och in de arrestee m KOOPMAN m dlscaacs Erbij MEXICO VIERT KERST MET FIDEL CASTRO ALS BOEMAN Kinder vertelling door P. W. Franse ZATERDAG 2 4 DECEMBER I960 PAGINA VIER En dat deden wij. We waren doodsbang. Alsof we het hadden afgesproken, spron gen we ieder een andere kant uit. Het wil de zwijn wist even niet hoe hij het had. Op wie moest hij nu het eerst, toekomen? Van dat ogenblik maakten we gebruik. We grepen een tak, we hesen ons op, we grepen een volgende tak. Hoe moeilijk hel ook ging met al die sneeuw en onze zware laarzen, we kwamen omhoog. Blazend en grommend bonkte het zwijn tegen onze boom. We hielden ons hart vast. Als we nu eens uitgleden en vielen?.... Als dat zwijn nu maar weg wilde gaan! Maar het ging niet weg. Woedend bleef het heen en weer lopen, knorrend en bon kend. MET ZIJN KWAADAARDIGE oogjes keek het ons aan of het ons levend wilde opeten. Ik geloof dat het dat vast van „MOEDER", vragen de kinderen, „zou het dit jaar sneeuwen met Kerstmis?" „Nou", zegt moeder, „dat weet ik echt niet hoor, maar ik zou het wel leuk vin den." „Moeder, lag er vroeger sneeuw?" „O ja, vroeger lag er sneeuw. Veel sneeuw! Ik weet nog heel goed dat we vaak een witte kerst hadden." „En reed u toen in een arreslee?" „Dat deden alleen de deftige kinderen. De kinderen van de rijke mensen, begrijp je." „Was u dan niet rijk?" Moeder lacht. „Nee", zegt ze. „Zal ik jullie vertellen hoe ik toch nog eens een ritje met de arreslee heb gemaakt?" „Als het spannend is." „Het is spannend." „Ja, vertelt u gauw." De kinderen schuiven dichterbij en moe der vertelt. TOEN IK NOG EEN klein meisje was, ik denk acht, negen jaar, vond ik het heer lijk om grote boswandelingen te maken. Wij woonden toen aan de rand van een groot bos, een landgoed noemde je dat. Vader was rentmeester van een baron, begrijp je. Iedere week ging hij naar het huis van de baron en dan rekende hij de baron voor hoeveel geld hij had verdiend en wat er allemaal aan het bos gedaan moest worden. De baron was een vreem de man. Hij woonde helemaal alleen in dat grote huis midden in het bos. Hij had wel een koetsier en knechten en een huis houdster, die voor zijn eten zorgde, maar hij had geen kinderen, hij bemoeide zich met niemand, hij was, zoals de mensen dat noemen, erg op zichzelf. Ik had hem nog nooit gezien. Mijn broertje ook niet. Als je de mensen in het dorp mocht ge loven, was de baron erg streng en hele maal niet aardig. Mijn vader praatte nooit over hem. Hij ging iedere zaterdag naar hem toe en als hij terug kwam, vertelde hij aan moeder wat hij met de baron had besproken, maar ons zei hij niets. Vader moest ook opletten dat niemand het bos inkwam. Alleen de bakker en de slager en de kruidenier mochten zomaar door het hek naar binnen rijden. Verder was ieder een de toegang streng verboden. Wij moesten ook altijd dicht bij huis blijven, maar natuurlijk vonden we het veel te leuk om het bos in te gaan en dan slopen we stilletjes weg en gingen toch. Nooit heeft iemand ons gezien. Nou ja, vader heeft het vast wel geweten en moeder ook, maar we praatten er niet over. Ik geloof eigenlijk, dat ze allebei een oogje dicht deden. Jongens, wat was dat heerlijk in het bos! Hebben jullie wel eens een vos senhol gezien? Nou, wij wel hoor. mijn broertje en ik zaten er soms uren op wacht om de vos te zien thuiskomen, maar vossen hebben een scherpe reuk en als ze onraad vermoeden, lopen ze liever een eindje om. Ze zijn net zo slim als de mensen zeggen. Konijnen zag je er ook. Ze sprongen soms zo voor je voeten weg, net als de fazanten, die