illllö Rituele bezwering van reuzen als oorsprong der Britse „gegraveerde" kalksteenheuvels VOORTREFFELIJKE GESCHIEDENIS VAN HET ZIEKENHUISWEZEN De innerlijke strategie van Koetoesow 1111 „GODSHUIZEN EN GASTHUIZEN" SIGNALEN ZATERDAG 4 MAART 1961 Erbij PAGINA TWEE - t- %£t F" Mari Andriessen -««BMSSS In de zuidelijke graafschappen in Engeland zijn de enorme, in de hellingen der kalksteenheuvels, „gegraveerde" contouren van paarden en reuzen lange tijd raadselachtig voor de bevolking geweest. Enkele jaren geleden heeft de heer T. H. Lethbridge. curator van het Universiteitsmuseum in Cambridge, de leiding op zich genomen van een onder zoek dat tot verrassende resultaten heeft geleid, onder an dere dat deze wereldberoemde formidabele contouren er reeds in de prehistorie waren. Lethbridge herinnerde zich verhalen van oude dorpelingen, niet over witte paarden, doch over een paar reuzen, die vroeger „gegraveerd" waren in de hellingen van de Gogmagog-heuvels nabij Cambridge. Hij besloot toen om de plaats, waar volgens de overlevering de reuzen zouden zijn geweest, aan een nauwgezet archeo logisch onderzoek te onderwerpen. Bij de werkzaamheden ontdekte hij, dat het grootste deel van de helling weliswaar uit stevige kalksteen bestond, maar dat op sommige plaatsen het gesteente met een zachte aardlaag bedekt was. Hij teken de de raakpunten van de harde en zachte plekken in op een plattegrond en zag toen, dat hij een ontdekking van groot belang had gedaan. De aldus ontstane schets stelde twee reuzen en een Keltische vruchtbaarheidsgodin voor. Links: Het 'Witte Paard van Westbury (Wiltshire). De gehele oppervlakte is tot op de kalksteen schoongemaakt. Rechts: De Lange Man van Wilmington (Sussex) meet van kop tot teen 70,41 meter. veerd" werd nabij het landelijke filiaal van de Londense Dierentuin. Veel ouder is het Witte Paard van West bury (Wiltshire). Het dateert uit de tijd, dat de Saksers daar woonden. Zij maak ten het ter herinnering aan een door hen op de Denen bevochte overwinning. Het is dus een overwinningsgedenkteken. Later werd het opnieuw gemodelleerd door een achttiende-eeuwse excentrieke land edelman. Trouwens, de landheren uit de achttiende eeuw hebben vrij veel van die Witte Paarden doen vervaardigen. Zij vonden het een boeiend tijdverdrijf. .Ja, men zegt, dat de landjonker, die het enige Witte Paard van Schotland maakte, van wanhoop stierf, omdat hij het juiste pers pectief maar niet kon „graveren". Zó BELANGRIJK WAS de vondst, dat het Oudheidkundig Genootschap van Cam bridge opdracht gaf, de in de kalk „ge graveerde" groep geheel bloot te leggen. Die twee reuzen en de vruchtbaarheids- godin-te-paard behoren tot de grootste en indrukwekkende prehistorische monu menten van Engeland. De oude dor pelingen hadden gelijk gehad, al kenden zij slechts een deel van de waarheid. Toen de Gogmagog-figuren eenmaal gevonden waren, had men tevens de sleutel tot het raadsel van andere (reeds bekënde) Reu zen en Witte Paarden op de hellingen der Engelse kalksteenheuvels. Er zijn landen, waar men heeft vastge steld, dat daar vroeger het gebruik van „reuzen doden" in zwang was. Lethbridge stelt zich op het standpunt, dat de prehis torische bewoners van Engeland eveneens de „rituele reuzenmoord" toepasten. Zij tekenden de omtrekken van een of meer reuzen op de hellingen der heuvels. De ..lijnen" waren smalle, ondiepe greppels. Na dit teken- of graveerwerk „doodden" of „vermoordden" zij de reuzen door het uitspreken van vervloekingen. Vonden die moorden op gezette tijden plaats, dan hield men de omtrekken van de reuzen „schoon". In het geval van de beide Gog- magog-reuzen vond het „doden" waar schijnlijk plaats in tegenwoordigheid van de op een strijdros gezeten vruchtbaar- heidsgodin der streek. DIE OPVATTING is