Vestdijk's Een moderne Jixanse I VINCENT VAN DER VINNE JANSZ. DE BEPROEVING DER ZEKERHEDEN meuwe romans ZATÉRDAG 14 JANUARI 1961 Erbij PAGINA TWEE N.LU. R05E PSYCHIATER Onze tuin- en kamerplanten die veelal betrekking hadden op be paalde gebeurtenissen, zoals de „Be ëdiging van het Regeringsregle ment" op 5 september 1787, welke plechtigheid op de Grote Markt plaats had, of een schokkend evene ment als de brand aan de Zomer- vaart, aquarelleerde hij bloemstuk ken voor de Haarlemse bloem kwekers. figuren is voortreffelijk weerge geven. Brand was in die jaren wel één van de meest opwindende gebeur tenissen en Vincent was er steeds met zijn schetsboek bij. Als het Maagdenhuis aan de Spanjaards laan in vlammen opgaat maakt hij er een tekening van en in het Frans Halsmuseum hangt, behalve een bergachtig landschap, een schilderij van de brand van de Kruismolen aan de Zijlweg. VINCENT VAN DER VINNE was zeker geen groot kunstenaar. Hij zal zich zelf ook niet zo gezien hebben. Hij zette voort wat zijn vader en grootvader gedaan had- §1 den: op eerlijke en trouwhartige Hj wijze hun eigen tijd uitbeelden zon- H der zich te verdiepen in de diepere §1| regionen die zich onder de uiter- §1 lijke verschijningsvormen bevinden. 1= Maar op de traditionele wijze waar- op in de achttiende eeuw getekend §H en geschilderd werd, een beetje 11 bleek soms en wel heel braaf, wist Hf hij toch een goed beeld te geven van zijn tijd. Aan het eind van zijn leven §1 was hij enige jaren conservator van Teyler's. Otto B. de Kat S. Elte Dalend bioscoopbezoek in Engeland door de televisie WAAROM ONDERBRAK de jonge ban kier Olivier „een moderen Antonius," zoals Vestdijk hem in de titel van zijn jongste roman (uitgave De Bezige Bij) heeft gepresenteerd op die beslissende schemeravond plotseling zijn taxirit, in de sinister-verlaten nieuwe buitenwijk van de grote stad, waar hij heg noch steg weet? Waarom veroorloofde hij zich het studen tikoze grapje de schijn aan te nemen dat hij de chauffeur niet wilde betalen? Of was dat geen grap en wds het geen schijn? Met deze kwasi-achteloos aangeslagen ak koorden van onzekerheid opent Vestdijk thematisch zijn „roman" over de beproe vingen van een tot rechtschapen burger verkleinde, moderne Antonius, die met de Heilige van die naam alleen de beproe ving, niet de heiligheid althans niet meer dan de tot „zondeloze" onberispe lijkheid geseculariseerde „heiligheid" gemeen heeft. Men moet bij Vestdijk op de details letten, op de „trefwoorden" en sleutelmotieven: porseleinrijden, katten met fonkelende ogen, gele huizen, vrouw en kinderen, pegels van een berijpt bos dat zijn, om er maar enkele te noe men, psychische blikvangers, die het the ma inleiden en tot het einde toe gevari eerd worden met een onvergetelijke vir tuositeit. Let men daarop, dan weet men al gauw dat de jonge bankier Olivier verdwaald is geraakt in een labyrint. Hij is „iets" verloren, hij zoekt iets, maar weet niet wat. Hij zoekt het punt waar hij van de onproblematische weg afraak te, tegen wil en dank mag men wel aan nemen. Want Olivier is een nuchter man, redelijk intelligent en zeker niet in staat tot wilde fantasieën of geloof in buitenna tuurlijke machten. Of overschat onder schathij zichzelf te dien aanzien? In ieder geval is er twee jaar na de dood van zijn vrouw en (let wel) kinderloos gebleven huwelijk een fataal moment ge komen waarop zijn Psyche de doos van Pandorra opende. Niet uit nieuwsgierig heid naar het bedreigende en boosaardige. Misschien uit een duistere drang naar zelfkwelling, die aan schuldgevoelens zou kunnen worden toegeschreven. Misschien ook uit