pas op het laatste ogenblik opvliegen en dan schrik je wel even. WEET JE WELKE beesten er ook wa ren? Wilde zwijnen! Weet je hoe wilde zwijnen er uit zien? Goed zo, het zijn var kens, .die in het wild leven, mét grote stekels, echt beesten waar je bang van bent en heus niet ongevaarlijk. En dan zag je er ook herten en reeën. O, wat was het fijn in dat bos! Het was zo groot, dat je er uren in kon dwalen,, maar als je de weg niet wist, vond je hem nooit terug Daarom gingen we nooit ver. We zorgden altijd dat we konden zien hoe we tex-ug moesten komen. Kees, mijn broertje, had daarvoor een prachtige manier. Hij klom in een boom. net zo hoog tot hij over de top heen kon kijken en als hij dan de kerktoren zag, wist hij welke kant we uit moesten. Op die manier kwamen we altijd goed uit. Ja. we kenden het bos langza merhand op ons duimpje. Ook konden we precies zeggen waar de drinkplaatsen van de dieren waren. We konden aan de kre ten van de vogels horen of ze blij of bang waren: als ze bang zijn maken ze heel ONZE (JONGE) ZOON is een van die jongetjes, die je bij wijze van spreken bij nacht en ontij op straat kunt vinden. Een geboren zwerver. Belang stelling voor alles wat bui ten gebeurt maar huiswerk maken ho maar. Wat moet dat worden later, vraagt een bezorgd ouder zich soms af. Noch zijn artistieke, noch zijn intellectuele interesses strekken zich ver uit. Zijn gesprekken handelen over een nieuw vervoermiddel, dat een bepaald bedrijf heeft aangeschaft of over een vondst die hij in een der plaatselijke vuilnis bakken deed. Want hoe moeilijk het ons ook valt dit te bekennen dit is zijn interesse: het nasnuf felen van vuilnisbakken. „Wat sommige mensen toch zomaar weggooien", roept hij verontwaardigd uit. „Moet je zien, zo'n bakblik. Dat is nog best wat waard." Een vooroor logs, wat verroest voor werp wordt mij onder de neus geduwd. „Of zo'n por tretlijstje, moet je zien, nog helemaal goed." Ik bekijk het steeds groeiend aantal gevonden voorwerpen met een vies gezicht. Pannen, kussenovertrekken, oude boeken, waar hij ze van daan haalt, ik weet het niet. Met de gekste dingen komt hij thuis. „Wat moet je met die rommel?" „Bewaren, 't Is een schandaal wat som mige mensen„Ja, ja", onderbreek ik. „Maar ik wil die oude spullen niet. Gooi ze maar in de vuilnis bak." De vuilnisbak, maar daar heeft hij ze juist uitge haald. Bij mevrouw Die en de familie Die en Die. Hel moederlijk bevel wordt niet opgevolgd. We laten het zo, een kind moet toch een beetje vrijheid behouden. Bovendien zijn mevrouw Die en de familie Die en Die nétte mensen. De vodden raperij wordt voortgezet. De opgesnuf- ielde voorwerpen worden in het „eigen geheime hoekje" bewaard en door ons, ouderen, min of meer vergeten. Het is de lijd van de Kerst-inkopen en je hebt „wel wat anders aan je hoofd". „IK HEB NIETS NOG", zucht onze dochter, als altijd op het laatste nip pertje. Het broertje, dat gezien zijn zwerversbestaan al wekenlang alle winkels begluurd heeft. kondigt triomfantelijk aan, dat hij alles al heeft. En dat ter wijl het verhoogde feest dagen-zakgeld nog niel eens in zijn bezit was. Maar hij is zuinig, dat iveten we. Stellig heeft hij een behoorlijk „achter deurtje". Het Kerstfeest breekt aan. De diverse ge schenken worden uitge pakt. Onze dochter, niet kinderachtig in deze zaken, komt met voor haar beurs royale cadeaus. Het blijkt dat ook van onze zoon menig geschenk bij de stapel is gevoegd. Nieuws gierig openen we zijn pak jes, die in speciaal, duur- uitziend feestpapier zijn gewikkeld. De lieve schal. Daarom is