IK KOSrre DUIZEWD
GULDEN!
miETUM
Microben als oorzaak van vliegrampen
PANDA EN DE GROTBOKSER
Poile
Mysterieuze levenssporen in
kern van meteoorsteen van
Bibima en de Bosmannetjes
ÏÏÏLif bp bprlfbpn tiib
„G-man" te paard
Bomdetector voor
vliegtuigbagage
De levensroman van een Chinees meisje
door
buitenaardse
oorsprong?
DINSDAG 11 APRIL 1961
11
Miljoenen jaren
gesluimerd
Niet de eerste keer
Bewegende staafjes
,Ver pakt" leven
4
Huilende koeien
'O jaar
CpIprVr
7) Dit verklaarde zijn schrik
toen hij mij zag, want volgens het
Chinese gebruik was het verloofde pa
ren, al waren zij nog maar kinderen,
niet toegestaan in het openbaar met
elkaar te praten. Nu begreep ik ook
waarom ik zijn moeder „moeder"
moest noemen.
Met mijn nieuwe grootvader kon ik
intussen zeer goed opschieten. Ik
werd zelfs zijn lievelingskleindochter
en al gauw was ik meer bij hem dan
bij iemand anders. Ik herinner me
dat we in die dagen een droogtepe
riode doormaakten en dat er geen wa
ter was voor de rijst of voor de
groentevelden. Iedereen probeerde
door diep te graven wat water te krij
gen want we hadden geen rust om te
eten. Ik kreeg het idee dat iedereen
honger leed behalve grootvader en ik.
Hij had een klein kacheltje in zijn
werkplaats waarop hij voor zichzelf
kookte en «hij deelde al zijn eten met
mij.
Toen ik niet langer meer met moe
der op één kamer sliep bracht ik de
nacht bij een buurman door. Op een
avond zei mijn stiefvader me dat ik
in de hal moest slapen en dat moe
der me in de loop van de nacht wak
ker zou maken. Ik moest dan geen
geluid maken en hen stilletjes volgen.
Die opdracht maakte me buitenge
woon nieuwsgierig en ik kon niet sla
pen. Later begreep ik dat ze allebei,
maar speciaal mijn moeder, erg on
gelukkig waren in het familiehuis en
daarom besloten hadden het te verla
ten. Tegen middernacht maakte moe
der me wakker. „Chiu Mei, trek dit
aan," zei ze terwijl ze me een man
tel gaf. Toen liep ik achter haar en
mijn stiefvader de duisternis in. We
bleven alsmaar voortlopen en ik kreeg
de indruk dat er nooit een einde aan
de weg zou komen, maar tenslotte be
reikten we toch het huis van een ken
nis, waar we wat te eten kregen.
Daarna gingen we weer verder. Al
gauw herkende ik de weg het was
de weg naar mijn eigen dorpje, die
we enige maanden tevoren in tegen
overgestelde richting waren afgeko
men. Ik keek naar de man die naast
ons liep en dacht aan de vriend van
mijn vader die ons op de eerste reis
had vergezeld. Waarom had hij moe
der en mij zo ver van huis gebracht
om ons uit te huwelijken? Zelfs tot
op de dag van vandaag is dit een
raadsel voor me gebleven. Ik herin
ner me niet veel van deze reis, want
ze verliep zonder schokkende gebeur
tenissen. Onderweg genoten we van
het fruit dat in overvloed langsde
weg groeide.
Na verscheidene dagen kwamen we
laat op een avond aan bij het huis van
mijn grootmoeder. De straatlampen
waren al aan en iedereen riep:
„Welkom thuis."
Ik kon geen uiting geven aan mijn
blijdschap toen ik mijn familie terug
zag.
Grootvader keek me aan en zei:
„Chiu Mei, je bent gegroeid. Je bent
groter geworden en je ziet er ouder
uit."
De volgende morgen kreeg ik bij
mijn ontbijt twee roodgekleurde eie
ren en een glas met zoete noedelen.
