DE VERLIEZERS f WÊ cm 5 EXPOSITIE VAN „HET LANDSCHAP IN DE NEDERLANDEN (1550-1630)" Anna Blaman *8 laatste roman V ZATERDAG 21 JANUARI 1961 Erbij PAGINA DRi Het Shakespearefestival in Stratford-on-Avon HH? Wm 1 Onze tuin- en kamerplanten G. Kromdijk Ook ouderen hebben recht op plaats in arbeidsproces Bob Buys EEN „EENZAAM AVONTUUR", met. de jaren steeds minder avontuur en al eenzamer maar ook al milder aanvaard als de onvermijdelijke voorwaarde van het mensélijk bestaan, dot moet het leven, dit leven in deze wereld en deze tijd, voor Anna Blaman zijn geweest. Wat was dat, die eenzaamheid? Wat beteken den die twijfel, die angst, die gekwetst heid, die wanhoop, die daaruit voortkwa men? Met het levenswerk van Anna Bla man, met de gestalten die zij daarin als levende, nabije mensen opriep, voor ogen, zó levendig voor ogen alsof ik ze als vriend of als vijand gekend had in de waarheid Van hun menselijke staat, kan ik niet an ders zeggen dan: het was liefde, een zaamheid en dat mededogen. Vandaar die de, diè liefde welke eenzaam genoeg is om mede te lijden. Je kunt heeft Franz Kafka geschreven je kunt je afzijdig houden van het leed van de wereld, dat staat je vrij. Maar misschien is deze af zijdigheid wel het enige leed dat je kunt vermijden. Anna Blaman heeft zich ook dit leed niet bespaard. Vandaar die een zaamheid en dat mededogen. Vandaar die (oon van haar werk, die donker-warme grondtoon, die stem. En vandaar ook haar schrijven als enige mogelijkheid om de aard en de oorsprong van dat eenzaam avontuur te doorgronden. Men mag, men kan van haar niet zeggen dat ze wilde ge tuigen. Dat zou te „geëngageerd" klinken. Maar dat ze getuigde, uit de volheid van haar menselijk en kunstenaarsgeweten, opstandig, bitter, liefdevol, dat ze, van haar onverbloemde waarheid getuigend, de tragiek van de menselijke conditie ver kende, onderkende en in zichzelf herkende als een onontkoombaarheid, dat is het waarmerk van haar voornaamheid, van haar eerbied voor het leven en voor de mens en voor een liefde die groot en groots genoeg is om haar onvervuldheid, haar onvervulbaarheid te verdragen en te dragen. Wie zo leeft, zo durft te leven en zo durft te schrijven in het aangezicht van een onverbiddelijke waarheid, is ten aan zien van een denkbaar geluk bij voorbaat een „verliezer". Voor Anna Blaman was een compromis met het leven zoals het geleefd, met het geluk zoals het verraden, met de liefde zoals ze verminkt wordt, onmogelijk. Dat was het leed dat ze zich niet bespaarde, niet besparen kon, omdat ze was die ze was: volstrekt en zuiver en gaaf. In een van de weinige geschriften zo niet de enige keer dat zij zich uitsprak over eigen werk en haar schrij verschap, heeft ze met volle instemming Henry Miller geciteerd: „Ik proklameer geen normen, ik zuiver". Dat was, wat ze aan zichzelf als minimum-eis stelde: hoe dan ook waar te zijn, geen schijn te dulden, geen illusie te aanvaarden, in de eenzame hoop op een liefde die wordt be leden. Wie zo leeft verliest. Wie zo ver liest, wint, niet van het leven, niet van de dood, niet van het leed. Hij wint van zich zelf. En zo wint tenslotte de wijkzuster Driekje Vos in Anna Blamans posthuum (bij J. M. Meulenhoff) verschenen en on voltooid gebleven roman „De Verliezers". ONVOLTOOID dat is zo goed als symbolisch voor dit schrijversleven-uit- noodzaak. Symbolisch voor de „verlie zers", voor degenen die zich menselij k- bewust zijn van hun tekort ondanks hun goedwillendheid, ondanks hun liefde, en zich daarmee met behoud van hun waar digheid verzoenen, dan wel jammerlijk er aan ten gronde gaan. Of er zich niét van bewust wilden worden en het afleggen te gen het noodlot of de dood of hun arm zalige kleinzieligheid, dan wel zich in een lafhartige boosaardigheid wreken op de argëloze en machteloze verliezers. Al deze Sir John Gielgud Dame Edith Evans en Dame Peggy Ashcroft zijn de belang rijkste sterren van het Shakespeare-fes tival te Statford-on-Avon, dat