och in de arrestee
m
KOOPMAN
m
dlscaacs
Erbij
MEXICO VIERT KERST
MET FIDEL CASTRO
ALS BOEMAN
Kinder vertelling
door P. W. Franse
ZATERDAG 2 4 DECEMBER I960
PAGINA VIER
En dat deden wij. We waren doodsbang.
Alsof we het hadden afgesproken, spron
gen we ieder een andere kant uit. Het wil
de zwijn wist even niet hoe hij het had.
Op wie moest hij nu het eerst, toekomen?
Van dat ogenblik maakten we gebruik.
We grepen een tak, we hesen ons op, we
grepen een volgende tak. Hoe moeilijk hel
ook ging met al die sneeuw en onze zware
laarzen, we kwamen omhoog. Blazend en
grommend bonkte het zwijn tegen onze
boom. We hielden ons hart vast. Als we
nu eens uitgleden en vielen?....
Als dat zwijn nu maar weg wilde gaan!
Maar het ging niet weg. Woedend bleef
het heen en weer lopen, knorrend en bon
kend.
MET ZIJN KWAADAARDIGE oogjes
keek het ons aan of het ons levend wilde
opeten. Ik geloof dat het dat vast van
„MOEDER", vragen de kinderen, „zou
het dit jaar sneeuwen met Kerstmis?"
„Nou", zegt moeder, „dat weet ik echt
niet hoor, maar ik zou het wel leuk vin
den."
„Moeder, lag er vroeger sneeuw?"
„O ja, vroeger lag er sneeuw. Veel
sneeuw! Ik weet nog heel goed dat we
vaak een witte kerst hadden."
„En reed u toen in een arreslee?"
„Dat deden alleen de deftige kinderen.
De kinderen van de rijke mensen, begrijp
je."
„Was u dan niet rijk?"
Moeder lacht. „Nee", zegt ze. „Zal ik
jullie vertellen hoe ik toch nog eens een
ritje met de arreslee heb gemaakt?"
„Als het spannend is."
„Het is spannend."
„Ja, vertelt u gauw."
De kinderen schuiven dichterbij en moe
der vertelt.
TOEN IK NOG EEN klein meisje was,
ik denk acht, negen jaar, vond ik het heer
lijk om grote boswandelingen te maken.
Wij woonden toen aan de rand van een
groot bos, een landgoed noemde je dat.
Vader was rentmeester van een baron,
begrijp je. Iedere week ging hij naar het
huis van de baron en dan rekende hij de
baron voor hoeveel geld hij had verdiend
en wat er allemaal aan het bos gedaan
moest worden. De baron was een vreem
de man. Hij woonde helemaal alleen in
dat grote huis midden in het bos. Hij had
wel een koetsier en knechten en een huis
houdster, die voor zijn eten zorgde, maar
hij had geen kinderen, hij bemoeide zich
met niemand, hij was, zoals de mensen
dat noemen, erg op zichzelf. Ik had hem
nog nooit gezien. Mijn broertje ook niet.
Als je de mensen in het dorp mocht ge
loven, was de baron erg streng en hele
maal niet aardig. Mijn vader praatte nooit
over hem. Hij ging iedere zaterdag naar
hem toe en als hij terug kwam, vertelde
hij aan moeder wat hij met de baron had
besproken, maar ons zei hij niets. Vader
moest ook opletten dat niemand het bos
inkwam. Alleen de bakker en de slager
en de kruidenier mochten zomaar door het
hek naar binnen rijden. Verder was ieder
een de toegang streng verboden. Wij
moesten ook altijd dicht bij huis blijven,
maar natuurlijk vonden we het veel te
leuk om het bos in te gaan en dan slopen
we stilletjes weg en gingen toch. Nooit
heeft iemand ons gezien. Nou ja, vader
heeft het vast wel geweten en moeder ook,
maar we praatten er niet over. Ik geloof
eigenlijk, dat ze allebei een oogje dicht
deden. Jongens, wat was dat heerlijk in
het bos! Hebben jullie wel eens een vos
senhol gezien? Nou, wij wel hoor. mijn
broertje en ik zaten er soms uren op
wacht om de vos te zien thuiskomen,
maar vossen hebben een scherpe reuk en
als ze onraad vermoeden, lopen ze liever
een eindje om. Ze zijn net zo slim als de
mensen zeggen. Konijnen zag je er ook.
