DE OS EN DE EZEL VERTELLING DOOR KATHINKA LANNOY DICHTER POSTUUM ONTHOOFD dat ze nodig zouden hebben is te duur. Mijn rekeningen kan ik beter verscheuren. Er is weinig hoop meer in de wereld van de atoombom, zei de vrouw met 't kind. En geen toekomst, zei één der slopers. En geen léven, vulde de dominee aan. We zitten allemaal in hetzelfde schuitje, zei een andere sloper, ik zei daar straks al: het wordt geen Kerstmis meer. Ambtelijk moeten wij dat tegenspreken, zei de pastoor vermoeid en zag van terzijde de dominee aan, die knikte, maar kunnen wij tegenspreken als wij aan andere kerstvieringen denken? Aan licht en leven, hoop en vrede, blijde gezichten van kinderlijke mensen, die ook van binnen rustig en gelukkig zijn. Nu heerst er zelfs angst in de kerk, laten wij eerlijk zijn. De kaarsen branden niet in de harten van de mensen, dat is het en dat is het ergste, zei de dominee verdrietig. Ja, dat is het ergste, beaamde de pastoor. it. GEZEGEND KERSTFEEST, vrienden, zei een beverige oude stem. Een stok-oud vrouwtje kwam binnen. Zij was helemaal wit van de snèeuw, die als poeder van haar afstoof toen zij zich schudde. Ze mompelden allen een groet terug en ruimden een plaatsje in voor het oudje, op één der plankenstapels. Stilletjes luisterde zij naar het praten der anderen, ach, ze was zo oud en ze hijgde van het lopen tegen de storm in en ze was wat doof ook. Ja, ja, murmelde zij ten laatste,het is zo wel een donker kerstfeest, dat is waar. Ook in de oorlogen, in loopgraven, overal waar.... waar tranen zijn is het kerstfeest zonder kaarsenEn tochis het nu ook Kerstmis, kinderen, net als andere jaren, al zitten wij hier als vreemden bij elkaar gewaaid in een oud huis, ja ja, een oud huis, dat gesloopt wordt, net als ik. Zij keek met haar kleine scherpe oogjes de kring om haar heen rond. Je voelt toch wel dat er iets groots te gebeuren staat? Het bleef even stil. Gezegende ouderdom, zei toen de dominee zacht. Dat is berusting, sprak de pastoor. Neen, het is geen berusting en ook geen ouderdom, het is de Waarheid. Het is altijd weer Kerstmis, al zou er niemand meer zijn om het te herdenken, Kerstmis voor mensen, die mensen zijn mét hun fouten, gebreken, angsten en noden. Allen keken naar de deur, vanwaar die heldere stem klonk. Op dat ogenblik doofde het laatste glimpje licht en zagen zij van de laatst binnengekomene niets dan zijn grote donkere omtrek tegen de witte sneeuwjacht buiten, voor hij de deur achter zich sloot. Mammie, riep het kleine meisje, zie je nu, dat het toch wel Kerstmis isl Hoor, de wijze onschuld, zei de vreemde, zonder kerstfeest, ja, dan is het met de wereld uit. Want al zou er geen enkele kerstboom zijn, al zouden er geen R STOND EEN HUIS LEEG aan een vervallen straatweg, ergens, in een land waar het niet zo heel prettig en in een wereld, waar hét helemaal niet prettig was. In het donker kon men het silhouet van het dak donker zien leger, de lichtere plekken tussen de jagende wolken. Die wolken bedekten de sterren, de kleine maan sikkel, de wolken bedekten bijna de gehele lucht. Het huis was het enige gebouw een heel eind in de omtrek. Het lag volkomen afgelegen. Aan de ene zijde ver weg was de. trillende lichtflikkering van een stad, aan de andere kant. iets dichterbij wat kleine lichten van een paar eenzame boerderijen. Een paar mannen waren bezig geweest met het slopen van het houtwerk in het huis. Ze hadden terug willen gaan naar de stad, waar zij woonden, maar de storm had hen ingesloten met dichte sneeuwjachten. Zij zouden moeten lopen, geen auto passeerde meer in dit weer. Ze zaten bijeen, gedrieën, in de benedenkamer, die eens als keuken, slaapvertrek en woonkamer tegelijk had dienst gedaan. Ze moesten moed vergaren voor de tocht, die hen wachtte. Ze waren moe. ze hadden geen moed. Buiten joeg dicht de sneeuw. Door