een existentiële noodzaak tot zelf bevestiging en zelfredding. Misschien wel uit een onbewuste roekeloosheid, zichzelf op het spel te zetten en in een halfbeha- gelijke mengeling van verbazing en schrik toe te zien hoe ver men beproevenderwijs kan gaan zonder zich in de afgrond van de zinsverbijstering te storten. En mis schien wel want er is in deze roman sprake van een „polydiagnose" door een acuut geworden complex van dl deze mogelijkheden. En dan zijn er bovendien nog motieven denkbaar als „tekorten", gemis, onbevredigd geluks- en liefdes verlangen, minderwaardigheidsgevoelens, sluimerende sadistische neigingen men heeft in zo'n geval „l'embarras du choix" als men tenminste wil kiezen. HOE DAN OOK, er is in Oliviers le venspatroon een steek gevallen van de twijfel aan de onbetwistbare zekerheden van de „realiteit" en dat is voldoende om het hele weefsel van zijn voorstellingen aan te tasten en hem dóór de gaten er van heen in het volstrekt onzekere te doen staren, „nergens heen, niet helemaal dro merig, ook niet helemaal ingespannen". Afgezien van het ogenschijnlijk onbedui dende voorval bij de taxi begint „het" in een winters-berijpt bos, waar Olivier ach ter een berk een vrouwengestalte ziet of meent te zien. Want het is niet te zeggen of hier sprake is van een halluci natie dan wel van een reële verschijning. Deze gehele roman balanceert met een grimmige luchtigheid op de haardunne grens van het redelijk-onmogelijke en het a-rationeel-mogelijke, van zinsbegooche ling en demonie, van waanvoorstelling en hyper-sensitieve waarneming van een schrikbarende werkelijkheid. De deforma tie van de „vertrouwde" realiteit, een aan vang nemend met de verschijning in het wifiterse bos, vertoont zich in de loop van het verhaal in al driester, afgrijselijker vormen. Het wordt een ware invasie van duiveltjes, monsters en kwelgeesten zelfs het, overigens amorfe, varken van de Hei lige Antonius ontbreekt niet die de onberispelijke Olivier, deze moderne Antonius, belagen in» steeds hachelijker situaties. Men zou tot het zestiende- en zeventiende-eeuwse „Maniërisme" moeten teruggaan, tot de half-visionaire, half-ge- calculeerde monstrueuze desintegratie van het wereld- en levensbeeld, om afge zien van de moderne schilderkunst een „stupore", een koele verbijstering, aan te treffen die vergelijkbaar is met de beproe vingen, die Vestdijk schrijver van „Het vijfde zegel", de roman over El Greco! zijn Olivier doet ondergaan. Oliviers er varingen en dat maakt ze des te on heilspellender zijn niet panisch. Ze na deren, door een fluittoon aangekondigd, de grens van de angst en overschrijden deze slechts in een enkele crisispassage: zodra de bestaanstwijfel, de super-onzeker - Simon Vestdijk maakt, waartegen zijn stoïcijnse „nuchter heid" machteloos is (in het hoofdstuk „Af geslagen aanval"). Daarbij vergeleken zijn de experimenten, die Olivier zich aanvan kelijk temidden van Het straatgewoel ver heid zich van Olivier heeft meester ge- oorlooft door gezichten op een weerzin wekkende wijze vertekend te zien en tafe relen op te roepen die genoegdoening moeten verschaffen aan heimelijke verlan gens naar een onbetreden erotische zone, nog maar een kleinigheid tenzij ook dit alles tot een zich ontpoppende tweede wer kelijkheid moet worden gerekend. MET ZIJN „exploratie van zekere mo gelijkheden" waagt Olivier .zich .al verder in het mogelijk-onmogelijke, in het onwer- kelijk-werkelijke, waarbij het in het on zekere blijft of hij het slachtoffer is van De Duivel dan wel van zijn duivel. De argeloze geest van Olivier heeft zich voor dien met speculaties over Goed