ren, zal vrijdagavond 28 oktober in bo
vengenoemd museum een lezing met licht
beelden houden over: „De Madonna in de
beeldende kunst".
De heer Van Haaren zal in zijn lezing
een overzicht geven van het ontstaan en
de ontwikkeling van de Madonna-voorstel
ling.
Gedeputeerde Staten van Gelderland
hebben besloten, de Jhr dr. Quarles van
Ufford-prijs ten bedrage van 4.000.— dit
jaar niet toe te kennen. Dit jaar was de
beeldende kunst van de prijs aan de beui-t.
Vierenvijftig schilderijen wai-en er in to
taal ingezonden, doch geen er van werd
waardig bevonden voor toekenning van
de prijs. In het provinciehuis te Arnhem
zullen de schilderijen worden tentoonge
steld.
één overnemen. Cor van der Lugt Melsert
schreef: „Schuil heeft gecritiseerd als een
bij die overal honing uitzuigt, niet als de
wesp die ook de beste vruchten bederft".
Het kenmerkende van zijn persoonlijkheid
bestond hierin, dat hij er altijd op uit was
het „wonder" te betrappen, ook als nie
mand het meer verwachtte. Hij kon als
bedrogen minnaar wel degelijk veront
waardigd fulmineren, maar iemand „ver
moorden" deed hij nooit. Het liefste maak
te hij anderen deelgenoot van zijn vreugde
of voldoening om het geziene en beleefde,
aansporend om mede te profiteren van het
hai-tverh effen de, dat de waarachtige dra
matische kunst te bieden heeft. Zo heèft
hij misschien meer gedaan aldus
schreef ik in een gelukwens, toen hij tach
tig wei-d voor de publieksvorming en
de cultuurspreiding dan talrijke goedwil
lende colleges van hogerhand.
De tijden zijn ingrijpend veranderd en
daarmee de vormen van toneel J.B. Schuil
behoorde met hart en ziel met hoeveel
aandacht en onbegrijpelijk jeugdig elan
hij de nieuwere evoluties ook volgde tot
een voorbije periode. En toch zal het moei
lijk te geloven zijn, als straks de schijn
werpers aangloeien, dat hij niet meer is.
David Koning
IN DIT GEVAL is er ten dele toch iets
anders gebeurd. De vooraanstaande Fran
se acteur en regisseur Jacques Mauclair
heeft er zeker niet in de eerste plaats
naar gestreefd zijn toneelstuk, waarvan
hij dus het auterusrecht bezit, als een
anders geoi-ganiseerde en verregaand ver
eenvoudigde versie van Dostojewski's ge
lijknamige boek te laten uitvallen. In feite
heeft hij voor eigen rekening en ver
antwoordelijkheid iets gedaan wat ty
pisch des toneelspelers is: voorgeschreven
materiaal genomen en tot aanschouwelij
ke voorstelling veranderd. Het is duidelijk
een stuk van en voor Mauclair, waarvan
de stof aan Dostojewski werd ontleend.
Het verschil moge misschien nauwelijks
meer dan gradueel zijn, het heeft door
slaggevende consequenties voor de vertol
king. Pas in de uitbeelding immers krijgt
een dergelijk drama zijn specifieke karak
ter, niet dat van een bewerking maar dat
van een herschepping onder andere ver
houdingen.
Het wil mij voorkomen dat Max Croiset,
die het stuk niet alleen vertaalde en regis
seerde, maar er ook nog de titelrol in
vervulde, met de romantische aard van
het gevolgde proces geen of te weinig
rekening heeft gehouden. Het zullen
zijn vroegere voordrachten uit de Russi
sche litteratuur en zeker niet minder zijn
eigen toneelstukken geven genoeg aanlei
ding tot deze veronderstelling vooral de
„waanzinnige redeneringen" van de pathe
tische hoofdpersoon zijn geweest, die
hem hebben aangetrokken. Maar hij is er
de figuur niet voor. Mauclair heeft zijn
creatie twee keer in Parijs vertoond, in
1952 en in 1955, daarmee een langdurig
geprolongeerde triomf behalend. De Rot
terdamse vertoning echter wekt onrust in
de zaal door bevreemding en verveling.
