illllö
Rituele bezwering van reuzen als oorsprong
der Britse „gegraveerde" kalksteenheuvels
VOORTREFFELIJKE GESCHIEDENIS
VAN HET ZIEKENHUISWEZEN
De innerlijke strategie
van Koetoesow
1111
„GODSHUIZEN EN GASTHUIZEN"
SIGNALEN
ZATERDAG 4 MAART 1961
Erbij
PAGINA TWEE
- t- %£t
F"
Mari Andriessen
-««BMSSS
In de zuidelijke graafschappen in Engeland zijn de
enorme, in de hellingen der kalksteenheuvels, „gegraveerde"
contouren van paarden en reuzen lange tijd raadselachtig
voor de bevolking geweest. Enkele jaren geleden heeft de
heer T. H. Lethbridge. curator van het Universiteitsmuseum
in Cambridge, de leiding op zich genomen van een onder
zoek dat tot verrassende resultaten heeft geleid, onder an
dere dat deze wereldberoemde formidabele contouren er
reeds in de prehistorie waren. Lethbridge herinnerde zich
verhalen van oude dorpelingen, niet over witte paarden,
doch over een paar reuzen, die vroeger „gegraveerd" waren
in de hellingen van de Gogmagog-heuvels nabij Cambridge.
Hij besloot toen om de plaats, waar volgens de overlevering
de reuzen zouden zijn geweest, aan een nauwgezet archeo
logisch onderzoek te onderwerpen. Bij de werkzaamheden
ontdekte hij, dat het grootste deel van de helling weliswaar
uit stevige kalksteen bestond, maar dat op sommige plaatsen
het gesteente met een zachte aardlaag bedekt was. Hij teken
de de raakpunten van de harde en zachte plekken in op een
plattegrond en zag toen, dat hij een ontdekking van groot
belang had gedaan. De aldus ontstane schets stelde twee
reuzen en een Keltische vruchtbaarheidsgodin voor.
Links: Het 'Witte Paard van Westbury
(Wiltshire). De gehele oppervlakte is tot
op de kalksteen schoongemaakt.
Rechts: De Lange Man van Wilmington
(Sussex) meet van kop tot teen 70,41 meter.
veerd" werd nabij het landelijke filiaal
van de Londense Dierentuin.
Veel ouder is het Witte Paard van West
bury (Wiltshire). Het dateert uit de tijd,
dat de Saksers daar woonden. Zij maak
ten het ter herinnering aan een door hen
op de Denen bevochte overwinning.
Het is dus een overwinningsgedenkteken.
Later werd het opnieuw gemodelleerd door
een achttiende-eeuwse excentrieke land
edelman. Trouwens, de landheren uit de
achttiende eeuw hebben vrij veel van die
Witte Paarden doen vervaardigen. Zij
vonden het een boeiend tijdverdrijf. .Ja,
men zegt, dat de landjonker, die het enige
Witte Paard van Schotland maakte, van
wanhoop stierf, omdat hij het juiste pers
pectief maar niet kon „graveren".
Zó BELANGRIJK WAS de vondst, dat
het Oudheidkundig Genootschap van Cam
bridge opdracht gaf, de in de kalk „ge
graveerde" groep geheel bloot te leggen.
Die twee reuzen en de vruchtbaarheids-
godin-te-paard behoren tot de grootste en
indrukwekkende prehistorische monu
menten van Engeland. De oude dor
pelingen hadden gelijk gehad, al kenden
zij slechts een deel van de waarheid. Toen
de Gogmagog-figuren eenmaal gevonden
waren, had men tevens de sleutel tot het
raadsel van andere (reeds bekënde) Reu
zen en Witte Paarden op de hellingen der
Engelse kalksteenheuvels.
