DE VERLIEZERS
f
WÊ
cm
5
EXPOSITIE VAN „HET LANDSCHAP
IN DE NEDERLANDEN (1550-1630)"
Anna Blaman *8
laatste roman
V
ZATERDAG 21 JANUARI 1961
Erbij
PAGINA DRi
Het Shakespearefestival
in Stratford-on-Avon
HH? Wm 1
Onze tuin- en kamerplanten
G. Kromdijk
Ook ouderen hebben
recht op plaats
in arbeidsproces
Bob Buys
EEN „EENZAAM AVONTUUR", met.
de jaren steeds minder avontuur en al
eenzamer maar ook al milder aanvaard
als de onvermijdelijke voorwaarde van
het mensélijk bestaan, dot moet het
leven, dit leven in deze wereld en deze
tijd, voor Anna Blaman zijn geweest. Wat
was dat, die eenzaamheid? Wat beteken
den die twijfel, die angst, die gekwetst
heid, die wanhoop, die daaruit voortkwa
men? Met het levenswerk van Anna Bla
man, met de gestalten die zij daarin als
levende, nabije mensen opriep, voor ogen,
zó levendig voor ogen alsof ik ze als vriend
of als vijand gekend had in de waarheid
Van hun menselijke staat, kan ik niet an
ders zeggen dan: het was liefde, een
zaamheid en dat mededogen. Vandaar die
de, diè liefde welke eenzaam genoeg is om
mede te lijden. Je kunt heeft Franz
Kafka geschreven je kunt je afzijdig
houden van het leed van de wereld, dat
staat je vrij. Maar misschien is deze af
zijdigheid wel het enige leed dat je kunt
vermijden. Anna Blaman heeft zich ook
dit leed niet bespaard. Vandaar die een
zaamheid en dat mededogen. Vandaar die
(oon van haar werk, die donker-warme
grondtoon, die stem. En vandaar ook haar
schrijven als enige mogelijkheid om de
aard en de oorsprong van dat eenzaam
avontuur te doorgronden. Men mag, men
kan van haar niet zeggen dat ze wilde ge
tuigen. Dat zou te „geëngageerd" klinken.
Maar dat ze getuigde, uit de volheid van
haar menselijk en kunstenaarsgeweten,
opstandig, bitter, liefdevol, dat ze, van
haar onverbloemde waarheid getuigend,
de tragiek van de menselijke conditie ver
kende, onderkende en in zichzelf herkende
als een onontkoombaarheid, dat is het
waarmerk van haar voornaamheid, van
haar eerbied voor het leven en voor de
mens en voor een liefde die groot en
groots genoeg is om haar onvervuldheid,
haar onvervulbaarheid te verdragen en te
dragen. Wie zo leeft, zo durft te leven en
zo durft te schrijven in het aangezicht van
een onverbiddelijke waarheid, is ten aan
zien van een denkbaar geluk bij voorbaat
een „verliezer". Voor Anna Blaman was
een compromis met het leven zoals het
geleefd, met het geluk zoals het verraden,
met de liefde zoals ze verminkt wordt,
onmogelijk. Dat was het leed dat ze zich
niet bespaarde, niet besparen kon, omdat
ze was die ze was: volstrekt en zuiver en
gaaf. In een van de weinige geschriften
zo niet de enige keer dat zij zich
uitsprak over eigen werk en haar schrij
verschap, heeft ze met volle instemming
Henry Miller geciteerd: „Ik proklameer
geen normen, ik zuiver". Dat was, wat
ze aan zichzelf als minimum-eis stelde:
hoe dan ook waar te zijn, geen schijn te
dulden, geen illusie te aanvaarden, in de
eenzame hoop op een liefde die wordt be
leden. Wie zo leeft verliest. Wie zo ver
liest, wint, niet van het leven, niet van de
dood, niet van het leed. Hij wint van zich
zelf. En zo wint tenslotte de wijkzuster
Driekje Vos in Anna Blamans posthuum
(bij J. M. Meulenhoff) verschenen en on
voltooid gebleven roman „De Verliezers".
