I Wat was het nieuws? -Disco discoucs IV yhwutcn 1 ■Mi ALIEN. D mmm feöi JÜ?# M IN DE GESCHIEDENIS van de Oprechte Haarlemsche Courant is het jaar 1697 belangrijk omdat toen de eerste Enschedé, Izaac, zijn intrede deed in het be drijf, zij het dan ook tijdelijk, als leerling-letterzetter. Het Gildeboek vermeldt dat hij voldeed. Later vertelt Izaac aan zijn kinderen hoe hij destijds met nog twee man aan de krant werkte en op de dagen dat er geen krant uitkwam (maandag, woensdag en vrij dag) aan het stadsdrukwerk werd gezet. De O.H.C. verscheen in een „fijne" en een „gemene" uitgave. De „fijne", die 's nachts werd rondgebracht en op beter papier gedrukt werd, kostte 5/8 stuiver, de „gemene" op minder papier V2 stuiver. Veertig jaar nadat hij voor het eerst als leerling onder de luifel van „In den blyde Druck" stapte, werd Izaac samen met zijn zoon Johannes door de vroedschap aange steld tot ordinaris stadsdrukkers en courantiers. Dat was op 2 juli 1737. Izaac houdt de boeken bij en sa men met Johannes leidt hij de drukkerij. De redactie van de krant hebben zij aan Jan Christiaan Seiz ge delegeerd tegen een salaris van15.per week! Jan Christiaan moest in staat zijn de post in het Frans, Duits, Engels en Italiaans te behandelen, want uit de boeken van die tijd (1743) zien wij corres pondenten uit alle windstreken (Oostende, Hamburg, Frankfort, Leipzig, Keulen, Dresden, Brussel, Parijs, Rome, Venetië e.a.) hun medewerking verlenen. Deze Jan Christiaan was voor zijn tijd een zeer ont wikkeld man. Hij verdiende niet meer dan de druk kers, die 13.tot 16.per week maakten en veel minder dan de zetters die het tot 43.per week brachten. Trouwens, uit de boeken blijkt dat de beide eigenaars hun financiële eisen nog lager stel den en enkele jaren bijna met verlies werkten. Wat bezielde hen? Waarschijnlijk liefde voor het vak dat hen zo nauw in contact bracht met alles wat er in het toen al woelige Europa voorviel, en met de men sen, die in dat gebeuren een vinger in de pap hiel den en zo hun eigen redenen hadden hun kostbare informaties aan hen door te geven. y< -A nmtm,. ■imM (mu m&tU&nmzf&v- raid* site cm De Staten in Den Haag waren niet erg gesteld op de juistheid van het nieuws in „De Oprechte" WHV.V I tedwsfbwel* <S^a«8ïfs«Ni vésTTtKvnv EltÖKnMC ?awj«sn .v.v.v.v ereBteiSay tónifcmti >fV«!2i)(SCMeagtófe:o (tien n #yw£«rvto4t<AfV'lA rtïïi <mt f' r iuV(Wt*U-VUMV^VU4XW W üiiwi 0ec<ra« W tïfttü&ia^testiiaaiK AL SINDS HET BEGIN van de zeven tiende eeuw hadden de Hollandse kranten een zeer goede naam. Zij hadden een veel grotere vrijheid van meningsuiting dan in de buurlanden werd toegestaan. Daar maakte een strenge censuur de bladen vrij wel waardeloos. In Engeland bij voorbeeld dat pas in 1622 een krant rijk werd, the Curant of generall newes, werd het druk ken van kranten tien jaar later verboden. De Hollandse bladen gingen dan ook voor namelijk in het Frans, maar ook in het Engels vertaald, tot ver over onze gren zen als de hoogstgeschatte informatiebron van heel Europa. Dat zal de courantiers en hun translateurs (redacteuren zouden wij zeggen, maar in die tijd was vertalen het hoofdbestanddeel van het werk op de redacties) op hun post gehouden hebben. Het spel was belangrijker dan de knikkers. Jan Christiaan Seiz mocht dan een frac tie van het loon van een letterzetter ver dienen, hij was een man van grote eruditie, een bekend litterator en een vriend van de familie, die leefde in hun kring en het huis met hen deelde. Toen hij op 15 februari 1748 stierf