In meionoriam J. B. Schuil TWEE PREMIERES BIJ HET ROTTERDAMS TONEEL De eeuwige echtgenoot Willem Andriessen herdacht Chopin „Eindexamenjaar" Bij het heengaan van de heer J. B. Schuil Appel voor Haarlem DINSDAG 25 OKTOBER 1960 5 Lezing in Bisschoppelijk Museum over Madonna voorstellingen Quarles van Uffordprijs niet toegekend In Minerva Theater MET DE HEER J. B. SCHUIL heeft het Nederlandse toneel een van zijn beste vrienden verloren. Als criticus voor dit blad genoot hij een zeer bijzondere reputatie. Weinigen hebben hem overtroffen in deskundigheid, nie mand was zijn gelijke in de geestdrift van een liefde voor de dramatische kunst die met een wijsheid, die verder zag dan het teleurstellende ogenblik lang was, gemaakte fouten kon vergeven zonder deze te verbloemen en daarna van ganser harte vergeten. Men zegt wel eens en vaak niet ten onrechte, dat er geen wezenlijke vriendschap tussen de tonelisten en hun beoordelaars kan bestaan. Ten aanzien van de heer Schuil ging deze stelling echter niet op. Hij hoorde erbij. En dat bleef zo in de jaren na de tweede oorlog, toen hij zijn functie niet meer uitoefende. Trouwens, nonactiviteit was een hem onbekend begrip. Ook toen zijn gezondheid en zijn onderscheidingsvermogens minder werden, bleef hij zoveel mogelijk zijn plaats in de Haarlemse Schouwburg op de eer ste rij stalles, rechts vooraan, bezetten. Schuil is er, zeiden de oudere acteurs en actrices dan, na door het kijkgat in het voordoek te hebben gegluurd we kunnen beginnen. Ze bedoelden: we zijn compleet. Nu is het dan afgelopen. Maar voor vele jongeren is zijn naam een levend begrip van mee gaande belangstelling geworden. En als ook dat vervaagt, zal de herinnering aan hem uitgestraald blijven door het meesterlijke portret in het trappenhuis van het theater, dat Kees Verwey in opdracht van het stadsbestuur van hem schilderde. Het portret dat de Haarlemse schilder Kees Verwey in opdracht van B. en W. van Haarlem vervaardigde van J. B. Schuil, ter gelegenheid van de herden king van het feit dat deze veertig jaar geleden (18 maart 1919) het initiatief nam tot de voorstellingen voor de schooljeugd. Het portret werd op 1 juni vorig jaar door de heer Schuil in de Stadsschouwburg te Haarlem onthuld. DE VOORSTELLING van „De eeuwige echtgenoot" door het Rotterdams Toneel (maandagavond in de Haarlemse Schouwburg, twee dagen na de première) heeft ons weer eens geconfronteerd met het vraagstuk: zijn bewerkingen van romans van Dos- tojewski voor het theater mogelijk? Er zijn tal van pogingen toe gedaan, waarvan slechts enkele met succes werden bekroond, namelijk in die gevallen waarin de geest van de schrijver in voor dramatisering bruikbare delen op een voor het geheel ken merkende wijze reeds was doorgedrongen. En dan nog kreeg men voornamelijk een melodramatische intrige te zien, opgevuld met wat brokken levensbeschouwing en dunne weefsels van psychologische strekking. Zo kan er een fragmentarische, maar desondanks doorlopende gelijkenis worden opgeroepen. De zin van dergelijke onder nemingen is op zijn minst twijfelachtig. 99 99 JOUKE BROER SCHUIL werd op 20 maart 1875 te Franeker geboren. Hij door liep eerst de h.b.s. te Harlingen, welke school later door Vestdijk is vereeuwigd, daarna de Koninklijke Militaire Academie te Breda en volgde aanvankelijk een mi litaire loopbaan. Tijdens de mobilisatie, terwijl buiten de grenzen de eerste wereld oorlog woedde, was hij in actieve dienst. Jarenlang heeft hij in het toenmalige Ne derlands Indië in uniform zijn plicht ver vuld. Een nu vergeeld kranteknipsel leert ons, dat bij Koninklijk Besluit van 23 sep tember 1924 de reserve-kapitein J. B. Schuil van 't Tiende Regiment Infanterie werd be vorderd tot majoor bij zijn korps. In 1910 werd hij tot toneelrecensent van onze bla den benoemd, welke functie hij ruim der tig jaar met gedegen kennis van zaken en onverflauwd enthousiasme heeft waar genomen. Als opvolger