COLE PORTER schrijft niet meer Conclusies v llllilJItlJLlll DE FANTASTISCHE KOMEDIE EN DE REALISTISCHE Erbij ZATERDAG 31 DECEMBER 1960 PAGINA DRIE De dramaturg van de K.R.O., Jan Willem Hofstra, zond ons de vol gende antwoorden op de enquête vragen. 1. Inderdaad. Daar Nederland zo klein is, zal het contingent scheppende kun stenaars altijd gering zijn. Bovendien trekt de Nederlander meer naar de Beeldende Kunst als hij naar kunst trekt dan naar Toneel, Ballet, Tele visie of Muziek. Er zijn ook weinig Nederlandse toneelauteurs, auteurs van filmskripts, omdat de vraag, en dus d? beicning, te gering is. In de tijd dat een T.V.-skript, een toneel stuk of radiospel kost, kan de auteui een boek schrijven, waarvan de op brengst hoger is. Beginners zullen het dus graag proberen met de „kunsten" die bekende auteurs te veel tijd, en dus geld kosten. 2. Bepaald niet. Het ideaal zou zijn dat de auteur een ijzersterke plot verzon en een T.V.-technicus (regisseur b.v.) het voor T.V. bewerkte. Als een en ander kan samengaan is dat ideaal. Op hef toneel ziet men dat vaker, in Amerika b.v. George S. Kaufman en Moss Hart. 3. Ik zie, voor bepaalde leergierigen, al tijd heil in alle opleidingen, maar waar in Amerika b.v. op vrijwel alle universiteiten het vak: schrijven voor dit of dat, wordt gedoceerd en het resultaat, artistiek gesproken, deplora bel is, kan een instituut om te leren schrijven alleen maar nut hebben om de techniek onder de knie te krijgen. Dit dilettant zal dan blijven steken in trucjes, terwijl de man met meer aanleg behoorlijk routine-werk zal kun nen leren leveren. Kunst is alleen te verwachten als de leerkrachten inspi rerende persoonlijkheden zijn en het talent van de leerling groot. 4. Daar de vraag daar nog groter is dan in ons land. nog veel meer dan wij. Zie de T.V.-kritiek in het buitenland die vrijwel gelijkluidend is als die welke in ons land in de bladen wordt opgenomen: dezelfde toon, dezelfde ontevredenheid. 5. Tot nu toe niet. Als er iets heel bij zonders kwam, zouden ze er even blij mee zijn als met onze goede Neder landse stukken, b.v. „Het Hemelbed" van Jan de Hartog dat op een gege ven moment in ongeveer dertig thea ters tegelijk liep. (Vervolg van pag. 2) een opgetrokken wenkbrauw een han deling, een verandering in de mise en scène. Televisie is een microscoop op het dagelijks leven, een sleutelgat, waardoor je bij je buren naar binnen kijkt. En de camera kiest voor je. In de stalles zie je totalen en je kiest zelf én wat je kiest vertaal je, kun je „hineininterpretieren", maar de camera interpreteert niet, ze registreert, on bewogen en feilloos, een hachelijke zaak voor een acteur, die het voetlicht niet vergeten kan. Ik denk, dat toneel dichter bij illusie staat, althans dat de t.v. de illusie als realiteit brengt. Maar in de stalles ben je er zelf bij, daar ruik je de schmink, daar spelen ze toneel, echt en bloedwarm. Tja, waar om moet ik eigenlijk praten over het verschil tussen een kat en een hond? Ze hebben allebei vier poten en het verschil is duidelijk, maar het onder woorden brengen....? Waarmee ik niet wil zeggen, dat t.v. en toneel als kat en hond leven. Waarom zou ik niet van beide mogen houden? Jan Willem Hofstra 6. Gezien de huiskamer lijkt stukken van een 60' tot 90' (minuten) wel de li miet. Het minimum dan 30'. 7. Opdrachten geven aan hen die be langstelling en talent hebben getoond. En de opdrachten hangen af van het budget.De T.V. doet in ieder geval niet minder dan het „Theater".. 8. Zeker. Dat blijken dan meestal auteurs te zijn die filmskripts kun nen schrijven In ons land en el ders komt men zo zoetjesaan tot de konklusie dat het z.g. „nieuwe" medium, zo oud is als de film. Alleen gebrek aan geld verhindert de T.V. even rustig te werken aan een T.V.