ONVOLTOOID dat is zo goed als
symbolisch voor dit schrijversleven-uit-
noodzaak. Symbolisch voor de „verlie
zers", voor degenen die zich menselij k-
bewust zijn van hun tekort ondanks hun
goedwillendheid, ondanks hun liefde, en
zich daarmee met behoud van hun waar
digheid verzoenen, dan wel jammerlijk er
aan ten gronde gaan. Of er zich niét van
bewust wilden worden en het afleggen te
gen het noodlot of de dood of hun arm
zalige kleinzieligheid, dan wel zich in een
lafhartige boosaardigheid wreken op de
argëloze en machteloze verliezers. Al deze
Sir John Gielgud Dame Edith Evans
en Dame Peggy Ashcroft zijn de belang
rijkste sterren van het Shakespeare-fes
tival te Statford-on-Avon, dat dit jaar
plaats heeft van 4 april tot einde novem
ber. Andere belangrijke spelers zijn Max
Adrian, Dorothy Tutin, Elizabeth Sellars,
Geraldine McEwan, Ian Bannen en de Ca
nadese acteur Christopher Plummer.
Op 4 april begint het festival met „Much
Ado about Nothing", waarin Geraldine
McEwan en Christopher Plummer de
hoofdrollen spelen. Een week later komt
„Hamlet" op het repertoire met Ian Ban
nen in de titelrol. „Richard III" met
Christopher Plummer als de sinistere ko
ning en Dame Edith Evans als koningin
Margaret volgt op 24 mei.
Voor „As you Like it" voegen Dorothy
Tutin en Max Adrian zich bij het gezel
schap om Rosalind en Jacques te spelen.
Dit blijspel gaat op 4 juli in première.
Op 15 augustus volgt „Romeo and Ju-
liet" met Dorothy Tutin als Juliet en Da
me Edith Evans als de voedster. De reeks
van zes stukken wordt op 10 oktober ge
completeerd met „Othello". Sir John Giel
gud zal hierin voor het eerst de titelrol
spelep naast Dame Peggy Ashcroft als
Emilia.
Tijdens het festival in Strathford zal een
ander deel van het gezelschap hêt Lon-
dense Aldwych Theatre blijven bespelen,
onder meer met Jean Anouilhs „Becket".
In december geeft het Shakespeare Me
morial Theatre in Londen „De Kersen
tuin" van Tsjechov met Sir John Gielgud
én Dame Peggy Ashcroft in de hoofdrol
len.
varianten op het verlies wérden door An
na Blaman met elkaar verwevén tot een
symfonie-in-mineur, een levenssymfonie
die ze met haar dood bezegelde en waar
van het thema als vanzelf werd aangege
ven door de essentie van haar levensge
voel, zoals trouwens in al haar werk: de
menselijke onmacht door te dringen tot
de diepste roerselen en motieven van de
ander. Woorden zijn als het erop aankomt
onvoldoende, gebaren en blikken schieten
tekort en ten leste faalt ook de liefde:
men gaat niet enkel het allerlaatste deel
van de weg alleen, men gaat de gehele
weg alleen en wie het meeste liefheeft
moet het meeste lijden. Men kan het koe
ler, zakelijker formuleren, maar zó was
het in de levenssfeer van Anna Blaman
en ze zou zichzelf verraden hebben als zij
haar onvoltooide roman en haar onvervuld
Anno Blaman
leven anders besloten had dan met de
moed van de wanhoop: de erkenning van
dat onontwijkbare verlies dat was haar
wanhoop; en het geloof in het menselijk
vermogen, „het talent" om lief te hebben
en daarin getrouw aan zichzelf te blijven
dat was haar moed.