Ze sprongen soms zo voor je voeten weg,
net als de fazanten, die pas op het laatste
ogenblik opvliegen en dan schrik je wel
even.
WEET JE WELKE beesten er ook wa
ren? Wilde zwijnen! Weet je hoe wilde
zwijnen er uit zien? Goed zo, het zijn var
kens, .die in het wild leven, mét grote
stekels, echt beesten waar je bang van
bent en heus niet ongevaarlijk. En dan
zag je er ook herten en reeën. O, wat was
het fijn in dat bos! Het was zo groot, dat
je er uren in kon dwalen,, maar als je de
weg niet wist, vond je hem nooit terug
Daarom gingen we nooit ver. We zorgden
altijd dat we konden zien hoe we tex-ug
moesten komen. Kees, mijn broertje, had
daarvoor een prachtige manier. Hij klom
in een boom. net zo hoog tot hij over de
top heen kon kijken en als hij dan de
kerktoren zag, wist hij welke kant we uit
moesten. Op die manier kwamen we altijd
goed uit. Ja. we kenden het bos langza
merhand op ons duimpje. Ook konden we
precies zeggen waar de drinkplaatsen van
de dieren waren. We konden aan de kre
ten van de vogels horen of ze blij of bang
waren: als ze bang zijn maken ze heel
ONZE (JONGE) ZOON is
een van die jongetjes, die
je bij wijze van spreken
bij nacht en ontij op
straat kunt vinden. Een
geboren zwerver. Belang
stelling voor alles wat bui
ten gebeurt maar huiswerk
maken ho maar.
Wat moet dat worden
later, vraagt een bezorgd
ouder zich soms af. Noch
zijn artistieke, noch zijn
intellectuele interesses
strekken zich ver uit. Zijn
gesprekken handelen over
een nieuw vervoermiddel,
dat een bepaald bedrijf
heeft aangeschaft of over
een vondst die hij in een
der plaatselijke vuilnis
bakken deed. Want hoe
moeilijk het ons ook valt
dit te bekennen dit is
zijn interesse: het nasnuf
felen van vuilnisbakken.
„Wat sommige mensen
toch zomaar weggooien",
roept hij verontwaardigd
uit. „Moet je zien, zo'n
bakblik. Dat is nog best
wat waard." Een vooroor
logs, wat verroest voor
werp wordt mij onder de
neus geduwd. „Of zo'n por
tretlijstje, moet je zien, nog
helemaal goed." Ik bekijk
het steeds groeiend aantal
gevonden voorwerpen met
een vies gezicht. Pannen,
kussenovertrekken, oude
boeken, waar hij ze van
daan haalt, ik weet het
niet. Met de gekste dingen
komt hij thuis.
„Wat moet je met die
rommel?" „Bewaren, 't Is
een schandaal wat som
mige mensen„Ja, ja",
onderbreek ik. „Maar ik
wil die oude spullen niet.
Gooi ze maar in de vuilnis
bak."
De vuilnisbak, maar daar
heeft hij ze juist uitge
haald. Bij mevrouw Die en
de familie Die en Die.
Hel moederlijk bevel
wordt niet opgevolgd. We
laten het zo, een kind moet
toch een beetje vrijheid
behouden. Bovendien zijn
mevrouw Die en de familie
Die en Die nétte mensen.
De vodden raperij wordt
voortgezet. De opgesnuf-
ielde voorwerpen worden
in het „eigen geheime
hoekje" bewaard en door
ons, ouderen, min of meer
vergeten.
Het is de lijd van de
Kerst-inkopen en je hebt
„wel wat anders aan je
hoofd".
„IK HEB NIETS NOG",
zucht onze dochter, als
altijd op het laatste nip
pertje.
Het broertje, dat gezien
zijn zwerversbestaan al
wekenlang alle winkels
begluurd heeft. kondigt
triomfantelijk aan, dat hij
alles al heeft. En dat ter
wijl het verhoogde feest
dagen-zakgeld nog niel
eens in zijn bezit was.
Maar hij is zuinig, dat
iveten we. Stellig heeft
hij een behoorlijk „achter
deurtje". Het Kerstfeest
breekt aan. De diverse ge
schenken worden uitge
pakt. Onze dochter, niet
kinderachtig in deze zaken,
komt met voor haar
beurs royale cadeaus.
