Twee emigranten
Vele eeuwen geleden bestonden er
in Afrika grote, machtige negerrijken
discoucs
Engelse
litteratuur
Het Rijk Zang
Kongo-keizerrijk
Het rijk Gahna
Son G'hai
DONDERDAG
Brian Me©re, The Lugfc @f ©ingsr Ceffey - André Deutseh, lenden
Paul ifislt, The Chinese Lsve Pavilion lyre and Spettiswoode, London
S. M,
HET AANTAL onafhankelijke Afri
kaanse negerstaten neemt welhaast
wekelijks toe. De gebieden, die
nog niet onafhankelijk zijn, beslaan
nog maar een klein stuk van het
„Donkere Werelddeel". Voor 1950
echter waren er slechts twee onaf
hankelijke negerstaten, te weten
Liberia en Ethiopië (ook wel Abes-
sinië genoemd). Ethiopië heeft
afgezien van een korte periode van
Italiaanse overheersing in onze
eeuw steeds zijn onafhankelijk
heid weten te bewaren. Liberia
werd met Amerikaanse hulp als on
afhankelijke negerrepubliek „ge
sticht" op 26 juli 1847. De rest van
„Donker Afrika" kwam in de acht
tiende en de negentiende eeuw
onder Europees opperbestuur en
bleef dit tot en met de tweede we
reldoorlog. De eerste klanken van
het Afrikaanse onafhankelijkheids
lied werden reeds hoorbaar kort na
de eerste wereldoorlog. Na de
tweede wereldoorlog werden zij
steeds krachtiger en thans is de
staatkundige onafhankelijkheid van
bijna geheel „Donker Afrika" prak
tisch gesproken een voldongen feit.
l
BRIAN MOORE, een Ier die een jaar of
tien geleden naar Canada geëmigreerd is,
heeft met de hoofdfiguur van zijn derde
roman „The luck of Ginger Coffey" een
nieuwe persoon toegevoegd aan de menig
te anti-helden van de moderne litteratuur.
Coffey neemt daar een eerbare plaats in.
Als karakter schiet hij een beetje tekort,
doordat zijn zielsprocessen bij al zijn on
gelukken zo regelmatig verlopen dat de
tegenstrijdigheden van de praktijk er niet
in terug te vinden zijn; maar ieder op
zichzelf gezien zijn zijn ondervindingen
aannemelijk en aangrijpend genoeg om de
lezer een verse indruk te geven van het
anti-heldenleven.
Ook Coffey is van Ierland naar Canada
geëmigreerd, met een vrouw en een kind
en een paar opdrachten als vertegenwoor
diger van Ierse bedrijven. De Ierse be
drijven vinden hem al gauw te duur wor
den en danken hem af. Dan is het verder
een kwestie van banen zoeken, altijd moei
lijk voor een vreemdeling zonder speciale
bekwaamheden, en in Coffey's geval een
des te groter probleem doordat hij er té
zwierig uitziet om bij de Canadezen ver
trouwen te wekken, met zijn grote snor en
zijn Tiroler hoedje. Het toppunt van on
geluk wordt bereikt als zijn vrouw hem
wil verlaten voor hun enige Canadese
vriend. Daar gaat het boek dan groten
deels over. Coffey blijft vertrouwen dat
hij binnenkort een betere baan zal vinden
dan de twee nederige werkjes die hij in
tussen te doen heeft gekregen, en dat hij zo
zijn vrouw zal overtuigen dat hij toch ge
schikt is om aan het hoofd van een gezin
te staan.
HET LIJKT ER SOMS op of het beter
geweest zou zijn als het hele verhaal in
de eerste persoon was geschreven, in het
bijzonder omdat dan die vrouw misschien
meer kleur gekregen had. Nu blijft het
een vaag portret van haar, met als enige
karaktertrek dat zij van haar echtgenoot
vergt dat hij een goede baan zal hebben.
