I
Wat was het nieuws?
-Disco
discoucs
IV
yhwutcn
1
■Mi
ALIEN.
D
mmm
feöi
JÜ?#
M
IN DE GESCHIEDENIS van de Oprechte Haarlemsche
Courant is het jaar 1697 belangrijk omdat toen de
eerste Enschedé, Izaac, zijn intrede deed in het be
drijf, zij het dan ook tijdelijk, als leerling-letterzetter.
Het Gildeboek vermeldt dat hij voldeed. Later vertelt
Izaac aan zijn kinderen hoe hij destijds met nog twee
man aan de krant werkte en op de dagen dat er
geen krant uitkwam (maandag, woensdag en vrij
dag) aan het stadsdrukwerk werd gezet. De O.H.C.
verscheen in een „fijne" en een „gemene" uitgave.
De „fijne", die 's nachts werd rondgebracht en op
beter papier gedrukt werd, kostte 5/8 stuiver, de
„gemene" op minder papier V2 stuiver. Veertig jaar
nadat hij voor het eerst als leerling onder de luifel
van „In den blyde Druck" stapte, werd Izaac samen
met zijn zoon Johannes door de vroedschap aange
steld tot ordinaris stadsdrukkers en courantiers. Dat
was op 2 juli 1737. Izaac houdt de boeken bij en sa
men met Johannes leidt hij de drukkerij. De redactie
van de krant hebben zij aan Jan Christiaan Seiz ge
delegeerd tegen een salaris van15.per
week! Jan Christiaan moest in staat zijn de post in
het Frans, Duits, Engels en Italiaans te behandelen,
want uit de boeken van die tijd (1743) zien wij corres
pondenten uit alle windstreken (Oostende, Hamburg,
Frankfort, Leipzig, Keulen, Dresden, Brussel, Parijs,
Rome, Venetië e.a.) hun medewerking verlenen.
Deze Jan Christiaan was voor zijn tijd een zeer ont
wikkeld man. Hij verdiende niet meer dan de druk
kers, die 13.tot 16.per week maakten en
veel minder dan de zetters die het tot 43.per
week brachten. Trouwens, uit de boeken blijkt dat de
beide eigenaars hun financiële eisen nog lager stel
den en enkele jaren bijna met verlies werkten. Wat
bezielde hen? Waarschijnlijk liefde voor het vak dat
hen zo nauw in contact bracht met alles wat er in
het toen al woelige Europa voorviel, en met de men
sen, die in dat gebeuren een vinger in de pap hiel
den en zo hun eigen redenen hadden hun kostbare
informaties aan hen door te geven.
y<
-A
nmtm,.
■imM
(mu
m&tU&nmzf&v-
raid*
site cm
De Staten in Den Haag waren niet erg gesteld op
de juistheid van het nieuws in „De Oprechte"
WHV.V
I tedwsfbwel*
<S^a«8ïfs«Ni
vésTTtKvnv
EltÖKnMC
?awj«sn
.v.v.v.v
ereBteiSay tónifcmti
>fV«!2i)(SCMeagtófe:o (tien
n #yw£«rvto4t<AfV'lA rtïïi <mt f'
r iuV(Wt*U-VUMV^VU4XW W
üiiwi 0ec<ra« W
tïfttü&ia^testiiaaiK
AL SINDS HET BEGIN van de zeven
tiende eeuw hadden de Hollandse kranten
een zeer goede naam. Zij hadden een veel
grotere vrijheid van meningsuiting dan in
de buurlanden werd toegestaan. Daar
maakte een strenge censuur de bladen vrij
wel waardeloos. In Engeland bij voorbeeld
dat pas in 1622 een krant rijk werd, the
Curant of generall newes, werd het druk
ken van kranten tien jaar later verboden.
De Hollandse bladen gingen dan ook voor
namelijk in het Frans, maar ook in het
Engels vertaald, tot ver over onze gren
zen als de hoogstgeschatte informatiebron
van heel Europa. Dat zal de courantiers
en hun translateurs (redacteuren zouden
wij zeggen, maar in die tijd was vertalen
het hoofdbestanddeel van het werk op de
redacties) op hun post gehouden hebben.
Het spel was belangrijker dan de knikkers.