Het blijkt dat ook van onze
zoon menig geschenk bij de
stapel is gevoegd. Nieuws
gierig openen we zijn pak
jes, die in speciaal, duur-
uitziend feestpapier zijn
gewikkeld. De lieve schal.
Daarom is hij het hele jaar
zo spaarzaam en (in onze
ogennogal gierig geweest.
We hebben hem echt ver
keerd beoordeeld. Bij voor
baat dankbaar knikken we
hem toe. Hij mag dan niet
altijd even plichtsgetrouw
zijn geen intellectueel of
artistiek genie, hij heeft
een góed hart. En dat is
ook wat waard. Dat is in
deze door egoïsme ge
regeerde wereld héél wat
waard zelfs.
Vol tedere genegenheid
verwijderen we het ge
kleurde papier. Er komt
vast iets prachtigs uit,
zeggen we hoopvol. Hij
knikt stralend.
NU, PRACHTIG is het
wat er te voorschijn komt.
Oma krijgt een eigenge
maakte tekening in een
niet al te nieuw uitziend
portretlijstje. Mammie een
weliswaar opgepoetste
maar óude cake-vorm. Het
zusje een kussen waarvan
het overtrek niet al te best
gewassen is. Het is alle
maal ook verdacht be
kend
Hadden wij ouderen nog
gezwegen om het tere kin
derhart niet te kwetsen,
de oprechte vrouwelijke
jeugd kan het niet meer
voor zich houden. „Maar
dat is al die rommel, die je
het hele jaar door uit de
vuilnisbakken verzameld
hebt. Zo kan ik ook ca
deautjes geven." Ik zie
onze dochter, hoe goed
geefs zij ook is, denken
aan haar eigen lege porte-
monnaie. Daar heb je het
al.
„Wat heb je met al je
zakgeld gedaan, jochie
„Op de spaarbank"zegt
hij.
„Ik iceet. wat die later
worden zal", fluistert een
van ons. „Schróóthande-
laar. Daar kun je miljoe
nen mee verdienen."
We zuchten. Het zou best
eens waar kunnen zijn.
Ina Hennink
andere geluiden dan wanneer ze blij zijn.
We haalden geen nesten uit. We hielden
van de dieren. Ze waren onze vrienden.
Ik wed dat er een heleboel kinderen zijn,
die nog nooit een eekhoorn hebben gezien.
Nou, wij wel hoor. Ze springen zo vlug
van de ene boom op de andere en ze kun
nen zich zo goed tussen struiken en blade
ren verstoppen, dat je de grootste moeite
hebt om ze terug te vinden. Ja, wij wisten
alles van het bos
NU ZOU IK JULLIE vertellen hoe ik
toch eens in een arreslee heb gereden.
Dat is eigenlijk de schuld van het bos.
Nou.... de schuldHet gebeurde
met Kerstmis. Al een paar dagen ervoor
was het beginnen te sneeuwen. Eerst klei
ne vlokken, net of de sneeuw er zelf een
beetje van was geschrokken, dan hele
dikke. Tsjonge, wat viel er een pak! De
avond voor Kerstmis zakte je al tot over
je enkels in de sneeuw. Op sommige plaat
sen was het hoog opgewaaid. Daar moest
vader ons eroverheen tillen. En het bos,
het bos was prachtig! De takken bogen
door onder haar gewicht, de paden waren
niet meer te hei-kennen, de struiken, de
heuveltjes, alles was bedolven onder een
dikke laag sneeuw. Zo wit als de wereld
toen was, nee, ik kan me niet herinneren
ooit zoiets moois te hebben gezien! Na
tuurlijk vonden we het in het dorp ook
schitterend. Het is leuk als alle daken be
dekt zijn met een laag van die witte poe
der, die net als basterdsuiker op je boter
ham ligt. De kerktoren, nou, die kon je
nauwelijks meer herkennen, want de he
mel had een loodgrijze kleur, waartegen
hij niet afstak. Alleen voor de vogels en
de dieren was de sneeuw geen pretje. Hoe
moesten ze nu eten? Het bos was hun
voorraadschuur. Maar het bos was veran-
dei-d in een groot bed met een heel dikke
wollen deken en je weet zelf hoe moeilijk
het is om onder een deken iets te zien.
Nee, de dieren vonden de sneeuw maar
erg. Daar kwam nog bij dat het al een
tijd had gevroren. Dan wordt de grond
hard. Dan vinden de dieren geen voedsel.
