Tegen de algemene kinderbijslagverzekering
KINDERBIJSLAG HEEFT INVLOED
bevolkingsbeleid
OP AANWAS VAN DE BEVOLKING
Leerstellingen en groepsbelangen
Stichting
volk en ruimte
NEDERLAND NEEMT UIT
ZONDERINGSPOSITIE IN
m
Kinderbijslag
in cijfers
DONDERDAG 6 APRIL 1961
9
bestaan in den lande
ernstige bezwaren. Zoals in een beschouwing over de kinderbijslag in ons blad (Van Dag tot Dag van 4 maart) al werd
vermeld, is blijkens een in 1958 gehouden enquête van het NIPO 54 percent der ondervraagden tegen het betrokken
wetsvoorstel. Zelfs van de rooms-katholieken wensten 38 percent geen algemene kinderbijslagverzekering. Begrippen als
verantwoordelijkheid, sociale rechtvaardigheid en solidariteit spelen bij deze bezwaren een belangrijke rol. Velen zijn
er niet meer zo zeker van dat de kinderbijslag nog wel in het belang is van het welzijn en de welvaart van ons volk.
Velen zijn ook de kinderbijslag gaan zien als een materiële verworvenheid van slechts bepaalde groepen van onze be
volking. Is het wel rechtvaardig dat vele burgers die de groeiende overbevolking met grote bezorgdheid gadeslaan, door
de staat gedwongen kunnen worden te betalen voor kinderen die anderen willen hebben en voor een levensbeschouwelijke
opvatting die niet de hunne is? Velen zijn van mening dat er wel degelijk verband bestaat tussen kinderbijslag en bevol
kingsaanwas. In dit artikel zullen wij aandacht besteden aan twee publikaties waarin de diverse bezwaren die onder ons
volk leven tegen de algemene kinderbijslagverzekering en tegen de kinderbijslag in het algemeen, naar voren komen.
vyyyyyy
T^SlPSi
Loon en behoefte
i®ü
Verantwoordelijk
•y
V
m**
Tr-,
De Stichting Bevolkingsbeleid heeft korteling:
kinderbijslag en haar invloed op de bevolkingsa
s een brochure het licht doen zien onder de titel „De betekenis van de
saanwas". Hierin wordt de benaming Algemene Kinderbijslagverzekerings-
thans door de voormannen op geestelijk gebied ook de katholieke al wel aanvaard, al mogen vele achterblijven er nog
moeite mee hebben. Het enige verschil dat er thans nog bestaat, is niet principieel en betreft slechts de methode van
geboorteregeling. Het recht op geboorteregeling brengt persoonlijke verantwoordelijkheid mee, aldus de brochure.
Tegenover het argument in de op 13 de
cember 1958 door professor Romme inge
diende Memorie van Toelichting voor de
kinderbijslagwet dat „de gemeenschap
immers voor haar krachtig voortbestaan
in het algemeen afhankelijk is van de
natuurlijke ordelijke ontplooiing van het
gezinsleven, terwijl in het bijzonder de
kinderrijke goed-geregelde gezinnen voor
haar vooruitgang van de grootste waarde
zijn" stelt de Stichting Bevolkingsbeleid
het volgende:
1. De sterke aanwas der bevolking, ook
sedert 1938, is niet bevorderlijk geweest
voor het algemeen welzijn omdat:
er een groeiende overbevolking ont
staat die overal gebrek aan ruimte
doet ontstaan met als gevolgen massa-
lisering; slechte psychische invloed van
grote steden, achteruitgang van de
geestelijke volksgezondheid; de woning
nood zal blijven. Opvolgende ministers
hebben steeds weer prognoses gesteld
voor de opheffing ervan die niet uit
kwamen; een dusdanige vermeerdering
van lawaai is ontstaan dat zenuwstoor
nissen er het gevolg van zijn; de natuur,
ook voor de kinderen, steeds meer on
bereikbaar is geworden.
2. De kinderlijke gezinnen zeker niet de
beste opvoeding waarborgen, waardoor
deze zelfs tot criminaliteit kunnen
leiden.
3. De kinderrijke gezinnen vooral bij de
lagere klassen aangetroffen worden
(personen met een gering intelligentie
quotiënt en minder verantwoordelijk
heidsgevoel), waaruit een achteruitgang
van de kwaliteit der bevolking resul
teert.