Er zijn landen, waar men heeft vastge
steld, dat daar vroeger het gebruik van
„reuzen doden" in zwang was. Lethbridge
stelt zich op het standpunt, dat de prehis
torische bewoners van Engeland eveneens
de „rituele reuzenmoord" toepasten. Zij
tekenden de omtrekken van een of meer
reuzen op de hellingen der heuvels. De
..lijnen" waren smalle, ondiepe greppels.
Na dit teken- of graveerwerk „doodden"
of „vermoordden" zij de reuzen door het
uitspreken van vervloekingen. Vonden die
moorden op gezette tijden plaats, dan
hield men de omtrekken van de reuzen
„schoon". In het geval van de beide Gog-
magog-reuzen vond het „doden" waar
schijnlijk plaats in tegenwoordigheid van
de op een strijdros gezeten vruchtbaar-
heidsgodin der streek.
DIE OPVATTING is waarschijnlijk
juist, omdat ook sommige andere oude
figuren op Engeland's heuvelhellingen be
geleid, worden door vaag geworden om
trekken van nevenfiguren, die nu begroeid
zijn. Dit is bij voorbeeld het geval te Cer-
ne Abbas (Dorsetshire), waar zich in de
buurt van de vermaarde Reus van Cerne
die daar duizenden jaren geleden werd
„gegraveerd", een of meer begeleiders
bevonden, die nu overwoekerd zijn door
gras en struikgewas. De Reus van Cerne
(thans een Engels Nationaal Monument)
werd ongeveer vijfduizend jaar geleden
„gegraveerd". De mannen, die hem maak
ten, gebruikten geweien van herten als
spaden. Van kop tot teen meet hij 56,6
meter en de afstand van de vingertoppen
tot het einde van de knots bedraagt even
eens 56,6 meter. Het moet verre van ge
makkelijk zijn geweest om die reus zo
mooi te graveren op de bolle helling van
de heuvel. De greppels, die de „omtrekken"
zijn van de reus, hebben een breedte en
en diepte van een voet. De regen houdt ze
schoon, zodat de witte omtrekken reeds
van verre duidelijk zichtbaar zijn.
Behalve de Reus van Cerne is ook de
Lange Man van Wilmington (Sussex) een
zeer markant overblijfsel uit het verleden.
Hij is 70,41 meter hoog. Omtrent zijn ont
staan had men tot voor kort twee theo
rieën. Volgens de ene was de reus de af
beelding van een hoofdman, die in de heu
vel boven het hoofd van de reus begra
ven werd. Volgens de andere theorie zou
hij vervaardigd zijn door Romeinse legi
oensoldaten in de jaren der Romeinse be
zetting van Engeland. Lethbridge's jongste
ontdekkingen in de Gogmagog-heuvels ma
ken het echter vrijwel zeker, dat de Lan
ge Man van Wilmington evenals de Reus
van Cerne een der „overlevenden" is van
de rituele bezweringen van reuzen in het
Stenen Tijdperk.
NIET OVERAL zijn de prehistorische
reuzen intact gebleven. Wel bleven soms
de (hen begeleidende) Witte Paarden be
waard of werden deze (later) gekopieerd
naar het oorspronkelijke model. Een der
oudste Witte Paarden is dat van Uffing-
ton (Berkshire). Op grond van het model
van het dier kwam men tot het besluit,
dat het werd gemaakt door stammen, die
kort vóór het begin onzer jaartelling in
het zuidoosten van Engeland woonden.
Paarden van dat model vindt men name
lijk ook op munten, die bij die stam
men in omloop waren.
Alom in de heuvelen van Zuid-Engeland
vindt men figuren „gegraveerd" in de
hellingen. Zij zijn echter lang niet alle
maal van prehistorische oorsprong. De
jongste is wel de 150 meter lange Witte
Leeuw van Whipsnade (Hertfordshire), die
kort vóór de Tweede Wereldoorlog „gegra-
Hieronder: In de laatste eeuw is men de
oude bewoners van Engeland gaan imi
teren en bracht men volgens de historische
methode deze „reclameleeuw" in een kalk
steenheuvel bij een dierentuin aan.