van L. H. Bercken- hof is hij enige jaren toneel verslaggever van de N.R.C. te Amsterdam geweest. Bovendien leverde hij als reizend redac teur een aantal levendige en interessante reportages, onder meer over Oosteuropese Afrikaanse en Scandinavische landen. Met graagte menselijke gegevens in zich opne mend en met een open oog van vreemde omstandigheden heeft hij ook in die jour nalistieke hoedanigheid zijn geestelijke ho rizon verruimd. Het behoeft nauwelijks vermelding, dat hij veel heeft bijgedra gen tot bevordering van de artistieke ont spanning van de militairen, voor wie hij ook zelf optrad met voordrachten. Veer tig jaar geleden begon hij zich daarmee ook in navolging van Jan Musch tot de jeugd te richten, dusdoende en eveneens organisatorisch beslissend mee werkend aan de totstandkoming van de nog steeds voortdurende Haarlemse schoolvoorstellingen. ZIJN EERSTE PROBEERSEL als to neelschrijver vervaardigde J. B. Schuil als negentienjarige cadet. Het heette „Strijd" en is op aanraden van de gezaghebbende criticus J. H. Rössing door de letterlie vende vereniging „J. J. Cremer" waar van hem later het erelidmaatschap werd J. B. Schuil, kapitein bij de cavalerie. aangeboden in de thans verdwenen schouwburg aan de Jansweg opgevoerd. In 1905 volgde „Het Offerlam" en in hetzelfde jaar bereikte zijn „Gedeballo- teerd" het beroepstoneel. Henri Borel ge waagde in zijn bespreking van „bijtende, geestige, vlijmscherpe en treffend rake satire". De recensent van Het Nieuws van de Dag constateerde, dat het publiek „zich heerlijk heeft geamuseerd met deze goed moedige scherts". Johan de Meester, let terkundige en vader van de tegenwoordi ge regisseur, deelde de lezers van de Nieu we Rotterdamse Courant mee: „Genoten hebben we van zijn spot zonder aanma tiging. Blijspel of klucht, het doet er niet toe dit is de zuivere hekeltoonEr is bewonderenswaardige stijging in de luch tige levendigheid der drie bedrijven." In soortgelijke termen van oprechte instem ming en lof hebben zich Top Naeff, Frans Coenen en Frans Netscher geuit. Koningin Wilhelmina, Prins Hendrik en later ook de Koningin-Moeder hebben opvoeringen van dit stuk door de koninklijke vereniging „Het Nederlands Toneel" bijgewoond (ter vereenvoudiging zijn alle namen in de thans gangbare spelling overgebracht). Graag vertelde de heer Schuil naar aan leiding hiervan twee anekdotes. „Zijn de toestanden in Indië werkelijk zo?" had Koningin Wilhelmina gevraagd. Waarop de burgemeester van Den Haag antwoord de: „Het is wel een beetje overdreven, majesteit!" De acteur Cor Schulze zei: „Een fijn spel. Of het iets betekent, weet ik niet, maar ik mag erin roken en drin ken!" DE „ROTTERDAMMERS" brachten in 1906 zijn „Mesalliance" tot vertoning, waarna de Nederlandse Toneelvereniging (met Esther de Boer van Rijk, Mari Ter- nooy Apel en Tilly Lus) zijn komedie uit het kleinestadsleven „Fatsoen" op het re pertoire nam. Deze is als „Die lieben Nachbarn" in Duitsland gespeeld. Even eens in Rotterdam zijn verder zijn avond vullende stukken „Een gelovige" en „De zedelijkheidsdictator" (regie Cor van der Lugt Melsert, 1920) voor het eerst ver toond. Ook van zijn vele éénakters in de meeste gevallen ten behoeve van dilettanten op papier gezet werden er enige door beroepsgezelschappen voor het voetlicht gebracht. „Gelukkig getrouwd" is vaak en met veel succes door Jean Louis Pisuisse met Jenny Gilliams en Lou Chrispijn opgevoerd en „Voetbalmaniak ken" (ten behoeve van een feest van HFC gemaakt) beleefde later bij Het Schouwtoneel nog enige reprises. „Chaine anglaise" en „Dodenrit" zijn als brochu res door de Wereldbibliotheek uitgegeven. DE MEESTE VAN deze stukken, des tijds veel gespeeld, zijn nu verouderd, realistisch gebonden als ze waren aan ver houdingen en toestanden in wat toen ko loniaal gebied was. De heer Schuil had er vrede mee, dat ze niet meer voor ver toning in aanmerking konden komen, bij voorbeeld ter