EN DAAR STAAT Driekje. de wijkzus
ter Driekje Vos, een eenvoudige ziel, on
gecompliceerd, argeloos, vol goede wil,
vol spontane menselijkheid, in haar
vriendschap met de particuliere verpleeg
ster Bertha de Leeuw bijna gelukkig. Bij
na. Want er is zelfs tijdens de onbe
zorgdste uren van hun samenzijn de
kleine, kinderlijk-vrolijke feestmaaltijden
die ze samen bereiden, de hartelijk-luch-
tïge gesprekken die ze voeren, het scrab-
ble-spel dat ze schalks spelen er is in
al dat onbezwaarde een heimelijke drei
ging van kleine misverstanden, van stille
spanningen, van critische terughoudend
heden, overspeeld wel steeds door de gulle
warmte van de genegenheid, maar pijn
lijk voelbaar soms. Bertha, met haar ver
zwegen en diep-gekwetste verleden, is niet
alleen anders van levensgevoel waak
zamer, wantrouwender, aggressiever en
ironisch-critischer, tot op het sarcastische
en cynische af, ze is ook anders van
liefdegevoel en dus in haar vriendschap
met Driekje een „verliezer", óók nadat
Driekje dat „anders-zijn" heeft geraden
en liefdevol respecteert. Ook Driekje zal
daardoor zo had Anna Blaman het be
sluit van haar roman in een brief aan
haar uitgever (als naschrift afgedrukt ter
afronding van het onvoltooide) uitgestip
peld een mede-„verliezer" worden, in
maatschappelijke, niet in menselijke zin,
want ze „behoudt zichzel f".
NOODLOTTIGER voor Driekje is haar
medeleven, haar menselijk mede-lijden
met meneer Kostiaan. Driekje Vos heeft
diens vrouw Lucia deze trotse, onge
naakbare, hooghartig-eenzame schoonheid,
gelijk „een japanse prinses" tijdens
haar laatste levensmaanden verpleegd, ze
heeft haar afgelegd en haar ten slotte on
der haast menselijk-onmogelijke omstan
digheden als een ongerepte dode te ruste
doen gaan. Ze heeft woorden van troost,
van hartelijkheid gevonden voor meneer
Kostiaan en zelfs de ring van Lucia
een geschenk van haar buitenechtelijke
minnaar, die haar voorging in de dood
in bewaring genomen op Kostiaans hinder
lijk aandringen, omdat naar de wens van
de overledene dit liefdespand niet in han
den mocht komen van de op buit loerende
schoondochter. En daardoor is voor de in
zijn huwelijksleven ontgoochelde en verne
derde Kostiaan een onverbreekbare band
met zuster Driekje ontstaan. Kostiaan, te
klein misschien voor een „grande dame"
als Lucia, te groot om haar in zijn hart
te verraden, had zijn liefde omgezet in
een mateloze en machteloze verering, on
danks Lucia's ontrouw. Die verering nu
door niet meer dan „een goed mens"
„geen man, maar een mens", in de ogen
van Lucia houdt in de jammerlijke ont
takeling van Kostiaans illusie niet stand,
ze brokkelt genadeloos af in het marte
lend zelfonderzoek, de smadelijke zelfver
nedering, waaraan Kostiaan zich in zijn
noodlottige eenzaamheid prijsgeeft. Ze ver
keert uit heimelijke wraak op een gemist
geluk in haat, die het vuur aanwakkert
van een nieuwe wanhopige liefde voor
zuster Driekje, aan wie hij zich in zijn
nood vastklampte als laatste mogelijkheid
van liefdesvervulling. Kostiaan moet na
tuurlijk verliezen, zijn leven immers was
een voortdurend te-laat, en zo moet hij
om althans de dood vóór te zijn wel de
hand slaan aan zichzelf. Is dat Driekje's
„schuld"? Kan men ook in zijn onschul
dige menselijkheid schuldig zijn aan het
leed van anderen? Misschien, wellicht.
Ook schuld is verlies. En verliest Kos
tiaans bovenbuurvrouw Loosje soms niet,
al heeft haar loszinnige man tijdens de
doodsangst van een hartaanval zijn heul
bij haar gezocht? Eenmaal hersteld
„wordt hij" zo had Anna Blaman het
zich gedacht „weer precies die hij was"
ook h i j dus, met heel de roofbuit van
zijn vulgair „genoegen", een verliezer:
van het hart aan het verraad. En Lucie
verloor: tijdens haar leven tegen de dood
van haar minnaar, tijdens haar ziekte
van het leven. „De mensenvooral de
mensen van goeden wille, die verliezen al
tijd hun partij met het leven, van af hun
geboorte tot aan hun dood," zegt Bertha.
