Vestdijk's Een moderne
Jixanse
I VINCENT VAN DER VINNE JANSZ.
DE BEPROEVING DER ZEKERHEDEN
meuwe
romans
ZATÉRDAG 14 JANUARI 1961
Erbij
PAGINA TWEE
N.LU. R05E
PSYCHIATER
Onze tuin- en kamerplanten
die veelal betrekking hadden op be
paalde gebeurtenissen, zoals de „Be
ëdiging van het Regeringsregle
ment" op 5 september 1787, welke
plechtigheid op de Grote Markt
plaats had, of een schokkend evene
ment als de brand aan de Zomer-
vaart, aquarelleerde hij bloemstuk
ken voor de Haarlemse bloem
kwekers.
figuren is voortreffelijk weerge
geven.
Brand was in die jaren wel één
van de meest opwindende gebeur
tenissen en Vincent was er steeds
met zijn schetsboek bij. Als het
Maagdenhuis aan de Spanjaards
laan in vlammen opgaat maakt hij
er een tekening van en in het Frans
Halsmuseum hangt, behalve een
bergachtig landschap, een schilderij
van de brand van de Kruismolen
aan de Zijlweg.
VINCENT VAN DER VINNE
was zeker geen groot kunstenaar.
Hij zal zich zelf ook niet zo gezien
hebben. Hij zette voort wat zijn
vader en grootvader gedaan had- §1
den: op eerlijke en trouwhartige Hj
wijze hun eigen tijd uitbeelden zon- H
der zich te verdiepen in de diepere §1|
regionen die zich onder de uiter- §1
lijke verschijningsvormen bevinden. 1=
Maar op de traditionele wijze waar-
op in de achttiende eeuw getekend §H
en geschilderd werd, een beetje 11
bleek soms en wel heel braaf, wist Hf
hij toch een goed beeld te geven van
zijn tijd. Aan het eind van zijn leven §1
was hij enige jaren conservator van
Teyler's.
Otto B. de Kat
S. Elte
Dalend bioscoopbezoek in
Engeland door de televisie
WAAROM ONDERBRAK de jonge ban
kier Olivier „een moderen Antonius,"
zoals Vestdijk hem in de titel van zijn
jongste roman (uitgave De Bezige Bij)
heeft gepresenteerd op die beslissende
schemeravond plotseling zijn taxirit, in de
sinister-verlaten nieuwe buitenwijk van de
grote stad, waar hij heg noch steg weet?
Waarom veroorloofde hij zich het studen
tikoze grapje de schijn aan te nemen dat
hij de chauffeur niet wilde betalen? Of
was dat geen grap en wds het geen schijn?
Met deze kwasi-achteloos aangeslagen ak
koorden van onzekerheid opent Vestdijk
thematisch zijn „roman" over de beproe
vingen van een tot rechtschapen burger
verkleinde, moderne Antonius, die met de
Heilige van die naam alleen de beproe
ving, niet de heiligheid althans niet
meer dan de tot „zondeloze" onberispe
lijkheid geseculariseerde „heiligheid"
gemeen heeft. Men moet bij Vestdijk op
de details letten, op de „trefwoorden" en
sleutelmotieven: porseleinrijden, katten
met fonkelende ogen, gele huizen, vrouw
en kinderen, pegels van een berijpt bos
dat zijn, om er maar enkele te noe
men, psychische blikvangers, die het the
ma inleiden en tot het einde toe gevari
eerd worden met een onvergetelijke vir
tuositeit. Let men daarop, dan weet men
al gauw dat de jonge bankier Olivier
verdwaald is geraakt in een labyrint. Hij
is „iets" verloren, hij zoekt iets, maar
weet niet wat. Hij zoekt het punt waar
hij van de onproblematische weg afraak
te, tegen wil en dank mag men wel aan
nemen. Want Olivier is een nuchter man,
redelijk intelligent en zeker niet in staat
tot wilde fantasieën of geloof in buitenna
tuurlijke machten. Of overschat onder
schathij zichzelf te dien aanzien? In
ieder geval is er twee jaar na de dood
van zijn vrouw en (let wel) kinderloos
gebleven huwelijk een fataal moment ge
komen waarop zijn Psyche de doos van
Pandorra opende. Niet uit nieuwsgierig
heid naar het bedreigende en boosaardige.