Ik was jarig (juli 1931) en werd acht
jaar. Op dat ogenblik wist ik nog niet
dat dit de laatste verjaardag was die
ik samen met moeder zou vieren. We
bleven ongeveer een week in het dorp
toen gingen we weer verder. Bij ons
vertrek voelde ik als het ware dat
ik mijn familie nooit meer zou terug-
zien. Grootvader droeg zwijgend onze
bagage en bijna het hele dorp ging
met ons mee om ons uitgeleide te
i doen.
j We gingen weg tegen zonsondergang
j en na een korte afstand te hebben
afgelegd gingen we aan boord van
I een schip.
Het was de eerste keer dat ik op
een boot kwam. Ik was al gauw zee-
i ziek en moeder ook. De reis duur-
j de maar een nacht en de volgende
morgen vroeg kwamen we aan in
I Swatou. Nog nooit had ik rickshaws
of auto's gezien en ik was dan ook
j diep onder de indruk van deze voer-
tuigen. We logeerden eerst in een huis
vol mensen, waar het erg smerig was.
Later verhuisden we naar een hoog
I gebouw met eindeloze trappen. Over-
dag hielp ik bij een familie die een
kraampje had waarin snoep werd ver-
kocht. Ik had er geen idee van wat
i het voor mensen waren, maar er was
sprake van dat de zoon des huizes
zich met mij zou verloven. De ge- 1
dachte dat ik binnenkort verloofd zou
zijn en zou trouwen zei me op dat e
ogenblik nog niets, maar ik herinner-
de mij een neef die getrouwd was.
Zijn vrouw die nog erg jong was, was e
een goede vriendin van mij geworden. E
Op een morgen vertelde ze mij: „O,
Chiu Mei, gisteravond trof ik een man 1
in mijn kamer. Ik heb met hem ge-
vochten, maar vanmorgen kreeg ik E
een standje van mijn schoonmoeder."
Ze vertelde me ook dat ze zich vaak
voor deze man een hele tijd verstopte
in de schoorsteen.
De ene maand na de andere ging
voorbij. Ik kon hoe langer hoe beter
opschieten met mijn stiefvader, maar
toch kon ik in hem nog steeds geen
echte vader zien. Over het geheel ge-
nomen waren we w'el gelukkig in
Swatou, maar zijn stiefvader was erg
rusteloos. Hij had geen werk kunnen E
vinden en sprak er voortdurend over E
dat hij naar huis wilde terugkeren. Ik
voelde me niet prettig als ik aan mijn E
nieuwe grootvader dacht. Hij was E
goed voor mij geweest maar des-
ondanks was ik midden in de nacht e
weggelopen zonder hem zelfs even E
goedendag te zeggen! Wat moest hij E
wel van mij denken? Ik vond het ook j
geen prettig idee opnieuw de andere
leden van de familie van mijn stief- e
vader te ontmoeten, want ze hadden E
mij altijd erg koud behandeld.
Tenslotte viel dan het besluit dat j
we uit Swatou zouden weggaan en na-
dat we afscheid hadden genomen van E
de familie bij wie we woonden ver- E
^trokken we met de trein. Ik kreeg te j
horen dat we naar een dichtbijgelegen j
stad zouden gaan waar ik bij een ken-
nis zou achterblijven terwijl mijn ou- j
ders zouden verderreizen. Ze vond- j
den dat de reis te vermoeiend zou zijn j
voor mij en inderdaad, de eerste reis
was een verschrikking voor mij ge- j
weest. Mijn ouders zeiden dat ze mij j
na drie maanden zouden komen halen.
Eerst ging ik met het plan akkoord, i
maar toen ik erover nadacht leek het i
me dat ik nooit drie maanden buiten
moeder zou kunnen. Ik zei dat ik het
niet zou uithouden en protesteerde
maar zij hielden voet bij stuk en dre
ven hun zin door.
We kwamen in een heel groot huis
dat eigendom was van een welgestelde
familie en bleven een paar dagen bij
hen. Toen kwam de morgen die ik nooit
zal vergeten, de morgen waarop moe
der mij vijfentwintig cent gaf en zei
dat ik braaf moest zijn. Zij beloofde
dat ze weer heel gauw bij mij terug
zouden zijn. Ik volgde mijn stiefvader
en moeder tot aan de deur en liep
achter hen aan de binnenplaats over.
Daarna bleef ik staan en keek hen
na terwijl de tranen over mijn wan
gen rolden. Hun figuren werden klei
ner en kleiner tot ze uit het gezicht
waren verdwenen. Ik heb ze nooit
meer terug gezien.