dit jaar plaats heeft van 4 april tot einde novem ber. Andere belangrijke spelers zijn Max Adrian, Dorothy Tutin, Elizabeth Sellars, Geraldine McEwan, Ian Bannen en de Ca nadese acteur Christopher Plummer. Op 4 april begint het festival met „Much Ado about Nothing", waarin Geraldine McEwan en Christopher Plummer de hoofdrollen spelen. Een week later komt „Hamlet" op het repertoire met Ian Ban nen in de titelrol. „Richard III" met Christopher Plummer als de sinistere ko ning en Dame Edith Evans als koningin Margaret volgt op 24 mei. Voor „As you Like it" voegen Dorothy Tutin en Max Adrian zich bij het gezel schap om Rosalind en Jacques te spelen. Dit blijspel gaat op 4 juli in première. Op 15 augustus volgt „Romeo and Ju- liet" met Dorothy Tutin als Juliet en Da me Edith Evans als de voedster. De reeks van zes stukken wordt op 10 oktober ge completeerd met „Othello". Sir John Giel gud zal hierin voor het eerst de titelrol spelep naast Dame Peggy Ashcroft als Emilia. Tijdens het festival in Strathford zal een ander deel van het gezelschap hêt Lon- dense Aldwych Theatre blijven bespelen, onder meer met Jean Anouilhs „Becket". In december geeft het Shakespeare Me morial Theatre in Londen „De Kersen tuin" van Tsjechov met Sir John Gielgud én Dame Peggy Ashcroft in de hoofdrol len. varianten op het verlies wérden door An na Blaman met elkaar verwevén tot een symfonie-in-mineur, een levenssymfonie die ze met haar dood bezegelde en waar van het thema als vanzelf werd aangege ven door de essentie van haar levensge voel, zoals trouwens in al haar werk: de menselijke onmacht door te dringen tot de diepste roerselen en motieven van de ander. Woorden zijn als het erop aankomt onvoldoende, gebaren en blikken schieten tekort en ten leste faalt ook de liefde: men gaat niet enkel het allerlaatste deel van de weg alleen, men gaat de gehele weg alleen en wie het meeste liefheeft moet het meeste lijden. Men kan het koe ler, zakelijker formuleren, maar zó was het in de levenssfeer van Anna Blaman en ze zou zichzelf verraden hebben als zij haar onvoltooide roman en haar onvervuld Anno Blaman leven anders besloten had dan met de moed van de wanhoop: de erkenning van dat onontwijkbare verlies dat was haar wanhoop; en het geloof in het menselijk vermogen, „het talent" om lief te hebben en daarin getrouw aan zichzelf te blijven dat was haar moed. EN DAAR STAAT Driekje. de wijkzus ter Driekje Vos, een eenvoudige ziel, on gecompliceerd, argeloos, vol goede wil, vol spontane menselijkheid, in haar vriendschap met de particuliere verpleeg ster Bertha de Leeuw bijna gelukkig. Bij na. Want er is zelfs tijdens de onbe zorgdste uren van hun samenzijn de kleine, kinderlijk-vrolijke feestmaaltijden die ze samen bereiden, de hartelijk-luch- tïge gesprekken die ze voeren, het scrab- ble-spel dat ze schalks spelen er is in al dat onbezwaarde een heimelijke drei ging van kleine misverstanden, van stille spanningen, van critische terughoudend heden, overspeeld wel steeds door de gulle warmte van de genegenheid, maar pijn lijk voelbaar soms. Bertha, met haar ver zwegen en diep-gekwetste verleden, is niet alleen anders van levensgevoel waak zamer, wantrouwender, aggressiever en ironisch-critischer, tot op het sarcastische en cynische af, ze is ook anders van liefdegevoel en dus in haar vriendschap met Driekje een „verliezer", óók nadat Driekje dat „anders-zijn" heeft geraden en liefdevol respecteert. Ook Driekje zal daardoor zo had Anna Blaman het be sluit van haar roman in een brief aan haar uitgever (als naschrift afgedrukt ter afronding van het onvoltooide) uitgestip peld een mede-„verliezer" worden, in maatschappelijke, niet in menselijke zin, want ze „behoudt zichzel f". NOODLOTTIGER voor Driekje is haar medeleven, haar menselijk mede-lijden met meneer Kostiaan. Driekje Vos heeft diens vrouw Lucia deze trotse, onge naakbare, hooghartig-eenzame schoonheid, gelijk „een japanse prinses" tijdens haar laatste