Zij is daarom niet bepaald onbestaanbaar,
maar in een roman zou zij met zo'n een
voudige karakterstructuur interessanter
zijn als projectie van het schuldgevoel
van haar echtgenoot dan als een hoofd
persoon met een eigen rol. Hoe Coffey
zelf zich voelt, tegenover haar en tegen
over de wrede wereld, dat is het enige on-
HET IS NIET ZEKER dat hetzelfde ge
zegd kan worden van Paul Scott's The
Chinese Love Pavilion, een roman van
veel hogere pretenties en veel moeizamer
pogingen om ze waar te maken. De hoofd
persoon Brent treedt hier als verteller op,
en beschrijft zijn ervaringen in India en
Malaya voor en in de laatste oorlog, voor
namelijk voorzover zij te maken hebben
met zijn relaties met een zekere Saxby.
In het begin lijkt het allemaal fleurig ge
noeg, wanneer het titelpaviljoen ons be
schreven wordt tezamen met de half-Chi-
nese half-Europese prostituée die er placht
hof te houden en die er de liefde van Brent
won; op den duur komt aan het licht dat
alles belast is met grotere betekenissen
dan er aanvankelijk in te herkennen wa
ren. Scott suggereert die met een meng
sel van gewichtigheid en militaire kort
heid (een groot deel van het verhaal speelt
zich in de oorlog af tussen officieren) die
misschien onnavolgbaar is. maar die
ook niet noodt tot navolgen. Saxby verte
genwoordigt de wijsheid van het oosten
in een nieuwe vorm, in een bacchische in
plaats van apollinische trant.
Hij is op zoek naar het heil, en meent
dat tenslotte te vinden in een Maleise leer
die de mens vijf zielen toekent; Brent is
aanvankelijk een beetje onder zijn invloed,
maar heeft men allang uit het oog ver
loren als hij aan het eind van de oorlog
belast wordt met zijn opsporing, omdat
Saxby zich in de politiek van het schier
eiland gemengd heeft.
Het boek is in Engeland met enige accla
matie ontvangen, maar het is moeilijk in
te zien waarom. Zelfs wie gevoelig zou
zijn voor de portée ervan, die onder het
lezen steeds minder duidelijk wordt, moet
opmerken dat het verhaal volzit van dor
re passages en overbodige stemmingsdia
loogjes; maar misschien kan dat de ware
liefhebber van deze soort ontdekkingsrei
zen niet schelen
De oeroude krijgsdansen leven ongewijzigd
voort, alleen zijn zij thans geserveerd voor
vredelievende plechtigheden.
punt van zijn macht. Drie eeuwen duurde
het, aleer het volk van Son-G'hai voor de
Islam kon worden gewonnen. Koning Za-
Kasi was de vorst, die in de bekering van
zijn volk tot de Islam een werkzaam aan
deel had. Hij was na Za-el-Yemeni, de
stichter van het rijk, de vijftiende koning
van Son-G'hai.
Nadat het land bevrijd was van het Mali-
nese juk, regeerde in Son-G'hai koning Mo
hammed Askia. Hij geldt als een der mach
tigste en bekwaamste vorsten, die West-
Afrika heeft gekend. Zijn rijk strekte zich
uit van Guinea tot het zuiden van Marokko.
Zijn kooplieden onderhielden handelsrela
ties met vele landen. Mohammed Askia was
een streng vorst, maar gold tevens als zeer
rechtvaardig. Zijn naam leeft nog voort in
West-Afrika.
Een halve eeuw na de dood van Moham
med Askia was het echter gedaan mét het
rijk Son-G'hai. Het waren de vorst van
Marokko en zijn krijgers, die het doodvon
nis aan dit zwarte imperium voltrokken.
ER HEBBEN in Oost-, West- en Midden-
Afrika nog vele andere onafhankelijke sta
ten bestaan, bijvoorbeeld waarmede de
Boeren zoveel te stellen hebben gehad De
herinnering aan Dingaan, aan de slag bij
Bloedrivier en aan andere feiten uit de
Zuidafrikaanse geschiedenis der laatste
Ook thans hee-sen in Afrika veledonkërë
potentaien. Veelalstammen zij af van
middeleeuwse heersers, wier macht echter
veel groter was dan die van de huidige
negervorsten.