Maar al wisten wij dat de dieren het nu
moeilijk hadden, we waren verrukt over
de sneeuw. Het leek wel of we leefden
in een sprookjesland. Meestal duurt het
niet lang. Ineens valt de dooi in en dan is
het afgelopen. Dan smelt de sneeuw, het
water lekt langs de takken, heel het bos
wordt modderig en vies. We dachten: het
is gauw genoeg voorbij. De dieren zullen
vast wel over een paar dagen weer vrolijk
zijn. Dat ze van de honger omkwamen en
er heel naar aan toe waren, wisten we
niet. Wel zorgden we ervoor dat er altijd
een schaal met brood buiten stonden ook
een llinke bak met water. Dat moet je
altijd doen. weet je wel, als het koud is.
Dat is het minste wat je voor de dieren
kunt doen.
NU KREGEN WE MET Kerstmis visite.
Er kwamen een oom en een tante, die
alle twee de kerstdagen bij ons logeer
den. Ze hielden niet van sneeuw. Ze ble
ven bij ons thuis, zaten aan het haard
vuur en lieten zich verwennen. Je begrijpt
dat wij dat helemaal niet leuk vonden.
Wij wilden erop uit. Dat deden we ook.
Op de middag van de eerste kerstdag,
toen oom en vader allebei een dutje deden
en moeder en tante in de keuken bezig
waren, wipten wij naar buiten. We hadden
stevige laarzen aan, die het lopen in de
sneeuw wel niet makkelijker maakten,
maar die er toch voor zorgden, dat we
geen natte voeten kregen. Dat was voor
die tijd iets bijzonders. Meestal droegen
we klompen. We gingen al gauw ver van
huis. Weet je wat we wilden? We waren
zo benieuwd om te weten of er bij de
baron nu een kerstboom stond. We hadden
altijd gehoord dat rijke mensen de mooi
ste kerstbomen hebben. Bij de baron, had
vader eens verteld, stond vroeger de
grootste en mooiste kerstboom uit het hele
land. Die wilden we zien. We waren het
er nog niet over eens hoe we dat moesten
klaar spelen. Bij de baron binnen komen,
konden we niet, maar we dachten: als we
nu proberen ongemerkt bij zijn huis te
komen, kunnen we misschien wel door de
ramen in de eetkamer kijken. Daarom
stapten we stevig aan. In het begin hin
derde de sneeuw ons niet. We waren niet
moe. We namen grote passen en we von
den zelf dat we goed opschoten. Maar
naarmate we verder kwamen, begon het
lopen in de sneeuw ons toch zwaar te val
len. We struikelden soms over in de
sneeuw verborgen boomwortels en al kwa
men we eerst lachend overeind, spoedig
hijgden we van inspanning en lachten we
ook niet meer zo.
WE KREGEN OOK HET vervelende ge
voel, dat we al lang bij het huis van de
baron hadden moeten zijn. Omdat we geen
horloge hadden, wisten we ook niet hoe
laat het. was. Maar de hemel werd grijzer
en grijzer. Het liep vast al tegen het eind
van de middag. „Zal ik maar in een boom
klimmen?" vroeg Kees. „Ja, joh, natuur
lijk!", riep ik. Dat was de oplossing! Maar
het was de oplossing nietJe kon een
voudigweg niet naar de top van de boom
klimmen met al die sneeuw. En, weet je,
al zou het ons gelukt zijn. dan nog hadden
we toch de kerktoren niet kunnen zien.
Vertelde ik niet, dat je die tegen de grijze
lucht niet meer zag afsteken. We werden
werkelijk een beetje benauwd. Zouden we
verdwaald zijn? „Weet je wat", zei Kees,
„we gaan terug".
„Ja", zei ik, „maar hoe? Weet jij nog
hoe We gekomen zijn?" Kees dacht na.
En toen bleek hoe'n slimme .iongen hij
was „Het is heel eenvoudig", zei hij „We
volgen de voetstappen terug, die we in de
sneeuw hebben achtergelaten. Kijk maar.
Je ziet ze duidelijk." Ja, hij had gelijk.