- stuk als de filmregisseur met zijn ac teurs aan een film. De bijkomstigheid dat het kleine scherm soberheid van het aantal personages vraagt is slechts een bijkomstigheid. Over niet al te lange tijd staat ook bij T.V. alles „op de band". Wat de eigenlijke taak van T.V. is. aangepast aan haar karakter? De dadelijke en onmiddellijke repor tage, als dit geen pleonasme is. Al het andere kan door film worden ver vangen, en zal daardoor vervangen worden. 9. Een blad zou ook voor T.V., een bal let-, toneel-, cabaret-, muziek-, (ope ra-, ernstige-, lichte muziek) kritikus moeten hebben die, sterk visueel in gesteld, zowel de artistieke verdien sten als ook de technische verworver- heden zou moeten kunnen onderken nen. Daar dit wel een vrome wens zal blijven, zou men de man nooit moeten dwingen te kijken als hij er geen lust in heeft! 10. Gedeeltelijk beantwoord onder vraag 8. Zeker zijn de technische factoren overwegend Schrijven, voor welk ,.me- tie van techniek. Het verschil tussen een toneelstuk en televisiespel is even redig groot aan het verschil tussen het spelen voor toneel en T.V. Zoals het spel andere eisen stelt, zo ook de schrijftechniek. Driekwart (of daarom trent!) van de toneeltekst, kan bij T.V. gevangen worden in het beeld, dus b.v. door cameravoering en -instelling. De spreektechniek voor toneel en die voor T.V. is een totaal andere, hetgeen men in de schouwburgen tot grote el lende van iedereen die niet in de eer ste rijen stalles zit, dagelijks kan be merken! Zo ook he( gebaar, de geste, dat voor T.V. veel beperkter moet zijn dan voor toneel. Net zo de mimiek. En dan zijn er nog de imponderabilia zoals het verschil tussen een toneel- en een T.V.-persoonlijkheid. Iemand kan een groot toneelacteur zijn en het op het beeldscherm niet doen. terwijl omgekeerd een uitstekend T.V.-actrice alleen maar onbenullig blijkt te zijn zodra ze op een gewoon toneel moet spelen. Melchinger haalt als voorbeeld Maria Schell aan, die in Schillers „Ka- bale und Liebe" voor de film en T.V. uitstekend was en op het toneel vol strekt onvoldoende. Zij beheerste dus kennelijk de ene techniek wel, de an dere niet, en bovendien bleek haar persoonlijkheid wèl te spreken op film en T.V. en niet in de toneelzaal. Maar vraag 10 is zo veelomvattend dat een en ander zeker stof zal geven voor een dissertatie in een vak dat. helaas, nog steeds niet gedoceerd wordt aan al onze universiteiten: The aterwetenschap. Maar: „de zoete pijn der hoop is niet te doven" (Anth. Don ker)! Voor de AVRO werden de en quêtevragen beantwoord door re gisseur-dramaturg Theun Lammertse. 1. Ja; één van de belangrijkste oorza ken: het is voor het kleine aantal goe de dramatische auteurs in Nederland vooralsnog aantrekkelijker hun beste krachten te wijden aan het toneel. Het levert meer geld op en als het toneelstuk goed is. komt het tenslotte ook nog wel voor de televisie. 2. en 3. Meer dan elementaire kennis van en begrip voor het medium is ze- UIT DE ANTWOORDEN op de vragen 1, 3 en 4 inzake het tekort aan auteurs blijkt dat de geënquêteerden van mening zijn dat er een tekort is wegens gebrek aan toneeltraditie, het kleine taalgebied en de slechte honorering. Alle schrijvers geven in de antwoorden 3 en 4 meer of minder bedekt te verstaan dat talent niet geschapen kan worden en dat het streven naar „dramatische meesterwerken" van eigen bodem irreëel en illusoir is. Als men bedenkt dat het ontbreken van een toneeltraditie en een groot taalgebied niet geldt voor landen als Engeland, Duitsland