AFRIKA's staatkundige problemen staan
in het middelpunt der wer'eldbelangstellirig.
Beluistert men de discussie rond de Kongo
lese troebelen, dan kan men dikwijls (op
nieuw!) de opvatting horen verkondigen,
dat de negers pas de laatste tientallen jaren
zouden hebben geleerd om politiek te den
ken en te handelen. Maar de historie leert
dat er in vroeger eeuwen in verscheidene
delen van „Donker Afrika" machtige rijken
hebben bestaan. Zij dankten hun ontstaan
aan, en werden geregeerd door donkere
potentaten. Deze Afrikaanse heersers en
hun raadslieden waren als bestuurders, als
staatkundige en militaire leiders veelal fi
guren van formaat, die de vergelijking met
tal van middeleeuwse „collega's" in Europa
zeer wel konden doorstaan. De herinnering
aan die grote mogendheden, aan die vroe
gere bloeitijd leeft in Afrika voort, al zijn
waarheid en verdichtsel soms moeilijk te
scheiden. Enige van die verdwenen neger
rijken mogen hier nog eens de revue pas
seren.
IN DE TWAALFDE eeuw onzer jaar
telling bestond ter oostkust van Afrika een
machtig rijk, Zang. Het strekte zich uit
langs de küst van Somaliland tot bezuiden
van de mond van de Zambesi. Zang ver
vulde een functie van grote betekenis in de
politieke, culturele en economische geschie
denis van Afrika. Immers, dit rijk was ge
vreesd door zijn macht, vermaard door zijn
welvaart, geacht als cultureel centrum en
internationaal bekend dank zij zijn over
zeese handel.
Strikt genomen was Zang geen eenheids
staat maar een federatie van kleine staten.
De onderlinge rivaliteit der gewestelijke
heersers leidde zo nu en dan tot bloedige
burgeroorlogen en tenslotte tot de onder-
Oude versterkte stadjes herinneren hier en
daar nog aan de bloeitijd der machtige
Afrikaanse imperia Lamoe in Kenya is
een dier oude bolwerken.
gang van het rijk. Voor het zover kwam,
had Zang echter eeuwenlang bestaan. Toen
de Portugezen kort vóór 1500 via de Kaap
de Goede Hoop de Indische Oceaan op
voeren en met hun schepen voor de kust
van Oost-Afrika verschenen, waren zij niet
weinig verbaasd, daar een machtig Afri
kaans rijk te vinden met welvarende,
bloeiende steden en met een levendige
wereldhandel. De kooplieden van dat rijk
Zang onderhielden betrekkingen met India,
China, de landen om de Rode Zee en met
enige handelscentra aan dë Levantijnse
kust.
ZaNG was niet de eerste „staatkundige
ontdekking" der Portugezen in „Donker
Afrika". Eerder hadden zij namelijk aan
de wustkust een ander machtig Afrikaans
rijk leren kennen, en wel toen zij in de
"tweëde "heiff der vijftiende meuw de mon
ding van. de Kongo verkenden. Toen zij
deze rivier een eind waren opgevaren,
kregen zij contact met de ambtenaren(ï)
van een groot en invloedrijk land. In
M'bansa, de hoofdstad van die staat, knoop
ten de Portugezen niet slechts profitabele
betrekkingen aan met de regering, maar
trachtten er ook het Christendom in te
voeren. Hun missionarissen hadden veel
succes. Tienduizenden negers lieten zich
dopen. De hoofdstad M'bansa kreeg een
nieuwe naam, te weten San Salvador (de
heilige verlosser). Zelfs de keizer, de M'foe-
moe, liet zich dopen. Hovelingen en adel
volgden het keizerlijke voorbeeld en om
helsden eveneens het christelijke geloof.
Het begon er naar uit te zien, dat het rijk
een christelijke staat zou worden. De
M'foemoe stond bij de Portugezen hoog in
aanzien. Hij kreeg Portugese titels en
onderscheidingen.