- - s - :s:
AsSih
OOK IN HET GRAAFSCHAP Wiltshire
zijn een aantal Witte Paarden, bijvoor
beeld het Paard van Marlborough, in 1804
vervaardigd door de leerlingen van een
beroemde kostschool. Toen koning George
VI de troon besteeg, huldigden de bewo
ners van Pewey (Wiltshire) de nieuwe
vorst door te zijner ere een Wit Paard te
„graveren" nabij hun woonhuizen. Langs
de grote weg van Salisbury naar Shaftes
bury kan men tegen de hellingen der heu
vels een aantal regimentsemblemen zien,
alsmede een Nieuw-Zeelandse kiwi en een
kaart van Australië. Zij zijn het werk van
soldaten, die gedurende de Eerste Wereld
oorlog in die streek gelegerd waren.
Weer andere kalkfiguren vindt men in
de graafschappen Kent en Sussex. Nabij
Canterbury bijvoorbeeld de Gevleugelde
Draak van de East Kent Buffs. In de witte
klippen bij Dover herinnert een vliegma
chine aan de eerste vlucht over het ka
naal. Nabij Wve (Kent) graveerde men
een kroon in een der hellingen ter ere van
de kroning van koning Edward VII. Een
kruis te Shoreham (Kent) en te Lenham
(Sussex) zijn oorlogsherinneringen. Er
zijn echter ook kruizen, die uit de middel
eeuwen dateren en gemaakt werden door
monniken om vermoeide reizigers de weg
te wijzen naar de gastvrije kloosters.
Nabij Weymouth (Dorsetshire) „gra
veerden" de daar gelegerde soldaten in
de jaren, dat een Napoleontische invasie
te duchten was, een portret van koning
George III, gezeten op zijn oorlogspaard.
Dit is (tot dusverre) Engeland's enige
„bereden" Witte Paard.
Tot dusverre, dat wil zeggen: voorzover
thans bekend. Want na de hoogst belang
wekkende vondsten van Lethbridge in de
Gogmagog-heuvels is het mogelijk, dat
men elders eveneens, maar dan veel ou
dere, bereden Witte Paarden zal ontdek
ken.
„GODSHUIZEN EN GASTHUIZEN"
door prof. dr. A. Querido (uitgave Querido,
Salamanderpocket). Onder deze titel
schreef prof. Querido een geschiedenis van
het ziekenhuiswezen. Hij bracht de stof
samen onder vier gezichtspunten: de func
tie, de vorm, de financiële middelen en de
mensen die in het ziekenhuis werken of
er verpleegd worden. Het woord gasthuis,
of hospitaal, wijst op de oorspronkelijke
functie van verzorgingshuis voor reizigers
en armen, die eten, ligging en warmte be
hoeven. Ook kon men zich tegen geld of
diensten inkopen. Het karakter van het
reizen, aanvankelijk pelgrimage, werd ge
leidelijk anders: handelsverkeer ontwik
kelde zich en op de wegen verschenen de
vagebonden die in de „bayerd" onderdak
vonden. In de zestiende eeuw ontwikkel
den zich verschillende inrichtingen voor
de diverse doeleinden. Het gasthuis wordt
ziekenhuis, maar uitsluitend voor de ar
men: men kwam er in op sociale indicatie.
Geleidelijk aan dringt het medisch onder
wijs nier binnen, maar pas in 1847 wordt
het regel. De medische wetenschap begint
zich pas laat te ontwikkelen en door de
uitbreiding van geneesmethoden en appa
ratuur wordt het ziekenhuis wat het nu is:
een plaats tot herstel van zieken. Ook de
meer welgestelden gaan dan naar het gast
huis, dat ziekenhuis is geworden.