hij het hele jaar zo spaarzaam en (in onze ogennogal gierig geweest. We hebben hem echt ver keerd beoordeeld. Bij voor baat dankbaar knikken we hem toe. Hij mag dan niet altijd even plichtsgetrouw zijn geen intellectueel of artistiek genie, hij heeft een góed hart. En dat is ook wat waard. Dat is in deze door egoïsme ge regeerde wereld héél wat waard zelfs. Vol tedere genegenheid verwijderen we het ge kleurde papier. Er komt vast iets prachtigs uit, zeggen we hoopvol. Hij knikt stralend. NU, PRACHTIG is het wat er te voorschijn komt. Oma krijgt een eigenge maakte tekening in een niet al te nieuw uitziend portretlijstje. Mammie een weliswaar opgepoetste maar óude cake-vorm. Het zusje een kussen waarvan het overtrek niet al te best gewassen is. Het is alle maal ook verdacht be kend Hadden wij ouderen nog gezwegen om het tere kin derhart niet te kwetsen, de oprechte vrouwelijke jeugd kan het niet meer voor zich houden. „Maar dat is al die rommel, die je het hele jaar door uit de vuilnisbakken verzameld hebt. Zo kan ik ook ca deautjes geven." Ik zie onze dochter, hoe goed geefs zij ook is, denken aan haar eigen lege porte- monnaie. Daar heb je het al. „Wat heb je met al je zakgeld gedaan, jochie „Op de spaarbank"zegt hij. „Ik iceet. wat die later worden zal", fluistert een van ons. „Schróóthande- laar. Daar kun je miljoe nen mee verdienen." We zuchten. Het zou best eens waar kunnen zijn. Ina Hennink andere geluiden dan wanneer ze blij zijn. We haalden geen nesten uit. We hielden van de dieren. Ze waren onze vrienden. Ik wed dat er een heleboel kinderen zijn, die nog nooit een eekhoorn hebben gezien. Nou, wij wel hoor. Ze springen zo vlug van de ene boom op de andere en ze kun nen zich zo goed tussen struiken en blade ren verstoppen, dat je de grootste moeite hebt om ze terug te vinden. Ja, wij wisten alles van het bos NU ZOU IK JULLIE vertellen hoe ik toch eens in een arreslee heb gereden. Dat is eigenlijk de schuld van het bos. Nou.... de schuldHet gebeurde met Kerstmis. Al een paar dagen ervoor was het beginnen te sneeuwen. Eerst klei ne vlokken, net of de sneeuw er zelf een beetje van was geschrokken, dan hele dikke. Tsjonge, wat viel er een pak! De avond voor Kerstmis zakte je al tot over je enkels in de sneeuw. Op sommige plaat sen was het hoog opgewaaid. Daar moest vader ons eroverheen tillen. En het bos, het bos was prachtig! De takken bogen door onder haar gewicht, de paden waren niet meer te hei-kennen, de struiken, de heuveltjes, alles was bedolven onder een dikke laag sneeuw. Zo wit als de wereld toen was, nee, ik kan me niet herinneren ooit zoiets moois te hebben gezien! Na tuurlijk vonden we het in het dorp ook schitterend. Het is leuk als alle daken be dekt zijn met een laag van die witte poe der, die net als basterdsuiker op je boter ham ligt. De kerktoren, nou, die kon je nauwelijks meer herkennen, want de he mel had een loodgrijze kleur, waartegen hij niet afstak. Alleen voor de vogels en de dieren was de sneeuw geen pretje. Hoe moesten ze nu eten? Het bos was hun voorraadschuur. Maar het bos was veran- dei-d in een groot bed met een heel dikke wollen deken en je weet zelf hoe moeilijk het is om onder een deken iets te zien. Nee, de dieren vonden de sneeuw maar erg. Daar kwam nog bij dat het al een tijd had gevroren. Dan wordt de grond hard. Dan vinden de dieren geen voedsel. Maar al wisten wij dat de dieren het nu moeilijk hadden, we waren verrukt over de sneeuw. Het leek wel of we leefden in een sprookjesland. Meestal duurt het niet lang. Ineens valt de dooi in en