Misschien uit een duistere drang naar
zelfkwelling, die aan schuldgevoelens zou
kunnen worden toegeschreven. Misschien
ook uit een existentiële noodzaak tot zelf
bevestiging en zelfredding. Misschien wel
uit een onbewuste roekeloosheid, zichzelf
op het spel te zetten en in een halfbeha-
gelijke mengeling van verbazing en schrik
toe te zien hoe ver men beproevenderwijs
kan gaan zonder zich in de afgrond van
de zinsverbijstering te storten. En mis
schien wel want er is in deze roman
sprake van een „polydiagnose" door
een acuut geworden complex van dl deze
mogelijkheden. En dan zijn er bovendien
nog motieven denkbaar als „tekorten",
gemis, onbevredigd geluks- en liefdes
verlangen, minderwaardigheidsgevoelens,
sluimerende sadistische neigingen men
heeft in zo'n geval „l'embarras du choix"
als men tenminste wil kiezen.
HOE DAN OOK, er is in Oliviers le
venspatroon een steek gevallen van de
twijfel aan de onbetwistbare zekerheden
van de „realiteit" en dat is voldoende om
het hele weefsel van zijn voorstellingen
aan te tasten en hem dóór de gaten er
van heen in het volstrekt onzekere te doen
staren, „nergens heen, niet helemaal dro
merig, ook niet helemaal ingespannen".
Afgezien van het ogenschijnlijk onbedui
dende voorval bij de taxi begint „het" in
een winters-berijpt bos, waar Olivier ach
ter een berk een vrouwengestalte ziet
of meent te zien. Want het is niet te
zeggen of hier sprake is van een halluci
natie dan wel van een reële verschijning.
Deze gehele roman balanceert met een
grimmige luchtigheid op de haardunne
grens van het redelijk-onmogelijke en het
a-rationeel-mogelijke, van zinsbegooche
ling en demonie, van waanvoorstelling en
hyper-sensitieve waarneming van een
schrikbarende werkelijkheid. De deforma
tie van de „vertrouwde" realiteit, een aan
vang nemend met de verschijning in het
wifiterse bos, vertoont zich in de loop van
het verhaal in al driester, afgrijselijker
vormen. Het wordt een ware invasie van
duiveltjes, monsters en kwelgeesten zelfs
het, overigens amorfe, varken van de Hei
lige Antonius ontbreekt niet die de
onberispelijke Olivier, deze moderne
Antonius, belagen in» steeds hachelijker
situaties. Men zou tot het zestiende- en
zeventiende-eeuwse „Maniërisme" moeten
teruggaan, tot de half-visionaire, half-ge-
calculeerde monstrueuze desintegratie van
het wereld- en levensbeeld, om afge
zien van de moderne schilderkunst een
„stupore", een koele verbijstering, aan te
treffen die vergelijkbaar is met de beproe
vingen, die Vestdijk schrijver van „Het
vijfde zegel", de roman over El Greco!
zijn Olivier doet ondergaan. Oliviers er
varingen en dat maakt ze des te on
heilspellender zijn niet panisch. Ze na
deren, door een fluittoon aangekondigd,
de grens van de angst en overschrijden
deze slechts in een enkele crisispassage:
zodra de bestaanstwijfel, de super-onzeker -
Simon Vestdijk
maakt, waartegen zijn stoïcijnse „nuchter
heid" machteloos is (in het hoofdstuk „Af
geslagen aanval"). Daarbij vergeleken zijn
de experimenten, die Olivier zich aanvan
kelijk temidden van Het straatgewoel ver
heid zich van Olivier heeft meester ge-
oorlooft door gezichten op een weerzin
wekkende wijze vertekend te zien en tafe
relen op te roepen die genoegdoening
moeten verschaffen aan heimelijke verlan
gens naar een onbetreden erotische zone,
nog maar een kleinigheid tenzij ook dit
alles tot een zich ontpoppende tweede wer
kelijkheid moet worden gerekend.