Je kon onze voetstappen duidelijk zien. Zo
kwamen we vast en zeker goed thuis. We
voelden ons echt opgelucht. Maar toen,
ineens, klonk er uit de eikenbosjes vlak
bij lawaai. Een hard geschuivel, in de
rondte vliegende sneeuw, en ineens dook
uit die bosjes een grommend, knorrend
beest op, een groot wild zwijn
We stonden verstijfd van schrik. Wilde
zwijnen zijn in de winter gevaarlijk. Als
ze honger hebben verliezen ze hun schuw
heid en inplaats van voor je op de loop te
gaan, vallen ze de mensen aan. Vader had
er ons van verteld en ons gewaarschuwd.
Maar wij hadden nooit gedacht, dat een
wild zwijn ooit ons zou aanvallen". Het
beste wat je doen kunt", zei vader, „is om
zo vlug als je kan in een boom te klimmen'
OP D.G.G. 18638 vindt men kamer
muziek met blaasinstrumenten van Mo
zart en Beethoven in de bezetting:
piano, hobo, klarinet, hoorn en fagot.
De uitvoerenden zijn leden van het
Weens Philharmonisch Orkest en de
pianist Friedrich Gulda. Jammer dat
noch Mozarts Kwintet in Es, K.V. 452,
noch Beethovens Kwintet opus 16 in
dezelfde toonsoort bijzonder geestrijk
uit de verf komen. Het onderhoudende
karakter dat men verwacht van een
zo na aan het „Divertimento" verwante
combinatie is maar zwak vertegenwoor
digd. In de eerste plaats is dit te wijten
aan het. feit dat het leidende melodie
instrument, de hobo, op die starre,
schalmei-achtige wijze klinkt die sterk
verschilt van de zangerige, espressieve
kwaliteiten waartoe bij ons de beide
Stotijns (vader en zoon) de toon hebben
aangegeven. Verder gaat er van de pia
nist weinig stuwkracht uit; in Mozarts
Kwintet, dat bijna een pianoconcertje
met kleien bezetting is, had hij zich
gerust wat meer kunnen laten gelden.
Tenslotte zijn de tempi van de lang
zame delen in beide Kwintetten aan de
trage kant, Blijkbaar hebben de execu
tanten Mozarts aanduiding „Larghetto",
voor een matig langzame beweging,
verkeerd geïnterpreteerd.
DE SOPRAAN Jennifer Vivyan in
Nederland bekend door haar medewer
king aan de uitvoeringen van de „Eng
lish Opera Group" zingt op Decca
LXT 5585) een Mozart-Haydnrecital. be
geleid door het Haydn-Orkest onder
leiding van Harry Newstone. Van
Haydn de „Scena di Berenice", geschre
ven in 1785 tijdens zijn verblijf in Enge
land. en voorts twee delen „Laudamus
Te" en „Quoniam") uit de Sint Cecilia
Mis. Van Mozart twee concert-aria's,
waarvan vooral de tweede opvallend is
door de obligaat-pianopartij (gespeeld
door Peter Wallfisch). Dit is een intiem
kabinetstuk geworden door de gra
cieuze dramatiek van de solopartij, ter
wijl de piano repliceert met lieflijke
zuchten, en een andermaal bloemrijk
passagewerk om de zangstem heen
weeft.
Kwintetten voor blazers en piano van Mo
zart en Beethoven vindt men op D.G.G. LPM
18633, door leden van het Weens Philharmo
nisch Orkest met Friedrich Gulda, piano. Op
Decca LXT 5589 zingt de sopraan Jennifer
Vivyan concertaria's van Mozart en de „Scena
di Berenice" van Haydn. De Cantate no. 12
van Bach „Weinen, Klagen" op Decca AWD
890-E wordt uitgevoerd door het Münchener
Bachkoor o.l.v. Karl Richter. Tenslotte Duitse
Kerstliedjes door het Bielefclder Kinderchor
op Electrola 7 EGW 8609.