DE VORM WAS aanvankelijk een kerk
met bedden. Men vindt dan ook in de
oude gasthuiszaal een altaar. De kolossale
ruimte, slechts in twee of drie afdelingen
onderverdeeld, wordt na 1880 een zieken
huis, bestaande uit gescheiden paviljoens,
kleine gebouwtjes, in elk waarvan een
specialisme was ondergebracht. De verder-
gaane specialisatie en uitbreiding van de
hulpmiddelen maakten de bezwaren van
de paviljoenbouw voelbaar: distributie
van warmte en eten van een centraal punt
uit werd bezwaarlijk. De afstanden worden
te groot. De moderne geneeskunde maakt
behandeling van één patiënt door een team
van specialisten noodzakelijk. Dit wordt
bemoeilijkt door de paviljoenbouw. We
zien dan ook dat de paviljoens weer dich
ter bij elkaar komen en gericht worden
op een hoofdgebouw.
NA 1935 ZIEN WE weer een nieuwe op
lossing: er komen zogenaamde verpleeg-
eenheden, zaaltjes voor vijf tot zes pa
tiënten, tot een groep van vijfentwintig tot
vijfendertig patiënten verenigd met daar
bij behorende ruimten als dienkeuken en
toiletten. Deze verpleegeenheden kunnen
herhaald worden. Zij zijn gelijkwaardig en
kunnen voor ieder soort patiënten ge
bruikt worden. Samen vormen zij het ver
pleeghuis. Daarnaast komt dan het be-
handelhuis en ook het poliklinieke com
plex. Het behandelhuis moet zo gebouwd
worden dat vernieuwingen en reorgani
saties gemakkelijk te verwezenlijken zijn.
Voor het ziekenhuis wordt nu betaald
hetzij rechtstreeks of via verzekeringen in
welke vorm dan ook. „Van armenzorg met
als maatstaf het minimaal toelaatbare
wordt het geneeskundige zorg met als doel
het optimaal bereikbare".
DE REGENTEN, regentessen, chirur
gijns, doktoren en cureerders worden be
stuurscolleges, economisch en geneeskun
dig directeur, uitgebreide administratieve
staf en een korps van artsen-specialisten.
De verpleging werd in de middeleeuwen
hoofdzakelijk door religieuzen met hulp
personeel verzorgd. Na een ongekend ver
val in de verpleging, waarvan we treffen
de staaltjes aantreffen, zien we in het
begin van de negentiende eeuw diakones-
sen optreden. Florence Nightingale haar
pionierswerk voor een vakopleiding voor
verpleegsters beginnen en de arts aan be
tekenis winnen.
Langzaamaan ontstaat het moderne zie
kenhuis waarin gestreefd wordt naar een
technische perfectie,, een gezellige sfeer
en een ontwikkeling van het verplegen,
waarin techniek en charitas langzamer
hand met elkaar moeten versmelten.
Naast het verleden houdt de schrijver
zich bezig met de toekomst. We zien hier
een nieuwe ontwikkeling in de belangstel
ling voor het hele leven van de patiënt:
de zorg wordt nog gecompleteerd met na
zorg.
Het is zeer verheugend dat dit voortref
felijke overzicht in de keurig verzorgde
Salamanderreeks voor een gering bedrag
te verkrijgen is.
HET IS NIET ZO EENVOUDIG een
tekstregel te vinden waar ik bijzonder
door getroffen werd, er zijn er namelijk
zovele. En zo veel beelden en er is zo
veel muziek, en hoe te schrijven over
muziek waar ik eigenlijk niets van weet
en over beelden waar ik véél te weinig
maar net iets te veel van weet zodat ik
weet dat men er niet over schrijven
moet. Ik wilde dan schrijven, niet over
beelden, niet over muziek, maar over
een boek waarin ik altijd lees en die
figuur is: Maarschalk Koetoesow.
Koetoesow kwam eigenlijk tegen de
wil van de tsaar en de hofkliek aan
het hoofê. van het leger te staan dat
de invasie van Napoleon moest keren.