MET ZIJN „exploratie van zekere mo
gelijkheden" waagt Olivier .zich .al verder
in het mogelijk-onmogelijke, in het onwer-
kelijk-werkelijke, waarbij het in het on
zekere blijft of hij het slachtoffer is van
De Duivel dan wel van zijn duivel. De
argeloze geest van Olivier heeft zich voor
dien met speculaties over Goed en Kwaad,
God en Duivel, over hun scheidbaarheid
of onscheidbaarheid, stellig niet bezigge
houden. Maar sinds de doos van Pandor
ra werd geopend en de beproevingen hem
met wanstaltige verschijningen en huive
ringwekkende verschijnselen (een énkel
maal met gelukzalige ervaringen van be
lichaamde wensdromen) insluiten, is de
bezoekende confrontatie met een duivels-
betoverde wereld onvermijdelijk. Wat zich
aan hem voordoet is een „anti-heelal",
een kosmos van de disharmonie zou men
kunnen zeggen, opgeroepen door zijn on-
bewust-uitdagende correctheid, zijn on
problematische onberispelijkheid, zijn
vanzelfsprekendheid. De Heilige Antonius
werd door de Duivel beproefd op zijn
onwrikbaar Godsgeloof. Olivier echter on
dergaat een psychisch experiment met
zijn mogelijke demonieën, die zich in alle
staten van verschrikking aan hem voor
doen. Het du'ivelspakt, dat hij onwetend
getekend zou hebben, is een soort vrij
brief, die hem toegang verschaft tot het
labyrint der gedeformeerde voorstellingen
van een andere zijns-wereld, een mo-
gelijk-reële, die de diagnose van een gees
telijke storing twijfelachtig maakt en de
vraag doet rijzen of hier niet sprake is
van eenzelfde onthutsend binnendringen
van een onbekend-nieuw wereldbeeld in
het gewaarmerkt-oude, als zich tijdens
het Maniërisme voltrok.
IK HEB GETRACHT de proef op de
som te nemen en afbeeldingen van schil
derijen en fresco's uit de befaamde En
gelsburg te Rome erop nageslagen. Ik
heb mijn indrukken van Michelangelo's
„Laatste Oordeel", van zijn „terribilita",
van zijn „maniera" zoals zijn biograaf
Vasari deze geterroriseerde, getourmen
teerde expressies noemde van schilde
rijen voorts van Parmigianino, Martini,
Trevisan en Tibaldi, vergeleken met de im
pressies die deze „moderne Antonius" in
me wekten. De overeenstemming was,
soms tot in details, treffend, zonder dat
hier, al zal Vestdijk van deze „paralogi-
sche visioenen" wel niet onkundig zijn,
van „invloed", laat staan van navolging
kan worden gesproken. De gelijkenis is
trouwens alleszins verklaarbaar: al deze
gehanteerde belevenissen, al deze beproe
vingen, die „gemiddelde mens"-Oüvier te
doorstaan krijgt in een „bezeten wereld",
vertonen de tekenen van een gebroken
wereldbeeld, van een crisis der menselijke
zekerheden, van eenzelfde aard als de
„stupore", die zich onweerstaanbaar aan
de laat-renaissancistische mens opdrong.
Waarmee ik maar wil zeggen: deze Oli
vier is als geseculariseerde en geactuali
seerde Antonius in hoge mate modern en
als zodanig een „omgekeerde heilige" in
een „anti-heelal".
DAT BETEKENT NIET dat Olivier dui
vels is: van liefde, mensenliefde, deernis,
verlangen om te redden, te behoeden en
Spr£EKUuP 2-3
...i. n.<i<
W&sMi
te verlossen, zijn deze groteske en bizarre
ervaringen allerminst gespeend. Zelfs
komt hij zichzelf eenmaal voor als een
verlosser, wat men zowel aan hoogmoed
als aan liefde kan toeschrijven: „poly
diagnose" is aan Vestdijks roman niet
vreemd. Vestdijk stelt „het geval", hij
geeft alle mogelijkheden daarvan een
kans. Aan de lezer om, als hij daaraan
behoefte gevoelt, zijn conclusies te trek
ken en zodoende misschien tot de conclu
sie te komen dat er geen conclusie is.