viering van een persoonlijk jubileum of bij het bereiken van een kroonjaar. Met wijs inzicht stelde hij vast: „Herman Heijermans is de enige van mijn confraters uit die tijd, die niet vergeten raakte." Een veel langere en nog steeds voortdurende populariteit verwierven zijn zes jongensboeken, in volgorde van verschijning getiteld: Jan van Beek, De Katjangs, De AFC'ers, De Artapappa's, Doodverklaard (bij her druk herdoopt in: Rob en de stroper van Tjot Idi) en Hoe de Katjangs op de kostschool van Buïkie kwamen. Enkele hiervan zijn zowel voor als na de laat ste oorlog tot hoorspel bewerkt. „De Katjangs" is door Dom de Gruyter voor het toneel geadapteerd en door „De Speeldoos" tot leven gebracht. Men vindt er de beste kwaliteiten van de mens Schuil in terug: stoere sportivi teit, vitale vriendschap, eerlijke wil tot begrip, zin voor wezenlijke span ning en avontuur, alsmede een roman tische gevoeligheid. Daarbij beschikte hij over een aanstekelijke opgewekt heid en een geoefend vermogen tot herkenning van „dat waar het in het leven op aankomt". ALS MEN BEHALVE het voorgaande ook nog bedenkt, dat hij met enige mede officieren als acteur een tournee heeft ge maakt met „Het Kind van Staat" van Hen drik Schimmel om gelden te verzamelen voor de oprichting van een standbeeld van Stadhouder Willem de Derde, welke voorstelling ook voor de koninklijke fami lie ten paleize is gegeven, dan zal men de verzwegen teleurstelling begrijpen van de heer Schuil, die men een zekere ij delheid niet ontzeggen kon, dat hij keer op keer bij de toekenning van ridderorders werd gepasseerd. Vrienden hebben herhaalde lijk pogingen ondernomen hem een derge lijk stellig begeerde onderscheiding te ver schaffen. Dit op z'n minst ernstige ver zuim van de adviserende ambtenaren kan thans niet meer worden goedgemaakt. Overigens is de opsomming van zijn acti viteiten bij lange na niet volledig geweest. De heer Schuil was (samen met de beter als Charivarius bekend gebleven dr. G. Nolst Trenité) oprichter en erelid van de Haarlemse Toneel Club, van de opening van de Stadsschouwburg af jarenlang lid van de commissie van toezicht (thans ge meentelijke commissie voor kunstzaken) daarop en adviserend bestuurslid van de stichting Bloemendaals Openluchttheater, hij maakte deel uit van jury's voor toneel wedstrijden en de selectie van toneelstuk ken, nam een belangrijk aandeel in de vie ring van het zevenhonderdjarig bestaan van zijn woonplaats en stond de organisa toren van het werk ter culturele vorming van de schoolgaande jeugd met raad en daad terzijde. Hij was voorts lid van het bestuur van de afdeling Haarlem van het Nederlands Toneelverbond en erelid van de sociëteit Teisterbant. IN DE LOOP DER JAREN heeft de heer Schuil meer dan drie duizend critie- ken geschreven, zich daarbij onderschei dend om een artikel door H. van dei- Horst in „Ons Toneel" te citeren door drie kardinale factoren: deskundigheid, betrouwbaarheid en opbouwende eigen schappen. Stammend uit de romantische schooi ontkwam hij niet geheel aan een waar nodig door nuchter waarnemings vermogen gecorrigeerde persoonsverheer lijking, die echter tot op zekere hoogte wederzijds was, als men nagaat hoeveel gulle waardering hem van gene zijde van het voetlicht toevloeide. Met enkele bijzon der door hem hooggeachte acteurs en ac trices heeft hij echte banden van vriend schap onderhouden, zoals met Marie van Eysden-Vink, Chris Moor, Rika Hopper en Jan Musch, om slechts enkelen te noemen. Vele lezers van dit blad zullen zich trouwens nog met genoegen zijn in deze kolommen verschenen toneel- memoires herinneren, geschreven in die luimige conversatietrant, die hem ook tot een veelgevraagde spreker maakte. Voor al in de eerste jaren van mijn werkzaam heid als zijn opvolger heb ik menigmaal met vreugde en erkentelijkheid mogen pro fiteren van zijn gulgeschonken sappige vruchten van inzicht en ervaring. EEN TREFFEND BEWIJS van de