liet hij zijn linnen en beddegoed aan hen na. Het zoontje van Johannes, de kleine Izaac, krijgt zijn zil veren horloge, zijn dominee en een vriend zijn boeken. Geld laat hij niet na. Wel zijn werk, waaronder de bewerking van „Het derde eeuwfeest van de uitvinding der boekdrukkunst" waardoor hij grote bekendheid had gekregen. TOEN JAN CHRISTIAAN de tijd uit was braken voor Johannes moeilijke maanden aan. Zijn vader Izaac had zich uitsluitend met het zakelijke en administratieve deel van het bedrijf beziggehouden. Johannes, die zich voor de redactie interesseerde, Een prent van J. van de Velde ter verheerlijking van de uitvinding der „Boekdruckerye te Haerlem omtrent het jaer 1449". Hierbij publiceren wij het slot artikel van de geschiedenis van de Oprechte Haarlemsche Courant in de epoche 1656-1811. De voor deze artikelen geraadpleegde werken zijn behalve het eigen archiefmateriaal in het museum van de Grafische In richting n.v. Joh. Enschedé en Zn. „De Haarlemsche Courant" door mr. W. P. Sautyn Kluit; „De Haarlem sche Courant, eene humoristische voorlezing" door J. Hoola van Noo- ten; „Ons Tijdschrift" (1905) artike len van W. P. J. Overrheer; „De krant door alle tijden" door prof. dr. K. Baschwitz; „De Nederlandse Krant" door dr. Maarten Schneider en „Losse aantekeningen" van mr. Joh. Enschedé. zag zich opeens met de gehele verant woording hiervoor belast. Vaak was hij genoodzaakt op zijn eentje de hele krant te schrijven en het is tekenend voor zijn energie en positieve levensinstelling dat hij zich toen nog op het Frans, Duits, Engels en Italiaans ging toeleggen en er zowaar in slaagde zijn berichten behoorlijk te ver talen. Izaac stierf in 1761. Toen voerde Johan nes vijftien jaar lang alleen het bewind eer hij dit aan zijn beide zoons, Johannes en Jacobus, overdroeg. Deze Johannes was de derde generatie. Grootvader Izaac was boekdrukker geweest, met een heldere kop en scherp zakelijk inzicht. Vader Johan nes had zich in de praktijk en door zelf studie een brede, algemene ontwikkeling verworven. Mr. Johannes had het voor recht in Leiden te kunnen studeren en als jurist zijn taak op de krant te aanvaar den. Hij schijnt, (naar uit correspondentie met professor Valkenaar blijkt) een bril jant student te zijn geweest. Hij voerde de Oprechte Haarlemsche Courant tot een hoogtepunt van bloei en was een invloed rijk man, die actief meewerkte om de gang van zaken in de Republiek en in het stadsbestuur in een vrijzinnige rich ting te stuwen. Hij wist beter dan wie ook wat er in de comité's en in de constitueren de vergaderingen voorviel, welk nieuws de missies uit het buitenland brachten en wat de nota's van de gezantschappen iü Den Haag behelsden. Zelfs van de rapporten uit de hoofdkwartieren van de oorlogvoe rende legers kende hij doorgaans de in houd. Geen wonder dat de O.H.C. met zo'n redacteur als het bestingelichte blad van Europa werd beschouwd. Hij stierf in het harnas. Zijn zoon Johannes, was toen nog maar veertien jaar oud. Ook hij werd naar Leiden gezonden en promoveerde op 20- jarige leeftijd. Zolang hij nog een kind was werd de redactie door de Waalse pre dikant Josué Teissèdre l'Ange gevoerd. Het hoogtepunt was voorbij.' Als Johan nes zijn taak aan de krant aanvaardt duurt het nog maar enkele jaren voor Napoleon de brillance van de Nederlandse kranten wereld vernietigt. De O.H.C. wordt (tij delijk) uitsluitend advertentieblad. Na Na poleon is het buitenlands debiet verloren en moet onze pers op internationaal ter rein het veld ruimen voor