EN WAT WIL NU DEZE schrijnende,
aangrijpende, treffende confrontatie met
al dat verlies? Is dat pessimisme, negati
visme, cynisme een geestelijke gesteld
heid die men Anna Blaman meer dan eens
tot haar verdriet het pijnlijkste van
alle verdriet: misverstaan te worden in
zijn zuiverste bedoeling heeft verwe
ten? Anna Blaman laat dat een half
jaar na haar dood nog eens gezegd zijn
heeft als weinigen de mensenliefde
hooggehouden. Ze zuiverde. Ze schreef met
een „grimmige ernst" die „welhaast
altijd een preoccupatie van zedelijke
strekking geldt" met een intensiteit,
een overgave, een volstrektheid, die de
ziende-blinden en de verblinden en de zelf
verzekerden en de zichzelf misleidenden
tot inzicht en inkeer konden brengen, kun
nen brengen. Ze kón zo schrijven omdat
ze een verliezer was een verliezer door
liefde.
Het kan zijn dat zij, was de tijd daar
toe haar vergund geweest, enkele passa
ges van deze innerlijk-sterke, innig-sterke
roman die haar laatste zou worden her
zien en op het peil gebracht zou hebben
van het geheel. Maar ook zo, in zijn on
voltooide staat, behoort „De Verliezers"
in zijn voornaamheid tot het gaafste, het
indrukwekkendste, het onvergetelijkste
van onze moderne romanlitteratuur.
KALANCHOE'S zijn rijk bloeiende net-
plantjes, prima kamerplantjes, waarvan
men vele weken plezier kan hebben en
men kan ze ook nog met veel succes over
houden. Koop in ieder geval een rijk
bloeiende plant; het is voor deze plant
beter haar te kopen als ze in volle bloei
staat; dus niet als alle bloemknoppen nog
moeten open komen; ze heeft dan wel eens
te lijden van de overgang van kas naar
C. J. E. Dinaux
Rectificatie: De „amateurswoorden" in mijn vo
rige kroniek over de Blauwe-Distelserie van Uit
geverij A. A. M. Stols/J. P. Barth waren een
grapje van de zetter, die ze in de plaats stelde
van „auteurswoorden" Het kan soms mal lopen
met dat zetten. C. J. E. D.
kamer. Het plantje moet niet te warm ge
zet worden; een normaal verwarmde ka
mer is voor haar eigenlijk toch te veel
van het goede; ze voldoet veel beter in
een zeer matig warme kamer. Zolang ze
dus nog niet in volle bloei staat mag ze
ook wekelijks een beetje opgeloste kamer-
plantenmest hebben; los per liter water
ongeveer één theelepeltje op en met die
hoeveelheid kan men al wel twintig ka
merplanten bemesten.
Na de bloei kan men het plantje wel
iets terug snoeien en zal men zonodig
ook moeten verpotten om haar nieuw le
ven in te blazen; ze wordt dus in de be
kende potgrond verpot. Ze kan 's zomers
ook heel goed met pot en al buiten in
de tuin worden ingegraven.
IN TAL VAN LANDEN doet zich het
probleem voor van de tegenzin bij ver
scheidene werkgevers tegen het in dienst
nemen van werknemers die ouder zijn dan
bijvoorbeeld 45 jaar, alsmede het opne
men in het arbeidsproces van de oudere
arbeider die om welke reden dan ook zon
der werk is geraakt Ook in de Verenigde
Staten, zo vernemen wij van de U.S.I.S.