Maar geleidelijk vervreemdden de in
woners van dit negerrijk van de nieuwe
leer. Dit vond mede zijn oorzaak in het feit,
dat de Portugezen vaak erg hardhandig en
wreed optraden. Niettemin leefde de her
innering aan die christelijke periode nog
in het eerste kwart dezer eeuw in de Kon
golese dorpen en oerwouden voort. De ruï
nes van de grote kathedraal van San Sal
vador (M'bansa) bestonden nog in 1914 en
bestaan misschien nu nog in het hart van
de oerwouden. Europeanen, die tochten
maakten door de Kongolese jungle, werden
vaak verrast door de bekende klank, die de
Hesjes van hun donkere dragers hadden.
Die liedjes waren ongetwijfeld „souvenirs"
uit de christelijke tijden, bijvoorbeeld:
Sina mama Maria, sina mamai
Sina mama. sina mamai,
Dat dit oude Kongorijk niet slechts groot
en invloedrijk was, maar ook cultureel op
een tamelijk hoog niveau stond, blijkt niet
slechts uit wat de Portugezen hebben
medegedeeld, maar ook uit prachtige bron
zen, ivoren en houten kunstvoorwerpen, die
er werden gemaakt. Zij verraden een grote
kunstzinnigheid van hun mak-ers. Zowel
negers als Kongolezen zijn op die kunst
voorwerpen afgebeeld.
De banden tussen Portugal en het rijk
van de M'foemoe bleven nog lange tijd, zij
het „in de schaduw", bestaan. Ruim een
halve eeuw geleden leefde er nog een af
stammeling van de christelijke M'foemoe,
die zich Dom Pedro V, katholiek koning
van Kongo en onderhorigheden noemde.
Hij ontving van de Portugeze regering eén
jaargeld.
OOK ten noorden van het Kongo-bekken
bloeiden vroeger machtige staten. Bijvoor
beeld, het rijk Gah'na, een naam, die voort
leefde in „Guinea" en herboren werd bij
de onafhankelijkheidsverklaring van het
huidige Ghana aan de westkust van Afrika.
Omtrent de oudste historie van Gah'na
staat nog weinig vast. Wel weten wij, dat
de (legendarische) stichter van dat rijk
Wa-Kaya Ma'ngha heette. Iets meer klaar
heid is er over de tijd drie eeuwen na de
stichting van het rijk. Gah'na kon toen
reèds bogen op een dynastie van twintig
koningen. Die wetenschap danken wij aan
Mohammedaanse kroniekschrijvers. De Is
lamieten waren tot de Afrikaanse westkust
doorgedrongen en wonnen een groot deel
van het volk van Gah'na voor hun gods
dienst. Zij bouwden tal van moskeeën in
Gah'na.
Enige eeuwen heerste er daarna staat
kundige stilte ten zuiden van Sahara. In
de dertiende eeuw echter begon een nieuwe
periode van politieke activiteit. Het waren
vooral de negers van het volk der Ma-
N'dingan, die de stoot tot die opleving
gaven. Zij werden het kernvolk van een
nieuw rijk. Mali (een staat, die thans weer
„herboren" is!) geheten. Onder het bestuur
van koning Ma-N'sa-M'usa (13111333)
ontwikkelde Mali zich tot de machtigste
staat van West-Afrika. „Mateloos en onbe
grensd", aldus kenschetsten de Mohamme
daanse kroniekschrijvers de macht van de
koning van Mali. Toen hij op 22-jarige leef
tijd stierf, omvatte zijn rijk grote delen van
West-Afrika en van de westelijke Sahara,
benevens het rijk Son-G'hai en het gebied
rondom Timboektoe.
Koning Ma-N'sa-M'usa, die in geheel de
Mohammedaanse wereld een zeer grote
vermaardheid verwierf door een groots op
gezette pelgrimstocht naar Mekka met een
gevolg van duizenden mensen, onderhield
vriendschappelijke betrekkingen met de
vorsten van Marokko en andere buiten
landse heersers.
HET WAREN DE TOEAREGS. een woes
tijnvolk in de westelijke Sahara, die de
eerste stoot toebrachten aan Mali. Om
streeks 1430 drongen zij door naar het
zuiden en veroverden het rijk Timboektoe.