levensmaanden verpleegd, ze heeft haar afgelegd en haar ten slotte on der haast menselijk-onmogelijke omstan digheden als een ongerepte dode te ruste doen gaan. Ze heeft woorden van troost, van hartelijkheid gevonden voor meneer Kostiaan en zelfs de ring van Lucia een geschenk van haar buitenechtelijke minnaar, die haar voorging in de dood in bewaring genomen op Kostiaans hinder lijk aandringen, omdat naar de wens van de overledene dit liefdespand niet in han den mocht komen van de op buit loerende schoondochter. En daardoor is voor de in zijn huwelijksleven ontgoochelde en verne derde Kostiaan een onverbreekbare band met zuster Driekje ontstaan. Kostiaan, te klein misschien voor een „grande dame" als Lucia, te groot om haar in zijn hart te verraden, had zijn liefde omgezet in een mateloze en machteloze verering, on danks Lucia's ontrouw. Die verering nu door niet meer dan „een goed mens" „geen man, maar een mens", in de ogen van Lucia houdt in de jammerlijke ont takeling van Kostiaans illusie niet stand, ze brokkelt genadeloos af in het marte lend zelfonderzoek, de smadelijke zelfver nedering, waaraan Kostiaan zich in zijn noodlottige eenzaamheid prijsgeeft. Ze ver keert uit heimelijke wraak op een gemist geluk in haat, die het vuur aanwakkert van een nieuwe wanhopige liefde voor zuster Driekje, aan wie hij zich in zijn nood vastklampte als laatste mogelijkheid van liefdesvervulling. Kostiaan moet na tuurlijk verliezen, zijn leven immers was een voortdurend te-laat, en zo moet hij om althans de dood vóór te zijn wel de hand slaan aan zichzelf. Is dat Driekje's „schuld"? Kan men ook in zijn onschul dige menselijkheid schuldig zijn aan het leed van anderen? Misschien, wellicht. Ook schuld is verlies. En verliest Kos tiaans bovenbuurvrouw Loosje soms niet, al heeft haar loszinnige man tijdens de doodsangst van een hartaanval zijn heul bij haar gezocht? Eenmaal hersteld „wordt hij" zo had Anna Blaman het zich gedacht „weer precies die hij was" ook h i j dus, met heel de roofbuit van zijn vulgair „genoegen", een verliezer: van het hart aan het verraad. En Lucie verloor: tijdens haar leven tegen de dood van haar minnaar, tijdens haar ziekte van het leven. „De mensenvooral de mensen van goeden wille, die verliezen al tijd hun partij met het leven, van af hun geboorte tot aan hun dood," zegt Bertha. EN WAT WIL NU DEZE schrijnende, aangrijpende, treffende confrontatie met al dat verlies? Is dat pessimisme, negati visme, cynisme een geestelijke gesteld heid die men Anna Blaman meer dan eens tot haar verdriet het pijnlijkste van alle verdriet: misverstaan te worden in zijn zuiverste bedoeling heeft verwe ten? Anna Blaman laat dat een half jaar na haar dood nog eens gezegd zijn heeft als weinigen de mensenliefde hooggehouden. Ze zuiverde. Ze schreef met een „grimmige ernst" die „welhaast altijd een preoccupatie van zedelijke strekking geldt" met een intensiteit, een overgave, een volstrektheid, die de ziende-blinden en de verblinden en de zelf verzekerden en de zichzelf misleidenden tot inzicht en inkeer konden brengen, kun nen brengen. Ze kón zo schrijven omdat ze een verliezer was een verliezer door liefde. Het kan zijn dat zij, was de tijd daar toe haar vergund geweest, enkele passa ges van deze innerlijk-sterke, innig-sterke roman die haar laatste zou worden her zien en op het peil gebracht zou hebben van het geheel. Maar ook zo, in zijn on voltooide staat, behoort „De Verliezers" in zijn voornaamheid tot het gaafste, het indrukwekkendste, het onvergetelijkste van onze moderne romanlitteratuur. KALANCHOE'S zijn rijk bloeiende net- plantjes, prima kamerplantjes, waarvan men vele weken plezier kan hebben en men kan ze ook nog met veel succes over houden. Koop in ieder geval een rijk bloeiende plant; het is voor deze plant beter haar te kopen als ze in volle bloei staat; dus niet als alle bloemknoppen nog moeten open komen; ze heeft dan wel eens te lijden van de overgang van