de Engelse, die zich vrij kon ontplooien toen wij onder druk waren. IN DE VROEGSTE TIJD was de Op rechte Haarlemsche Courant voor het overgrote deel met buitenlands nieuws gevuld. Het binnenlandse nieuws was niet zo belangrijk. Bovendien was de regering er niet erg op gebrand om alles wat in de lande omging, gedrukt te zien. De Witt beriep zich erop nooit een krant te lezen en een andere raadpensionaris van Amsterdam, Pieter de Groot, geeft in een brief aan De Witt toe dat hij ..dickmaels, bij gebrek aan beter, beuse- lingen debiteert" om de kranten aan nieuws te helpen. „sonder vele groote Ceremoniën of uitter- lycke pracht" was voltrokken, protesteer de de Russische regering bij monde van haar vertegenwoordiger Keiler, fel en eis te genoegdoening. Er werd een commissie benoemd om de zaak te onderzoeken. De Haarlemse rege ring werd er in betrokken en een der bur gemeesters moest naar den Haag komen om uit te leggen waarom er geen maat regelen tegen de weduwe en erfgenamen van Abraham genomen waren. Abraham zelf was intussen buiten het bereik van hun verontwaardiging. Hij rustte in de Grote Kerk na zijn tumultueus en roem ruchtig bestaan van courantier. OOK MR. JAN ABRAHAM CASTE- LEYN, die na Abrahams dood de redactie voor zijn rekening nam, kon niet altijd conflicten vermijden. Zo hadden de Staten van Holland in 1686 de courantiers verboden iets omtrent de graaf van Benthem of over de Franse vluchtelingen te publiceren, maar in 1687 nam de O.H.C. de missive van de gedepu teerde aan het Britse hof, vrijwel in haar geheel op! Er werd (zonder succes overi gens) een onderzoek naar de berichtgever ingesteld. Ook die storm waaide over. Erger werd het toen op 6 juni 1702 in de O.H.C. een bericht uit Engeland ver scheen, waarin stond dat de Hollandse ambassadeurs de koningin hadden voorge steld een vloot naar de Oostzee te sturen, om de koning van Zweden tot een vrede met de koning van Polen en de tsaar te dwingen. Ook nu weer kwamen de Staten van Holland 'in het geweer „vermits 't selve onwaerachtigh was" en de vroed schap van Haarlem werd gelast „order te stellen en voorziening te doen". EEN ANDER, DE STATEN onwelgeval lig bericht, dat ons aan de A-grieppubli- katies in 1957 doet denken, is de mede deling van 18 november 1713, over een in Neurenberg uitgebroken besmettelijke ziekte. De vroedschap vond dat dergelijke publikaties hoogst nadelig voor handel en nijverheid waren. En omdat het boven dien, naar men zei, een loos gerucht was, verzocht zij het bestuur van Haarlem de courantier op te dragen zijn Neurenberg- se correspondent de mantel uit te vegen. Ook het partijkiezen tegen John Law, •j-Mastt. PeSC«s£&sïd»,AieoOTao«h „bt, v&öns'foft twa»<S*tte Sai— uts '.tiratóreBsiitf! waftrasiBeCom* ixami MR Es -«ümaie w ft ■jfÜÉÉÉMHi jfwyf w?«~a-35tts, sa boe hf 4se ren yik eé'ti hwidc, 4» h? hits dsi (w... to»f ■AmlaBi- <üe««a 'w:.-;. KXf! KyeiorWikitt lissen fcm ajm-cktn Des CWlAd <ran tiiej-Jia Vmetictt »emocksB,ft! Romeo,«ijjcaietaaVtvut&skkgmo. <*asrünm Awette raérl!*$ke?<S!'i(«- giec%,wi".'