en Frankrijk, waar niette min een tekort aan televisie-auteurs bestaat, dan blijkt dat het noodzakelijk verbeteren van de honorering in Nederland toch geen oplossing zal brengen. Wij kunnen hieruit concluderen dat verbete ring van de toestand gezocht moet worden in een nog betere internationale samenwerking, als de nationale niet beter kan ten minste. En voorts is er de oplossig van het lager stellen, van te starre artistieke eisen. Een „gewone" verhalende reportage, een stuk volkstoneel, een goed gespeeld verhaal, een documentair journaal, een voordracht; wellicht allemaal moeilijk realiseerbaar, maar dichter bij de mogelijkheden blijkbaar van eigen Neder landse talenten dan toneelstukken. Bovendien wie zou er klagen als er weinig Nederlandse stukken opgevoerd worden De auteurs niet, die krijgen van het echte toneel betere honoraria. De kijkers niet, want die krijgen nu stukken uit de wereldlitteratuur. Wat onze vraag inzake de televisierecensenten betreft zijn de antwoorden uiterst beminnelijk en helder. Zij variëren van het verlangen naar een superspecialist tot „een zuiver instinct voor wat echt en onecht is", van een professioneel weten tot een zuiver menselijk aanvoelen. Ons dunkt dat de aanwezigheid van het laatste een minimum voorwaarde is. Als daaraan is voldaan zal 't gemis aan dê onmogelijke superspecialist nooit doorslaggevend kunnen worden. De overige vragen zijn feitelijker en spreken voor zichzelf. Het is bijzonder verheugend dat de geënquêteerden zo grondig op onze vragen hebbe willen ingaan, zodat de kijkers nu eens achter de schermen kunnen lezen (daar hebben ze de krant vooren de lezers achter de schermer, kunnen kijken (dat danken ze aan de televisie ker nodig, maar deze kan het beste verworven worden door samenwer king met een televisieregisseur. Een opleiding van, of school voor televisie schrijvers lijkt voorlopig in Nederland nog moeilijk te verwezenlijken. 4. Ja en nee; aan een televisiespel in landen als Engeland en Amerika wor den andere eisen gesteld als aan een televisiespel in een land als Duitsland. Een televisiespel in de angelsaksische landen heeft veelal geen andere pre tentie dan die van een dramatische re portage: de Duitsers zoeken, zoals wij hier, naar dramatische meesterwerken en die zijn er niet zo veel. 5. In principe wel, maar daar blijft het bij mijn weten ook bij. 6. Dit is sterk afhankelijk van de aard van het werk. Een uur tot anderhalf uur is in het algemeen een goede tijdsduur, maar vele uitzonderingen bevestigen hier de regel. 7. Opdrachten geven en contact zoeken met auteurs; tot nu toe was het re sultaat vrij onbevredigend (zie ook antwoord 1 8. Zeker, maar geen auteur in Neder land heeft zich in dit vak al zo be kwaamd dat wij van hem kunnen spreken als van een specifiek televi sie-auteur, zoals deze in Engeland en Amerika zijn; daar bestaat de Neder landse televisie waarschijnlijk ook nog te kort voor. 9. Dat ze een zuiver instinct hebben voor wat echt en onecht is; wat het televi sietoneel betreft dat ze, wanneer ze moeten oordelen over produkties van stukken die behoren tot de zogenaam de wereldlitteratuur, eruditie bezit ten. Voorts een enorm relativiteitsbe sef, zowel wat henzelf als hun patiën ten betreft. 