Hij was oud, een oog had hij in de
Turkse oorlog verloren, hij was sluw
ervaren en een mensenkenner. Tolstoi
beschrijft hem in elk geval zo. Als een
man die niet gelooft dat een veldheer
bij machte is tienduizenden, schietende,
dravende, waanzinnig angstige soldaten
te leiden. Wat Koetoesow deed was:
zich ondergeschikt zien te maken aan
de geest van 't leger. Wanneer hij tij
dens de slag bij Borodino op een heuvel
op een bank zit let hij meer op de ge
zichtsuitdrukking van de adjudanten die
van het slagveld komen galopperen dan
op wat zij hem zeggen. Hij leidt niet,
maar hij spant al zijn krachten in, de
polsslag van het leger te voelen. De
slag bleef onbeslist maar de volgende
dag begreep Koetoesow dat zijn troepen
te afgemat waren om weer aan te val
len en hij trok terug. Hij gaf Moskou
prijs en trok steeds verder terug te
midden van een morrende stad en tot
ontevredenheid van de tsaar.
Deze lange voorbereiding is nodig om
u duidelijk te maken hoe aangrijpend
het ogenblik is waar ik 't over hebben
wilde.
NAPOLEON IS in het verlaten en
brandende Moskou en weet eigenlijk
niet wat hij er doen moet, de troepen
plunderen en hij kan ze niet onder dis
cipline houden. Tenslotte trekt hij uit
Moskou weg. En nu komt de scène die
mij zo bijzonder getroffen heeft. Koe
toesow ligt te bed, zijn zware door een
schotwond misvormde hoofd op zijn
hand steunend en voortdurend pijnigt
hem de gedachte of hij bij Borodino
Napoleon dodelijk getroffen heeft. Hij
wist dat het leger bij Borodino toegesla
gen had met het geweld, waartoe al
leen de Russische kracht in staat is;
hij hoopte, maar wist tenslotte niet ze
ker, of het wild dodelijk geraakt was.
Zo ligt de oude man en staart met zijn
ene oog in het duister. Plotseling hoort
hij stemmen. Het is generaal Bolcho-
rvitinow die door de nacht met een ko
zak aangereden komt en belangrijk be
richt heeft.
„Hé, wie is daar, kom. binnen, wat is
er voor nieuws?" riep de oude veld
maarschalk.
Generaal Toll deelde de inhoud van
het bericht over de aftocht van Napo
leon mede.
„Wie heeft het bericht gebracht",
vroeg Koetoesow en Toll werd. verlegen
toen hij bij het schijnsel van de kaars
de koude en strenge uitdrukking van
Koetoesow's gezicht zag.
Het bericht is betrouwbaar, vorst".
„Roep hem binnen, roep hem bin
nen!"
Koetoesow zat op zijn bed, liet zijn
ene been hangen en rustte met zijn
zware romp op het andere been dat hij
onder zich gevouwen had. Hij kneep zij
ene oog bijna dicht om de berichtgever
beter te zien, als wilde hij uit diens
trekken de oplossing lezen van het
vraagstuk dat hem kwelde.
„NU, LAAT HOREN, vriendje, laat
horen," zei hij, met de zachte stem van
een oud man en hij trok zijn hemd
over zijn borst dicht. „Wat zijn dat voor
berichten, Napoleon uit Moskou weg,
hè? Is dat waar?" Bolscowitonow begon
alles wat hem. opgedragen was uitvoe
rig te vertellen.
„Sneller, sneller, leg mij niet op de
pijnbank"!
Bolchowitinow vertelde alles en zweeg
toen in afwachting van een bevel. Toll
wilde iets gaan zeggen, maar Koetoe
sow liet het niet toe. Plotseling bedekte
zich zijn gezicht met rimpels en plooien,
hij maakte een afwerende en bezweren
de handbeweging naar Toll en wendde
zich naar de hoek waar de Ikonen hin
gen.