Het is mijn stellige overtuiging, dat dit
een gevolg moet zijn van de interpretatie
door een goede acteur op de verkeerde
plaats. Croiset is van cerebrale interesse
uitgegaan. Er zijn in ons land uiteenlopen-
Na een wat trekkerige inleiding vindt
het stuk in het tweede bedrijf tijdens een
„surprise party" zijn dramatisch bedoelde
hoogtepunt: een feest van scholieren,
waarbij de schokkende onthullingen elkaar
als donderslagen opvolgen en iedereen
hals over kop naar de bliksem gaat of
wil gaan (als men mij deze uitdrukkingen
wil permitteren). De ene jongeman heeft
nog niet vernomen, dat zijn-vader-die-zijn
beste-kameraad-is een verhouding met de
dienstbode had, of een ander krijgt te
horen dat de gezagsdrager in zijn gezin
geen held maar een deserteur is geweest,
waaraan dan onmiddellijk wordt toege
voegd dat de vrouw van de zielige aard
rijkskundeleraar haar uitgaansmiddagen
geenszins besteedt om haar echtelijke
trouw te bewijzen. De gevolgen zijn in eer
ste instantie ontzettend: de aanhankelijke
beschermer verandert in een brutale kwel
de acteurs aan te wijzen, waarbij ik voor
al denk aan Paul Steenbergen of Ko van
Dijk, die met een wezen van vlees en
bloed- ook de suggestie van een gestoord
zenuwstelsel hadden kunnen leveren.
DE EEUWIGE ECHTGENOOT in de
titel is de soortnaam voor mensen als
Pawel Troessotski, een man die het huwe
lijk ziet als onontkoombare vorm van
slavernij en na de dood van zijn vrouw
de zelfvernedering en zelfkwelling voort
zet door al haar minnaars te gaan opzoe
ken en zich aan hen op te dringen met
zijn verachtelijke smart van nietswaardig
heid. Tegelijk neemt hij dusdoende op
even sinistere als subtiele wijze wraak.
Daarbij leidt hij een liederlijk leven en
verwaarloost hij tot stervens toe zijn uit
overspel geboren, ondergeschoven kind.
Hij maakt zich belachelijk in de ogen van
de familie van een jong meisje, waarmee
hij wil hertrouwen en onderneemt een mis
lukkende poging om de „vriend" te ver
moorden, die hem bedrogen heeft. Deze
Pawel Troessotski heeft het monomane
van de epilepticus, hij is een bezetene.
Wat Max Croiset volstrekt niet kon waar
maken in mijn ogen, is het ziektebeeld
van deze man, wiens perverse geestver
mogens als het ware onafhankelijk leken
te functioneren. Daardoor bleef het spel,
hoewel razend knap soms, onbevredigend.
Ton Lutz wekte als zijn tegenpartij een
indruk van onzekei-heid omtrent de bedoe
lingen. Coba Kelling vervulde een kleine
rol als huishoudster, Hans Boswinkel
maakte om het ouderwets te zeggen
een goede entrée als door verontwaardi
ging brutale verloofde.
Een ander bewijs van verkeerde benade
ring werd geleverd door het zonderlinge
decor, dat men Hep van Delft heeft laten
ontwerpen: twee uitstalkasten van bont en
meubilair tegen een stadsgezicht met by
zantijnse kerken op een achterdoek, waar
door de noodzakelijke beslotenheid van be
gin tot einde ontbrak.
geest, een tweede pleegt zelfmoord en de
derde gaat er vandoor met het meisje,
waarmee niemand mag omgaanHet
eigenaardige is, dat het op zichzelf alle
maal best waar kan zijn, maar dat de
opeenstapeling bijna ridicuul onwerkelijk
aandoet. Hoe treffend de verbijzondering
tot één in zichzelf besloten geval ons kan
raken, werd bij voorbeeld in „De dood van
een handelsreiziger" van Arthur Miller be
wezen. Ook al door gebrek aan voldoende
intensieve vooi'bereiding zal vrijwel nie
mand de gebeurtenissen als erg tragisch
opvatten, al werden er bij de opvoering
die ik zag in Rotterdam toch wel hoorbaar
enige zakdoeken met tranen gevuld. Het
effect zou vermoedelijk veel groter zijn
geweest, als de schrijver zijn stof in de
vorm van een klucht had uitgewerkt.
Veel eer was er voor de medewerkenden
niet aan te behalen. Ik noteerde goede
prestaties van Peter Aryans, Pieter Lutz
en Steye van Brandenberg (al was de
laatste tegen het slot wat al te theatraal).