Vestdijk beëindigt zijn roman althans
na een voortreffelijk gecomponeerde te
rugkeer tot het punt van uitgang (het be
rijpte bos) met een open einde: de
„genezen" Olivier ontvlucht een tuin,
waar onverhoeds de groene duiveltjes
weer opduiken en „als een haast plastisch
afgewogen groep" samendrommen. Zijn,
ze in, dóór deze plastiek onschadelijk ge
worden? Olivier „kon niet anders denken
dan dat ze daar 'altijd zouden blijven
staan" aldus de slotzin. Niet het slot
akkoord: denken is niet almachtig. En de
beproevingen van een „moderne Antonius"
zijn onberekenbaar, zoals Vestdijks Oli
vier aan den lijve ondervond. Mijn oor
deel over deze roman? Voor de vluchtige
lezer onleesbaar. Voor de vooringenomen
1 ezer onaanvaardbaar. Voor de goede ver
staander een meesterlijke groteske van
een zeer actuele situatie, die zich niet tot
het al dan niet „psychopathologische ge
val" van deze éne Olivier beperkt. Wie
zich op de vlakte wil houden kan nog zeg
gen: een virtuoos-navrant spel met de mo
gelijkheden van het onmogelijke.
C. E. Dinaux
INSPIREER ONS tot schrijven, neem
niet zelf de pen ter hand", heeft, in de
achttiende eeuw, een ijdële tweederangs
auteur tegen zijn bewonderaarsters ge
zegd. De Franse boekenmarkt der laatste
maanden bewijst dat deze raad door
de vrouwen meer dan ooit in de wind
geslagen wordt. Terecht, want daaraan
danken wij o.a. de bijzonder zuiver ge
stemde, poëtische roman „Le sixième
jour" (uitg. René Julliard) van de in Egyp
te geboren Mevr. Andreé Chedid. Het
heeft weinig gescheeld of „Le sixième
jour" had de Prix Fêmina gekregen. In
de voorlaatste ronde had Mevr. Chedid
evenveel stemmmen op zich verenigd als
de winnares. Haar roman, die de afme
ting heeft van een lang verhaal, munt
uit door eenvoud van compositie, teder
heid van gevoel en sierlijkheid van ex
pressie. Het eenvoudige drama dat zich
afspeelt aan de oevers van de Nijl, in een
dorp van fellahs en een volksbuurt in
Cairo is Oosters door de plaats van
handeling, de personages in armoede
levende mensen uit het Egyptische volk
en hun houding tegenover hun levenslot.
Het is algemeen menselijk door het
hoofdthema: de onverzettelijkheid der
moederliefde.
TIJDENS EEN cholera-epidemie tracht
een grootmoeder, Om Hassan, op alle
mógelijke manieren haar besmet klein
kind, Hassan, te redden. Volgens het volks
geloof geneest een zieke definitief als hij
de zesde dag nadat de ziekte zich heeft
geopenbaard nog in leven is. De auteur
verhaalt op zeer gevoelige wijze de po
gingen die Om Hassan in het werk stelt
om haar kleinzoon deze tijdslimiet, de
grens tussen leven en dood, te doen over
schrijden, waarbij- zij meer vertrouwt op
haar liefderijke zorg dan op de hulp die
de wetenschap zou kunnen bieden. Met
de hardnekkigheid en de wilskracht van
haar moederinstinct vecht Om Hassan te
gen het lot. Zij verbergt Hassan voor de
verklikkers die een premie krijgen voor
elke zieke die zij opsporen en daar het kind
eens "het verlangen had geuit de zee te
zien, slaagt zij erin hem ongemerkt aan
boord te brengen van een feloek, waar zij
verwacht dat het wonder zal geschieden.
Als dé zon van de zesde dag opkomt bo
ven de Nijl sterven beiden. „Le sixième
Bij de afbeelding hieronder:
„Manpadslaan" door Vincent van der
Vinne Jansz.
(Gemeente Archief, Haarlem)
Azalea's zijn prachtige kamerplanten.
Bij een goede verzorging kunnen ze ook
elke winter of elk voorjaar bloeien, maar
men moet ze niet te vroeg in de normaal
verwarmde kamer zetten. Als het een
vroegbloeiende soort is kan ze nu wel in
de warme» kamer, maar als u haar verle
den jaar in maart pas bloeiend kreeg,
wacht dan nog rustig tot eind februari
alvorens haar in de normaal warme woon
kamer te zetten. Trouwens als ze daar
eenmaal staat zal men veel moeten
sproeien; de atmosfeer is er veel te droog
en elke dag moet men het blad even met
lauw water overnevelende bladeren zul
len anders bruin worden en verloren gaan
en dan is de eigenlijke sierwaarde van de
plant ook weg. Naast de bloemknoppen
ontwikkelen zich van die kleine groene
scheutjes; dat zijn de diefjes zegt de bloe
mist en die trekken al het voedsel tot zich
wat voor de bloemknoppen bestemd is
en die moet men dus met een schaartje
wegknippen. Dat doet men alleen vóór de
bloei; als ze eenmaal bloeien en vooral
na die tijd moet men ze laten groeien,
want tenslotte zijn zij het die voor de
nieuwe bloemknoppen van een volgend
jaar moeten zorgen.