dan is het afgelopen. Dan smelt de sneeuw, het water lekt langs de takken, heel het bos wordt modderig en vies. We dachten: het is gauw genoeg voorbij. De dieren zullen vast wel over een paar dagen weer vrolijk zijn. Dat ze van de honger omkwamen en er heel naar aan toe waren, wisten we niet. Wel zorgden we ervoor dat er altijd een schaal met brood buiten stonden ook een llinke bak met water. Dat moet je altijd doen. weet je wel, als het koud is. Dat is het minste wat je voor de dieren kunt doen. NU KREGEN WE MET Kerstmis visite. Er kwamen een oom en een tante, die alle twee de kerstdagen bij ons logeer den. Ze hielden niet van sneeuw. Ze ble ven bij ons thuis, zaten aan het haard vuur en lieten zich verwennen. Je begrijpt dat wij dat helemaal niet leuk vonden. Wij wilden erop uit. Dat deden we ook. Op de middag van de eerste kerstdag, toen oom en vader allebei een dutje deden en moeder en tante in de keuken bezig waren, wipten wij naar buiten. We hadden stevige laarzen aan, die het lopen in de sneeuw wel niet makkelijker maakten, maar die er toch voor zorgden, dat we geen natte voeten kregen. Dat was voor die tijd iets bijzonders. Meestal droegen we klompen. We gingen al gauw ver van huis. Weet je wat we wilden? We waren zo benieuwd om te weten of er bij de baron nu een kerstboom stond. We hadden altijd gehoord dat rijke mensen de mooi ste kerstbomen hebben. Bij de baron, had vader eens verteld, stond vroeger de grootste en mooiste kerstboom uit het hele land. Die wilden we zien. We waren het er nog niet over eens hoe we dat moesten klaar spelen. Bij de baron binnen komen, konden we niet, maar we dachten: als we nu proberen ongemerkt bij zijn huis te komen, kunnen we misschien wel door de ramen in de eetkamer kijken. Daarom stapten we stevig aan. In het begin hin derde de sneeuw ons niet. We waren niet moe. We namen grote passen en we von den zelf dat we goed opschoten. Maar naarmate we verder kwamen, begon het lopen in de sneeuw ons toch zwaar te val len. We struikelden soms over in de sneeuw verborgen boomwortels en al kwa men we eerst lachend overeind, spoedig hijgden we van inspanning en lachten we ook niet meer zo. WE KREGEN OOK HET vervelende ge voel, dat we al lang bij het huis van de baron hadden moeten zijn. Omdat we geen horloge hadden, wisten we ook niet hoe laat het. was. Maar de hemel werd grijzer en grijzer. Het liep vast al tegen het eind van de middag. „Zal ik maar in een boom klimmen?" vroeg Kees. „Ja, joh, natuur lijk!", riep ik. Dat was de oplossing! Maar het was de oplossing nietJe kon een voudigweg niet naar de top van de boom klimmen met al die sneeuw. En, weet je, al zou het ons gelukt zijn. dan nog hadden we toch de kerktoren niet kunnen zien. Vertelde ik niet, dat je die tegen de grijze lucht niet meer zag afsteken. We werden werkelijk een beetje benauwd. Zouden we verdwaald zijn? „Weet je wat", zei Kees, „we gaan terug". „Ja", zei ik, „maar hoe? Weet jij nog hoe We gekomen zijn?" Kees dacht na. En toen bleek hoe'n slimme .iongen hij was „Het is heel eenvoudig", zei hij „We volgen de voetstappen terug, die we in de sneeuw hebben achtergelaten. Kijk maar. Je ziet ze duidelijk." Ja, hij had gelijk. Je kon onze voetstappen duidelijk zien. Zo kwamen we vast en zeker goed thuis. We voelden ons echt opgelucht. Maar toen, ineens, klonk er uit de eikenbosjes vlak bij lawaai. Een hard geschuivel, in de rondte vliegende sneeuw, en ineens dook uit die bosjes een grommend, knorrend beest op, een groot wild zwijn We stonden verstijfd van schrik. Wilde zwijnen zijn in