John Lanting kon de handicap van zijn
reeds te ver gevorderde leeftijd niet over
winnen, maar gaf niettemin blijk van
waardevol talent. Guido de Moor en Jac
ques Commandeur bevestigden onder moei
lijke omstandigheden de reeds bij hun eind
examen van de Toneelschool gedane belof
ten. Harry Wich ontwierp een groot si-
multaandecor met vele kleine kamers, dat
men een zinrijkere bewoning mocht toe
wensen.
David Koning
Ter herdenking van Frédéric Chopin
die honderdvijftig jaar geleden geboren
werd, heeft de nestor der Nederlandse
pianisten Willem Andriessen in het Mi
nerva Theater te Heemstede onder aus
piciën van de Heemsteedse Kunstkring
maandagavond een concert met toelich
ting aan de Pools-Franse meester gewijd.
Hieraan was 's middags reeds vooraf
gegaan een soortgelijk programma voor
de lagere schooljeugd.
De heer Andriessen, die een goed ge
vulde zaal tegenover zich vond, gaf eerst
een beknopte biografische schets, waarin
hij wees op Chopins gemengde afstam
ming (zijn vader was uit Nancy afkoms
tig en vertrok op zijn zeventiende jaar
naar Polen waar hij een Poolse vrouw
trouwde). Ook vestigde hij de aandacht op
de betekenis die Chopins zwakke gestel
en het heimwee naar zijn vaderland, dat
hij bij het uitbreken van de revolutie in
1830 voor altijd zou verlaten, op zijn kunst
hadden. Vervolgens lichtte hij aan de
hand van enkele goed gekozen voorbeel
den de voornaamste karakteristieken van
zijn klavierstijl toe. Zo liet hij in de Etude
opus 25, no. 1 horen dat de werking niet
berustte op de betekenis van het melodi
sche gegeven maar op de bijzondere glans
die de uitstraling van het tweevoudig ge
broken akkoord daaraan verleent. Alvo
rens de Berceuse ten gehore te brengen
legde hij de nadruk ei-op dat de achtenzes
tig maal herhaalde beweging van de lin
kerhand - het wiegemotief - ondei-geschikt
is aan het rijke filigraanwerk dat de com
ponist aan de i-echterhand heeft toever
trouwd. Het doorbreken van klassieke
schema's tei-wille van een viijere expres
sie illustreerde hij met de Mazurka in bes,
opus 24, no. 4.
Een drietal zeer geliefde nummers
De directeur van de Haarlemse
Stadsschouwburg, de heer H. Deinum,
schrijft naar aanleiding van het over
lijden van de heer J. B. Schuil het
volgende.
Voor „ons van de schouwburg" is
het verscheiden van de heer Schuil een
gebeurtenis waarvan wij allen even stil
zijn geworden. Het is waar, wij kon
den het elke dag verwachten en van
zijn ziekte wetende gunnen wij hem
volgaarne de rust die hij nu gevonden
zal hebben. Maar hij laat hier een gro
te leegte achter, een leegte die al ge
ruime tijd bestond, sinds hij naar Zand-
voort ging, maar die we nu zo onaf
wendbaar definitief weten. Voor ons al
len en ook voor zeer velen van onze
vaste bezoekers waaronder velen die
hem kenden zonder dat hij hen kende
is dit een groot verlies, omdat hij on
betwistbaar een warm vriend van het
toneel was. Hij genoot intens, ook en
niet minder toen hij niet meer beroeps
halve naar de schouwburg ging, van
wat hij steeds als „de comedie" beti
telde. Hij miste nooit bij een nieuw
stuk op zijn vaste plaatsje en dan
kwam hij zonder mankeren de volgende
morgen op mijn bureau om na te pra
ten. Dan viel het steeds op, bij de ge
zonde kritiek, die hij niemand en niets
onthield, hoe de liefde voor wat in onze
schouwburg geboden werd steeds zijn
'oordeel mild en sympathiek maakte, op
bouwend bovenal en warm door het
enthousiasme waarmee hij het goede in
iedere voorstelling kon toejuichen. Voor
de toneelspelers zonder uitzondering
was de heer Schuil een legendarische
figuur. Niemand van hen, die al speel
den toen hij nog criticus was, vergat
ooit wat hij voor hen persoonlijk had
betekend. Voor hen was Schuil het ide
aal van de toneelcriticus, omdat, of hij
prees of afkeurde, uit al zijn woorden
de liefde voor het toneel en het respect
voor de kunstenaars sprak. Zelfs alle
jongeren, tot die van de laatste toneel
schooljaren toe, wisten wie hij was en
geweest was. Bijna zonder uitzondering
keken de spelers voor de aanvang door
het gaatje in het doek naar het uiterste
plaatsje links of hij er zat en vroegen
mij later, of ik wist hoe hij het gevon
den had. Het toneel was voor hem, toen
hij na het overlijden van zijn vrouw,
over wie hij zo innig en met zo grote
bewondering kon spreken, eenzaam was
geworden, zijn grote liefde, die hem
trouw was gebleven omdat hij haar
trouw was tot in de dood. Zulke men
sen betekenen zo ontzaggelijk veel voor
het toneel en daarom vooral zullen wij
hem zo sterk missen. Ik ben er zeker
van dat in de komende weken velen
even stil zullen blijven staan voor het
roerend gelijkende portret van Verwey,
waarmee het gemeentebestuur de heer
Schuil als groot Haarlemmer heeft wil
len eren. Wij zijn dankbaar dat wij
deze mooie herinnering aan de beste
vriend van de schouwburg elke dag
kunnen zien, zoals wij dankbaar zijn
voor wat deze sympathieke man ons
gaf in zyn persoonlijke vriendschap en
zij inspirerend en meeslepend enthou
siasme.