Het mag een feit van wereldbetekenis
heten, dat 172 personen van internationale
vermaardheid de hulp van Hammarskjoeld
ingeroepen hebben voor de beperking van
de bevolkingsaanwas. Het moeilijke is: te
aanvaarden dat dit ook voor ons volk
geldt. Wanneer dergelijke feiten niet ver
mogen door te dringen tot ons volk, dat
zulk een sterke bevolkingsaanwas heeft,
blijken andere dan redelijke factoren in
het spel te zijn.
Wij kunnen, aldus de brochure, twee
Het totaalbedrag der uitgekeerde
kinderbijslagen zal in het thans lopen
de jaar 40 keer zo hoog zijn als in 1941.
Toen bedroeg het 12,8 miljoen, in 1961
zal het 513 miljoen zijn. Volgens het
laatste verslag van het Kinderbijslag-
vereveningsfonds (van 1958) en gegeven
van het CBS betaalden in 1958 rond
1.400.000 ongehuwden en gehuwden zon
der kinderen premie. Het aantal kleine
gezinnen (met een of twee kinderen)
dat in 1958 kinderbijslag ontving was
562.864, het aantal grote gezinnen (met
drie of meer kinderen) 301.750. De
Stichting Bevolkingsbeleid berekent nu
aan de hand van deze cijfers dat van
de in 1958 uitgekeerde kinderbijslag van
ruim 449 miljoen de kleine gezinnen
(ongehuwden gehuwden zonder kinde
ren en gehuwden met één of twee kin
deren) 355 miljoen betaalden en 165
miljoen ontvingen.
De grote gezinnen (met drie of meer
kinderen) betaalden slechts f 94 miljoen
en ontvingen 284 miljoen. Hieruit
volgt aldus de Stichting Bevolkings
beleid dat in 1958 circa 190 miljoen
overgeheveld werd van de kleine naar
de grote gezinnen. Volgens de SER wordt
het aantal kinderen van loontrekken-
den dat in 1954 voor uitkering in aan
merking kwam, geraamd op 1.750.000
plus 590.000 is totaal 2.340.000, terwijl
dit aantal voor kinderen van zelfstan
digen geraamd werd op 1.160.000.
Als het wetsontwerp Algemene Kin
derbijslagverzekering wordt aangeno
men zal dus voor vijftig percent méér
kinderen kinderbijslag worden ver
leend.
invloeden aanwijzen die hier een rol kun
nen spelen: die van leerstellingen en die
van groepsbelangen.
Dergelijke factoren kunnen de opmars
van het inzicht tegenhouden, maar de ge
schiedenis der mensheid leert dat dit altijd
slechts voor een zekere tijd mogelijk is.
De Kinderbijslag is in het materiële vlak
de burcht die gebouwd is op het geloof
dat het kinderrijke gezin „van de grootste
waarde" voor ons volk is.
Zolang deze burcht staat zolang wordt
het geloof gevoed dat ons hoge geboorte
wier gezinsvorming verhinderd of ernstig
belemmerd zou kunnen worden. Maar bij
de loonvorming heeft steeds voorop ge
staan dat het loon voldoende behoort te
zijn voor de loontrekkende met een gezin
van twee kinderen. Dit komt eveneens tot
uiting in het AKW-ontwerp, waarbij men
de voorgestelde regeling wil laten ingaan
met het derde kind. Het is daarom mis
leidend om van verhindering of belemme
ring van gezinsvorming te spreken, want
aan de gezinsvorming tot en met het twee
de kind wordt niets in de weg gelegd, aldus
de brochure.
Dan vraagt de Stichting Bevolkingsbe
leid of het aanvaardbaar is dat- de promo
tors van grote gezinnen eisen dat andere
burgers belasting betalen voor de vele
rijk was een verschijnsel dat voortkwam
uit een duidelijke verandering van het
voortplantingsgedrag. Dit nieuwe gedrag
is in 1940-1941 geconstateerd, kort na de
invoering (op 29 juli 1939) van de „Code
de la Familie" (de speciale wetten voor de
gezinshervorming, dus de kinderbijslag).
Wanneer onze regering ernst zou maken
met haar wens: geen bevordering der pro-
genituur zou zij dit kunnen bewijzen
door de kinderbijslag geleidelijk af te
schaffen in plaats van te verhogen.