waarschijnlijk juist, omdat ook sommige andere oude figuren op Engeland's heuvelhellingen be geleid, worden door vaag geworden om trekken van nevenfiguren, die nu begroeid zijn. Dit is bij voorbeeld het geval te Cer- ne Abbas (Dorsetshire), waar zich in de buurt van de vermaarde Reus van Cerne die daar duizenden jaren geleden werd „gegraveerd", een of meer begeleiders bevonden, die nu overwoekerd zijn door gras en struikgewas. De Reus van Cerne (thans een Engels Nationaal Monument) werd ongeveer vijfduizend jaar geleden „gegraveerd". De mannen, die hem maak ten, gebruikten geweien van herten als spaden. Van kop tot teen meet hij 56,6 meter en de afstand van de vingertoppen tot het einde van de knots bedraagt even eens 56,6 meter. Het moet verre van ge makkelijk zijn geweest om die reus zo mooi te graveren op de bolle helling van de heuvel. De greppels, die de „omtrekken" zijn van de reus, hebben een breedte en en diepte van een voet. De regen houdt ze schoon, zodat de witte omtrekken reeds van verre duidelijk zichtbaar zijn. Behalve de Reus van Cerne is ook de Lange Man van Wilmington (Sussex) een zeer markant overblijfsel uit het verleden. Hij is 70,41 meter hoog. Omtrent zijn ont staan had men tot voor kort twee theo rieën. Volgens de ene was de reus de af beelding van een hoofdman, die in de heu vel boven het hoofd van de reus begra ven werd. Volgens de andere theorie zou hij vervaardigd zijn door Romeinse legi oensoldaten in de jaren der Romeinse be zetting van Engeland. Lethbridge's jongste ontdekkingen in de Gogmagog-heuvels ma ken het echter vrijwel zeker, dat de Lan ge Man van Wilmington evenals de Reus van Cerne een der „overlevenden" is van de rituele bezweringen van reuzen in het Stenen Tijdperk. NIET OVERAL zijn de prehistorische reuzen intact gebleven. Wel bleven soms de (hen begeleidende) Witte Paarden be waard of werden deze (later) gekopieerd naar het oorspronkelijke model. Een der oudste Witte Paarden is dat van Uffing- ton (Berkshire). Op grond van het model van het dier kwam men tot het besluit, dat het werd gemaakt door stammen, die kort vóór het begin onzer jaartelling in het zuidoosten van Engeland woonden. Paarden van dat model vindt men name lijk ook op munten, die bij die stam men in omloop waren. Alom in de heuvelen van Zuid-Engeland vindt men figuren „gegraveerd" in de hellingen. Zij zijn echter lang niet alle maal van prehistorische oorsprong. De jongste is wel de 150 meter lange Witte Leeuw van Whipsnade (Hertfordshire), die kort vóór de Tweede Wereldoorlog „gegra- Hieronder: In de laatste eeuw is men de oude bewoners van Engeland gaan imi teren en bracht men volgens de historische methode deze „reclameleeuw" in een kalk steenheuvel bij een dierentuin aan. - - s - :s: AsSih OOK IN HET GRAAFSCHAP Wiltshire zijn een aantal Witte Paarden, bijvoor beeld het Paard van Marlborough, in 1804 vervaardigd door de leerlingen van een beroemde kostschool. Toen koning George VI de troon besteeg, huldigden de bewo ners van Pewey (Wiltshire) de nieuwe vorst door te zijner ere een Wit Paard te „graveren" nabij hun woonhuizen. Langs de grote weg van Salisbury naar Shaftes bury kan men tegen de hellingen der heu vels een aantal regimentsemblemen zien, alsmede een Nieuw-Zeelandse kiwi en een kaart van Australië. Zij zijn het werk van soldaten, die gedurende de Eerste Wereld oorlog in die streek gelegerd waren. Weer andere kalkfiguren vindt men in de graafschappen Kent en Sussex. Nabij Canterbury bijvoorbeeld de Gevleugelde Draak van de East Kent Buffs. In de witte klippen bij Dover herinnert een vliegma chine aan de eerste vlucht over het ka naal. Nabij Wve (Kent) graveerde men een kroon in een der hellingen ter ere van de kroning van koning Edward VII. Een kruis te Shoreham (Kent) en te Lenham (Sussex) zijn oorlogsherinneringen. Er zijn echter ook kruizen, die uit de middel eeuwen dateren en gemaakt werden door monniken om vermoeide reizigers de weg te wijzen naar de gastvrije kloosters. Nabij Weymouth (Dorsetshire) „gra veerden" de daar gelegerde soldaten in de jaren, dat een Napoleontische invasie te duchten was, een portret van koning George III, gezeten op zijn oorlogspaard. Dit is (tot dusverre) Engeland's enige „bereden" Witte Paard. Tot dusverre, dat wil zeggen: voorzover thans bekend. Want na de hoogst belang wekkende vondsten van Lethbridge in de Gogmagog-heuvels is het mogelijk, dat men elders eveneens, maar dan veel ou dere, bereden Witte Paarden zal ontdek ken. „GODSHUIZEN EN GASTHUIZEN" door prof. dr. A. Querido (uitgave Querido, Salamanderpocket). Onder deze titel schreef prof. Querido een geschiedenis van het ziekenhuiswezen. Hij bracht de stof samen onder vier gezichtspunten: de func tie, de vorm, de financiële middelen en de mensen die in het ziekenhuis werken of er verpleegd worden. Het woord gasthuis, of hospitaal, wijst op de oorspronkelijke functie van verzorgingshuis voor reizigers en armen, die eten, ligging en warmte be hoeven. Ook kon men zich tegen geld of diensten inkopen. Het karakter van het reizen, aanvankelijk pelgrimage, werd ge leidelijk anders: handelsverkeer ontwik kelde zich en op de wegen verschenen de vagebonden die in de „bayerd" onderdak vonden. In de zestiende eeuw ontwikkel den zich verschillende inrichtingen voor de diverse doeleinden. Het gasthuis wordt ziekenhuis, maar uitsluitend voor de ar men: men kwam er in op sociale indicatie. Geleidelijk aan dringt het medisch onder wijs nier binnen, maar pas in 1847 wordt het regel. De medische wetenschap begint zich pas laat te ontwikkelen en door de uitbreiding van geneesmethoden en appa ratuur wordt het ziekenhuis wat het nu is: een plaats tot herstel van zieken. Ook de meer welgestelden gaan dan naar het gast huis, dat ziekenhuis is geworden. DE VORM WAS aanvankelijk een kerk met bedden. Men vindt dan ook in de oude gasthuiszaal een altaar. De kolossale ruimte, slechts in twee of drie afdelingen onderverdeeld, wordt na 1880 een zieken huis, bestaande uit gescheiden paviljoens, kleine gebouwtjes, in elk waarvan een specialisme was ondergebracht. De verder- gaane specialisatie en uitbreiding van de hulpmiddelen maakten de bezwaren van de paviljoenbouw voelbaar: distributie van warmte en eten van een centraal punt uit werd bezwaarlijk. De afstanden worden te groot. De moderne geneeskunde maakt behandeling van één patiënt door een team van specialisten noodzakelijk. Dit wordt bemoeilijkt door de paviljoenbouw. We zien dan ook dat de paviljoens weer dich ter bij elkaar komen en gericht worden op een hoofdgebouw. NA 1935 ZIEN WE weer een nieuwe op lossing: er komen zogenaamde verpleeg- eenheden, zaaltjes voor vijf tot zes pa tiënten, tot een groep van vijfentwintig tot vijfendertig patiënten verenigd met daar bij behorende ruimten als dienkeuken en toiletten. Deze verpleegeenheden kunnen herhaald worden. Zij zijn gelijkwaardig en kunnen voor ieder soort patiënten ge bruikt worden. Samen vormen zij het ver pleeghuis. Daarnaast komt dan het be- handelhuis en ook het poliklinieke com plex. Het behandelhuis moet zo gebouwd worden dat vernieuwingen en reorgani saties gemakkelijk te verwezenlijken zijn. Voor het ziekenhuis wordt nu betaald hetzij rechtstreeks of via verzekeringen in welke vorm dan ook. „Van armenzorg met als maatstaf het minimaal toelaatbare wordt het geneeskundige zorg met als doel het optimaal bereikbare". DE REGENTEN, regentessen, chirur gijns, doktoren en cureerders worden be stuurscolleges, economisch en geneeskun dig directeur, uitgebreide administratieve staf en een korps van artsen-specialisten. De