vormden het muzikale bestanddeel na de
pauze. Allereerst de vijfde Nocturne (in
Fis) die de spreker-pianist aanleiding gaf
om even uit te weiden over de „coloristi-
sche" versieringstechniek die in de ge
schiedenis der muziek reeds tot de zestien
de eeuw teruggaat. Op de bijzondere zorg
voor klankschoonheid die het werk van
Chopin karakteriseert had hij reeds gewe
zen, waarbij hij inging op de functie van
de natuurtonen en hun versterking bij bre
king van de enkele toon. De zintuigelijk
bevredigende werking daarvan vergeleek
hij met de onbehouwen wijze waarop Beet
hoven in zijn pianistisch oeuvre in de toet
sen placht te grijpen, meer bekommerd
om directheid van uitdrukking dan om de
eigenschappen van het klinkend mate
riaal.
De Wals in cis en de Ballade in g com
pleteerden dit programma, dat nog afge
rond werd met een toegift, wederom een
mazurka. De heer Kahrel, voorzitter van
de Heemsteedse Kunstkring, zei de pia
nist-inleider van harte dank; zijn mede
deling dat de heer Andriessen over enkele
uren zijn drie-en-zeventigste verjaardag
zou vieren, lokte een hartelijk applaus uit
van alle aanwezigen.
Rest nog te vermelden dat de voor
dracht van bovengenoemde stukken
(waarbij nog te voegen zijn de eerste pre
lude en de Revolutie-Etude) evenzeer
sympathie won als de informele gemoede
lijkheid waarmee de concertgever een en
ander toelichtte.
Sas Bunge
Over de aankoop voor f 8000 van dit
schilderij van Karei Appel wordt
heden door B. en W. van Haarlem
beslist.
Er lijkt maar één antwoord mogelijk op de vraag, waarom het Rotterdams Toneel
gemeend heeft „l'Année du bac" van de sinds jaar en dag in Frankrijk wonende en
overigens succesrijke Belgische acteur José André Lacour op het repertoire te moe
ten nemen: waarschijnlijk heeft directeur en regisseur Ton Lutz er een goede ge
legenheid in gezien om de jonge garde van zijn gezelschap aan het publiek te
presenteren in kansrijke rollen. Misschien heeft hij zich bovendien nog herinnerd,
hoeveel succes het ensemble „Comedia" boekte met iets dergelijks als „Les J 3" van
Roger Ferdinand, vergetende dat zulks een jaar of tien geleden wasHoe dan
ook, ik kan over „Eindexamenjaar" (zoals het heet in de voortreffelijke vertaling
van Remco Campert) bijzonder kort zijn, in de eerste plaats omdat het stuk nauwe
lijks de moeite waard is en ten tweede omdat het wel niet lang meer gespeeld zal
worden. Dat is erg jammer wegens alle inspanning en illusies, die erin gestoken zijn.
Eigenaardig is overigens, dat het in Parijs ondanks sterk verdeelde critieken in het
seizoen 19581959 veel publieke belangstelling heeft getrokken, waaraan de sen
timentele en sensationele kanten niet vreemd zullen zijn. Maar intussen beginnen
de „angry young men" zo'n beetje uitgeraasd te raken. Wij beleven nu het tijdperk
van wat Arthur Koestier heeft genoemd „het espressionisme".