kas naar C. J. E. Dinaux Rectificatie: De „amateurswoorden" in mijn vo rige kroniek over de Blauwe-Distelserie van Uit geverij A. A. M. Stols/J. P. Barth waren een grapje van de zetter, die ze in de plaats stelde van „auteurswoorden" Het kan soms mal lopen met dat zetten. C. J. E. D. kamer. Het plantje moet niet te warm ge zet worden; een normaal verwarmde ka mer is voor haar eigenlijk toch te veel van het goede; ze voldoet veel beter in een zeer matig warme kamer. Zolang ze dus nog niet in volle bloei staat mag ze ook wekelijks een beetje opgeloste kamer- plantenmest hebben; los per liter water ongeveer één theelepeltje op en met die hoeveelheid kan men al wel twintig ka merplanten bemesten. Na de bloei kan men het plantje wel iets terug snoeien en zal men zonodig ook moeten verpotten om haar nieuw le ven in te blazen; ze wordt dus in de be kende potgrond verpot. Ze kan 's zomers ook heel goed met pot en al buiten in de tuin worden ingegraven. IN TAL VAN LANDEN doet zich het probleem voor van de tegenzin bij ver scheidene werkgevers tegen het in dienst nemen van werknemers die ouder zijn dan bijvoorbeeld 45 jaar, alsmede het opne men in het arbeidsproces van de oudere arbeider die om welke reden dan ook zon der werk is geraakt Ook in de Verenigde Staten, zo vernemen wij van de U.S.I.S. in Den Haag, doet zich het verschijnsel voor dat werkgevers bij de beoordeling van sollicitanten aan de geboortedatum een uiterst belangrijke rol toekennen bij de selectie. De redenen die de werkgevers voor hun standpunt aanvoeren, zijn veelal deze: ten eerste dat bedoelde werknemers te langzaam zijn en niet kunnen voldoen aan de vereisten voor een opgevoerde pro- duktie. Verder dat zij niet kunnen voldoen aan de fysieke eisen die de werkkring stelt. Voorts dat zij de vaardigheid mis sen alsmede de soepelheid om zich aan te passen aan veranderde beroepsomstandig- heden. Ten vierde dat het aannemen van oudere werknemers de pensioen- en ver zekeringskosten aanmerkelijk doet stijgen. HIERTEGENOVER STELT het Ameri kaanse ministerie van Arbeid op grond van studies en rapporten de volgende feiten: ten eerste toonde een onderzoek in acht grote fabrieken aan dat er tot de leeftijd van 55 jaar geen noemenswaardig verschil bestaat met de jongere arbeids krachten (na deze leeftijd vertoont het produktievermogen een zeer geringe da ling). Ten tweede bracht een onderzoek aan het licht dat slechts vijftien percent van het aantal beroepen hoge eisen stelt aan het lichaam, en voorts dat bij vijf van de zes oudere sollicitanten er geen fysieke redenen aanwezig waren hun de baan te weigeren, waarvoor zij de opleiding had den genoten. Ten derde bleek dat een hoog percentage van oudere sollicitanten wel HET BREDASE CULTURELE CENTRUM „De Beyerd", onder leiding van de heer Th. van Velzen staand, is nog jong. Het is een door wijlen prof. Eschauzier tot expo sitiegelegenheid verbouwd deel van een historisch oudemannenhuis aan de Bosch straat, waar ook aan meer dan alleen beeldende kunst aandacht besteed wordt. De tot nu toe gehouden tentoonstellingen waren zeer aantrekkelijke, meestal echter van werk, dat we ook in eigen omgeving hadden kunnen leren kennen. Thans wordt hier tot 29 januari een tentoonstelling van het landschap in de Nederlanden tussen 1550 en 1630 gehouden, die van landelijk en zelfs ruimer belang genoemd moet worden. Men vond een aanleiding tot deze expositie in het feit dat binnenkort de verbinding met België verder verbeterd wordt door de brug bij Gorkum. Bovendien zal dit jaar het Belgisch-Nederlands Cultureel Accoord 15 jaar bestaan. In dit Accoord kwam dan ook deze belangrijke expositie, die ook te Gent vertoond zal worden, tot stand. Bij nieuwe bindingen en verbindingen werd aan oude gedacht. Tussen genoemde jaren werden de noordelijke en zuidelijke Nederlanden van elkaar gescheiden. „Onder de druk der omstandigheden", schrijft de heer Van Velzen in het Ten Geleide van de catalogus, die