hem toegedragen genegenheid werd de heer Schuil (onze J.B.S. zoals Top Naeff toen geestig opmerkte) ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag in de lente van 1950 geschonken in de vorm van een Liber Amicorum met meer dan hon derd brieven van bekende tonelisten van verscheidene generaties. Van de vele daar in gebundelde uitspraken wil ik er hier De conservator van het Bisschoppelijk Museum te Haarlem, de heer H. van Haa- ren, zal vrijdagavond 28 oktober in bo vengenoemd museum een lezing met licht beelden houden over: „De Madonna in de beeldende kunst". De heer Van Haaren zal in zijn lezing een overzicht geven van het ontstaan en de ontwikkeling van de Madonna-voorstel ling. Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben besloten, de Jhr dr. Quarles van Ufford-prijs ten bedrage van 4.000.— dit jaar niet toe te kennen. Dit jaar was de beeldende kunst van de prijs aan de beui-t. Vierenvijftig schilderijen wai-en er in to taal ingezonden, doch geen er van werd waardig bevonden voor toekenning van de prijs. In het provinciehuis te Arnhem zullen de schilderijen worden tentoonge steld. één overnemen. Cor van der Lugt Melsert schreef: „Schuil heeft gecritiseerd als een bij die overal honing uitzuigt, niet als de wesp die ook de beste vruchten bederft". Het kenmerkende van zijn persoonlijkheid bestond hierin, dat hij er altijd op uit was het „wonder" te betrappen, ook als nie mand het meer verwachtte. Hij kon als bedrogen minnaar wel degelijk veront waardigd fulmineren, maar iemand „ver moorden" deed hij nooit. Het liefste maak te hij anderen deelgenoot van zijn vreugde of voldoening om het geziene en beleefde, aansporend om mede te profiteren van het hai-tverh effen de, dat de waarachtige dra matische kunst te bieden heeft. Zo heèft hij misschien meer gedaan aldus schreef ik in een gelukwens, toen hij tach tig wei-d voor de publieksvorming en de cultuurspreiding dan talrijke goedwil lende colleges van hogerhand. De tijden zijn ingrijpend veranderd en daarmee de vormen van toneel J.B. Schuil behoorde met hart en ziel met hoeveel aandacht en onbegrijpelijk jeugdig elan hij de nieuwere evoluties ook volgde tot een voorbije periode. En toch zal het moei lijk te geloven zijn, als straks de schijn werpers aangloeien, dat hij niet meer is. David Koning IN DIT GEVAL is er ten dele toch iets anders gebeurd. De vooraanstaande Fran se acteur en regisseur Jacques Mauclair heeft er zeker niet in de eerste plaats naar gestreefd zijn toneelstuk, waarvan hij dus het auterusrecht bezit, als een anders geoi-ganiseerde en verregaand ver eenvoudigde versie van Dostojewski's ge lijknamige boek te laten uitvallen. In feite heeft hij voor eigen rekening en ver antwoordelijkheid iets gedaan wat ty pisch des toneelspelers is: voorgeschreven materiaal genomen en tot aanschouwelij ke voorstelling veranderd. Het is duidelijk een stuk van en voor Mauclair, waarvan de stof aan Dostojewski werd ontleend. Het verschil moge misschien nauwelijks meer dan gradueel zijn, het heeft door slaggevende consequenties voor de vertol king. Pas in de uitbeelding immers krijgt een dergelijk drama zijn specifieke karak ter, niet dat van een bewerking maar dat van een herschepping onder andere ver houdingen. Het wil mij voorkomen dat Max Croiset, die het stuk niet alleen vertaalde en regis seerde, maar er ook nog de titelrol in vervulde, met de romantische aard van het gevolgde proces geen of te weinig rekening heeft gehouden. Het zullen zijn vroegere voordrachten uit de Russi sche litteratuur en zeker niet minder zijn eigen toneelstukken geven genoeg aanlei ding tot deze veronderstelling vooral de „waanzinnige redeneringen" van de pathe tische hoofdpersoon zijn geweest, die hem hebben aangetrokken. Maar hij is er de figuur niet voor. Mauclair heeft zijn creatie twee keer in Parijs vertoond, in 1952 en in 1955, daarmee een langdurig geprolongeerde triomf behalend. De Rot