Jan Christiaan Seiz mocht dan een frac
tie van het loon van een letterzetter ver
dienen, hij was een man van grote eruditie,
een bekend litterator en een vriend van
de familie, die leefde in hun kring en
het huis met hen deelde. Toen hij op 15
februari 1748 stierf liet hij zijn linnen en
beddegoed aan hen na. Het zoontje van
Johannes, de kleine Izaac, krijgt zijn zil
veren horloge, zijn dominee en een vriend
zijn boeken. Geld laat hij niet na. Wel
zijn werk, waaronder de bewerking van
„Het derde eeuwfeest van de uitvinding
der boekdrukkunst" waardoor hij grote
bekendheid had gekregen.
TOEN JAN CHRISTIAAN de tijd uit was
braken voor Johannes moeilijke maanden
aan. Zijn vader Izaac had zich uitsluitend
met het zakelijke en administratieve deel
van het bedrijf beziggehouden. Johannes,
die zich voor de redactie interesseerde,
Een prent van J. van de Velde ter
verheerlijking van de uitvinding der
„Boekdruckerye te Haerlem omtrent
het jaer 1449".
Hierbij publiceren wij het slot
artikel van de geschiedenis van de
Oprechte Haarlemsche Courant in
de epoche 1656-1811. De voor deze
artikelen geraadpleegde werken zijn
behalve het eigen archiefmateriaal
in het museum van de Grafische In
richting n.v. Joh. Enschedé en Zn.
„De Haarlemsche Courant" door mr.
W. P. Sautyn Kluit; „De Haarlem
sche Courant, eene humoristische
voorlezing" door J. Hoola van Noo-
ten; „Ons Tijdschrift" (1905) artike
len van W. P. J. Overrheer; „De
krant door alle tijden" door prof. dr.
K. Baschwitz; „De Nederlandse
Krant" door dr. Maarten Schneider
en „Losse aantekeningen" van mr.
Joh. Enschedé.
zag zich opeens met de gehele verant
woording hiervoor belast. Vaak was hij
genoodzaakt op zijn eentje de hele krant
te schrijven en het is tekenend voor zijn
energie en positieve levensinstelling dat hij
zich toen nog op het Frans, Duits, Engels
en Italiaans ging toeleggen en er zowaar
in slaagde zijn berichten behoorlijk te ver
talen.
Izaac stierf in 1761. Toen voerde Johan
nes vijftien jaar lang alleen het bewind
eer hij dit aan zijn beide zoons, Johannes
en Jacobus, overdroeg. Deze Johannes was
de derde generatie. Grootvader Izaac was
boekdrukker geweest, met een heldere kop
en scherp zakelijk inzicht. Vader Johan
nes had zich in de praktijk en door zelf
studie een brede, algemene ontwikkeling
verworven. Mr. Johannes had het voor
recht in Leiden te kunnen studeren en als
jurist zijn taak op de krant te aanvaar
den. Hij schijnt, (naar uit correspondentie
met professor Valkenaar blijkt) een bril
jant student te zijn geweest. Hij voerde de
Oprechte Haarlemsche Courant tot een
hoogtepunt van bloei en was een invloed
rijk man, die actief meewerkte om de
gang van zaken in de Republiek en in
het stadsbestuur in een vrijzinnige rich
ting te stuwen. Hij wist beter dan wie ook
wat er in de comité's en in de constitueren
de vergaderingen voorviel, welk nieuws de
missies uit het buitenland brachten en wat
de nota's van de gezantschappen iü Den
Haag behelsden. Zelfs van de rapporten
uit de hoofdkwartieren van de oorlogvoe
rende legers kende hij doorgaans de in
houd. Geen wonder dat de O.H.C. met zo'n
redacteur als het bestingelichte blad van
Europa werd beschouwd. Hij stierf in het
harnas. Zijn zoon Johannes, was toen nog
maar veertien jaar oud. Ook hij werd naar
Leiden gezonden en promoveerde op 20-
jarige leeftijd. Zolang hij nog een kind
was werd de redactie door de Waalse pre
dikant Josué Teissèdre l'Ange gevoerd.
Het hoogtepunt was voorbij.' Als Johan
nes zijn taak aan de krant aanvaardt duurt
het nog maar enkele jaren voor Napoleon
de brillance van de Nederlandse kranten
wereld vernietigt. De O.H.C. wordt (tij
delijk) uitsluitend advertentieblad. Na Na
poleon is het buitenlands debiet verloren
en moet onze pers op internationaal ter
rein het veld ruimen voor de Engelse, die
zich vrij kon ontplooien toen wij onder
druk waren.