in Den Haag, doet zich het verschijnsel
voor dat werkgevers bij de beoordeling
van sollicitanten aan de geboortedatum
een uiterst belangrijke rol toekennen bij
de selectie. De redenen die de werkgevers
voor hun standpunt aanvoeren, zijn veelal
deze: ten eerste dat bedoelde werknemers
te langzaam zijn en niet kunnen voldoen
aan de vereisten voor een opgevoerde pro-
duktie. Verder dat zij niet kunnen voldoen
aan de fysieke eisen die de werkkring
stelt. Voorts dat zij de vaardigheid mis
sen alsmede de soepelheid om zich aan te
passen aan veranderde beroepsomstandig-
heden. Ten vierde dat het aannemen van
oudere werknemers de pensioen- en ver
zekeringskosten aanmerkelijk doet stijgen.
HIERTEGENOVER STELT het Ameri
kaanse ministerie van Arbeid op grond
van studies en rapporten de volgende
feiten: ten eerste toonde een onderzoek in
acht grote fabrieken aan dat er tot de
leeftijd van 55 jaar geen noemenswaardig
verschil bestaat met de jongere arbeids
krachten (na deze leeftijd vertoont het
produktievermogen een zeer geringe da
ling). Ten tweede bracht een onderzoek
aan het licht dat slechts vijftien percent
van het aantal beroepen hoge eisen stelt
aan het lichaam, en voorts dat bij vijf van
de zes oudere sollicitanten er geen fysieke
redenen aanwezig waren hun de baan te
weigeren, waarvoor zij de opleiding had
den genoten. Ten derde bleek dat een hoog
percentage van oudere sollicitanten wel
HET BREDASE CULTURELE CENTRUM „De Beyerd", onder leiding van de heer
Th. van Velzen staand, is nog jong. Het is een door wijlen prof. Eschauzier tot expo
sitiegelegenheid verbouwd deel van een historisch oudemannenhuis aan de Bosch
straat, waar ook aan meer dan alleen beeldende kunst aandacht besteed wordt. De
tot nu toe gehouden tentoonstellingen waren zeer aantrekkelijke, meestal echter van
werk, dat we ook in eigen omgeving hadden kunnen leren kennen. Thans wordt hier
tot 29 januari een tentoonstelling van het landschap in de Nederlanden tussen 1550
en 1630 gehouden, die van landelijk en zelfs ruimer belang genoemd moet worden.
Men vond een aanleiding tot deze expositie in het feit dat binnenkort de verbinding
met België verder verbeterd wordt door de brug bij Gorkum. Bovendien zal dit jaar
het Belgisch-Nederlands Cultureel Accoord 15 jaar bestaan. In dit Accoord kwam
dan ook deze belangrijke expositie, die ook te Gent vertoond zal worden, tot stand.
Bij nieuwe bindingen en verbindingen werd aan oude gedacht. Tussen genoemde
jaren werden de noordelijke en zuidelijke Nederlanden van elkaar gescheiden. „Onder
de druk der omstandigheden", schrijft de heer Van Velzen in het Ten Geleide van de
catalogus, die van de meeste schilderijen een reproduktie bevat, „neemt een vrij
belangrijk aantal Vlaamse kunstenaars de wijk naar het noorden. Zij brengen daar
hun kunst hun opvattingen en hun vaardigheden waarvan Holland rijkelijk
en dankbaar profiteert, zodat de continuïteit voldoende gewaarborgd Hjkt". Dat laatste
slaat op de toen bestaande verwantschap. Cultureel groeide men In de verdere ont
wikkeling echter toch zeer uit elkaar.
DE LAATSTE HALVE EEUW is er op
het gebied van de beeldende kunst weer
van een wisselwerking sprake, waarbij
gezegd moet worden dat Vlaanderen en
zelfs misschien in ruimere zin België meer
aan Nederland toevoegt dan omgekeerd.