terdamse vertoning echter wekt onrust in de zaal door bevreemding en verveling. Het is mijn stellige overtuiging, dat dit een gevolg moet zijn van de interpretatie door een goede acteur op de verkeerde plaats. Croiset is van cerebrale interesse uitgegaan. Er zijn in ons land uiteenlopen- Na een wat trekkerige inleiding vindt het stuk in het tweede bedrijf tijdens een „surprise party" zijn dramatisch bedoelde hoogtepunt: een feest van scholieren, waarbij de schokkende onthullingen elkaar als donderslagen opvolgen en iedereen hals over kop naar de bliksem gaat of wil gaan (als men mij deze uitdrukkingen wil permitteren). De ene jongeman heeft nog niet vernomen, dat zijn-vader-die-zijn beste-kameraad-is een verhouding met de dienstbode had, of een ander krijgt te horen dat de gezagsdrager in zijn gezin geen held maar een deserteur is geweest, waaraan dan onmiddellijk wordt toege voegd dat de vrouw van de zielige aard rijkskundeleraar haar uitgaansmiddagen geenszins besteedt om haar echtelijke trouw te bewijzen. De gevolgen zijn in eer ste instantie ontzettend: de aanhankelijke beschermer verandert in een brutale kwel de acteurs aan te wijzen, waarbij ik voor al denk aan Paul Steenbergen of Ko van Dijk, die met een wezen van vlees en bloed- ook de suggestie van een gestoord zenuwstelsel hadden kunnen leveren. DE EEUWIGE ECHTGENOOT in de titel is de soortnaam voor mensen als Pawel Troessotski, een man die het huwe lijk ziet als onontkoombare vorm van slavernij en na de dood van zijn vrouw de zelfvernedering en zelfkwelling voort zet door al haar minnaars te gaan opzoe ken en zich aan hen op te dringen met zijn verachtelijke smart van nietswaardig heid. Tegelijk neemt hij dusdoende op even sinistere als subtiele wijze wraak. Daarbij leidt hij een liederlijk leven en verwaarloost hij tot stervens toe zijn uit overspel geboren, ondergeschoven kind. Hij maakt zich belachelijk in de ogen van de familie van een jong meisje, waarmee hij wil hertrouwen en onderneemt een mis lukkende poging om de „vriend" te ver moorden, die hem bedrogen heeft. Deze Pawel Troessotski heeft het monomane van de epilepticus, hij is een bezetene. Wat Max Croiset volstrekt niet kon waar maken in mijn ogen, is het ziektebeeld van deze man, wiens perverse geestver mogens als het ware onafhankelijk leken te functioneren. Daardoor bleef het spel, hoewel razend knap soms, onbevredigend. Ton Lutz wekte als zijn tegenpartij een indruk van onzekei-heid omtrent de bedoe lingen. Coba Kelling vervulde een kleine rol als huishoudster, Hans Boswinkel maakte om het ouderwets te zeggen een goede entrée als door verontwaardi ging brutale verloofde. Een ander bewijs van verkeerde benade ring werd geleverd door het zonderlinge decor, dat men Hep van Delft heeft laten ontwerpen: twee uitstalkasten van bont en meubilair tegen een stadsgezicht met by zantijnse kerken op een achterdoek, waar door de noodzakelijke beslotenheid van be gin tot einde ontbrak. geest, een tweede pleegt zelfmoord en de derde gaat er vandoor met het meisje, waarmee niemand mag omgaanHet eigenaardige is, dat het op zichzelf alle maal best waar kan zijn, maar dat de opeenstapeling bijna ridicuul onwerkelijk aandoet. Hoe treffend de verbijzondering tot één in zichzelf besloten geval ons kan raken, werd bij voorbeeld in „De dood van een handelsreiziger" van Arthur Miller be wezen. Ook al door gebrek aan voldoende intensieve vooi'bereiding zal vrijwel nie mand de gebeurtenissen als erg tragisch opvatten, al werden er bij de opvoering die ik zag in Rotterdam toch wel hoorbaar enige zakdoeken met tranen gevuld. Het effect zou vermoedelijk veel groter zijn geweest, als de schrijver zijn stof in de vorm van een klucht had uitgewerkt. Veel eer was er voor de medewerkenden niet aan te behalen. Ik noteerde goede prestaties van Peter Aryans, Pieter Lutz en Steye van Brandenberg (al was de laatste tegen het slot wat al te theatraal). John