IN DE VROEGSTE TIJD was de Op
rechte Haarlemsche Courant voor het
overgrote deel met buitenlands nieuws
gevuld. Het binnenlandse nieuws was
niet zo belangrijk. Bovendien was de
regering er niet erg op gebrand om alles
wat in de lande omging, gedrukt te zien.
De Witt beriep zich erop nooit een krant
te lezen en een andere raadpensionaris
van Amsterdam, Pieter de Groot, geeft
in een brief aan De Witt toe dat hij
..dickmaels, bij gebrek aan beter, beuse-
lingen debiteert" om de kranten aan
nieuws te helpen.
„sonder vele groote Ceremoniën of uitter-
lycke pracht" was voltrokken, protesteer
de de Russische regering bij monde van
haar vertegenwoordiger Keiler, fel en eis
te genoegdoening.
Er werd een commissie benoemd om de
zaak te onderzoeken. De Haarlemse rege
ring werd er in betrokken en een der bur
gemeesters moest naar den Haag komen
om uit te leggen waarom er geen maat
regelen tegen de weduwe en erfgenamen
van Abraham genomen waren. Abraham
zelf was intussen buiten het bereik van
hun verontwaardiging. Hij rustte in de
Grote Kerk na zijn tumultueus en roem
ruchtig bestaan van courantier.
OOK MR. JAN ABRAHAM CASTE-
LEYN, die na Abrahams dood de redactie
voor zijn rekening nam, kon niet altijd
conflicten vermijden.
Zo hadden de Staten van Holland in 1686
de courantiers verboden iets omtrent de
graaf van Benthem of over de Franse
vluchtelingen te publiceren, maar in 1687
nam de O.H.C. de missive van de gedepu
teerde aan het Britse hof, vrijwel in haar
geheel op! Er werd (zonder succes overi
gens) een onderzoek naar de berichtgever
ingesteld. Ook die storm waaide over.
Erger werd het toen op 6 juni 1702 in de
O.H.C. een bericht uit Engeland ver
scheen, waarin stond dat de Hollandse
ambassadeurs de koningin hadden voorge
steld een vloot naar de Oostzee te sturen,
om de koning van Zweden tot een vrede
met de koning van Polen en de tsaar te
dwingen. Ook nu weer kwamen de Staten
van Holland 'in het geweer „vermits 't
selve onwaerachtigh was" en de vroed
schap van Haarlem werd gelast „order te
stellen en voorziening te doen".
EEN ANDER, DE STATEN onwelgeval
lig bericht, dat ons aan de A-grieppubli-
katies in 1957 doet denken, is de mede
deling van 18 november 1713, over een in
Neurenberg uitgebroken besmettelijke
ziekte. De vroedschap vond dat dergelijke
publikaties hoogst nadelig voor handel en
nijverheid waren. En omdat het boven
dien, naar men zei, een loos gerucht was,
verzocht zij het bestuur van Haarlem de
courantier op te dragen zijn Neurenberg-
se correspondent de mantel uit te vegen.
Ook het partijkiezen tegen John Law,
•j-Mastt. PeSC«s£&sïd»,AieoOTao«h
„bt, v&öns'foft twa»<S*tte Sai—
uts '.tiratóreBsiitf! waftrasiBeCom*
ixami MR Es -«ümaie w
ft
■jfÜÉÉÉMHi
jfwyf w?«~a-35tts, sa boe hf 4se ren
yik eé'ti hwidc, 4» h? hits dsi (w...
to»f ■AmlaBi-
<üe««a
'w:.-;. KXf! KyeiorWikitt lissen fcm ajm-cktn Des
CWlAd <ran tiiej-Jia Vmetictt »emocksB,ft!
Romeo,«ijjcaietaaVtvut&skkgmo.
<*asrünm Awette
raérl!*$ke?<S!'i(«- giec%,wi".'öok>
ma >e f»bi*». the GawsaW
Kti ter eoO&J'fre» ten tfcaB m, Mr
ia» Oafraaar 4it ma Buopt.te èi asmaien. jjjjjBi
VeKetfes jeo
fafcsps&xt Mm Dmtt&K Sxmtm:
iï'Vwftf Wiilr-mff tt»
»^.y *1 'ff*
f«8*sfc> tasfctt»1 «êxallpte'tüw»
«awtewlgtassfïis
■t fal*ihrhon i
Wet
fo-t )irrrj
f ft» nwrfw*) hfltl nf
4 IC vf
tiw itfTw
&8S ÏJWjfÉ
'T 11 rif jvwyy i-T. j
'fï 4*
torera/file
SBÜtS)
atroasmisB!'
g.tuta tf t>ms
jKtfcjatMïörat;
rntfs3jc(t j
Een uniek exemplaar van de Haerlemse
Dingsdaeghse Courant bleek de heer A. J.