J. S. BACHS Kerkcantates zijn door
de grammofoonplaat grotendeels toe
gankelijk geworden voor een breder pu
bliek. Ook door de pogingen, in Protes
tantse kring, om dit gedeelte van zijn
oeuvre in de dienst te „integreren",
wint het besef veld dat zijn genie zich
hier op even grootse wijze, zij het in
beknopter vorm. heeft uitgesproken als
in de beide Passiemuzieken. Verschei
dene cantates zijn uitgekomen in de
serie „Das Al te Werk" van Decca. Op
AWD 8905-E vindt men no. 12: „Weinen,
Klagen. Sorgen. Zagen" in een uitvoe
ring door het Münchener Bachkoor on
der leiding van de bekende Bach-diri-
gent Kar! Richter. Indrukwekkend is
vooral het openingskoor over de titel
woorden. gecomponeerd als een Passa-
caille op een chromatisch dalende bas-
lijn. Dit stuk diende Bach later als mo
del voor het evenzeer aangrijpende Cru-
cifixus uit de „Hohe Messe". Een ma
jestueuze droefgeestigheid gaat. uit van
de inzet met de wisselzang der vier
stemgroepen van het koor, die zich dan
weer verenigen tot de vier wanden van
een opwaartsstrevende polyfone con
structie, onherroepelijk op dezelfde ba
sis gefundeerd, waarbinnen dit lamento
wordt opgedragen. Ook het aansluitende
recitatief („Wir müssen durch viel
Trübsal") prachtig gezongen door de alt
Beatrice Krebs. is opmerkelijk om de
harmonische spanningen waarmee de
melodie geladen wordt. De uitvoering is
qua stijl, koorklank en solistische pres
taties, ook wat betreft de obligate par
tijen hobo en trompet, zeer te loven.
VOOR DE VOLLEDIGHEID zij hier
nog vermeld dat van Electrola ont
vangen werd een 45-toerenplaatje met
vijf Duitse kerstliedjes, gezongen door
het Bielefelder Kinderchor, met orgel
begeleiding. Niet beter, maar ook niet
slechter dan een willekeurig Nederlands
kinderkoor zulke liedjes zou zingen.
Sas Bunge
den al aan de hemel. We voelden ons moe
en gelukkig, we zaten daar en we dachten
allebei dat het een droom was. Misschien
was het dat wel, want, zie je, dromen
duren kort. Veel te vlug stopten we voor
ons huis, veel te gauw was die heerlijke
rit in de arreslee voorbij. Later vertelde
vader dat de tocht in de arreslee niet
langer dan tien minuten geduurd kon heb
ben. Maar o. wat zou ik hem graag nog
eens overdoen
Moeder zwijgt even. Het lijkt wel of ze
in gedachten weer die middag in het bos
beleeft.
„Het was een mooie schimmel" zegt ze.
Hij was helemaal niet bang van het ge
rinkel van de belletjes. De slee zelf gleed
over de sneeuw alsof hij zweefde. En de
baron was lang niet zo kwaad als hij er
uit zag. Ja, werkelijk, ik wou dat ik
het nog eens kon overdoen."
„Maar het wilde zwijn dan, moeder.."
„Als dat er niet was geweest," zegt moe
der, „zou ik nooit in een arreslee heb
ben gezeten!"
plan was. Wat moesten we doen? We zaten
in onze boom gevangen. We konden geen
kant meer uit. En wat het ergste was:
de schemering viel. Langzaam werd het
donker. Hoe lang zouden we het in die
boom kunnen uithouden„We moe
ten om hulp roepen" dacht ik en dat deed
ik: „Help! Help! Help!".
We riepen allebei. We riepen zo hard
we konden! Maar wie kon ons horen? Er
kwam niemand. En als je nu dacht dat
het zwijn misschien van ons geroep op de
loop zou gaan, dan had je het mis. Het
bleef waar het was, vastbesloten de eerste
van ons, die het waagde naar beneden te
komen, aan te vallen. We werden wan
hopig. Maar als de nood het hoogst is,
is de redding het meest nabij. Eerst be
grepen we het niet. Het zwijn werd on
rustig. Het schudde met zijn kop en het
probeerde met een laatste krachtinspan
ning of het onze boom niet uit de grond
kon krijgen. Het wroette en schudde. Toen
spitste het plotseling de oren. En ineens
holde het weg. We konden onze ogen niet
geloven. Maar we durfden de boom niet
uit. Veronderstel dat het terug zou komen.
En toen, heel vaag eerst, maar langza
merhand luider en luider hoorden we een
ver en vrolijk geklingel. Het was als het
gerinkel van honderden kleine belletjes.
Het werd sterker en sterker en het over
stemde op het laatst ons geroep om hulp.