van de meeste schilderijen een reproduktie bevat, „neemt een vrij belangrijk aantal Vlaamse kunstenaars de wijk naar het noorden. Zij brengen daar hun kunst hun opvattingen en hun vaardigheden waarvan Holland rijkelijk en dankbaar profiteert, zodat de continuïteit voldoende gewaarborgd Hjkt". Dat laatste slaat op de toen bestaande verwantschap. Cultureel groeide men In de verdere ont wikkeling echter toch zeer uit elkaar. DE LAATSTE HALVE EEUW is er op het gebied van de beeldende kunst weer van een wisselwerking sprake, waarbij gezegd moet worden dat Vlaanderen en zelfs misschien in ruimere zin België meer aan Nederland toevoegt dan omgekeerd. Van grote invloed was het Vlaamse ex pressionisme. Verscheidene kunstenaars uit onze zuidelijke provincies leerden het vak in Antwerpen, waar de akademie en het Hoger Instituut nog steeds Nederland se jongeren aantrekt, terwijl in Nederland afgestudeerden ook beurzen voor een ver blijf in België wordt aangeboden. Ook in 1914 kwamen hier in het Noorden enige Zuid-Nederlandse beeldende kunstenaars hun tijdelijk heil zoeken. Een A. J. Neu- huys, van wiens etsen, tekeningen en aqua rellen het Museum Boymans-Van Beunin- gen een expositie heeft gemaakt, blééf zelfs hier. Hoewel verleidelijk lijkt het mij hachelijk paralellen te trekken tus sen toen, die tachtigjarige oorlog, en nu. Wel is het zo dat rond die eeuwwisseling zich toen in de ontwikkeling der Westeu- ropese kunst belangrijke veranderingen voltrokken en dat we pas weer goed aan raking kregen met onze zuiderburen op het moment, dat zich weer belangrijke ver anderingen aan het voltrekken waren Voor wie niet, gelijk een kunsthistoricus of een gespecialiseerd liefhebber, leeft „Landschap met rustende jagers" (1623) van Esaias van de Velde (ca 15901630). Woonde van 16101613 in Haarlem, waar hij in 1612 meester werd. Hij was leermees ter van Jan van Goyen. met oude schilderijen zal het moeilijk zijn op deze expositie in Breda bij alles, zon der van herkomst te weten, aan te wijzen wat van zuidelijke en wat van Noordelijke Nederlanders stamt. Zeker is hem als zui delijk Nederlander de grote Pieter Brue ghel vertrouwd, en voelt men zich bij Avercamp en Van Goyen direct thuis. Hun visie op het landschap maakt een herken- nnen mogelijk. Waar dat niet tenvolle mag gelden voor Breueghel is het de bekend heid met zijn werk, die ons hem direct doet situeren. DAT HET ECHT Hollanders waren, die voor het eerst het echt en als zodanig be kende Nederlandse landschap stelden, kan overigens niet gezegd worden, want een Jan Porcellis, ca. 1587 te Gent geboren en in 1632 te Zoeterwoude gestorven, was de Hollandse landschapsschilders vóór in de monochromie en de tonigheid van de kleur, die we wel als iets van typisch Ne derlandse afkomst willen zien soms. Dr. H. Gerson, directeur van het Rijks bureau voor Kunsthistorische Documen tatie te Den Haag, schreef voor de catalo gus een uitvoerige beschouwing over de landschapsschilderkunst in genoemde tijd. Hij begint met te waarschuwen tegen de opvatting als zou de vorming van deze kunst in direct verband staan met de po litieke ontwikkeling in deze tijd. De ont wikkeling van de beeldende kunst in de Nederlanden in die tijd heeft met een meer algemene ontwikkeling in de kunst te ma ken. Het is niet zo dat op een bepaalde wijze geschilderd werd omdat Nederlan ders al dan niet van dat Spanje afwilden. Maar ook los gezien van een meer alge meen maatschappelijke ontwikkeling kan men moeilijk in deze tijd een eenvoudige algemene lijn in die picturale ontwikke ling aanwijzen. In ieder geval gaat de ont wikkeling verder, hoger dan een realis tische interpretatie van het landschap, die degelijk de vaardigheid en de soepel heid heeft, zich aan te passen aan geheel veranderde omstandigheden. Tenslotte heeft een groep van deskundigen gerap porteerd dat onder de meeste pensioen- en verzekeringsregelingen geen noemenswaar dige stijging van de kosten zal plaatsvin