10. Dit is nog steeds geen uitgemaakte zaak. Beide media hebben eigen mo gelijkheden en richten zich op verschil lende wijze tot 't publiek, maar ik ben niet in staat binnen het bestek van de ze enquête er een zinnig antwoord op te geven. Theun Lammertse De man, die wereldmelodieën als I love Paris", „Night and Day", „Begin the Beguine" en hon derden andere geschreven heeft, componeert niet meer. Cole Porter, sinds 1954 weduwnaar, pro- heert met behulp van twee krukken te wennen aan het gebruik van een kunstbeen. Hij is vrijwel een kluizenaar geworden. Hij woont in het dure Waldorf-Astoria Hotel, waar ook zijn vleugel staat. Er staan nog een paar piano's in zijn land huis, maar de tenger gebouwde 67-jarige miljo nair (Porter erfde een fortuin en verdiende er toen nog een met zijn muziek) heeft die al in maanden niet meer aangeraakt. Vier middagen per week wordt hij naar een ziekenhuis gereden, waar hij met zijn kunstbeen leert, omgaan. In april 1953 werd hij geopereerd, omdat hij sedert 1938, toen hij beide benen brak bij een val van een paard, ondraaglijke pijnen leed. Voorts gaat hij elke vrijdagmiddag naar zijn landhuis in de Berkshire-bergen om daar het weekeinde door te brengen. Zo gaat het maand in maand uit. Cole Porter, die vroeger in de theaterkringen van New York zelden ontbrak, die na premières altijd te vinden was in de kleine, selecte gezel schappen, die de cabarets bezochten, eet nu alleen nog thuis en Broadway ziet hem niet meer. Nooit heeft hij meer dan hvee of drie vrienden tegelijk in zijn huis, want de conversatie zou hem anders te veel vermoeien. In gesprekken vraagt hij nog maar zelden naar wat er zich op Broad way af.speelt. TOCH krijgt hij nog vele aanbiedingen, maar de energie, waarmee hij zijn eerste operette op tienjarige leeftijd schreef, lijkt geheel uitgeput. Zijn vrienden zeggen, dat de enige uiting van belangstelling voor zijn eigen werk, bittere spijt is dat hij in een zwak ogenblik het gebruik van een van zijn melodieën voor een bieradverten tie op de televisie heeft toegestaan. Niette min luistert Porter noc-it naar de radio en kijkt hij slechts zelden naar televisiepro gramma's. Alleen zijn vrienden worden dagelijks achtervolgd met de bieradverten tie. waarin het liedje voorkomt, het be roemde „Let's do It", maar op woorden, die een bepaald merk bier aanprijzen. COLE PORTER werd op 9 juni 1893 bij het stadje Peru. in de staat Indiana, ge boren als zoon van een rijke hereboer. Zijn grootvader liet hem een fortuin van een miljoen dollar na. Voordat de jongen zes jaar oud was, speelde hij viool en piano en hij maakte al versjes, toen hij nog maar nauwelijks had leren praten. Toen hij tien was. schreef hij „Song of the Birds", een operette, en drie jaar later „The Bobolink Waltz". De firma, die het stukje uitgaf, wist niet. dat de componist een kleine jongen was. Zijn grootvader ergerde zich danig aan Cole's tijdverdrijf en zond hem naar de universiteit om rechten te studeren. Hij Flann O'Brien, At Swim-two-birds - Mc Gibbon and Kee, London Kingsley Amis, Take a Girl like You - Victor Gollancz, London TOEN „AT SWIM-TWO-BIRDS" in 1939 voor het eerst verschenen was, hebben weinigen het opgemerkt. Een van dege nen die er dadelijk iets goeds over te zeg gen had was James Joyce, die zich zel den voor andermans werk interesseerde, maar die bij Flann O'Brien de invloed van zichzelf ontdekt moet hebben. Verge zeld van zijn nagelaten aanbeveling is het boek nu in een tweede uitgave versche nen, en heeft meer aandacht getrokken dan de vorige keer. Of de Nederlandse le zer ook van deze „true comic spirit" kan profiteren, hangt in de eerste plaats af van de mate waarin hij vertrouwd is met de Engelse taal en de Ierse mentaliteit. De eerste lezing van At Swim-two-birds zal velen tamelijk moeilijk vallen. Niet dat O'Brien het voorbeeld van Joyce zo ver volgt dat hij eigen woorden gaat ma ken, maar zijn keuze uit de bestaande vocabulaire is uitgebreid en soms heel on gewoon; bovendien zijn zijn vondsten in veel gevallen meer verbluffend dan ver heugend