Van grote invloed was het Vlaamse ex
pressionisme. Verscheidene kunstenaars
uit onze zuidelijke provincies leerden het
vak in Antwerpen, waar de akademie en
het Hoger Instituut nog steeds Nederland
se jongeren aantrekt, terwijl in Nederland
afgestudeerden ook beurzen voor een ver
blijf in België wordt aangeboden. Ook in
1914 kwamen hier in het Noorden enige
Zuid-Nederlandse beeldende kunstenaars
hun tijdelijk heil zoeken. Een A. J. Neu-
huys, van wiens etsen, tekeningen en aqua
rellen het Museum Boymans-Van Beunin-
gen een expositie heeft gemaakt, blééf
zelfs hier. Hoewel verleidelijk lijkt het
mij hachelijk paralellen te trekken tus
sen toen, die tachtigjarige oorlog, en nu.
Wel is het zo dat rond die eeuwwisseling
zich toen in de ontwikkeling der Westeu-
ropese kunst belangrijke veranderingen
voltrokken en dat we pas weer goed aan
raking kregen met onze zuiderburen op het
moment, dat zich weer belangrijke ver
anderingen aan het voltrekken waren
Voor wie niet, gelijk een kunsthistoricus
of een gespecialiseerd liefhebber, leeft
„Landschap met rustende jagers" (1623)
van Esaias van de Velde (ca 15901630).
Woonde van 16101613 in Haarlem, waar
hij in 1612 meester werd. Hij was leermees
ter van Jan van Goyen.
met oude schilderijen zal het moeilijk zijn
op deze expositie in Breda bij alles, zon
der van herkomst te weten, aan te wijzen
wat van zuidelijke en wat van Noordelijke
Nederlanders stamt. Zeker is hem als zui
delijk Nederlander de grote Pieter Brue
ghel vertrouwd, en voelt men zich bij
Avercamp en Van Goyen direct thuis. Hun
visie op het landschap maakt een herken-
nnen mogelijk. Waar dat niet tenvolle mag
gelden voor Breueghel is het de bekend
heid met zijn werk, die ons hem direct
doet situeren.
DAT HET ECHT Hollanders waren, die
voor het eerst het echt en als zodanig be
kende Nederlandse landschap stelden, kan
overigens niet gezegd worden, want een
Jan Porcellis, ca. 1587 te Gent geboren
en in 1632 te Zoeterwoude gestorven, was
de Hollandse landschapsschilders vóór in
de monochromie en de tonigheid van de
kleur, die we wel als iets van typisch Ne
derlandse afkomst willen zien soms.
Dr. H. Gerson, directeur van het Rijks
bureau voor Kunsthistorische Documen
tatie te Den Haag, schreef voor de catalo
gus een uitvoerige beschouwing over de
landschapsschilderkunst in genoemde tijd.
Hij begint met te waarschuwen tegen de
opvatting als zou de vorming van deze
kunst in direct verband staan met de po
litieke ontwikkeling in deze tijd. De ont
wikkeling van de beeldende kunst in de
Nederlanden in die tijd heeft met een meer
algemene ontwikkeling in de kunst te ma
ken. Het is niet zo dat op een bepaalde
wijze geschilderd werd omdat Nederlan
ders al dan niet van dat Spanje afwilden.
Maar ook los gezien van een meer alge
meen maatschappelijke ontwikkeling kan
men moeilijk in deze tijd een eenvoudige
algemene lijn in die picturale ontwikke
ling aanwijzen. In ieder geval gaat de ont
wikkeling verder, hoger dan een realis
tische interpretatie van het landschap, die
degelijk de vaardigheid en de soepel
heid heeft, zich aan te passen aan geheel
veranderde omstandigheden. Tenslotte
heeft een groep van deskundigen gerap
porteerd dat onder de meeste pensioen- en
verzekeringsregelingen geen noemenswaar
dige stijging van de kosten zal plaatsvin
den, indien oudere werknemers worden
aangetrokken.