verpleging werd in de middeleeuwen hoofdzakelijk door religieuzen met hulp personeel verzorgd. Na een ongekend ver val in de verpleging, waarvan we treffen de staaltjes aantreffen, zien we in het begin van de negentiende eeuw diakones- sen optreden. Florence Nightingale haar pionierswerk voor een vakopleiding voor verpleegsters beginnen en de arts aan be tekenis winnen. Langzaamaan ontstaat het moderne zie kenhuis waarin gestreefd wordt naar een technische perfectie,, een gezellige sfeer en een ontwikkeling van het verplegen, waarin techniek en charitas langzamer hand met elkaar moeten versmelten. Naast het verleden houdt de schrijver zich bezig met de toekomst. We zien hier een nieuwe ontwikkeling in de belangstel ling voor het hele leven van de patiënt: de zorg wordt nog gecompleteerd met na zorg. Het is zeer verheugend dat dit voortref felijke overzicht in de keurig verzorgde Salamanderreeks voor een gering bedrag te verkrijgen is. HET IS NIET ZO EENVOUDIG een tekstregel te vinden waar ik bijzonder door getroffen werd, er zijn er namelijk zovele. En zo veel beelden en er is zo veel muziek, en hoe te schrijven over muziek waar ik eigenlijk niets van weet en over beelden waar ik véél te weinig maar net iets te veel van weet zodat ik weet dat men er niet over schrijven moet. Ik wilde dan schrijven, niet over beelden, niet over muziek, maar over een boek waarin ik altijd lees en die figuur is: Maarschalk Koetoesow. Koetoesow kwam eigenlijk tegen de wil van de tsaar en de hofkliek aan het hoofê. van het leger te staan dat de invasie van Napoleon moest keren. Hij was oud, een oog had hij in de Turkse oorlog verloren, hij was sluw ervaren en een mensenkenner. Tolstoi beschrijft hem in elk geval zo. Als een man die niet gelooft dat een veldheer bij machte is tienduizenden, schietende, dravende, waanzinnig angstige soldaten te leiden. Wat Koetoesow deed was: zich ondergeschikt zien te maken aan de geest van 't leger. Wanneer hij tij dens de slag bij Borodino op een heuvel op een bank zit let hij meer op de ge zichtsuitdrukking van de adjudanten die van het slagveld komen galopperen dan op wat zij hem zeggen. Hij leidt niet, maar hij spant al zijn krachten in, de polsslag van het leger te voelen. De slag bleef onbeslist maar de volgende dag begreep Koetoesow dat zijn troepen te afgemat waren om weer aan te val len en hij trok terug. Hij gaf Moskou prijs en trok steeds verder terug te midden van een morrende stad en tot ontevredenheid van de tsaar. Deze lange voorbereiding is nodig om u duidelijk te maken hoe aangrijpend het ogenblik is waar ik 't over hebben wilde. NAPOLEON IS in het verlaten en brandende Moskou en weet eigenlijk niet wat hij er doen moet, de troepen plunderen en hij kan ze niet onder dis cipline houden. Tenslotte trekt hij uit Moskou weg. En nu komt de scène die mij zo bijzonder getroffen heeft. Koe toesow ligt te bed, zijn zware door een schotwond misvormde hoofd op zijn hand steunend en voortdurend pijnigt hem de gedachte of hij bij Borodino Napoleon dodelijk getroffen heeft. Hij wist dat het leger bij Borodino toegesla gen had met het geweld, waartoe al leen de Russische kracht in staat is; hij hoopte, maar wist tenslotte niet ze ker, of het wild dodelijk geraakt was. Zo ligt de oude man en staart met zijn ene oog in het duister. Plotseling hoort hij stemmen. Het is generaal Bolcho- rvitinow die door de nacht met een ko zak aangereden komt en belangrijk be richt heeft. „Hé, wie is daar, kom. binnen, wat is er voor nieuws?" riep de oude veld maarschalk. Generaal Toll deelde de inhoud van het bericht over de aftocht van Napo leon mede. „Wie heeft het bericht gebracht", vroeg Koetoesow en Toll werd. verlegen toen hij bij het schijnsel van de kaars de koude en strenge uitdrukking van