öok> ma >e f»bi*». the GawsaW Kti ter eoO&J'fre» ten tfcaB m, Mr ia» Oafraaar 4it ma Buopt.te èi asmaien. jjjjjBi VeKetfes jeo fafcsps&xt Mm Dmtt&K Sxmtm: iï'Vwftf Wiilr-mff tt» »^.y *1 'ff* f«8*sfc> tasfctt»1 «êxallpte'tüw» «awtewlgtassfïis ■t fal*ihrhon i Wet fo-t )irrrj f ft» nwrfw*) hfltl nf 4 IC vf tiw itfTw &8S ÏJWjfÉ 'T 11 rif jvwyy i-T. j 'fï 4* torera/file SBÜtS) atroasmisB!' g.tuta tf t>ms jKtfcjatMïörat; rntfs3jc(t j Een uniek exemplaar van de Haerlemse Dingsdaeghse Courant bleek de heer A. J. Veldhoff uit Amsterdam te bezitten. Naar aanleiding van het eerste artikel over de Oprechte Haarlemsche Courant kwam hij ons het hierbij gereproduceerde exem plaar tonen. In het museum van de Gra fische Inrichting n.v. Joh. Enschedé en Zn. bleken slechts drie oudere exemplaren aanwezig; de Weeckelycke Courante van Europa van 8 januari 1656, een Haerlemse Dingsdaeghse Courant van 16 september 1659 (het eerste bekende exemplaar) en het eerste exemplaar van de Haerlemse Sater- daegse Courant van 13 maart 1660. Het onderhavige, zwaar beschadigde exem plaar, is van 13 april 1660. WÊKÊfÊÊÈmgm&m se stadsbestuur, dat nieuwe oproeren vreesde, besloot dat dit plakkaat niet bin nen zijn muren zou worden afgekondigd en op de 21ste deed het van dit voor nemen schriftelijk mededeling. De O.H.C. nam deze mededeling zonder commen taar in haar nummer van 22 juni op! De Staten maakten zich kwaad op die van Haarlem, op de vroedschap, maar het ergst op die vermaledijde courantier. Zij gelastten toornig dat hij zijn krant tot na der order niet zou schrijven, drukken of uitgeven en dat de O.H.C. (die niet mocht verschijnen!) op de postkantoren van de andere steden uit de paketten gehaald moest worden. Een ernstige inbreuk op de persvrij heidals die strafmaatregelen uitge voerd zouden worden. Men heeft in Den Haag twee pakken kranten in beslaggeno men. De redactie schreef een verzoek schrift, te vergeten en te vergeven en., bleef intussen rustig doorgaan de krant te laten verschijnen. MET DE MENING van de O.H.C. werd ver buiten de grenzen rekening gehouden. Ook in de Oostenrijkse Nederlanden las mfafMm ENGELANDT, flltr1 jjih trr >~i s? ««^jeaasft m i mfm teêmsmp- - e p! s»t dfl» i»ö,t ia r^|sig! men haar blijkbaar goed want hun gouver neur-generaal taxeerde de O.H.C. spijtig als „te syn seer partiaal en Pruyssisch gezindt" en hij verbood de invoer van de krant op 11 mei 1757. De O.H.C. was patriottisch. De krant van 13 januari 1787 liegt er niet om: „Alle macht komt van de burgerij en de regering is administra tie" schrijft zij. Toch weigerde de redac tie in die woelige dagen alle politieke be schouwingen over aangelegenheden van het land. Ook met het publiceren van nieuwsberichten was men uiterst voorzich tig. Als er in maart van het jaar 1787 een correspondent in Amsterdam wordt aan gesteld, wordt hem op het hart gedrukt dat de redactie „afkerig is van alle per sonaliteiten en hatelijkheden" maar aan de andere kant „niet schromen zal te zeg gen wat waarheid is", als de feiten maar behoorlijk geverifieerd zijn. Dit laatste moest de correspondent in het oog houden. MET DE REPUBLIEK gaat de O.H.C. tijdelijk onder in een (wel zeer geslaagd) advertentieblad. Zij kon niet als een phoe nix uit haar as verrijzen. Daarvoor werd de binnenlandse (het Handelsblad) en bui tenlandse concurrentie van vooral de En gelse pers, te sterk. Bovendien kwam na de Napoleontische tijd het dagbladzegel de dagbladvernieuwing in de kiem smo ren. Het deed pas in 1815 in ons land zijn intrede, in Engeland al veel eerder name lijk in 1712, wat een van de redenen was waardoor de Hollandse pers de Engelse overvleugelde. Die belasting maakte de kranten te duur voor het grote publiek. Waar de verwachting, een behoorlijke op lage te behalen, zo de bodem werd inge slagen ontbrak de moed tot nieuwe initia tieven. De helft van de bruto-inkomsten van de kranten werd door de dagblad zegelbelasting opgeslokt In 1868 telde ons land nog maar negen dagbladen. R. Ykema-Steenbergen