en Kwaad, God en Duivel, over hun scheidbaarheid of onscheidbaarheid, stellig niet bezigge houden. Maar sinds de doos van Pandor ra werd geopend en de beproevingen hem met wanstaltige verschijningen en huive ringwekkende verschijnselen (een énkel maal met gelukzalige ervaringen van be lichaamde wensdromen) insluiten, is de bezoekende confrontatie met een duivels- betoverde wereld onvermijdelijk. Wat zich aan hem voordoet is een „anti-heelal", een kosmos van de disharmonie zou men kunnen zeggen, opgeroepen door zijn on- bewust-uitdagende correctheid, zijn on problematische onberispelijkheid, zijn vanzelfsprekendheid. De Heilige Antonius werd door de Duivel beproefd op zijn onwrikbaar Godsgeloof. Olivier echter on dergaat een psychisch experiment met zijn mogelijke demonieën, die zich in alle staten van verschrikking aan hem voor doen. Het du'ivelspakt, dat hij onwetend getekend zou hebben, is een soort vrij brief, die hem toegang verschaft tot het labyrint der gedeformeerde voorstellingen van een andere zijns-wereld, een mo- gelijk-reële, die de diagnose van een gees telijke storing twijfelachtig maakt en de vraag doet rijzen of hier niet sprake is van eenzelfde onthutsend binnendringen van een onbekend-nieuw wereldbeeld in het gewaarmerkt-oude, als zich tijdens het Maniërisme voltrok. IK HEB GETRACHT de proef op de som te nemen en afbeeldingen van schil derijen en fresco's uit de befaamde En gelsburg te Rome erop nageslagen. Ik heb mijn indrukken van Michelangelo's „Laatste Oordeel", van zijn „terribilita", van zijn „maniera" zoals zijn biograaf Vasari deze geterroriseerde, getourmen teerde expressies noemde van schilde rijen voorts van Parmigianino, Martini, Trevisan en Tibaldi, vergeleken met de im pressies die deze „moderne Antonius" in me wekten. De overeenstemming was, soms tot in details, treffend, zonder dat hier, al zal Vestdijk van deze „paralogi- sche visioenen" wel niet onkundig zijn, van „invloed", laat staan van navolging kan worden gesproken. De gelijkenis is trouwens alleszins verklaarbaar: al deze gehanteerde belevenissen, al deze beproe vingen, die „gemiddelde mens"-Oüvier te doorstaan krijgt in een „bezeten wereld", vertonen de tekenen van een gebroken wereldbeeld, van een crisis der menselijke zekerheden, van eenzelfde aard als de „stupore", die zich onweerstaanbaar aan de laat-renaissancistische mens opdrong. Waarmee ik maar wil zeggen: deze Oli vier is als geseculariseerde en geactuali seerde Antonius in hoge mate modern en als zodanig een „omgekeerde heilige" in een „anti-heelal". DAT BETEKENT NIET dat Olivier dui vels is: van liefde, mensenliefde, deernis, verlangen om te redden, te behoeden en Spr£EKUuP 2-3 ...i. n.<i< W&sMi te verlossen, zijn deze groteske en bizarre ervaringen allerminst gespeend. Zelfs komt hij zichzelf eenmaal voor als een verlosser, wat men zowel aan hoogmoed als aan liefde kan toeschrijven: „poly diagnose" is aan Vestdijks roman niet vreemd. Vestdijk stelt „het geval", hij geeft alle mogelijkheden daarvan een kans. Aan de lezer om, als hij daaraan behoefte gevoelt, zijn conclusies te trek ken en zodoende misschien tot de conclu sie te komen dat er geen conclusie is. Vestdijk beëindigt zijn roman althans na een voortreffelijk gecomponeerde te rugkeer tot het punt van uitgang (het be rijpte bos) met een open einde: de „genezen" Olivier ontvlucht een tuin, waar onverhoeds de groene duiveltjes weer opduiken en „als een haast plastisch afgewogen groep" samendrommen. Zijn, ze in, dóór deze plastiek onschadelijk ge worden? Olivier „kon niet anders denken dan dat ze daar 'altijd zouden blijven