„Heer, Schepper, Gij hebt mijn gebed
verhoord, zei hij met, bevende stem en
gevouwen handen. Rusland is gered,
dank daarvoor Heer", en hij barstte in
tranen uit.
DE SCèNE HEEFT iets Rembrand-
tieks: de oude man met zijn bezwe
rend gebaar, het kaarslicht, de met
modder overdekte Bolchowitinow en
Toll op de achtergrond en de scheme
rige Ikonen!
In het gehele boek speelt zich de
strijd af van de intuïtie tegen de school
wijsheid. Koetoesow die zijn intuïtie en
zijn levenservaring hoger stelt dan de
adviezen van de geleerde strategen, de
oude man, die weet dat hij de eigen
lijke representant van het Russische
volk is, die steeds zegt dat geduld en
tijd zijn beste raadgevers zijn, die weet
dat men de vrucht niet plukken moet
voor zij rijp is, want dat anders vrucht
en boom bederven; die, als het Franse-
leger aftrekt, met alle mogelijke listen
zijn generaals van aanvallen terughoudt
om zijn soldaten te sparen, omdat hij
weet dat het Franse leger tóch ten on
dergang gedoemd is. Dan, aan het einde
van het boek neemt hij afscheid van
zijn soldaten; moede en krom op zijn
paard gezeten spreekt hij hen toe, hij
Wijst naar de, in lompen gehulde ge
vangen Franse soldaten. „Zie, hoe zij
er aan toe zijn, wij hebben hen niet ge
spaard, maar nu moeten wij ze ontzien,
zijn zij niet als wij -mensen- is 't niet
kinderen?"
Hij keek om zich heen en las in de
eerbiedige op hem. gerichte blikken van
zijn officieren en soldaten eerst verras-
Mari Andriessen
Mari Silvester Andriessen werd 4 december
1897 te Haarlem geboren. Na de Kunst
nijverheidsschool te Haarlem te hebben ge
volgd, doorliep hij de Rijksacademie van
Beeldende Kunsten te Amsterdam, waar hij
werkte onder leiding van prof. J. Bronner.
Aan de Akademie te München volgde
hij de lessen van prof. Bleeker. Hij ves
tigde zich te Haarlem, waar hij aanvankelijk
vooral kerkopdrachten uitvoerde. Zijn eerste
grote opdracht (1938) was het bronzen beeld
van Johannes Voet voor de Hoge Raad in
Den Haag. voor welk gebouw hij ook de
coromandelhouten deuren maakte. Na de
oorlog kreeg hij een reeks opdrachten
voor oorlogsmonumenten: ..De man voor
het vuurpeloton" (brons 1949) aan de Dreef
te Haarlem: het monument te Enschedé,
twee groepen van elk drie figuren en
vier enkele figuren (brons, 1953): „De Dok
werker" in Amsterdam (brons, 1952): een
vrouwenfiguur voor Putten (steen. 1954); het
monument op de Lijnbaan te Rotterdam
(brons, 1957); „Engel met kind" voor Nij
megen (steen, 1959).
In 1954 vervaardigde hij het monu
ment van dr. ir. C. Lely voor de Afsluit
dijk (brons) en in 1959 het beeld van Ples-
man in Den Haag (brons). Ter herdenking
van de stormramp in Zeeland werden in
Ouwerkerk en Nieuwerkerk beelden van
hem geplaatst, respectievelijk „Twee han
den" en „Vogel", beide in Ettringertuf-
steen. Voorts maakte Andriessen portretten
van onder anderen Eduard van Beinum
11956). Emile Erens (1935), Willem Andriessen
(1959), en Lodewijk van Deyssel (1937). Van
zijn kleinplastiek is voorts de serie Mozart-
beeldjes zeer bekend. In 1957 werden in de
Pandpoort te Haarlem zijn beelden van Willem
II en Floris V onthuld. Voor Suriname ver
vaardigde hij het grote dankbaarheidsmonu
ment. Marie Andriessen is geassocieerd lid
van de Académie Royale de Belgique. Hij
is officier in de orde van Oranje Nassau.
sing maar toen warm,e instemming. Nu
ontspanden zijn trekken zich en zijn ge
zicht werd lichter door een milde glim
lach, dan boog hij het hoofd.