de winter gevaarlijk. Als ze honger hebben verliezen ze hun schuw heid en inplaats van voor je op de loop te gaan, vallen ze de mensen aan. Vader had er ons van verteld en ons gewaarschuwd. Maar wij hadden nooit gedacht, dat een wild zwijn ooit ons zou aanvallen". Het beste wat je doen kunt", zei vader, „is om zo vlug als je kan in een boom te klimmen' OP D.G.G. 18638 vindt men kamer muziek met blaasinstrumenten van Mo zart en Beethoven in de bezetting: piano, hobo, klarinet, hoorn en fagot. De uitvoerenden zijn leden van het Weens Philharmonisch Orkest en de pianist Friedrich Gulda. Jammer dat noch Mozarts Kwintet in Es, K.V. 452, noch Beethovens Kwintet opus 16 in dezelfde toonsoort bijzonder geestrijk uit de verf komen. Het onderhoudende karakter dat men verwacht van een zo na aan het „Divertimento" verwante combinatie is maar zwak vertegenwoor digd. In de eerste plaats is dit te wijten aan het. feit dat het leidende melodie instrument, de hobo, op die starre, schalmei-achtige wijze klinkt die sterk verschilt van de zangerige, espressieve kwaliteiten waartoe bij ons de beide Stotijns (vader en zoon) de toon hebben aangegeven. Verder gaat er van de pia nist weinig stuwkracht uit; in Mozarts Kwintet, dat bijna een pianoconcertje met kleien bezetting is, had hij zich gerust wat meer kunnen laten gelden. Tenslotte zijn de tempi van de lang zame delen in beide Kwintetten aan de trage kant, Blijkbaar hebben de execu tanten Mozarts aanduiding „Larghetto", voor een matig langzame beweging, verkeerd geïnterpreteerd. DE SOPRAAN Jennifer Vivyan in Nederland bekend door haar medewer king aan de uitvoeringen van de „Eng lish Opera Group" zingt op Decca LXT 5585) een Mozart-Haydnrecital. be geleid door het Haydn-Orkest onder leiding van Harry Newstone. Van Haydn de „Scena di Berenice", geschre ven in 1785 tijdens zijn verblijf in Enge land. en voorts twee delen „Laudamus Te" en „Quoniam") uit de Sint Cecilia Mis. Van Mozart twee concert-aria's, waarvan vooral de tweede opvallend is door de obligaat-pianopartij (gespeeld door Peter Wallfisch). Dit is een intiem kabinetstuk geworden door de gra cieuze dramatiek van de solopartij, ter wijl de piano repliceert met lieflijke zuchten, en een andermaal bloemrijk passagewerk om de zangstem heen weeft. Kwintetten voor blazers en piano van Mo zart en Beethoven vindt men op D.G.G. LPM 18633, door leden van het Weens Philharmo nisch Orkest met Friedrich Gulda, piano. Op Decca LXT 5589 zingt de sopraan Jennifer Vivyan concertaria's van Mozart en de „Scena di Berenice" van Haydn. De Cantate no. 12 van Bach „Weinen, Klagen" op Decca AWD 890-E wordt uitgevoerd door het Münchener Bachkoor o.l.v. Karl Richter. Tenslotte Duitse Kerstliedjes door het Bielefclder Kinderchor op Electrola 7 EGW 8609. J. S. BACHS Kerkcantates zijn door de grammofoonplaat grotendeels toe gankelijk geworden voor een breder pu bliek. Ook door de pogingen, in Protes tantse kring, om dit gedeelte van zijn oeuvre in de dienst te „integreren", wint het besef veld dat zijn genie zich hier op even grootse wijze, zij het in beknopter vorm. heeft uitgesproken als in de beide Passiemuzieken. Verschei dene cantates zijn uitgekomen in de serie „Das Al te Werk" van Decca. Op AWD 8905-E vindt men no. 12: „Weinen, Klagen. Sorgen. Zagen" in een uitvoe ring door het Münchener Bachkoor on der leiding van de bekende Bach-diri- gent Kar! Richter. Indrukwekkend is vooral het openingskoor over de titel woorden. gecomponeerd als een Passa- caille op een chromatisch dalende bas- lijn. Dit stuk diende Bach