Lanting kon de handicap van zijn reeds te ver gevorderde leeftijd niet over winnen, maar gaf niettemin blijk van waardevol talent. Guido de Moor en Jac ques Commandeur bevestigden onder moei lijke omstandigheden de reeds bij hun eind examen van de Toneelschool gedane belof ten. Harry Wich ontwierp een groot si- multaandecor met vele kleine kamers, dat men een zinrijkere bewoning mocht toe wensen. David Koning Ter herdenking van Frédéric Chopin die honderdvijftig jaar geleden geboren werd, heeft de nestor der Nederlandse pianisten Willem Andriessen in het Mi nerva Theater te Heemstede onder aus piciën van de Heemsteedse Kunstkring maandagavond een concert met toelich ting aan de Pools-Franse meester gewijd. Hieraan was 's middags reeds vooraf gegaan een soortgelijk programma voor de lagere schooljeugd. De heer Andriessen, die een goed ge vulde zaal tegenover zich vond, gaf eerst een beknopte biografische schets, waarin hij wees op Chopins gemengde afstam ming (zijn vader was uit Nancy afkoms tig en vertrok op zijn zeventiende jaar naar Polen waar hij een Poolse vrouw trouwde). Ook vestigde hij de aandacht op de betekenis die Chopins zwakke gestel en het heimwee naar zijn vaderland, dat hij bij het uitbreken van de revolutie in 1830 voor altijd zou verlaten, op zijn kunst hadden. Vervolgens lichtte hij aan de hand van enkele goed gekozen voorbeel den de voornaamste karakteristieken van zijn klavierstijl toe. Zo liet hij in de Etude opus 25, no. 1 horen dat de werking niet berustte op de betekenis van het melodi sche gegeven maar op de bijzondere glans die de uitstraling van het tweevoudig ge broken akkoord daaraan verleent. Alvo rens de Berceuse ten gehore te brengen legde hij de nadruk ei-op dat de achtenzes tig maal herhaalde beweging van de lin kerhand - het wiegemotief - ondei-geschikt is aan het rijke filigraanwerk dat de com ponist aan de i-echterhand heeft toever trouwd. Het doorbreken van klassieke schema's tei-wille van een viijere expres sie illustreerde hij met de Mazurka in bes, opus 24, no. 4. Een drietal zeer geliefde nummers De directeur van de Haarlemse Stadsschouwburg, de heer H. Deinum, schrijft naar aanleiding van het over lijden van de heer J. B. Schuil het volgende. Voor „ons van de schouwburg" is het verscheiden van de heer Schuil een gebeurtenis waarvan wij allen even stil zijn geworden. Het is waar, wij kon den het elke dag verwachten en van zijn ziekte wetende gunnen wij hem volgaarne de rust die hij nu gevonden zal hebben. Maar hij laat hier een gro te leegte achter, een leegte die al ge ruime tijd bestond, sinds hij naar Zand- voort ging, maar die we nu zo onaf wendbaar definitief weten. Voor ons al len en ook voor zeer velen van onze vaste bezoekers waaronder velen die hem kenden zonder dat hij hen kende is dit een groot verlies, omdat hij on betwistbaar een warm vriend van het toneel was. Hij genoot intens, ook en niet minder toen hij niet meer beroeps halve naar de schouwburg ging, van wat hij steeds als „de comedie" beti telde. Hij miste nooit bij een nieuw stuk op zijn vaste plaatsje en dan kwam hij zonder mankeren de volgende morgen op mijn bureau om na te pra ten. Dan viel het steeds op, bij de ge zonde kritiek, die hij niemand en niets onthield, hoe de liefde voor wat in onze schouwburg geboden werd steeds zijn 'oordeel mild en sympathiek maakte, op bouwend bovenal en warm door het enthousiasme waarmee hij het goede in iedere voorstelling kon toejuichen. Voor de toneelspelers zonder uitzondering was de heer Schuil een legendarische figuur. Niemand van hen, die al speel den toen hij nog criticus was, vergat ooit wat hij voor hen persoonlijk had betekend. Voor hen was Schuil het ide aal van de toneelcriticus, omdat, of hij prees of afkeurde, uit al zijn woorden de liefde voor het toneel en het respect voor de kunstenaars sprak. Zelfs alle jongeren, tot die van de laatste toneel schooljaren toe, wisten wie hij was