Kort nadien slaagde het volk van het rijk
Son'G'hai er in, zijn onafhankelijkheid te
herkrijgen, nadat het sedert 1325 onder
worpen was geweest aan de heersers van
Mali. Toch bleef Mali tot het einde der
vijftiende eeuw de machtigste Westafri-
kaanse mogendheid. Dat het rijk onder
ging, was een gevolg van een nieuwe oor
log met Son-G'hai, die door Mali verloren
werd.
De geschiedenis van dit Son-G'hai is
ouder dan die van Mali en gaat terug tot
de zevende eeuw na Christus. Omstreeks
680, zo leren Mohammedaanse bronnen
stond de stichter van Son-G'hai op het top-
honderd vijf tig jaar róépt het beeld op van
machtige politieke eenheden.
Vele Europeanen zijn nog steeds geneigd,
de Afrikanen te zien als primitieve wilden
Dit geldt nog slechts' voor bepaalde stam
men in de binnenlanden. Voor het gros
der Afrikanen geldt echter, dat reeds hun
voorzaten over staatkundige kwaliteiten
beschikten, die niet mogen worden onder
schat. Het is verstandig om dit voor ogen
fé-hóuden nu de stdatkiCndige politieke
emancipatie var Afrika in volte gang is.
Het resultaat van die ontwikkeling zal er
een zijn, dat afvtijkt van het Westerse poli
tieke patroon, omdat zowel de aard van de
Afrikaanse mens als de materiële omstan
digheden en de loop der geschiedenis van
Afrika nu eenmaal hemelsbreed van de
onze verschillen. Wie de Afrikaanse ge
beurtenissen beoordeelt naar Westerse nor
men, wie noopt of verwacht, dat wat wij
„juist" en „goed" achten, ook in Afrika
„juist" en „gozd" zal worden gevonden of
blijken te zijn, is onbillijk jegens de Afri
kanen en komt op den duur zelf bedrogen
uit.
derwerp waar het boek uitvoerige voorlich
ting over geeft. Alleen dat hij na al zijn
tegenslagen nog zo weerloos is in de greep
van zijn natuurlijk optimisme dat hij een
klein baantje opgeeft op grond van een
vage belofte van een beter, is er niet he
lemaal aannemelijk in. Het lijkt dan even
of de auteur het contact met de lezer gaat
verliezen, door alles op te offeren, als Cof
fey begrijpt dat hij zich moet verzoenen
met een klein plaatsje in het leven, en met
een liefde die minder door begeerte ge
domineerd wordt dan voorheen.
De kwaliteiten van Brian Moore als ro
mancier worden op het ogenblik door som
migen een beetje overschat. Er moet te
gen hen ingebracht worden dat hij niet
genoeg passages maakt die op zichzelf de
belangstelling vasthouden, en daardoor bij
zijn lezer een onweerstaanbare neiging
wekt om zijn verhaal door te vliegen. An
derzijds is het waar dat men, na het door
gevlogen te zijn, nieuwsgierig genoeg is
naar wat er op bepaalde punten precies
stond om er nog eens doorheen te blade
ren. Men vindt dan zulke dingen als de
hoofdpersoon in gesprek met zijn chef op
de krant waar hij is gaan werken, in de
rechtbank beschuldigd van plassen in het
openbaar, en allerlei andere scènes waar
hij als een pierrot in de beste traditie
noodt tot huilen en lachen tegelijk. De ro
man was de moeite van het schrijven wel
waard.
Een recital met liederen van Debussy en
Ravel door de bariton Dietrich Fischer-Dies-
kau is door D.G.G. opgenomen (LPM 1Ï81S).
Hij zingt o.a. de „Trois Ballades de Villon"
van Debussy en de „Chansons Madècasses"
van Ravel.