Li ir di». In V du-' 4W Ectut tfrxtntrs CUprt t^rnd i ABRAHAM CASTELEYN had een spe ciale flair om aan belangrijk binnenlands nieuws te komen. Zelfs de leden van de Staten Generaal zonden hem zo nu en dan berichten. Wel een bewijs dat zijn bericht geving hoog stond aangeschreven, temeer omdat de regering zo weinig van publici teit wilde weten. Abraham was zonder twijfel een bijzonder knap journalist. Zo zonden in de oorlog van 1672 de gedepu teerden te velde geen uitvoerige berichten, „omdat je ze toch 's anderedaags in de Haarlemse Courant kon lezen"! Op 24 februari 1670 wordt Abraham op last van het Hof van Holland in den Haag op het matje geroepen, omdat hij de re soluties van de Staat „so pertinent" in zijn blad opnam. Maar zijn correspondenten uit de hoogste regeringskringen, die de O.H.C. kozen als spreekbuis voor de feiten, die zij aan de openbaarheid prijs wilden geven, bleven in alle gemoedsrust hun be richten inzenden, omdat zij er van over tuigd waren dat de redactie voor geen en kele dwang zou zwichten op het punt van geheimhouding van de bronnen. ABRAHAM, DIE ZOVEEL langs de in ternationale weg timmerde, trapte, zoals bijna onvermijdelijk was, vaak op zere te nen en moest dan telkens tot de orde ge roepen worden. Toen hij zich in de krant van 1670 verstoutte „Zyne Czaarsche Ma jesteit" voor het keizerlijk hoofd te stoten door zijn gemalin „van maer een redelij- cke Familie en eerder Pools dan Rus," te noemen en verder te suggereren dat hij toch maar lelijk onder zijn stand getrouwd was en dat daarom wellicht het huwelijk Het oude kantoor van de Oprechte Haar lemsche Courant in de Grote Houtstraat te Haarlem. die Frankrijks geldmiddelen door een nieuw systeem wilde saneren, was iets waarover John Law zich nogal opwond. Hij beklaagde zich bij de Staten en die deden weer stappen om de redactie van de O.H.C. op de vingers te tikken. Het is een wonder dat, ondanks het open oor van onze regering voor de lichtge raaktheid van de bevriende mogendheden en de bekrompen voorzichtigheid, die zij in acht nam bij het vrijgeven van be richten over de binnenlandse politiek, de courantiers kans zagen zulke goedgeïnfor- meerde en lezenswaardige kranten te schrijven. Heel Europa las ze. Hoewel men met die protesten vaak veel misbaar om niets maakte, genoot de Hollandse pers in vergelijking met die van de buur landen een grote mate van vrijheid. Vele uiterst belangrijke zaken, ja zelfs staats geheimen werden hier in alle gemoeds rust gepubliceerd en daar verhielp het feit dat de regering de courantiers onbe scheiden vond, maar bitter weinig aan. Waarschijnlijk gingen die van het stand punt uit dat bescheidenheid een deugd is waar men niet ver mee komt in het kran tenvak. Wel namen de Staten Generaal op 29 mei 1744 het besluit „tegen de buitenspori ge licentie van de courantiers de nodige den. De stadsbesturen hielden die zon- orde te stellen", maar het bleef bij woor daars de hand boven het hoofd. Als stede lijke belastingbetalers hadden zij hun waarde, die men niet graag door de con currerende gemeenten zag afgetroggeld. NU HADDEN DE HEREN in Den Haag niet altijd reden blij te zijn met de publi citeit die de courantiers hun gaven. Toen in 1748 de pachters het afschaffen van de belasting doordreven, maakten de Staten van Holland op 19 juni per plakkaat be kend dat de pachterijen voorlopig in stand zouden blijven. Het voorzichtige Haarlem- HET COMPLETE OEUVRE van Mo zart voor twee piano's is opgeno men door Vox op PL 10780. Deze plaat