Veldhoff uit Amsterdam te bezitten. Naar
aanleiding van het eerste artikel over de
Oprechte Haarlemsche Courant kwam hij
ons het hierbij gereproduceerde exem
plaar tonen. In het museum van de Gra
fische Inrichting n.v. Joh. Enschedé en Zn.
bleken slechts drie oudere exemplaren
aanwezig; de Weeckelycke Courante van
Europa van 8 januari 1656, een Haerlemse
Dingsdaeghse Courant van 16 september
1659 (het eerste bekende exemplaar) en het
eerste exemplaar van de Haerlemse Sater-
daegse Courant van 13 maart 1660. Het
onderhavige, zwaar beschadigde exem
plaar, is van 13 april 1660.
WÊKÊfÊÊÈmgm&m
se stadsbestuur, dat nieuwe oproeren
vreesde, besloot dat dit plakkaat niet bin
nen zijn muren zou worden afgekondigd
en op de 21ste deed het van dit voor
nemen schriftelijk mededeling. De O.H.C.
nam deze mededeling zonder commen
taar in haar nummer van 22 juni op!
De Staten maakten zich kwaad op die van
Haarlem, op de vroedschap, maar het
ergst op die vermaledijde courantier. Zij
gelastten toornig dat hij zijn krant tot na
der order niet zou schrijven, drukken of
uitgeven en dat de O.H.C. (die niet mocht
verschijnen!) op de postkantoren van de
andere steden uit de paketten gehaald
moest worden.
Een ernstige inbreuk op de persvrij
heidals die strafmaatregelen uitge
voerd zouden worden. Men heeft in Den
Haag twee pakken kranten in beslaggeno
men. De redactie schreef een verzoek
schrift, te vergeten en te vergeven en.,
bleef intussen rustig doorgaan de krant te
laten verschijnen.
MET DE MENING van de O.H.C. werd
ver buiten de grenzen rekening gehouden.
Ook in de Oostenrijkse Nederlanden las
mfafMm
ENGELANDT,
flltr1 jjih trr >~i
s? ««^jeaasft m i
mfm teêmsmp- -
e p! s»t dfl» i»ö,t ia r^|sig!
men haar blijkbaar goed want hun gouver
neur-generaal taxeerde de O.H.C. spijtig
als „te syn seer partiaal en Pruyssisch
gezindt" en hij verbood de invoer van de
krant op 11 mei 1757. De O.H.C. was
patriottisch. De krant van 13 januari 1787
liegt er niet om: „Alle macht komt van
de burgerij en de regering is administra
tie" schrijft zij. Toch weigerde de redac
tie in die woelige dagen alle politieke be
schouwingen over aangelegenheden van
het land. Ook met het publiceren van
nieuwsberichten was men uiterst voorzich
tig.
Als er in maart van het jaar 1787 een
correspondent in Amsterdam wordt aan
gesteld, wordt hem op het hart gedrukt
dat de redactie „afkerig is van alle per
sonaliteiten en hatelijkheden" maar aan
de andere kant „niet schromen zal te zeg
gen wat waarheid is", als de feiten maar
behoorlijk geverifieerd zijn. Dit laatste
moest de correspondent in het oog houden.
MET DE REPUBLIEK gaat de O.H.C.
tijdelijk onder in een (wel zeer geslaagd)
advertentieblad. Zij kon niet als een phoe
nix uit haar as verrijzen. Daarvoor werd
de binnenlandse (het Handelsblad) en bui
tenlandse concurrentie van vooral de En
gelse pers, te sterk. Bovendien kwam na
de Napoleontische tijd het dagbladzegel
de dagbladvernieuwing in de kiem smo
ren. Het deed pas in 1815 in ons land zijn
intrede, in Engeland al veel eerder name
lijk in 1712, wat een van de redenen was
waardoor de Hollandse pers de Engelse
overvleugelde. Die belasting maakte de
kranten te duur voor het grote publiek.