G. Kromdijk
OP 15 JANUARI 1811, dus mor
gen 150 jaar geleden, overleed te
Haarlem de schilder Vincent van
der Vinne Jansz. Dat Janszoon
teas geen overbodige toevoeging aan
zijn naam, want zowel zijn groot
vader Vincent, als zijn vader Jan
waren bekende kunstschilders. Zij
waren allen landschapschilders en
zij waren dat vooral in de zin van
landschapportretteerders. De topo
grafie stond op de eerste plaats. De
grootvader en vader maakten bui
tenlandse reizen; de eerste voer de
Rijn op tot Bazel en het relaas van
deze reis legde hij vast in een merk
waardig geïllustreerd manuscript
getiteld: „Dagelijkse Aentekeninge"
gedateerd 1652, dat zich in het ge
meente-archief van Haarlem be
vindt. In de tekeningenverzameling
van Teyler's Stichting zijn teke
ningen van Jan van der Vinne, waar
uit we leren dat hij lang in Enge
land is geweest en onder andere
Windsor Castle en een gezicht op
de Theems tekende.
VOOR ZOVER BEKEND was
onze Vincent meer honkvast dan
zijn vader want bijna alles wat men
van hem zien kan in het gemeente
archief en bij Teyler's betreft de
stad Haarlem en de nabijgelegen
omstreken. Hij werd op 13 januari
1736 te Haarlem geboren, was leer
ling van zijn vader en werd in 1754
lid van het Haarlemse schilders
gilde. Behalve veel stadsgezichten,
Hij behoorde verder tot de toen
zeer in trek zijnde behangselschil
ders. In verscheidene Nederlandse
beschrijvingen spreekt men van
ontwerpen voor tapijten die Vincent
van der Vinne zelf uitgevoerd zou
hebben. Dit lijkt mij zeer onwaar
schijnlijk en deze dwaling komt ver
moedelijk voort uit de foutieve
vertaling van het Duitse Tapete wat
behangsel betekent.
UIT ALLE GEGEVENS blijkt
wel dat Vincent zijn gave als schil
der en tekenaar vrijwel uitsluitend
in dienst heeft gesteld van opdracht
gevers. Hij heeft zowel de belang
rijke gebeurtenissen als de faits di
vers in zijn waterverf of sepiateke-
ningen vastgelegd en was een
nauwgezet kronikeur van zijn tijd.
Binnen dit kader wist hij echter zijn
fijnzinnig kunstgevoel en scherpe
opmerkingsgave te ontplooien.
De groepering van de mensen
menigte die vol spanning en in
grote opwinding de brand aan de
Zomervaart bijwoont is zeer leven
dig en de actie van de afzonderlijke
jour" is zeer fijn van toon en treft door
de sfeer, het schilderachtige detail, de
zuiverheid der gevoelens van dé „eenvou-
digen van geest" en ook door de volks
humor, geuit door de potsenmaker Ok-
kasionne, die met zijn gedresseerd aap
je op zijn schouder, door zijn narrenfanta
sie en zijn gezond verstand licht en don
ker in het verhaal in een juist evenwicht
brengt.
EEN GROTE TEGENSTELLING met
de eenvoud van „Le sixième jour" vormt
de jongste roman van Christine de Rivoy-
re „La tète en fleurs" (uitg. Pion). In
een razend tempo vlecht de auteur de veel
kleurige draden van haar verhaal door
een om ze echter telkens weer met gro
te handigheid te ontwarren. „La tête en
fleurs" siert de schouders van een jonge
Franse studente, Charlotte, die, dank zij
een beurs, een jaar studeert in de Ame
rikaanse Universiteitsstad Syracuse. Zij
komt terecht in het huis van de „abstract
expressionistische" schilder Tyran, een
egoïstische snob, wiens maïtresse zij wordt
dank zij de welwillende medewerking van
diens dochter Liz. Deze Liz, een dwaze
furie, is vol bewondering voor haar vader
en vol haat jegens Colibri, haar moeder,
een oud-actrice en alcoholiste, die alleen
nu en dan nog thuis komt om scènes te
maken. Rondom dat zonderlinge gezel
schap een warreling van studenten-bijfi
guren van blanke en zwarte huidskleur.