Koetoesow's gezicht zag. Het bericht is betrouwbaar, vorst". „Roep hem binnen, roep hem bin nen!" Koetoesow zat op zijn bed, liet zijn ene been hangen en rustte met zijn zware romp op het andere been dat hij onder zich gevouwen had. Hij kneep zij ene oog bijna dicht om de berichtgever beter te zien, als wilde hij uit diens trekken de oplossing lezen van het vraagstuk dat hem kwelde. „NU, LAAT HOREN, vriendje, laat horen," zei hij, met de zachte stem van een oud man en hij trok zijn hemd over zijn borst dicht. „Wat zijn dat voor berichten, Napoleon uit Moskou weg, hè? Is dat waar?" Bolscowitonow begon alles wat hem. opgedragen was uitvoe rig te vertellen. „Sneller, sneller, leg mij niet op de pijnbank"! Bolchowitinow vertelde alles en zweeg toen in afwachting van een bevel. Toll wilde iets gaan zeggen, maar Koetoe sow liet het niet toe. Plotseling bedekte zich zijn gezicht met rimpels en plooien, hij maakte een afwerende en bezweren de handbeweging naar Toll en wendde zich naar de hoek waar de Ikonen hin gen. „Heer, Schepper, Gij hebt mijn gebed verhoord, zei hij met, bevende stem en gevouwen handen. Rusland is gered, dank daarvoor Heer", en hij barstte in tranen uit. DE SCèNE HEEFT iets Rembrand- tieks: de oude man met zijn bezwe rend gebaar, het kaarslicht, de met modder overdekte Bolchowitinow en Toll op de achtergrond en de scheme rige Ikonen! In het gehele boek speelt zich de strijd af van de intuïtie tegen de school wijsheid. Koetoesow die zijn intuïtie en zijn levenservaring hoger stelt dan de adviezen van de geleerde strategen, de oude man, die weet dat hij de eigen lijke representant van het Russische volk is, die steeds zegt dat geduld en tijd zijn beste raadgevers zijn, die weet dat men de vrucht niet plukken moet voor zij rijp is, want dat anders vrucht en boom bederven; die, als het Franse- leger aftrekt, met alle mogelijke listen zijn generaals van aanvallen terughoudt om zijn soldaten te sparen, omdat hij weet dat het Franse leger tóch ten on dergang gedoemd is. Dan, aan het einde van het boek neemt hij afscheid van zijn soldaten; moede en krom op zijn paard gezeten spreekt hij hen toe, hij Wijst naar de, in lompen gehulde ge vangen Franse soldaten. „Zie, hoe zij er aan toe zijn, wij hebben hen niet ge spaard, maar nu moeten wij ze ontzien, zijn zij niet als wij -mensen- is 't niet kinderen?" Hij keek om zich heen en las in de eerbiedige op hem. gerichte blikken van zijn officieren en soldaten eerst verras- Mari Andriessen Mari Silvester Andriessen werd 4 december 1897 te Haarlem geboren. Na de Kunst nijverheidsschool te Haarlem te hebben ge volgd, doorliep hij de Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, waar hij werkte onder leiding van prof. J. Bronner. Aan de Akademie te München volgde hij de lessen van prof. Bleeker. Hij ves tigde zich te Haarlem, waar hij aanvankelijk vooral kerkopdrachten uitvoerde. Zijn eerste grote opdracht (1938) was het bronzen beeld van Johannes Voet voor de Hoge Raad in Den Haag. voor welk gebouw hij ook de coromandelhouten deuren maakte. Na de oorlog kreeg hij een reeks opdrachten voor oorlogsmonumenten: ..De man voor het vuurpeloton" (brons 1949) aan de Dreef te Haarlem: het monument te Enschedé, twee groepen van elk drie figuren en vier enkele figuren (brons, 1953): „De Dok werker" in Amsterdam (brons, 1952): een vrouwenfiguur voor Putten (steen. 