de kapotte ruiten loeide de felle vochtwind en joeg poedersneeuw en hagelstenen in het donkere vertrek. Ze hadden alleen een kleine olielamp, neergezet, tussen de houtstapels, waarop zij zaten. Het pitje was maar weinig beschut tegen de tocht en flakkerde onrustig. Het was heel stil in het huis, de mannen zwegen; alleen ging de storm tekeer om de muren, piepend bewoog een vensterluik, ergens klokte opgezweept water. Het lijkt nog wel oorlog, zei er één grommend, terwijl hij zijn handen wreef. donker, koud, een oliepitje.... Kerstmis en niet thuis.... Tja, zei een ander, is het dan eigenlijk geen oorlog, is het niet altijd oorlog? Misschien wel, zei de derde, vrede is het zeker niet. ZIJ HADDEN DOOR de storm geen voetstappen gehoord, maar ineens werd de deur opengeduwd en een vrouw kwam binnen, met een klein meisje aan de hand. dat huilde van de kou. Goedenavond, zei de moeder zacht en bedeesd, mogen wij hier schuilen? Ik zag de lichtglans, en het is nog zo ver naar de stad. We komen van de verste boerderij, daarginder. Ze wees in de duisternis, een vaag, vermoeid gebaar. Als niet mijn oude moeder zo ziek was geworden, vervolgde zij op de zwijgende instemming der mannen, zou ik nooit op kerstavond zo'n tocht hebben ondernomen. Zij glimlachte verontschuldigend en streek het kind. dat niet meer huilde, de zachte natte haren onder de muts. We doen wel meer dingen op dagen, waarop wij ze niet zouden moeten doen, sprak één der mannen somber, ik ben ook liever op deze avond bij mijn vrouw en kinderen thuis. Maar soms kan je voor iets de moed niet opbrengen, en dan ben je daar nog blij om ook. Laf is het, dat weet ik, maar ik kan de honger en de kou daar bij mij thuis niet goed inzien en dat vooral niet op het Feest, dat wij vandaag zouden moeten vieren. Wij doen dingen, die we niet alleen op bepaalde dagen niet zouden moeten doen, maar dingen, die we helemaal niet zouden moeten doen, zei de tweede man grommend. gelukkig ben je als je nog vrouw en kinderen hebt. Ik had genoeg van de mijne, ik dacht, dat ik beter voort zou kunnen als vrije jongen, hè. En nou, nou is er geen terug meer. dat gaat zo in het leven. De derde man spuwde op de grond en zei: Het is maar het best om Kerstmis te vergeten, helemaal te vergeten. Het wordt eenvoudig geen Kerstmis meer. Opnieuw ging de deur open. Twee mannen traden binnen, twee mannen in het zwart met ernstige gezichten. Het waren een dominee en een pastoor. Net voor het'huis hadden zij elkaar ont moet en ook zij zochten voor het weer een schuilplaats. De hagel was veranderd in een dicht gordijn van louter sneeuw; het was ondoenlijk nog verder door te gaan. DE PASTOOR had een stervende bezocht en hem de laatste sacra menten der stervende gegeven vol gens het gebod van de kerk, waar van hij een dienaar was. Ook de dominee had die dag de dood ge zien. Hij kwam van een late droeve begrafenis, waar hij had moeten troosten en er niet toe in staat was geweest. Nog voor zij beiden de anderen hadden kunnen begroeten, kwam er met korte haastige stap pen een derde man binnen. God dank dat ik ook nog eens lévende mensen zie vandaag! riep hij uit, mijn patiënten sterven onder mijn handen. Sommigen zijn oud, sommigen zijn jong, sommigen zijn zo arm, dat ze zelfs geen medicijnen kunnen betalen en het voedsel, kaarsen, geen vuur, geen eten en zelfs geen kerk meer zijn, één ding is er dat blijft, en dat heeft alles met kerstfeest te maken: achter de tere vertederende kribbe staat het harde, het reddende kruis. Dat is het. Wij zijn hier allen wel vreemd bijeen, zeide dominee na een ogenblik, elk van ons is anders dan de ander en we denken en doen anders, we denken zelfs een beetje anders over God en over de wereld, over het leven en over de dood. We zijn hier allen van andere kanten en om andere redenen bij elkaar gedreven, maar