Vervolgens doet de Stichting de volgen
de oplossing aan de hand:
Daar uit allerlei blijkt dat de kinderbij
slag speciaal het troetelkind van de katho
lieken is en ook van een deel der gerefor
meerden, dat deze confessionele categorieën
graag eigen afgescheiden groeperingen vor
men en dat de kinderbijslag vooral een
katholiek belang is lijkt het aangewezen
over te gaan tot een speciaal katholiek en
eventueel een gereformeerd verevenings
fonds.
Zij zouden hun kinderbijslag dan zelf
kunnen regelen en het odium verliezen
dat andersdenkenden gedwongen zijn de
kosten mede te helpen dragen voor het
kweken van hun grote gezinnen.
Voor het geval er dan nog kinderen zijn
die geholpen moeten worden, zou maat
schappelijk hulpbetoon te hulp geroepen
kunnen worden.
Thans blijft nog de vraag over van de
hulp aan kinderen die reeds geconcipieerd
of geboren zijn. Het lijkt ons vanzelfspre
kend, dat de geldende kinderbijslagrege
ling voor deze gewoon doorgaat, maar dat
die regeling aflopend gemaakt wordt,
waarbij het vereveningsfonds van een of
meer bepaalde groepen de taak van het
algemene fonds zou kunnen voortzetten.
Overheveling van loon van de ene
levensbeschouwelijke groep naar de an
dere heeft dan niet meer plaats, waardoor
aan rechtvaardigheid gewonnen wordt.
Vrijkomende sommen kunnen desgewenst
tot een loonsverhoging leiden of op andere
wijze besteed worden.
Ten aanzien van de behandeling van de
Algemene Kinderbijslag in de Staten-
Generaal meent de Stichting Bevolkings
beleid dat men zal moeten kiezen tussen
een bestendigen en uitbreiden van onze
gezinspolitiek of een halt houden op die
weg, wanneer men die tenslotte als ver
derfelijk is gaan zien.
te** T--y.- - -
cijfer geen kwaad kan en ons land nog
geen gevaar loopt overbevolkt te geraken.
Uit de zinsnede uit de Memorie van
Toelichting dat het „de bedoeling van de
nieuwe verzekering vooral is dat zij een
correctie vormt op de gedachte van loon
naar prestatie, waaruit een zekere on
gelijkheid van kansen zou kunnen ont
staan", maakt de Stichting Bevolkings
beleid op dat een vader die een groot gezin
wenst, de hand boven het hoofd gehouden
wordt. Het krijgen van een groot gezin
wordt door de regering aanvaard en ge
billijkt en beloond. Dit is een vorm van
staatsinvloed, waar men zeer op tegen
is en die de Stichting dan ook afwijst.
De Stichting vraagt zich af of loon naar
prestatie gecorrigeerd behoort te worden
door de factor behoefte.
Met behoefte kan niet bedoeld zijn be
hoefte aan een badkamer, een koelkast,
een auto of een televisietoestel enzovoort,
want niemand zal het in zijn hoofd halen
toeslag op zijn loon te vragen, omdat hij
aar deze zaken behoefte heeft. Met be
hoefte in dit verband kan niet anders be
doeld zijn dan behoefte door aanwezigheid
van kinderen. Dit volgt dan ook uit de
omstandigheid dat deze behoefte gemeten
wordt naar het aantal kinderen. Wanneer
iemand echter zjjn kindertal tot een groter
aantal wenst uit te breiden en daarmee de
gemeenschap in de tegenwoordige om
standigheden in het algemeen geen dienst
bewijst, kan hij wegens de vrijwillig op
zich genomen lasten bezwaarlijk aanspraak
maken op een hogere beloning. Deze extra
beloning zou dan het karakter krijgen van
een premie op maatschappelijke onverant
woordelijkheid.
Critiek oefent de Stichting Bevolkings
beleid ook op de volgende zinsnede in de
Memorie van Toelichting:
„Als rechtsgrond voor de algemene kin
derbijslagverzekering zien de bewinds
lieden de omstandigheid dat de in
komensvorming voor loontrekkenden en
zelfstandigen met de gezinsgrootte geen
rekening kan houden; dat dientengevolge
de gezinsvorming voor de bevolkings
groepen met lage inkomens soms ver
hinderd of ernstig belemmerd wordt".