wanneer men ze niet in de Ierse traditie weel te zien. DE VORM VAN HET BOEK is dat een tweede ik van de auteur vertelt hoe hij een boek aan het schrijven is over een zekere Dermot Trellis die een boek schrijft dat wil zeggen; hij vertelt zowel over zich zelf en over zijn ervaringen in Dublin als over die gefingeerde tweede schrijver en over diens personen, en in derde instantie worden dan bovendien de personen die Trellis voor zijn boek ontworpen heeft zo zelfstandig, dat zij zich op hun schepper gaan wreken voor al het onaangenaams dat hij ze heeft laten ondervinden. Het ver haal speelt zich dus af in verschillende werelden, aan de ene kant een realistische van O'Brien zelf, aan de andere een le gendarische oud-Ierse wereld van helden en x-euzen, en daartussen een gemengde wereld van realistische en legendarische gebeurtenissen. O'Brien maakt het niet in gewikkelder dan nodig is, en geeft telkens duidelijk aan in welke van zijn werelden wij ons bevinden, maar het blijft moeilijk om hem te volgen zolang men zich niet bevrijd heeft van alle gebruikelijke ver wachtingen van wat er in een roman zou kunnen gebeuren. Wanneer dat ten slotte gelukt is, ontdekt men inderdaad fantas tische komedie genoeg voor tien gewone romans, en wanneer men eenmaal het ge voel ontwikkeld heeft voor de toepasselijk heid ervan op een leven dat men alleen uit de Ierse litteratuur kent, lijkt het .steeds beter mogelijk om een soortgelijke visie te beproeven op het leven waaraan men gewend is. De relaties tussen de twee de ik van de schrijver en zijn oom die hem verwijt dat hij niet genoeg studeert, de Dublinse kleine middenstanders die geboren zijn uit de verbeelding van Der mot Trellis, de verhalen van de reus Finn MacCool. het proces tegen Trellis waar bij de rechters zelf als getuigen optreden dat zijn allemaal voorbeelden van de hoogst mogelijk geconcentreerde komedie. Het is soms een beetje vermoeiend om aan bijna iedere zin weer een grap of een parodie te kunnen ontdekken, maai de vindingrijkheid en verbeeldingskracht van O'Brien zijn ten slotte groot genoeg om de lezer telkens na een korte rust nieuwe energie te geven. HET NIEUWE BOEK van Kingsley Amis stelt dergelijke problemen niet. Het vertelt recht.-toe recht-aan de geschiedenis van een jonge leraar genaamd Patrick Standish die verliefd wordt op Jenny Bunn en haar gra g de zijne zou maken zonder met haar te trouwen; Jenny verzet zich lang, maar geeft tenslotte toe, of staat tenminste op het punt van toegeven wan neer het boek ophoudt. Het is een goede anti-romantische liefdesgeschiedenis. Ener zijds brengt Amis bij beide partijen de ge- Cole Porter aan zijn vleugel in zijn „gou den jaren". Hij heeft steeds met nadruk alle artistieke humbug rond zijn werk afgeweerd. „Ik heb geen inspiratie nodig om te componeren; het is mijn beroep, het is „business". studeerde aan Yale en Harvard. De rector van Harvard had hem al enige tijd gade geslagen, toen hij hem bij zich riep en zei: „Je hoort niet bij ons. Je hoort op de muziekschool van Harvard en ik vermoed, dat je daarna op Broadway wel je weg zult vinden." Meer aanmoediging had Cole Porter niet nodig. Hij ging in 1915 naar de muziekschool en bekwaamde zich daar vol ledig in de compositietechniek en hai-mo- nieleer, waarna hij aan de Schola Canto rum in Parijs contrapunt ging studeren onder Vincent d'Indy. TUSSEN ZIJN JAREN aan Harvard en l'n Parijs was Porter nog vrijwilliger bij het Franse Vreemdelingenlegioen. Op veld tochten sjouwde hij met een vreemd soort instrument op zijn rug, dat hij zelf had geconstrueerd. Het leek op een miniatuur piano, maar het had ook veel van een cither en