bevat dus: het Concert in Es voor twee klavieren en orkest, de Sonate in D en de Fuga in C. Alfred Brendel en Walter Klien zijn de solisten. Zij weten de hel dere, openliggende klank te realiseren die hier een eerste vereiste is; iets meer poëzie zou niet uit den boze geweest zijn. De begeleiding in het dubbel-pianoconcert berust bij het orkest van de Wiener Volks- oper o.l.v. Paul Angerer. EVENEENS VOOR VOX werden opge nomen de celloconcerten van Haydn (ja, dat het toch heus van hem is, staat nu vast), Vivaldi (in Es, eigenlijk de tran scriptie van een cello-sonate door de solist, Gaspar Cassadó), en Boccherini, in Bes, in de bewerking van Grützmacher. Cassa- dó's spel is mannelijk, op-de-man-af, zon der al te grote hoogten en al te lieflijke dalen. Van een zekere koketterie in-het- stoere is zijn voordracht niet geheel vrij te pleiten. Het begeleidende orkest is dat uit Bamberg, onder Jonel Perlea. (PL 10790). „MUSICA HUNGARICA" heet de opna me die door Mercury gemaakt is met Antal Dorati als dirigent. Dorati, een vak man die Hongaars brio aan Amerikaanse „glamour" paart, geeft aan het werk van zijn landgenoten Kodaly en Bartók wat hen toekomt: vaart, vuur en verve. De opname is, zoals steeds bij Mercury, tot in de puntjes gepolijst. Men vindt op deze plaat de Dansen uit Galanta en de Dansen uit Marosszék van Kodaly, alsmede de twee Roemeense dansen van Bartók, in de orkestzetting van Weiner, en de Roe meense Volksdansen van dezelfde compo nist. In dit laatste werk voert Dorati zijn Een kleine bloemlezing uit recente opna men bevat besprekingen van twee Vox-pla- ten, resp. met werk van Mozart voor twee piano's en met celloconcerten uit de 18e eeuw, gespeeld door Cassadó; voorts van een opna me van Mercury met Hongaarse muziek (Bartók en Kodaly)van DGG met de gita rist Segovia; van Decca met het Carmirelli- strijkkwartet (werken van Ravel en Prokof- jef). eigen orkest, de Minneapolis Symphony, aan: de andere zijn opgenomen met de Philharmonia Hungarica (MMA 11077). SEGOVIA'S NAAM is het symbool van de herleefde belangstelling, bij de com ponisten en bij het publiek, voor de gui taar. Voor DGG heeft hij een opname ge maakt van twee werken met orkest, die beide aan hem opgedragen zijn. De zelf standige waarde van die twee concerten is waarschijnlijk niet zo erg groot, maar ze zijn plezierig om naar te luisteren, met een heel of met een half oor, als men daarvoor net in de stemming is. Het zijn: van de Spanjaard Joaquin Rodrigo een „Fantasia para un gentilhombre" (Fanta sia voor een edelman), een zesdelige suite over thema's van de zeventiende—eeuwse hofguitarist Gaspar Sanz; en het „Con- cierto del Sur" (Concert van het Zuiden) van de Mexicaan Manuel Ponce, een drie delige compositie waarin Spaanse en Zuid- Amerikaanse motieven verweven zijn. De begeleiding is door beide componisten doorzichtig behandeld, met een speels ge bruik van impressionistische trekjes. Het orkest is de „Symphony of the Air", de dirigent Enrique Jorda. (LPEM 19213) WIE HET STRIJKKWARTET van Ravel nog niet in zijn discotheek heeft, kan men de Decca-opname (Lxt 5587) aanbevelen die door het Carmirelli-kwartet is gemaakt De naam van de fameuze violiste Pia Carmirelli, ook bekend als aanvoerdster van het Boccherini-kwintet, is al bijna ga rant voor een warme, doorleefde uitvoe ring. De totaalklank van het ensemble is open, en toch met alle nuances van intimiteit die voor het kamermuziek spel onontbeerlijk zijn. Sas Bunge

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 13