later als mo del voor het evenzeer aangrijpende Cru- cifixus uit de „Hohe Messe". Een ma jestueuze droefgeestigheid gaat. uit van de inzet met de wisselzang der vier stemgroepen van het koor, die zich dan weer verenigen tot de vier wanden van een opwaartsstrevende polyfone con structie, onherroepelijk op dezelfde ba sis gefundeerd, waarbinnen dit lamento wordt opgedragen. Ook het aansluitende recitatief („Wir müssen durch viel Trübsal") prachtig gezongen door de alt Beatrice Krebs. is opmerkelijk om de harmonische spanningen waarmee de melodie geladen wordt. De uitvoering is qua stijl, koorklank en solistische pres taties, ook wat betreft de obligate par tijen hobo en trompet, zeer te loven. VOOR DE VOLLEDIGHEID zij hier nog vermeld dat van Electrola ont vangen werd een 45-toerenplaatje met vijf Duitse kerstliedjes, gezongen door het Bielefelder Kinderchor, met orgel begeleiding. Niet beter, maar ook niet slechter dan een willekeurig Nederlands kinderkoor zulke liedjes zou zingen. Sas Bunge den al aan de hemel. We voelden ons moe en gelukkig, we zaten daar en we dachten allebei dat het een droom was. Misschien was het dat wel, want, zie je, dromen duren kort. Veel te vlug stopten we voor ons huis, veel te gauw was die heerlijke rit in de arreslee voorbij. Later vertelde vader dat de tocht in de arreslee niet langer dan tien minuten geduurd kon heb ben. Maar o. wat zou ik hem graag nog eens overdoen Moeder zwijgt even. Het lijkt wel of ze in gedachten weer die middag in het bos beleeft. „Het was een mooie schimmel" zegt ze. Hij was helemaal niet bang van het ge rinkel van de belletjes. De slee zelf gleed over de sneeuw alsof hij zweefde. En de baron was lang niet zo kwaad als hij er uit zag. Ja, werkelijk, ik wou dat ik het nog eens kon overdoen." „Maar het wilde zwijn dan, moeder.." „Als dat er niet was geweest," zegt moe der, „zou ik nooit in een arreslee heb ben gezeten!" plan was. Wat moesten we doen? We zaten in onze boom gevangen. We konden geen kant meer uit. En wat het ergste was: de schemering viel. Langzaam werd het donker. Hoe lang zouden we het in die boom kunnen uithouden„We moe ten om hulp roepen" dacht ik en dat deed ik: „Help! Help! Help!". We riepen allebei. We riepen zo hard we konden! Maar wie kon ons horen? Er kwam niemand. En als je nu dacht dat het zwijn misschien van ons geroep op de loop zou gaan, dan had je het mis. Het bleef waar het was, vastbesloten de eerste van ons, die het waagde naar beneden te komen, aan te vallen. We werden wan hopig. Maar als de nood het hoogst is, is de redding het meest nabij. Eerst be grepen we het niet. Het zwijn werd on rustig. Het schudde met zijn kop en het probeerde met een laatste krachtinspan ning of het onze boom niet uit de grond kon krijgen. Het wroette en schudde. Toen spitste het plotseling de oren. En ineens holde het weg. We konden onze ogen niet geloven. Maar we durfden de boom niet uit. Veronderstel dat het terug zou komen. En toen, heel vaag eerst, maar langza merhand luider en luider hoorden we een ver en vrolijk geklingel. Het was als het gerinkel van honderden kleine belletjes. Het werd sterker en sterker en het over stemde op het laatst ons geroep om hulp. Daar verscheen tussen de bomen een prachtige schimmel! De schimmel trok een slee, een arreslee en in die slee zat een mijnheer met een bruine bontmuts op en een zweep in de hand en bij iedere stap van het paard rinkelden de belletjes en het. was zo'n feestelijk gezicht, dat we gewoonweg vergaten waarom we in de boom zaten, maar we vergaten toch niet om „Help" te blijven roepen uit vrees dat de mijnheer ons niet zou zien. Maar hij zag ons. Hij hield de teugels in en hij trok zijn wenkbrauwen vol verbazing op en hij zei met een stem, die heus wel een beetje bars klonk: „Zeg, wat moet dat daar in die boom?" „O. MIJNHEER!" riep ik, „er kwam een wild zwijn en dat wilde ons opeten." „Wie zijn jullie?" vroeg de mijnheer. „Marjan en Kees, mijnheer." „Marjan en Kees..?" Zijn jullie soms de kinderen van de rentmeester?" „Ja, mijnheer." De mijnheer trok nu een veel vriende lijker gezicht. „Vooruit," zei hij, „komen jullie vlug naar beneden. Jullie willen ze ker wel gauw naar huis, is het niet?" Nou, dat was echt zo. Nu het allemaal voorbij was, stond het huilen ons nader dan het lachen, maar de mijnheer scheen dat helemaal niet vreemd te vinden. Hij zei: „Stap maar in en ga maar ieder aan een kant van mij zitten. En als je vader je straks vraagt waar jullie de hele mid dag bent geweest dan 'mag je van mij zeggen: bij de baron." ik moet wel heel gek gekeken hebben. Ik begon: „Bent u dan.." Maar de baron pakte me op en zette me naast zich. Kees klom vlug aan de andere kant op de slee en daar gingen we, stapvoets door het bos en toen de baron zijn 2weep een paar maal liet knal len in draf. De belletjes rinkelden, de wind suisde, de bomen bogen hun witte sneeuwkragen naar ons toe. De baron reed ons naar huis in zijn arreslee. Het was Kerstmis en de eerste sterren ston- DE MEXICANEN vieren geen Sinter klaas, maar Kerstmis vieren zij op bij zondere wijze. Het feest der feesten is voor hen de „dag van Notre Dame de Guadeloupe", die officieel op 12 december valt, maar in de praktijk reeds op 1 de cember begint. Dit feest is gewijd aan de nagedachtenis van de zwarte maagd, die lang geleden verschenen is aan een arme Indiaan. In elke plaats, waar voldoende Indianen wonen of mensen met veel In diaans bloed, staat een kerk van Guade loupe, vaak in een armoedige wijk. In el ke Mexicaanse kerk vindt men bovendien wel een beeld, dat de zwarte maagd voor stelt. Waar de kerk op de twaalfde niet alle gelovigen tegelijk kan bevatten, beginnen dezen hun pelgrimages al met 1 decem ber. Voor de inwonende Europeanen is de dag van de zwarte maagd een ongelooflijk vreemde voorstelling. Hele groepen ver klede mensen dansen op eentonig tromge roffel. totdat ze erbij neervallen. Zij heb ben veren en andere versierselen op het hoofd en een satijnen jak aan, met de maagd daarop geborduurd. MEESTAL zijn er twee griezelige figu ren bij zoals de dood en de duivel, een soort vogelverschrikker. Voor deze laatste figuur ziet men hier en daar een nage maakte Fidel Castro tussen de menigte paraderen! Deze buurman blijkt in Mexi co dus wel populair, maar populair van de verkeerde kant! Te Monterrey kon men bijvoorbeeld in deze decemberdagen de Dood en Fidel Castro elkander in de volgepropte straten zien narennen en elkaar met speelgoed geweertjes bedreigen, terwijl de hen om ringende menigte rustig doordanste. In de stoet vormen ook de praalwagens met als engeltjes verklede meisjes een onderdeel; ook bemerkten de toeschouwers een jon gen met een geit en Maria met het kin- deke Jezus. Een bont gezelschap voor waar! Ondertussen gaat ook de „posada" zijn gang. Het woord „posada" betekent her berg. Zes dagen aaneen trekken de men sen en kinderen langs de huizen om onder dak voor de Heilige Familie te vragen. Op de zevende dag worden zij binnengela ten en worden zij deelgenoot van het kerstfeest in een met groen versierde kamer.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 16