staan" aldus de slotzin. Niet het slot akkoord: denken is niet almachtig. En de beproevingen van een „moderne Antonius" zijn onberekenbaar, zoals Vestdijks Oli vier aan den lijve ondervond. Mijn oor deel over deze roman? Voor de vluchtige lezer onleesbaar. Voor de vooringenomen 1 ezer onaanvaardbaar. Voor de goede ver staander een meesterlijke groteske van een zeer actuele situatie, die zich niet tot het al dan niet „psychopathologische ge val" van deze éne Olivier beperkt. Wie zich op de vlakte wil houden kan nog zeg gen: een virtuoos-navrant spel met de mo gelijkheden van het onmogelijke. C. E. Dinaux INSPIREER ONS tot schrijven, neem niet zelf de pen ter hand", heeft, in de achttiende eeuw, een ijdële tweederangs auteur tegen zijn bewonderaarsters ge zegd. De Franse boekenmarkt der laatste maanden bewijst dat deze raad door de vrouwen meer dan ooit in de wind geslagen wordt. Terecht, want daaraan danken wij o.a. de bijzonder zuiver ge stemde, poëtische roman „Le sixième jour" (uitg. René Julliard) van de in Egyp te geboren Mevr. Andreé Chedid. Het heeft weinig gescheeld of „Le sixième jour" had de Prix Fêmina gekregen. In de voorlaatste ronde had Mevr. Chedid evenveel stemmmen op zich verenigd als de winnares. Haar roman, die de afme ting heeft van een lang verhaal, munt uit door eenvoud van compositie, teder heid van gevoel en sierlijkheid van ex pressie. Het eenvoudige drama dat zich afspeelt aan de oevers van de Nijl, in een dorp van fellahs en een volksbuurt in Cairo is Oosters door de plaats van handeling, de personages in armoede levende mensen uit het Egyptische volk en hun houding tegenover hun levenslot. Het is algemeen menselijk door het hoofdthema: de onverzettelijkheid der moederliefde. TIJDENS EEN cholera-epidemie tracht een grootmoeder, Om Hassan, op alle mógelijke manieren haar besmet klein kind, Hassan, te redden. Volgens het volks geloof geneest een zieke definitief als hij de zesde dag nadat de ziekte zich heeft geopenbaard nog in leven is. De auteur verhaalt op zeer gevoelige wijze de po gingen die Om Hassan in het werk stelt om haar kleinzoon deze tijdslimiet, de grens tussen leven en dood, te doen over schrijden, waarbij- zij meer vertrouwt op haar liefderijke zorg dan op de hulp die de wetenschap zou kunnen bieden. Met de hardnekkigheid en de wilskracht van haar moederinstinct vecht Om Hassan te gen het lot. Zij verbergt Hassan voor de verklikkers die een premie krijgen voor elke zieke die zij opsporen en daar het kind eens "het verlangen had geuit de zee te zien, slaagt zij erin hem ongemerkt aan boord te brengen van een feloek, waar zij verwacht dat het wonder zal geschieden. Als dé zon van de zesde dag opkomt bo ven de Nijl sterven beiden. „Le sixième Bij de afbeelding hieronder: „Manpadslaan" door Vincent van der Vinne Jansz. (Gemeente Archief, Haarlem) Azalea's zijn prachtige kamerplanten. Bij een goede verzorging kunnen ze ook elke winter of elk voorjaar bloeien, maar men moet ze niet te vroeg in de normaal verwarmde kamer zetten. Als het een vroegbloeiende soort is kan ze nu wel in de warme» kamer, maar als u haar verle den jaar in maart pas bloeiend kreeg, wacht dan nog rustig tot eind februari alvorens haar in de normaal warme woon kamer te zetten. Trouwens als ze daar eenmaal staat zal men veel moeten sproeien; de atmosfeer is er veel te droog en elke dag moet men het blad even met lauw water overnevelende bladeren zul len anders bruin worden en verloren gaan en dan is de eigenlijke sierwaarde van de plant ook weg. Naast de bloemknoppen ontwikkelen zich van die kleine groene scheutjes; dat zijn de diefjes