Wat de french girl Charlie in dat excen
trieke millieu beleeft, noteert Christine de
Rivoyre met schanderheid en geestigheid.
Dank zij haar schertsende toon en grap
pige stilistische trouvailles laten de vele
pikante "details een niet ai te sterke smaak
van morele onfrisheid na. De auteur is een
charmante en gezellige gids. Dq lezer
moet echter niet menen dat haar boek
hem het „echte" Amerika leert kehnen.
EVENMIN ZAL de Franse lezer Am
sterdam leren kennen uit „La lettre d'Am-
sterdam", (uitg. Robert Laffont) tweede
roman van Claude Cottaert. De hoofdstad
van ons land, en daarvan uitsluitend het
gedeelte dat topografisch aangeduid wordt
door het woord „walletjes", speelt in het
verhaal slechts een ondergeschikte rol.
Elke andere havenstad vóór het ijzeren
gordijn zou haar plaats in de roman kun
nen innemen: vandaar voeren zo menen
Marina, Jan en Lazslo, drie jonge mensen
uit het door Rusland bezette Polen de
schepen de vrijheid tegemoet. Ook de boer
derij van de Krollers in het Oosten van
ons land, waar zij een onderdak vinden,
is moeilijk als typisch Nederlands te
herkennen. Deze vaagheid, evenals die
van de beschrijving van het leven in Po
len en in een vluchtelingenkamp in Duits
land, zou men de schrijfster kunnen ver
geven, daar het er haar om te doen is
de tragiek te tonen van ontwortelde jonge
mensen in een wereld zonder hoop. Over
dat onderwerp bestaat reeds een uitgebrei
de litteratuur. De auteur heeft ons er niet
van kunnen overtuigen dat het nodig was
daaraan „de brief uit Amsterdam" toe te
voegen.
OOK TEGEN DE ACHTERGROND van
oorlog Duitse bezetting van Grieken
land, verzet op Kreta, vrijheidsstrijd op
Cyprus speelt de handeling van de ro
man van Gabrille Cabuni, „Les lies sans
abord" (uitg. Robert Laffont) zich af. Op
deze zonovergoten eilanden doen de passie
der vrijheid en die der liefde de harten
ontvlammen. Beide zijn absoluut en dul
den geen beperking. Beide eisen hun of
fers. Primitieve hartstochten die hun ver
wezenlijking zoeken in omstandigheden
waarin de dood steeds dreigt. De liefdes
verwikkelingen van een jonge Griekse in
deze roerige tijden en vooral hun terug-
salg op de onderlinge verhouding van drie
onafscheidelijke verzetsvrienden worden
door de schrijfster op steeds onderhou
dende en dikwijls zeer spannende wijze
verhaald.
LONDEN De voortdurende achteruit
gang van het bioscoopbezoek in Enge
land, als gevolg van de telvisie, gaat nog
steeds door, hoewel het tempo daarvan
in 1960 kleiner is geweest dan in de voor
afgaande jaren. Dit jaar gingen er veer
tien percent minder mensen naar de film
dan in 1959. Vorig jaar bedroeg de af
neming van het bioscoopbezoek 20 per
cent. In het afgelopen jaar moesten 350
bioscopen sluiten, vergeleken met 440
in 1959. De opbrengst liep zes percent
terug, niet zo sterk dus als het bezoek.
Dit kwam door de hogere toegangsprijzen
en ook doordat er meer vraag was naar
duurdere plaatsen. De filmindustrie blijft
echter hoopvol. Men zal in de toekomst
meer rekening moeten houden met de be
hoefte aan kwaliteitsfilms. In het verleden
waren er miljoenen die blindelings naar de
bioscoop gingen, of de films goed waren
of slecht. Aan deze gewoonte heeft de te
levisie een einde gemaakt. Het publiek
is kieskeuriger geworden, hetgeen in cul
tureel opzicht een winst betekent.