allen verwachten wij, hoe ook, toch iets van het kerstfeest en wij zijn eigenlijk bang daarin te worden teleurgesteld. HET WAS ALSOF DE VREEMDE in het duister glimlachte; toen hij sprak was de mildheid hoorbaar in zijn mooie stem. Ik weet er alles van, zei hij, dominees en pastoors, geleerden en ongeletterden, allen zijn de weg bijster geworden in de duisternis der wereld. Enkelen maar zien nog een glimp van het licht. EnkelenWie?Een kind, of iemand, die weer kind is geworden. Ja ja, murmelde weer het oude vrouwtje, want zij had zoal niet alle woorden, dan toch zeker de zin goed verstaan, de kindertjes, ja, zo is het Die nog aan de kribbe staan en die van het kruis naar de kribbe terug kunnen komen. Het was stil. Buiten joeg de sneeuwstorm en klotste het water. Wie bent u toch? vroeg plotseling de vrouw met het kleine meisje, het is net of ik u al heel lang ken. Maar mammie, riep het kind met een klein hel stemmetje, dat hoef je toch niet te vragen, het is immers een engel van onze Lieve Heer, dat zie je toch, in het donker stralen zijn ogen en zijn kleren. IK ZIE HET NIET, verklaarde de moeder zacht na enkele ogenblikken, maar ik voel wel iets.misschien omdat ik moeder ben. Niet ieders ogen zijn geopend, sprak de engel zacht, maar gij, gij allen hier die het kerstfeest zoekt, gij zult het vinden. Allen die het kerstfeest vieren willen, zullen het vieren. Hij, de Heer van al het licht, Die wil en het is er, Hij stuurt geen mens terug, u ook niet, ook u is de Zaligmaker geboren, welke is Christus, de Heer. O kijk eens, riep het kleine meisje, daar zijn nu toch alle maal lichtjes! De ware lichten van het Kind in de kribbe, sprak de engel, die ziet ge nu zo duidelijk omdat het zo donker is. Ze zagen elkander aan, deze men sen op deze aarde; in "een plotseling klaar licht. Zij zagen dat zij allen mensen waren en dat op elk hoofd een vurige tong verpoosde en zij bogen zich allen voor dezelfde God. Ik begrijp het, mompelde de moeder, alles één, Kerstmis, Pasen en Pinksteren. In hristus Jezus, zei de pastoor ontroerd. En de dominee sprak zacht het aloude, alwijze kerstevangelie, zo als hij dat zovele jaren op de kansel gelezen had. En terwijl de wondere licht schijn langzaam doofde, luisterden allen met hun hart, allen, volgens het licht door God hun gegeven zoals dat gaat op een waarachtig kerstfeest. En zij merkten niet, dat de engel zachtjes van hen wegging. Ja toch, één van hen had het ge merkt, Het oude vrouwtje was door de engel meegenomen omdat zij het wonder op aarde niet meer nodig had gehad. IN TALLOZE MIDDELEEUWSE verhalen en liederen wordt verhaald dat, toen in de kerstnacht Jezus in de stal te Bethlehem werd geboren, een os en een ezel aan de kribbe stonden en deelnamen aan de verering van het kindeke. Soms wordt verteld dat zij met hun adem de pasgeborene verwarmden, Want voor de middeleeuwse mens uit West-Europa stond het vast dat het in de kerstnacht bitter koud is geweest. Ook wist hij zeker dat de dieren in Jezus de verlosser der wereld hebben geëerd: „Die os ende esel, die hebbent glieweten, dat dat Kint is Jhesus gheheten', schrijft een middél- nederlandse dichter en een ander zegt in het Latijn hetzelfde: Agnovit bos et asinus quod puer erat Dominus. In an dere volksoverleveringen worclt ons ver haald dat in de kerstnacht de dieren hebben gesp r ok e n. Os en ezel heb ben elkaar van het wonder verteld; ook de paarden kregen menselijke stem en de bijen zongen in de korven. De bomen botten plotseling uit in overdaad van bloesem, de klokken begonnen te luiden, het water van beken en stromen ver anderde in wijn. Kortom, de gehele schepping werd. bij de geboorte van de vredevorst actief betrokken. VAN AL DEZE VERHALEN vinden vij in de Evangeliën niets terug. Zelfs Ie os en de ezel worden daar niet ge noemd. Wie er het verhaal van