zegt de bloe mist en die trekken al het voedsel tot zich wat voor de bloemknoppen bestemd is en die moet men dus met een schaartje wegknippen. Dat doet men alleen vóór de bloei; als ze eenmaal bloeien en vooral na die tijd moet men ze laten groeien, want tenslotte zijn zij het die voor de nieuwe bloemknoppen van een volgend jaar moeten zorgen. G. Kromdijk OP 15 JANUARI 1811, dus mor gen 150 jaar geleden, overleed te Haarlem de schilder Vincent van der Vinne Jansz. Dat Janszoon teas geen overbodige toevoeging aan zijn naam, want zowel zijn groot vader Vincent, als zijn vader Jan waren bekende kunstschilders. Zij waren allen landschapschilders en zij waren dat vooral in de zin van landschapportretteerders. De topo grafie stond op de eerste plaats. De grootvader en vader maakten bui tenlandse reizen; de eerste voer de Rijn op tot Bazel en het relaas van deze reis legde hij vast in een merk waardig geïllustreerd manuscript getiteld: „Dagelijkse Aentekeninge" gedateerd 1652, dat zich in het ge meente-archief van Haarlem be vindt. In de tekeningenverzameling van Teyler's Stichting zijn teke ningen van Jan van der Vinne, waar uit we leren dat hij lang in Enge land is geweest en onder andere Windsor Castle en een gezicht op de Theems tekende. VOOR ZOVER BEKEND was onze Vincent meer honkvast dan zijn vader want bijna alles wat men van hem zien kan in het gemeente archief en bij Teyler's betreft de stad Haarlem en de nabijgelegen omstreken. Hij werd op 13 januari 1736 te Haarlem geboren, was leer ling van zijn vader en werd in 1754 lid van het Haarlemse schilders gilde. Behalve veel stadsgezichten, Hij behoorde verder tot de toen zeer in trek zijnde behangselschil ders. In verscheidene Nederlandse beschrijvingen spreekt men van ontwerpen voor tapijten die Vincent van der Vinne zelf uitgevoerd zou hebben. Dit lijkt mij zeer onwaar schijnlijk en deze dwaling komt ver moedelijk voort uit de foutieve vertaling van het Duitse Tapete wat behangsel betekent. UIT ALLE GEGEVENS blijkt wel dat Vincent zijn gave als schil der en tekenaar vrijwel uitsluitend in dienst heeft gesteld van opdracht gevers. Hij heeft zowel de belang rijke gebeurtenissen als de faits di vers in zijn waterverf of sepiateke- ningen vastgelegd en was een nauwgezet kronikeur van zijn tijd. Binnen dit kader wist hij echter zijn fijnzinnig kunstgevoel en scherpe opmerkingsgave te ontplooien. De groepering van de mensen menigte die vol spanning en in grote opwinding de brand aan de Zomervaart bijwoont is zeer leven dig en de actie van de afzonderlijke jour" is zeer fijn van toon en treft door de sfeer, het schilderachtige detail, de zuiverheid der gevoelens van dé „eenvou- digen van geest" en ook door de volks humor, geuit door de potsenmaker Ok- kasionne, die met zijn gedresseerd aap je op zijn schouder, door zijn narrenfanta sie en zijn gezond verstand licht en don ker in het verhaal in een juist evenwicht brengt. EEN GROTE TEGENSTELLING met de eenvoud van „Le sixième jour" vormt de jongste roman van Christine de Rivoy- re „La tète en fleurs" (uitg. Pion). In een razend tempo vlecht de auteur de veel kleurige draden van haar verhaal door een om ze echter telkens weer met gro te handigheid te ontwarren. „La tête en fleurs" siert de schouders van een jonge Franse studente, Charlotte, die, dank zij een beurs, een jaar studeert in de Ame rikaanse Universiteitsstad Syracuse. Zij komt terecht in het huis van de „abstract expressionistische" schilder Tyran, een egoïstische snob, wiens maïtresse zij wordt dank zij de welwillende medewerking van diens dochter Liz. Deze Liz, een dwaze furie, is