en geweest was. Bijna zonder uitzondering keken de spelers voor de aanvang door het gaatje in het doek naar het uiterste plaatsje links of hij er zat en vroegen mij later, of ik wist hoe hij het gevon den had. Het toneel was voor hem, toen hij na het overlijden van zijn vrouw, over wie hij zo innig en met zo grote bewondering kon spreken, eenzaam was geworden, zijn grote liefde, die hem trouw was gebleven omdat hij haar trouw was tot in de dood. Zulke men sen betekenen zo ontzaggelijk veel voor het toneel en daarom vooral zullen wij hem zo sterk missen. Ik ben er zeker van dat in de komende weken velen even stil zullen blijven staan voor het roerend gelijkende portret van Verwey, waarmee het gemeentebestuur de heer Schuil als groot Haarlemmer heeft wil len eren. Wij zijn dankbaar dat wij deze mooie herinnering aan de beste vriend van de schouwburg elke dag kunnen zien, zoals wij dankbaar zijn voor wat deze sympathieke man ons gaf in zyn persoonlijke vriendschap en zij inspirerend en meeslepend enthou siasme. vormden het muzikale bestanddeel na de pauze. Allereerst de vijfde Nocturne (in Fis) die de spreker-pianist aanleiding gaf om even uit te weiden over de „coloristi- sche" versieringstechniek die in de ge schiedenis der muziek reeds tot de zestien de eeuw teruggaat. Op de bijzondere zorg voor klankschoonheid die het werk van Chopin karakteriseert had hij reeds gewe zen, waarbij hij inging op de functie van de natuurtonen en hun versterking bij bre king van de enkele toon. De zintuigelijk bevredigende werking daarvan vergeleek hij met de onbehouwen wijze waarop Beet hoven in zijn pianistisch oeuvre in de toet sen placht te grijpen, meer bekommerd om directheid van uitdrukking dan om de eigenschappen van het klinkend mate riaal. De Wals in cis en de Ballade in g com pleteerden dit programma, dat nog afge rond werd met een toegift, wederom een mazurka. De heer Kahrel, voorzitter van de Heemsteedse Kunstkring, zei de pia nist-inleider van harte dank; zijn mede deling dat de heer Andriessen over enkele uren zijn drie-en-zeventigste verjaardag zou vieren, lokte een hartelijk applaus uit van alle aanwezigen. Rest nog te vermelden dat de voor dracht van bovengenoemde stukken (waarbij nog te voegen zijn de eerste pre lude en de Revolutie-Etude) evenzeer sympathie won als de informele gemoede lijkheid waarmee de concertgever een en ander toelichtte. Sas Bunge Over de aankoop voor f 8000 van dit schilderij van Karei Appel wordt heden door B. en W. van Haarlem beslist. Er lijkt maar één antwoord mogelijk op de vraag, waarom het Rotterdams Toneel gemeend heeft „l'Année du bac" van de sinds jaar en dag in Frankrijk wonende en overigens succesrijke Belgische acteur José André Lacour op het repertoire te moe ten nemen: waarschijnlijk heeft directeur en regisseur Ton Lutz er een goede ge legenheid in gezien om de jonge garde van zijn gezelschap aan het publiek te presenteren in kansrijke rollen. Misschien heeft hij zich bovendien nog herinnerd, hoeveel succes het ensemble „Comedia" boekte met iets dergelijks als „Les J 3" van Roger Ferdinand, vergetende dat zulks een jaar of tien geleden wasHoe dan ook, ik kan over „Eindexamenjaar" (zoals het heet in de voortreffelijke vertaling van Remco Campert) bijzonder kort zijn, in de eerste plaats omdat het stuk nauwe lijks de moeite waard is en ten tweede omdat het wel niet lang meer gespeeld zal worden. Dat is erg jammer wegens alle inspanning en illusies, die erin gestoken zijn. Eigenaardig is overigens, dat het in Parijs ondanks sterk verdeelde critieken in het seizoen 19581959 veel publieke belangstelling heeft getrokken, waaraan de sen timentele en sensationele kanten niet vreemd zullen zijn. Maar intussen beginnen de „angry young men" zo'n beetje uitgeraasd te raken. Wij beleven nu het tijdperk van wat Arthur Koestier heeft genoemd „het espressionisme".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 5