Daar verscheen tussen de bomen een
prachtige schimmel! De schimmel trok
een slee, een arreslee en in die slee zat
een mijnheer met een bruine bontmuts op
en een zweep in de hand en bij iedere
stap van het paard rinkelden de belletjes
en het. was zo'n feestelijk gezicht, dat we
gewoonweg vergaten waarom we in de
boom zaten, maar we vergaten toch niet
om „Help" te blijven roepen uit vrees dat
de mijnheer ons niet zou zien. Maar hij
zag ons. Hij hield de teugels in en hij
trok zijn wenkbrauwen vol verbazing op
en hij zei met een stem, die heus wel
een beetje bars klonk: „Zeg, wat moet
dat daar in die boom?"
„O. MIJNHEER!" riep ik, „er kwam
een wild zwijn en dat wilde ons opeten."
„Wie zijn jullie?" vroeg de mijnheer.
„Marjan en Kees, mijnheer."
„Marjan en Kees..?" Zijn jullie soms
de kinderen van de rentmeester?"
„Ja, mijnheer."
De mijnheer trok nu een veel vriende
lijker gezicht. „Vooruit," zei hij, „komen
jullie vlug naar beneden. Jullie willen ze
ker wel gauw naar huis, is het niet?"
Nou, dat was echt zo. Nu het allemaal
voorbij was, stond het huilen ons nader
dan het lachen, maar de mijnheer scheen
dat helemaal niet vreemd te vinden. Hij
zei: „Stap maar in en ga maar ieder aan
een kant van mij zitten. En als je vader
je straks vraagt waar jullie de hele mid
dag bent geweest dan 'mag je van mij
zeggen: bij de baron."
ik moet wel heel gek gekeken hebben.
Ik begon: „Bent u dan.."
Maar de baron pakte me op en zette
me naast zich. Kees klom vlug aan de
andere kant op de slee en daar gingen
we, stapvoets door het bos en toen de
baron zijn 2weep een paar maal liet knal
len in draf. De belletjes rinkelden, de
wind suisde, de bomen bogen hun witte
sneeuwkragen naar ons toe. De baron
reed ons naar huis in zijn arreslee. Het
was Kerstmis en de eerste sterren ston-
DE MEXICANEN vieren geen Sinter
klaas, maar Kerstmis vieren zij op bij
zondere wijze. Het feest der feesten is
voor hen de „dag van Notre Dame de
Guadeloupe", die officieel op 12 december
valt, maar in de praktijk reeds op 1 de
cember begint. Dit feest is gewijd aan de
nagedachtenis van de zwarte maagd, die
lang geleden verschenen is aan een arme
Indiaan. In elke plaats, waar voldoende
Indianen wonen of mensen met veel In
diaans bloed, staat een kerk van Guade
loupe, vaak in een armoedige wijk. In el
ke Mexicaanse kerk vindt men bovendien
wel een beeld, dat de zwarte maagd voor
stelt.
Waar de kerk op de twaalfde niet alle
gelovigen tegelijk kan bevatten, beginnen
dezen hun pelgrimages al met 1 decem
ber. Voor de inwonende Europeanen is de
dag van de zwarte maagd een ongelooflijk
vreemde voorstelling. Hele groepen ver
klede mensen dansen op eentonig tromge
roffel. totdat ze erbij neervallen. Zij heb
ben veren en andere versierselen op het
hoofd en een satijnen jak aan, met de
maagd daarop geborduurd.
MEESTAL zijn er twee griezelige figu
ren bij zoals de dood en de duivel, een
soort vogelverschrikker. Voor deze laatste
figuur ziet men hier en daar een nage
maakte Fidel Castro tussen de menigte
paraderen! Deze buurman blijkt in Mexi
co dus wel populair, maar populair van
de verkeerde kant!
Te Monterrey kon men bijvoorbeeld in
deze decemberdagen de Dood en Fidel
Castro elkander in de volgepropte straten
zien narennen en elkaar met speelgoed
geweertjes bedreigen, terwijl de hen om
ringende menigte rustig doordanste. In de
stoet vormen ook de praalwagens met als
engeltjes verklede meisjes een onderdeel;
ook bemerkten de toeschouwers een jon
gen met een geit en Maria met het kin-
deke Jezus. Een bont gezelschap voor
waar!
Ondertussen gaat ook de „posada" zijn
gang. Het woord „posada" betekent her
berg. Zes dagen aaneen trekken de men
sen en kinderen langs de huizen om onder
dak voor de Heilige Familie te vragen.
Op de zevende dag worden zij binnengela
ten en worden zij deelgenoot van het
kerstfeest in een met groen versierde
kamer.