WANNEER EEN kunstenaar als Diet
rich Fischer-Dieskau, die zijn reputatie
gevestigd heeft als vertolker van de
Duitse iiedkunst met name van Schu
bert, Schumann en Hugo Wolf, zich be
zig gaat houden met het Franse reper
toire, ziet men met enige spanning
naar het resultaat uit. Een recente op
name van D.G.G. (18615 LPM) bewijst
dat zijn talent sterk genoeg is om zich
glansrijk te assimileren aan het zo ver
schillende „klimaat" van het franse
lied. In een Debussy-Ravel recital dat
enkele hoogtepunten uit het vocale oeu
vre van deze twee componisten ver
enigt, kan men verschillende malen het
subtiel inlevingsvermogen bewonderen
waarmee hij ieder lied tot een fijnge
slepen edelsteen maakt dat hij in alle
facetten van sfeer, woord-toonverbin-
ding en melodische lijn meesterlijk be
licht. Zijn uitspraak van het frans ver
raadt voor zover ik dit beoordelen
kan in geen enkel opzicht de buiten
lander, maar daarenboven bereikt hij
een prachtige fusie van fonetische en
melodische waarden die zo belangrijk
is bij een uit de tongval van de taal
voortgekomen lyriek als deze. Hoor eens
hoe in het derde couplet van Debus
sy's Ballade op tekst van Villon (no. 2,
„Dame du Ciei.de nederigheid, de
verwachting, de hele ongeletterde exta
se tot uiting komt van de gelovige
vrouw die in de kerk de voorstellingen
van hel en hemel aanschouwt. Geen
nuance, niet in het woord maar ook niet
in het, veel ongrijpbaarder, schrijnen
en oplossen van de tonen van de litanie
in het harmonisch bereik van de bege
leiding, de harpen en luiten van het ge
schilderd paradijs, gaat verloren. En
dan de verwachting van een heel an
dere aard: die welke zich in de primi
tieve natuur voordoet bij de komst van
de geliefde („Nahandove", uit Ravel's
„Chansons Madècasses"), de verstren
geling van de emotie met het omringen
de oerwoud, door de componist uiterst
indringend gerealiseerd obk dit komt
met de schoonste middelen tot span
ning.
DEZE CYCLUS van drie liederen
„van Madagascar" de teksten stam
men van de Franse dichter Evariste
Parny, uit de tweede helft van de acht
tiende eeuw is eigenlijk een kwartet
met één vocale stem; de andere drie
zijn toevertrouwd aan fluit, violoncello
en piano. De wijze waarop deze partijen
door Aurèle Nicolet, Irmgard Poppen
en Karl Engel worden vervuld, is vol
maakt. „Chansons Madècasses" komen
in de concertzaal hoogstzelden tot uit
voering, en het is de vraag of men ze
dan ooit met een dergelijk van effect
gespeend raffinement, dat het hoogste
effect sorteert, te horen krijgt.
Wat de andere zijde van de plaat be
treft, hier kan men soms wel enkele
bedenkingen hebben tegen een iets te
nadrukkelijke opvatting. Daarbij speelt
misschien ook een rol dat Fischer-Dies
kau een zwaarder stemtype heeft dan
de grote franse liederenvertolkers, als
Panzéra, Bernac, Souzay. Voor „La
Grotte" van Debussy ontbreekt het zijn
timbre aan een zekere doorschijnend
heid die hier een expressieve functie
kan hebben, en het tempo is zo traag
dat de continuïteit van de melodie ver
loren gaat. Ook over het vierde van de
„Cinq Mélodies Grècques" van Ravel
zou een dergelijke opmerking te maken
zijn. Heel mooi in hun nauwelijks be-
dwonger passie zijn weer de eerste twee
van Ravel's Don Quichotte-liederen, het
laatste (het bekende „Chanson a Boire")
heeft men van bijvoorbeeld Bernac veel
wranger, uitdagender in de herinnering.
MAAR DIT neemt niet weg dat deze
plaat als geheel getuigt van een kun
stenaarsschap dat niet halt houdt voor
verschillen in tijd of mentaliteit waar
poëzie in muziek getransformeerd word
Ook de begeleidingen van de pianist
Karl Engel moeten geroemd worden;
zij vormen een onverbrekelijk geheel
met de zangstem en het is alleen jam
mer dat ze op deze, overigens ook tech
nisch geslaagde opname, iets te veel
op de achtergrond zijn gehouden.
Sas Bunge