vol bewondering voor haar vader en vol haat jegens Colibri, haar moeder, een oud-actrice en alcoholiste, die alleen nu en dan nog thuis komt om scènes te maken. Rondom dat zonderlinge gezel schap een warreling van studenten-bijfi guren van blanke en zwarte huidskleur. Wat de french girl Charlie in dat excen trieke millieu beleeft, noteert Christine de Rivoyre met schanderheid en geestigheid. Dank zij haar schertsende toon en grap pige stilistische trouvailles laten de vele pikante "details een niet ai te sterke smaak van morele onfrisheid na. De auteur is een charmante en gezellige gids. Dq lezer moet echter niet menen dat haar boek hem het „echte" Amerika leert kehnen. EVENMIN ZAL de Franse lezer Am sterdam leren kennen uit „La lettre d'Am- sterdam", (uitg. Robert Laffont) tweede roman van Claude Cottaert. De hoofdstad van ons land, en daarvan uitsluitend het gedeelte dat topografisch aangeduid wordt door het woord „walletjes", speelt in het verhaal slechts een ondergeschikte rol. Elke andere havenstad vóór het ijzeren gordijn zou haar plaats in de roman kun nen innemen: vandaar voeren zo menen Marina, Jan en Lazslo, drie jonge mensen uit het door Rusland bezette Polen de schepen de vrijheid tegemoet. Ook de boer derij van de Krollers in het Oosten van ons land, waar zij een onderdak vinden, is moeilijk als typisch Nederlands te herkennen. Deze vaagheid, evenals die van de beschrijving van het leven in Po len en in een vluchtelingenkamp in Duits land, zou men de schrijfster kunnen ver geven, daar het er haar om te doen is de tragiek te tonen van ontwortelde jonge mensen in een wereld zonder hoop. Over dat onderwerp bestaat reeds een uitgebrei de litteratuur. De auteur heeft ons er niet van kunnen overtuigen dat het nodig was daaraan „de brief uit Amsterdam" toe te voegen. OOK TEGEN DE ACHTERGROND van oorlog Duitse bezetting van Grieken land, verzet op Kreta, vrijheidsstrijd op Cyprus speelt de handeling van de ro man van Gabrille Cabuni, „Les lies sans abord" (uitg. Robert Laffont) zich af. Op deze zonovergoten eilanden doen de passie der vrijheid en die der liefde de harten ontvlammen. Beide zijn absoluut en dul den geen beperking. Beide eisen hun of fers. Primitieve hartstochten die hun ver wezenlijking zoeken in omstandigheden waarin de dood steeds dreigt. De liefdes verwikkelingen van een jonge Griekse in deze roerige tijden en vooral hun terug- salg op de onderlinge verhouding van drie onafscheidelijke verzetsvrienden worden door de schrijfster op steeds onderhou dende en dikwijls zeer spannende wijze verhaald. LONDEN De voortdurende achteruit gang van het bioscoopbezoek in Enge land, als gevolg van de telvisie, gaat nog steeds door, hoewel het tempo daarvan in 1960 kleiner is geweest dan in de voor afgaande jaren. Dit jaar gingen er veer tien percent minder mensen naar de film dan in 1959. Vorig jaar bedroeg de af neming van het bioscoopbezoek 20 per cent. In het afgelopen jaar moesten 350 bioscopen sluiten, vergeleken met 440 in 1959. De opbrengst liep zes percent terug, niet zo sterk dus als het bezoek. Dit kwam door de hogere toegangsprijzen en ook doordat er meer vraag was naar duurdere plaatsen. De filmindustrie blijft echter hoopvol. Men zal in de toekomst meer rekening moeten houden met de be hoefte aan kwaliteitsfilms. In het verleden waren er miljoenen die blindelings naar de bioscoop gingen, of de films goed waren of slecht. Aan deze gewoonte heeft de te levisie een einde gemaakt. Het publiek is kieskeuriger geworden, hetgeen in cul tureel opzicht een winst betekent.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 14