„Maar dat wil ik ook zeggen, wie
heeft ze hier geroepen? Ze krijgen wat
ze verdienen. Ze kunnen voor mijn part
allemaalriep hij terwijl hij het
hoofd ophief. Hij gaf zijn paard een
zweepslag en voor het eerst in de hele
veldslag gallopeerde hij triomfantelijk
weg en liet de juichende lachende en
hoeraroepende soldaten achter zich.
De FIGUUR VAN KOETOESOW heeft
mij mijn leven lang geboeid, ik kan
niet dan de dieps te bewondering hebben
voor Tolstoi die deze figuur tot leven
bracht. Immers of hij zo was doet er
niets toe, hij had dan maar zo moeten
wezen. Het is de wijsheid van de oude
man die het hem mogelijk maakt de
harteklop van het volk te horen. Het is
zijn ouderdom en levenservaring die
hem in staat stelt de wil van het volk
te begrijpen en gestalte te geven. Hij
was slordig, lag op een divan romans
van Madam,e Genlis te lezen, kneep de
knappe vrouw van de pope in haar
wang. Tolstoi laat doorschemeren dat
hij een tamelijk loszinnig leven leidde.
Nergens maakt Tolstoi 'n held van hem,
maar in alles wat hij Koetoesow laat
doen of zeggen straalt de levenswijs
heid door, zijn mensenkennis, zijn on
verwoestbaar, m,aar onuitgesproken ge
loof in het Russische volk.
Als de tsaar naar Wilna komt ont
vangt Koetoesow hem en legt de tsaar
de veroverde Franse vaandels voor de
voeten. „Oude komediant" mom,pelt de
tsaar en spreekt zijn ontevredenheid
uit over de gemiste kans het Franse
leger te vernietigen. Koetoesow hoort
dit alles m.et een gehoorzame en ge
dachteloze uitdrukking aan. Hij trekt
zich uit alles terug en doet wat hem
rest te doen hij sterft.
TOLSTOI SCHILDERT hem als een
oude man, uitverkoren om de volkswil
tot uiting te brengen; als een instru
ment van heel fijne samenstelling wordt
hij erdoor bespeeld. Hij is lui, ver
strooid, afkerig van besluiten en bepaalt
er zich liever toe alles wat schadelijk
is voor de geest van het leger te we
ren. De Duitse generaals kunnen niet
begrijpen wat de Russen bezielt deze
nutteloze oude man aan 't hoofd van het
leger te plaatsen. Het is uiterst boeiend
te lezen hoe de oude man te paard zit,
zijn rijzweep over de schouder, zonder
enige heroïek en hoe hij de Duitse ge
neraals met fijne spot bejegent, ook
soms met plotselinge heftigheid tegen
hen uitvalt.
Koetoesow verachtte de lieden die
met patriottisme pronkten en over „Het
Heilige Moskou" spraken. Hij wist dat
men daar niet van spreekt als men
het zelf is. De oude Maarschalk be
snoeide de staf en trachtte zich zo veel
mogelijk van de hinderlijke plannen
makers en strategen te ontdoen, liever
had hij mensen om zich die bescheiden
hun plicht deden en die als de radertjes
van een machine zonder op te vallen het
meest wezenlijke deel van die machine
uitmaken.
Zo is deze oude man het middelpunt
met al zijn zwakheden, door zijn ge
duld, zijn uitgesproken, maar onwan
kelbaar geloof in de onverwoestbare
kracht van het Russische volk en ver
bleekt de hele troep der betweterige
strategen, terwijl zijn zware gestalte
met de wijze, enigszins spottende glim
lach, als een monument in het geheu
gen blijft.