Waar de verwachting, een behoorlijke op
lage te behalen, zo de bodem werd inge
slagen ontbrak de moed tot nieuwe initia
tieven. De helft van de bruto-inkomsten
van de kranten werd door de dagblad
zegelbelasting opgeslokt In 1868 telde ons
land nog maar negen dagbladen.
R. Ykema-Steenbergen
Li
ir di».
In
V du-' 4W Ectut
tfrxtntrs
CUprt t^rnd i
ABRAHAM CASTELEYN had een spe
ciale flair om aan belangrijk binnenlands
nieuws te komen. Zelfs de leden van de
Staten Generaal zonden hem zo nu en dan
berichten. Wel een bewijs dat zijn bericht
geving hoog stond aangeschreven, temeer
omdat de regering zo weinig van publici
teit wilde weten. Abraham was zonder
twijfel een bijzonder knap journalist. Zo
zonden in de oorlog van 1672 de gedepu
teerden te velde geen uitvoerige berichten,
„omdat je ze toch 's anderedaags in de
Haarlemse Courant kon lezen"!
Op 24 februari 1670 wordt Abraham op
last van het Hof van Holland in den Haag
op het matje geroepen, omdat hij de re
soluties van de Staat „so pertinent" in zijn
blad opnam. Maar zijn correspondenten
uit de hoogste regeringskringen, die de
O.H.C. kozen als spreekbuis voor de feiten,
die zij aan de openbaarheid prijs wilden
geven, bleven in alle gemoedsrust hun be
richten inzenden, omdat zij er van over
tuigd waren dat de redactie voor geen en
kele dwang zou zwichten op het punt van
geheimhouding van de bronnen.
ABRAHAM, DIE ZOVEEL langs de in
ternationale weg timmerde, trapte, zoals
bijna onvermijdelijk was, vaak op zere te
nen en moest dan telkens tot de orde ge
roepen worden. Toen hij zich in de krant
van 1670 verstoutte „Zyne Czaarsche Ma
jesteit" voor het keizerlijk hoofd te stoten
door zijn gemalin „van maer een redelij-
cke Familie en eerder Pools dan Rus," te
noemen en verder te suggereren dat hij
toch maar lelijk onder zijn stand getrouwd
was en dat daarom wellicht het huwelijk
Het oude kantoor van de Oprechte Haar
lemsche Courant in de Grote Houtstraat
te Haarlem.
die Frankrijks geldmiddelen door een
nieuw systeem wilde saneren, was iets
waarover John Law zich nogal opwond.
Hij beklaagde zich bij de Staten en die
deden weer stappen om de redactie van
de O.H.C. op de vingers te tikken.
Het is een wonder dat, ondanks het open
oor van onze regering voor de lichtge
raaktheid van de bevriende mogendheden
en de bekrompen voorzichtigheid, die zij
in acht nam bij het vrijgeven van be
richten over de binnenlandse politiek, de
courantiers kans zagen zulke goedgeïnfor-
meerde en lezenswaardige kranten te
schrijven. Heel Europa las ze. Hoewel
men met die protesten vaak veel misbaar
om niets maakte, genoot de Hollandse
pers in vergelijking met die van de buur
landen een grote mate van vrijheid. Vele
uiterst belangrijke zaken, ja zelfs staats
geheimen werden hier in alle gemoeds
rust gepubliceerd en daar verhielp het
feit dat de regering de courantiers onbe
scheiden vond, maar bitter weinig aan.
Waarschijnlijk gingen die van het stand
punt uit dat bescheidenheid een deugd is
waar men niet ver mee komt in het kran
tenvak.
Wel namen de Staten Generaal op 29
mei 1744 het besluit „tegen de buitenspori
ge licentie van de courantiers de nodige
den. De stadsbesturen hielden die zon-
orde te stellen", maar het bleef bij woor
daars de hand boven het hoofd. Als stede
lijke belastingbetalers hadden zij hun
waarde, die men niet graag door de con
currerende gemeenten zag afgetroggeld.