HET AMERIKAANSE MINISTERIE van
arbeid bestrijdt reeds een aantal jaren
lang de genoemde vooroordelen. Gemeend
wordt dat het hierbij niet alleen om het
menselijke aspect gaat, maar ook „dat
het eigenbelang van de industrie erbij is
gebaat". Immers wordt de Amerikaanse
industrie door het letten op de leeftijds
factor een groot aantal bekwame en goed
geschoolde, verantwoordelijkheidsgevoel
bezittende, arbeidskrachten onthouden. De
ze maand zal op een conferentie in Was
hington het vraagstuk van de oudere werk
nemer worden besproken. Hierbij zal er
onder meer op worden gewezen dat in de
komende tien jaar in de Verenigde Staten
de groep arbeidskrachten van 44 en ouder
zal toenemen met niet minder dan 5V« mil
joen (ofwel met 20 percent tot 33V» mil
joen). Om de oudere werknemers de kans
te geven weer in het produktieproces
werkzaam te blijven, zal een aantal maat
regelen ter conferentie in discussie worden
gebracht.
men er wel in zou willen zien. De tentoon
stelling lijkt daar naar toe te voeren, maar
dan is er op het eind het werk van Hercu
les Seghers, dat op zo wonderlijke wijze
boven het realisme uitkomt.
MEN VERWACHTE van mij en op de
ze plaats geen dieper ingaan op een brok
kunsthistorie, dat door dr. Gerson in elf
pagina's beschouwd wordt en dat uiter
aard met zoveel meer bevoegdheid dan
schrijver dezes. Wie voor een bestuderen
van het betrokken onderwerp in betrokken
tijd zich aangetrokken voelt vindt hier zel
den bijeengebracht materiaal bijeen. Bij
zonder is deze expositie door de kwaliteit
van vele der werken en door de mogelijk
heid tot kennismaking met veel dat we
nog niet onder ogen kregen en óók kwa
liteiten heeft, maar ons soms wel even
doet twijfelen aan verantwoorde restaura
tie. Tentoonstellingen, die zich beperken
tot een bepaald onderwerp zijn van be
lang omdat men komt tot vergelijken en
daarmee tot het prefereren van het een
boven het ander. Men komt mogelijk tot
meer onderscheid van kwaliteit; men
leert eigen voorkeuren, en daarmee zich
zelf, beter kennen. Het meer maniëristi
sche werk ligt mij bij voorbeeld minder
dan het meer realistische. En misschien
kan men dan toch een voorkeur voelen
voor de latere Noordnederlanders door de
grotere vertrouwdheid. De voor een be
langrijk deel aan de fantasie ontsproten
landschappen van een Seghers zullen ver
moedelijk toch boeien door de authentici
teit, die het gevolg is van zijn studies
naar de natuur of minstens een sterk le
vend contact daarmee. Als verteld wordt
dat een en ander met Rhenen te maken
heeft, dan is dat na te voelen, terwijl wat
betreft vormen topografisch vermoedelijk
wel juist te noemen landschappen, als in
Italië gemaakt, dat land niét oproepen.
Dit laatste is niet bedoeld als critiek,
maar als een meer persoonlijke waarde
bepaling. En die kan een ieder naar eigen
persoonlijkheid op een tentoonstelling als
deze maken.
VERHEUGEND IS de belangstelling
voor deze expositie. Mij werd verteld dat
dit ook op andere dagen het geval is.
Men kan discussiëren over kunstspreiding.
De tegenstanders daarvan kunnen enig ge
lijk misschien nu bewijzen. Te goed weet
ik dat de toch wat beperkte beurs van ge-
interesseerde jongeren het moeilijk maakt
om zoveel te ontmoeten als in de Rand
stad Holland mogelijk is voor hun leef
tijdsgenoten. En dat zal wel meer mensen
gelden. Moge het museumbeleid in de gro
te steden ons wel bedenkingen oproepen
door een teveel aan onbelangrijke expo
sities, de daarmee gepaard gaande drang
tot gelding van de „in de provincie" steeds
meer komende culturele ambtenaren leidt
tot wel zeer welkome initiatieven. Daarom
gaf ik al verscheidene keren verslag van
een en ander, dat in Dordrecht gebeurde.
In Kampen waren exposities, waar we
niet aan voorbij konden gaan. En nu blijkt
ook Breda, dat al voldeed aan de vraag
in eigen nauwere kring, ook toe te voegen
aan een algemener behoefte.