Uit dit artikel spreekt medegevoel voor
de bevolkingsgroepen met lage inkomens,
kinderen die hun medestanders zich ver
oorloven en dat een groeiende overbevol
king door hen ontkend of gebagatelliseerd
wordt, omdat deze niet in hun theorie past.
Verder concludeert de Stichting op grond
van een onderzoek dat de chef van de
demografische afdeling van het Bureau
voor Statistiek in Frankrijk heeft ingesteld
dat er wel degelijk verband bestaat tussen
kinderbijslag en geboortecijfer. De invloed
van de kinderbijslag kan zelfs belangrijk
zijn, daar het gemiddeld aantal kinderen
in Frankrijk tussen 1925 en 1943 steeg van
1.98 tot 2,35, dus met circa 20 percent.
Het verhoogde geboortecijfer in Frank-
In een adres van de Stichting Volk en
Ruimte (Stichting tot voorlichting van
het Nederlandse volk over het bevol
kingsvraagstuk) wordt eveneens critiek
geoefend op de plannen een algemene
kinderbijslagvoorziening tot stand te
brengen bij wijze van een volksverzeke
ring. Het adres is ondertekend door de
voorzitter prof. dr. J. J. Fahrenfort en
de vice-voorzitter prof. dr. J. P. van
Rooijen, alsmede door dr. H. M. in 't
Veld-Langeveld, secretaresse, en mr. dr.
K. W. P. Klaassen, penningmeester. De
adressanten menen allereerst dat het
demografisch aspect in de gedachte
wisseling, zoals deze tot nu toe tussen
regering en Tweede Kamer over de voor
genomen algemene kinderbijslagver
zekering heeft plaats gehad, niet de aan
dacht heeft gekregen, die het naar hun
mening verdient. De betekenis die aan
de bevolkingsontwikkeling voor welvaart
en welzijn van ons volk in het heden en
vooral ook in de toekomst moet worden
toegekend, maakt het noodzakelijk, dit
aspect in de beschouwingen te betrek
ken, aldus het adres.
De snelle bevolkingsgroei in Nederland,
die zelfs door een krachtig bevorderde
emigratie niet noemenswaard geremd
wordt, is een feit, dat meer en meer als
ernstig wordt erkend. In de Memorie van
toelichting bij het Ontwerp van wet tot
vaststelling van een Algemene kinderbij
slagverzekering constateerden de toenmali
ge bewindslieden, dat „ons groeiend volk,
samengeperst op een zeer klein grondge
bied in de toekomst" een „harde strijd om
het bestaan" zal moeten voeren. De toene
ming voltrekt zich in een zodanig tempo
dat voor 1980 een bevolking van minstens
14 miljoen wordt aangenomen. Deze prog
nose wordt onder andere in de recente
nota inzake de ruimtelijke ordening ge
steld.
De economische en planologische proble
men i(lie ,_deAe. .toenenwng ,s.telt, zijn reus
achtig. De-Tëlatleve déflirfg'"Van het wel
vaartspeil (gemeten aan dat van West
europa als. geheel), de nog altijd niet opge
heven woningnood, de verkeerssituatie, de
enorme groei onzer stedelijke agglomera
ties, de voortdurende vermindering van
het enerzijds voor de landbouw, anderzijds
voor de recreatie beschikbare areaal, de
uit toenemende noodzaak van „planning"
en ambtelijk ingrijpen resulterende vrij
heidsbeperkingen voor het individu
bijvoorbeeld wat zijn keuze van woning
type betreft worden alle geheel of ten
dele veroorzaakt of beïnvloed door de in
vergelijking met de ons omringende landen
excessieve bevolkingsgroei.
De regering is van oordeel „dat het
geenszins bewezen is dat gezinsuitbreiding
in ons land gestimuleerd zou worden door
de kinderbijslag" en wijst erop, dat de
door het Centraal Bureau voor de Statis
tiek gepubliceerde gegevens „ontoerei
kend" zijn om de vraag, of een dergelijke
relatie bestaat, op te lossen. Het is echter
opmerkelijk, aldus het adres dat minister
Romme in 1937 in overeenstemming met
in die tijd door voorstanders van een kin
derbijslagregeling dikwijls geuite overtui
ging die relatie wel erkende, toen hij ais
motief voor het invoeren van een wette
lijke kinderbijslag de waarde van kinder
rijke gezinnen voor de gemeenschap in het
geding bracht en het „krachtig voortbe
staan" der gemeenschap afhankelijk stelde
van de natuurlijke ordelijke ontplooiing
van het gezinsleven".