1954); het monument op de Lijnbaan te Rotterdam (brons, 1957); „Engel met kind" voor Nij megen (steen, 1959). In 1954 vervaardigde hij het monu ment van dr. ir. C. Lely voor de Afsluit dijk (brons) en in 1959 het beeld van Ples- man in Den Haag (brons). Ter herdenking van de stormramp in Zeeland werden in Ouwerkerk en Nieuwerkerk beelden van hem geplaatst, respectievelijk „Twee han den" en „Vogel", beide in Ettringertuf- steen. Voorts maakte Andriessen portretten van onder anderen Eduard van Beinum 11956). Emile Erens (1935), Willem Andriessen (1959), en Lodewijk van Deyssel (1937). Van zijn kleinplastiek is voorts de serie Mozart- beeldjes zeer bekend. In 1957 werden in de Pandpoort te Haarlem zijn beelden van Willem II en Floris V onthuld. Voor Suriname ver vaardigde hij het grote dankbaarheidsmonu ment. Marie Andriessen is geassocieerd lid van de Académie Royale de Belgique. Hij is officier in de orde van Oranje Nassau. sing maar toen warm,e instemming. Nu ontspanden zijn trekken zich en zijn ge zicht werd lichter door een milde glim lach, dan boog hij het hoofd. „Maar dat wil ik ook zeggen, wie heeft ze hier geroepen? Ze krijgen wat ze verdienen. Ze kunnen voor mijn part allemaalriep hij terwijl hij het hoofd ophief. Hij gaf zijn paard een zweepslag en voor het eerst in de hele veldslag gallopeerde hij triomfantelijk weg en liet de juichende lachende en hoeraroepende soldaten achter zich. De FIGUUR VAN KOETOESOW heeft mij mijn leven lang geboeid, ik kan niet dan de dieps te bewondering hebben voor Tolstoi die deze figuur tot leven bracht. Immers of hij zo was doet er niets toe, hij had dan maar zo moeten wezen. Het is de wijsheid van de oude man die het hem mogelijk maakt de harteklop van het volk te horen. Het is zijn ouderdom en levenservaring die hem in staat stelt de wil van het volk te begrijpen en gestalte te geven. Hij was slordig, lag op een divan romans van Madam,e Genlis te lezen, kneep de knappe vrouw van de pope in haar wang. Tolstoi laat doorschemeren dat hij een tamelijk loszinnig leven leidde. Nergens maakt Tolstoi 'n held van hem, maar in alles wat hij Koetoesow laat doen of zeggen straalt de levenswijs heid door, zijn mensenkennis, zijn on verwoestbaar, m,aar onuitgesproken ge loof in het Russische volk. Als de tsaar naar Wilna komt ont vangt Koetoesow hem en legt de tsaar de veroverde Franse vaandels voor de voeten. „Oude komediant" mom,pelt de tsaar en spreekt zijn ontevredenheid uit over de gemiste kans het Franse leger te vernietigen. Koetoesow hoort dit alles m.et een gehoorzame en ge dachteloze uitdrukking aan. Hij trekt zich uit alles terug en doet wat hem rest te doen hij sterft. TOLSTOI SCHILDERT hem als een oude man, uitverkoren om de volkswil tot uiting te brengen; als een instru ment van heel fijne samenstelling wordt hij erdoor bespeeld. Hij is lui, ver strooid, afkerig van besluiten en bepaalt er zich liever toe alles wat schadelijk is voor de geest van het leger te we ren. De Duitse generaals kunnen niet begrijpen wat de Russen bezielt deze nutteloze oude man aan 't hoofd van het leger te plaatsen. Het is uiterst boeiend te lezen hoe de oude man te paard zit, zijn rijzweep over de schouder, zonder enige heroïek en hoe hij de Duitse ge neraals met fijne spot bejegent, ook soms met plotselinge heftigheid tegen hen uitvalt. Koetoesow verachtte de lieden die met patriottisme pronkten en over „Het Heilige Moskou" spraken. Hij wist dat men daar niet van spreekt als men het zelf is. De oude Maarschalk be snoeide de staf en trachtte zich zo veel mogelijk van de hinderlijke plannen makers en strategen te ontdoen, liever had hij mensen om zich die bescheiden hun plicht deden en die als de radertjes van een machine zonder op te vallen het meest wezenlijke deel van die machine uitmaken. Zo is deze oude man het middelpunt met al zijn zwakheden, door zijn ge duld, zijn uitgesproken, maar onwan kelbaar geloof in de onverwoestbare kracht van het Russische volk en ver bleekt de hele troep der betweterige strategen, terwijl zijn zware gestalte met de wijze, enigszins spottende glim lach, als een monument in het geheu gen blijft.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 16