NU HADDEN DE HEREN in Den Haag
niet altijd reden blij te zijn met de publi
citeit die de courantiers hun gaven. Toen
in 1748 de pachters het afschaffen van de
belasting doordreven, maakten de Staten
van Holland op 19 juni per plakkaat be
kend dat de pachterijen voorlopig in stand
zouden blijven. Het voorzichtige Haarlem-
HET COMPLETE OEUVRE van Mo
zart voor twee piano's is opgeno
men door Vox op PL 10780. Deze plaat
bevat dus: het Concert in Es voor twee
klavieren en orkest, de Sonate in D en
de Fuga in C. Alfred Brendel en Walter
Klien zijn de solisten. Zij weten de hel
dere, openliggende klank te realiseren die
hier een eerste vereiste is; iets meer
poëzie zou niet uit den boze geweest zijn.
De begeleiding in het dubbel-pianoconcert
berust bij het orkest van de Wiener Volks-
oper o.l.v. Paul Angerer.
EVENEENS VOOR VOX werden opge
nomen de celloconcerten van Haydn (ja,
dat het toch heus van hem is, staat nu
vast), Vivaldi (in Es, eigenlijk de tran
scriptie van een cello-sonate door de solist,
Gaspar Cassadó), en Boccherini, in Bes,
in de bewerking van Grützmacher. Cassa-
dó's spel is mannelijk, op-de-man-af, zon
der al te grote hoogten en al te lieflijke
dalen. Van een zekere koketterie in-het-
stoere is zijn voordracht niet geheel vrij
te pleiten. Het begeleidende orkest is dat
uit Bamberg, onder Jonel Perlea. (PL
10790).
„MUSICA HUNGARICA" heet de opna
me die door Mercury gemaakt is met
Antal Dorati als dirigent. Dorati, een vak
man die Hongaars brio aan Amerikaanse
„glamour" paart, geeft aan het werk van
zijn landgenoten Kodaly en Bartók wat
hen toekomt: vaart, vuur en verve. De
opname is, zoals steeds bij Mercury, tot
in de puntjes gepolijst. Men vindt op deze
plaat de Dansen uit Galanta en de Dansen
uit Marosszék van Kodaly, alsmede de
twee Roemeense dansen van Bartók, in
de orkestzetting van Weiner, en de Roe
meense Volksdansen van dezelfde compo
nist. In dit laatste werk voert Dorati zijn
Een kleine bloemlezing uit recente opna
men bevat besprekingen van twee Vox-pla-
ten, resp. met werk van Mozart voor twee
piano's en met celloconcerten uit de 18e eeuw,
gespeeld door Cassadó; voorts van een opna
me van Mercury met Hongaarse muziek
(Bartók en Kodaly)van DGG met de gita
rist Segovia; van Decca met het Carmirelli-
strijkkwartet (werken van Ravel en Prokof-
jef).
eigen orkest, de Minneapolis Symphony,
aan: de andere zijn opgenomen met de
Philharmonia Hungarica (MMA 11077).
SEGOVIA'S NAAM is het symbool van
de herleefde belangstelling, bij de com
ponisten en bij het publiek, voor de gui
taar. Voor DGG heeft hij een opname ge
maakt van twee werken met orkest, die
beide aan hem opgedragen zijn. De zelf
standige waarde van die twee concerten
is waarschijnlijk niet zo erg groot, maar
ze zijn plezierig om naar te luisteren, met
een heel of met een half oor, als men
daarvoor net in de stemming is. Het zijn:
van de Spanjaard Joaquin Rodrigo een
„Fantasia para un gentilhombre" (Fanta
sia voor een edelman), een zesdelige suite
over thema's van de zeventiende—eeuwse
hofguitarist Gaspar Sanz; en het „Con-
cierto del Sur" (Concert van het Zuiden)
van de Mexicaan Manuel Ponce, een drie
delige compositie waarin Spaanse en Zuid-
Amerikaanse motieven verweven zijn. De
begeleiding is door beide componisten
doorzichtig behandeld, met een speels ge
bruik van impressionistische trekjes. Het
orkest is de „Symphony of the Air", de
dirigent Enrique Jorda. (LPEM 19213)
WIE HET STRIJKKWARTET van Ravel
nog niet in zijn discotheek heeft, kan men
de Decca-opname (Lxt 5587) aanbevelen
die door het Carmirelli-kwartet is gemaakt
De naam van de fameuze violiste Pia
Carmirelli, ook bekend als aanvoerdster
van het Boccherini-kwintet, is al bijna ga
rant voor een warme, doorleefde uitvoe
ring. De totaalklank van het ensemble is
open, en toch met alle nuances van
intimiteit die voor het kamermuziek
spel onontbeerlijk zijn.
Sas Bunge