Ook de vorige regering liet in haar Me
morie van toelichting in duidelijke be
woordingen de mogelijkheid van een be
ïnvloeding van de bevolkingsgroei door een
kinderbijslagregeling gelden, daar zij er
kende dat „de niet met de gezinsgrootte re
kening houdende inkomensvorming een
ernstige belemmering en soms zelfs een
werkelijk beletsel voor de gezinsvorming"
kan betckgnen. De formulering dat „be
volkingspolitieke overwegingen niet tot
een systeem nopen, dat een zekere aan
moediging van de bevolkingsgroei tracht
te creëren", rechtvaardigt eveneens de
conclusie, dat de opstellers van de Memo
rie de mogelijkheid van een bevordering
van de bevolkingsgroei door middel van
gezinssubsidies niet ontkenden.
Inderdaad is ee dergelijke politiek in
verscheidene landen (Frankrijk en het na-
tionaal-socialistische Duitsland) gevoerd.
Wjj zjjn ervan overtuigd, dat een waar
lijk gezond gezinsleven slechts mogelijk is,
indien de ouders zich bewust zijn van de
verantwoordelijkheid die bij gezinsuitbrei
ding op hen rust. Dat er aan dit verant
woordelijkheidsgevoel dikwijls veel ont
breekt, mag allerminst een reden zijn, het
nog te verzwakken. En een dergelijke ver
zwakking mag worden verondersteld op te
treden, wanneer de grotere zorg, die de op
voeding van een groot aantal kinderen
eist, ten dele wordt weggenomen door het
scheppen van een recht, deze zorgen op
de gemeenschap af te wentelen.
Daar deze gemeenschap tal van personen
omvat die de snelle groei van de Neder
landse bevolking met een zekere mate van
ongerustheid vervult en die zichzelf in de
gezinsvorming beperkingen opleggen, is
het moeilijk te aanvaarden dat zij mede
moeten bijdragen in de kosten, verbonden
aan een ongelimiteerde procreatie door an
deren. De collectiviteit wordt zo aanspra
kelijk gesteld voor het individuele gedrag
van haar leden. Het wetsontwerp tendeert,
in dit licht bezien, inplaats van naar een
versterking, juist naar verzwakking van de
gezinnen, aldus de adressanten.
Hoewel zij geenszins willen beweren,
door een strikte bewijsvoering precies te
kunnen aantonen, in welke mate het be
staan en de hoogte van de kinderbijslag
en de progressie in de uitkeringen de be
volkingstoeneming bevorderen, menen zij
dat de veronderstelling dat een dergelijke
relatie in het geheel niet zou bestaan, be
slist ongefundeerd is. Zij achten de bevol
kingsgroei zo ernstig dat uit demografisch
oogpunt een politiek die ertoe kan bijdra
gen, een daling van ons geboortecijfer te
verhinderen of te remmen, uiterst critisch
dient te worden bezien.
Nederland neemt immers in demogra
fisch opzicht, vergeleken met zijn buurlan
den, een opmerkelijke uitzonderingspositie
in. Omstreeks 1880 is een ontwikkeling be
gonnen die zich van die vergelijkbare
Europese landen onderscheidt door een
minstens even snelle daling van het sterf
te- en een veel minder geprononceerde da
ling van het geboortecijfer. In het adres
wordt dit met tabellen toegelicht.
Zo toont een vergelijking van het per
centage der in 1957 in een aantal Europese
landen geboren kinderen die in rangorde
binnen het gezin de vijfde en volgende
plaatsen innemen, de uitzonderlijk sterke
positie van het grote gezin in ons land
aan.
Tenslotte vragen de adressanten „zon
der het belang van op ander terrein lig
gende overwegingen die buiten het kader
van onze bemoeiingen vallen, te willen
aanvechten' -— de aandacht voor de moge
lijke demografische consequenties van de
verdere uitbouw van een stelsel van ge
zinssubsidies en dringen aan op een zorg
vuldig onderzoek van deze consequenties.