een clavecimbeltje. Dat was vreemd, zelfs voor het Vreemdelingen legioen. Korte tijd later werd hij overge plaatst naar het geregelde Franse leger, waar hij als artillerie-instructeur voor Amerikaanse vrijwilligers optrad. Of die overplaatsing iets met het vreemde instru ment te maken had, vermeldt de geschie denis niet. PORTERS eerste succes op Broadway kwam kort na de oorlog in 1919 met zijn musical „Hitchy-Koo of 1919", waarvan de melodie ,.An old-fashioned Garden" nog steeds een van de „klassieken" in de popu laire muziek is. Daarna keerde hij terug naar Parijs, waar hij in het huwelijk trad met een Amerikaanse schone, Linda Lee Thomas. In die tijd stond zij bekend als „de twintigste-eeuwse Helena van Troje". Het succes liet. hem daarna niet meer in de steek. Broadway-musicals en films wa ren doorspekt met Cole Porter melodieën en naar schatting heeft hij er wel vijf honderd geschreven. De meeste daarvan dragen het onmiskenbare Cole Porter stem pel: knappe teksten en puntige muziek. Porter schitterde in de meest uiteenlopende genres en het is verbluffend, dat de schrij ver van het ondeugende „I#et's do it, let's fall in Love" dezelfde is a/s de componist van „harde" nummers als „Night and Day" en „Begin the Beguine". Zal Porter ooit weer tot schrijven en componeren komen Zijn vrienden, die de hoop nog niet hebben opgegeven, wijzen er op. dat hij zijn beste werk heeft gemaakt in de periode 19331948. toen hij hevige pijn leed en eenentwintig operaties aan zijn benen moest ondergaan. (UPI) voelens van de liefde op ware grootte in het spel; hij laat zich niet verleiden tot cynisme over Standish op grond van diens beperkte willigheid om zich aan de liefde te onderwerpen, en hij heeft geen enkele reden om ongelovig te worden over de op rechtheid van Jenny, die het onbevangen trouwlustige type vertegenwoordigt. An derzijds gunt hij zijn lezer geen illusies over de manier waarop hun liefde zich ontwikkelt en over de omstandigheden er van. Men kan het boek opvatten als een studie van het moderne liefdeleven in se- mi-intellectuele Engelse kringen, met zijn beschrijving van woeste partijen en slip pertjes in de stad. Uit een iets andere hoek gezien, en iets minder persoonlijk ver trouwd aan de lezer, zou Standish zich al gauw voor gaan doen als een vervelende leegloper van de tweede rang; het is al leen doordat wij hem van binnen te zien krijgen dat wij gedwongen zijn onze eigen leeglopersnaturen in hem te herkennen en hem dus min of meer als volwaardig moe ten accepteren. Hij is niet een mens van bijzondere kwaliteiten, tenminste die toont hij niet in de loop van dit verhaal; maar hij wordt daar des te geloofwaardiger door. EEN ZEKER MISNOEGEN, of een ze kere teleurstelling over het aanzien van het moderne liefdeleven die Amis op zijn lezer overbrengt, wordt vervolgens goed gemaakt door de grappigheid van veel van de scènes. Het is niet allemaal even overtuigend grappig. Amis maakt het zich soms te makkelijk, en schrijft leuke ge voelige dingen over de gedachten van Jen ny Bunn die teveel gewone Britse humor zijn om enige indruk na te laten; maar zijn beste vondsten zijn uitstekend, zoals bijvoorbeeld in zijn geheel het karakter van Standish' vriend Graham die nooit weet hoe hij met vrouwen om moet gaan. Het zou Amis' werk waarschijnlijk goed doen als hij het compacter en critischer kon schrijven, maar onderhoudend is het genoeg, en de manier waarop hij zijn eigen waarderingen door zijn onbevooroor deelde waarnemingen heenwerkt zonder er gens iets op te dringen, lijkt in principe niet veel meer te verbeteren. S. Af.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 17