den, indien oudere werknemers worden aangetrokken. HET AMERIKAANSE MINISTERIE van arbeid bestrijdt reeds een aantal jaren lang de genoemde vooroordelen. Gemeend wordt dat het hierbij niet alleen om het menselijke aspect gaat, maar ook „dat het eigenbelang van de industrie erbij is gebaat". Immers wordt de Amerikaanse industrie door het letten op de leeftijds factor een groot aantal bekwame en goed geschoolde, verantwoordelijkheidsgevoel bezittende, arbeidskrachten onthouden. De ze maand zal op een conferentie in Was hington het vraagstuk van de oudere werk nemer worden besproken. Hierbij zal er onder meer op worden gewezen dat in de komende tien jaar in de Verenigde Staten de groep arbeidskrachten van 44 en ouder zal toenemen met niet minder dan 5V« mil joen (ofwel met 20 percent tot 33V» mil joen). Om de oudere werknemers de kans te geven weer in het produktieproces werkzaam te blijven, zal een aantal maat regelen ter conferentie in discussie worden gebracht. men er wel in zou willen zien. De tentoon stelling lijkt daar naar toe te voeren, maar dan is er op het eind het werk van Hercu les Seghers, dat op zo wonderlijke wijze boven het realisme uitkomt. MEN VERWACHTE van mij en op de ze plaats geen dieper ingaan op een brok kunsthistorie, dat door dr. Gerson in elf pagina's beschouwd wordt en dat uiter aard met zoveel meer bevoegdheid dan schrijver dezes. Wie voor een bestuderen van het betrokken onderwerp in betrokken tijd zich aangetrokken voelt vindt hier zel den bijeengebracht materiaal bijeen. Bij zonder is deze expositie door de kwaliteit van vele der werken en door de mogelijk heid tot kennismaking met veel dat we nog niet onder ogen kregen en óók kwa liteiten heeft, maar ons soms wel even doet twijfelen aan verantwoorde restaura tie. Tentoonstellingen, die zich beperken tot een bepaald onderwerp zijn van be lang omdat men komt tot vergelijken en daarmee tot het prefereren van het een boven het ander. Men komt mogelijk tot meer onderscheid van kwaliteit; men leert eigen voorkeuren, en daarmee zich zelf, beter kennen. Het meer maniëristi sche werk ligt mij bij voorbeeld minder dan het meer realistische. En misschien kan men dan toch een voorkeur voelen voor de latere Noordnederlanders door de grotere vertrouwdheid. De voor een be langrijk deel aan de fantasie ontsproten landschappen van een Seghers zullen ver moedelijk toch boeien door de authentici teit, die het gevolg is van zijn studies naar de natuur of minstens een sterk le vend contact daarmee. Als verteld wordt dat een en ander met Rhenen te maken heeft, dan is dat na te voelen, terwijl wat betreft vormen topografisch vermoedelijk wel juist te noemen landschappen, als in Italië gemaakt, dat land niét oproepen. Dit laatste is niet bedoeld als critiek, maar als een meer persoonlijke waarde bepaling. En die kan een ieder naar eigen persoonlijkheid op een tentoonstelling als deze maken. VERHEUGEND IS de belangstelling voor deze expositie. Mij werd verteld dat dit ook op andere dagen het geval is. Men kan discussiëren over kunstspreiding. De tegenstanders daarvan kunnen enig ge lijk misschien nu bewijzen. Te goed weet ik dat de toch wat beperkte beurs van ge- interesseerde jongeren het moeilijk maakt om zoveel te ontmoeten als in de Rand stad Holland mogelijk is voor hun leef tijdsgenoten. En dat zal wel meer mensen gelden. Moge het museumbeleid in de gro te steden ons wel bedenkingen oproepen door een teveel aan onbelangrijke expo sities, de daarmee gepaard gaande drang tot gelding van de „in de provincie" steeds meer komende culturele ambtenaren leidt tot wel zeer welkome initiatieven. Daarom gaf ik al verscheidene keren verslag van een en ander, dat in Dordrecht gebeurde. In Kampen waren exposities, waar we niet aan voorbij konden gaan. En nu blijkt ook Breda, dat al voldeed aan de vraag in eigen nauwere kring, ook toe te voegen aan een algemener behoefte.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 15