Jezus' geboorte zoals het wordt verteld door de evangelist Lucas, op naleest, zal de beide lieren vergeefs zoeken. Maar op geen niddeleeuws schilderij dat de geboorte itbeeldt, ontbreken zij. Waar komen de s en de ezel vandaan? Men moet ze oeken in het Oude Testament. In Jesaja >e os en de ezel koesteren met hun adem 'et Kind (detail van het Portail Nord - XlIIe eeuw van de kathedraal in Chartres). leest men: „Een rund kent zijn eigenaar en een ezel de krib zijns meesters". Wan neer men nu in het Oude Testament een vóórspiegeling ziet der gebeurtenissen in het Nieuwe testament, kan men in deze tekst een toespeling lezen op Jezus' geboorte en dat gevoel wordt versterkt door teksten als: „Temidden van twee dieren zult gij u openbaren". Maar ook in het evangelie van de pseudo-Mat- thcus, een uit de zesde eeuw daterend apocriefboek, is te lezen dat de os en de ezel Jezus aanbaden. In later tijden is over beide dieren nog veel meer gefilosofeerd. Jozef zou ze hebben meegenomen naar Bethlehem, omdat de Romeinse gouverneur de tel ling óók der dieren zou hebben bevolen. Hij gebruikte de ezel als vervoermiddel en wilde de os verkopen om zijn belas ting te betalen. Anderen zagen in os. en ezel de symbolen van de moordenaars die met Jezus op Golgotha werden ge vonnist of personificaties van Jodendom en heidendom. Deze duidingen uit de vroege middeleeuwen hebben echter geen stand gehouden. ER IS NOG EEN REDEN aan de os en de ezel aandacht te schenken. In het Hebreeuws luiden de woorden „os en ezel": „sjoor wa chamoor", waarbij men moet bedenken dat onze lettertekens de Hebreeuwse klanken slechts bij benade ring weergeven. Men heeft nu de ver onderstelling uitgesproken dat sjoor wa chamoor zou voortleven in het Neder landse woord schorrimorri: het uitschot, de mindenvaardigen. Is het niet, meent men, een diepe gedachte dat Jezus, die zich steeds het lot der mis- deelden heeft aangetrokken, reeds bij zijn geboorte omringd was door de so ciaal vrijwel rechteloze herders èn door de dieren des velds, door het schorri morri der toenmalige maatschappij? Tegen deze redenering zijn echter niet slechts taalkundige, maar ook psycholo gische bezwaren in te brengen. Os en ezel werden door de Israëlieten geens zins geminacht. De ezel, het arbeidzame en met weinig tevredene lastdier, stond zelfs in hoog aanzien. Is het aannemelijk dat twee trouwe dienaren der mensheid als os en ezel gedurende de gehele loop der geschiedenis zijn geweest, een naam zouden dragen die men met het woord uitvaagsel zou moeten vertalen? Neen, de afstamming van het woord schorrimorri zal elders en waarschijnlijk in het Perzisch moeten worden gezocht. Met os en ezel heeft schorrimorri niets te maken. P. H. Schroder DE DICHTER van 's werelds meest ge liefde kerstlied, het „Stille nacht, heilige nacht", is, lang nadat hij gestorven was, terwille van het nageslacht postuum ont hoofd. Het was de geestelijke Josef Mohr, die overleed in 1848, dertig jaar nadat hij het lied geschreven had. Hij was een inwoner van het Oostenrijkse dorpje Oberndorf, maar overleed in Wagrain, een naburige gemeente. In 1920 ontdekten de vroede vaderen van Oberndorf dat zij geen enkel beeldje of plaatje van de geestelijke hadden, dat zou kunnen dienen als model voor een monu ment te zijner ere. Men ging naar Wagrain en liet van het stoffelijk overschot de schedel opgraven, om een schilder opdracht te kunnen geven, een portret te schilderen. De vroede vaderen van Wagrain hebben het hoofd nu teruggeëist om het weer bij de rest van het stoffelijk overschot te kun- nen begraven, maar de notabelen van Oberndorf willen behalve het hoofd ook de rest van het stoffelijk overschot heb ben om het een waardige plaats ie kunnen geven in hun kerk, icaar hel lied voor het eerst gezongen werd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 13