Ik voelde mij in mijn nieuwe tehuis
vreselijk ongelukkig want het was de
eerste keer dat moeder mij alleen had
gelaten. Ik kon niet slapen of eten
en telde de dagen die mij nog scheid
den van het ogenblik dat ik moeder
zou terugzien. Die dagen leken ein
deloos, want ik hoefde eigenlijk niets
te doen. Toen ik ongeveer een maand
was geweest maakte ik op een avond
het plan weg te lopen en in Swatou
een vriendinnetje op te zoeken die me
zou helpen naar huis terug te keren.
Ik moest en wilde weer naar moeder.
„Ik moet haar zien, ik moet haar zien".
De volgende morgen stond ik op nog
vóór iemand wakker was en glipte
onopgemerkt 't huis uit. Toen ik een
maal de poort uit was zette ik het op
een lopen. Het was nog donker maar
ik volgde de spoorbaan die mij, naar
ik hoopte, naar Swatou zou brengen.
Al was ik nog zo moe, toch durfde
ik niet stil te staan om op adem te
komen. Ik rende maar door en mijn
hoop groeide toen ik in de verte de
poort van Swatou zag. Met een mi
nuut of twintig zou ik er zijn en ik
begreep als ik eenmaal de poort ach
ter me me had, het heel moeilijk voor
de anderen zou zijn mij weer te vin
den. Ineens hoorde ik een trein aan
komen en omdat ik tussen de rails
liep moest ik wel opzij gaan staan om
de trein te laten passeren. Op het
moment dat deze voorbij reed stond
een man die mij zocht, voor een der
vensters. (Wordt vervolgd)
I IN EEN LABORATORIUM in Wash
ington hebben twee Amerikaanse on
derzoekers proeven genomen met een
grote meteoriet die elf jaar geleden in
de staat Kentucky neergevallen is. In de
harde kern van deze zwerfsteen uit de
ruimte, zo onthullen zij thans, is „iets"
tot leven gekomen: en onbekende, pri
mitieve levensvorm waarvan niemand
nog weet waar het ontstaan is en van-
j waar het komt. „Maar wat 't ook wezen
mag, wij hebben het er niet ingestopt",
zeggen beide geleerden.
Met de gebruikelijke reserve van weten
schapsmensen onthouden zij zich van el
ke speculatie omtrent de herkomst van
deze levenssporen. Het is dan ook aller
minst zeker, dat dit primitieve leven
van buitenaardse oorsprong is. En zelfs
als men hieromtrent zekerheid zou kun
nen scheppen, dan nog zal het wel altijd
een raadsel blijven, waar die oorsprong
gezocht moet worden: op miljoenen kilo
meters van de aarde of betrekkelijk
„dichtbij" onze planeet. Ook over de ouder
dom van deze levenssporen is uiteraard
niets bekend; maar wel zeggen de beide
vorsers dat er enige gelijkenis is met de
oer-organismen die zijn aangetroffen in
I rotsachtige grondmonsters die bij zeer
diepe boringen in de aardkorst naar bo
ven zijn gekomen.
Deze aardse oervormen werden in labo
ratoria opnieuw tot leven gewekt in spe
ciale culturen, na miljoenen jaren „sla
pend" te hebben doorgebracht. De over
eenkomst tussen deze oerorganismen en
het organische materiaal uit de kern van
de meteoriet wettigt in elk geval de ver
onderstelling, dat er ook onder zeer om
gunstige omstandigheden (naar aardse
maatstaven gemeten) nog vormen van le
ven mogelijk zijn.
DR. FREDERICK SISLER, microbio
loog van het Amerikaanse Instituut voor
Geologisch onderzoek, en Walter Newton,
directeur van het vorsingslaboratorium
van het Nationale Gezondheidsinstituut,
hebben tweemaal uitgebreide proeven ge
nomen met stukjes materiaal uit de kern
van de meteoriet. Beide keren zagen zij
in hun culturen wolkjes van kleine, krom
me staafjes die, geobserveerd onder een
zeer sterk vergrotende microscoop, zich
schenen te bewegen. Of deze beweging nu
een onvrij „zinloos" karakter heeft net
als b.v. die van moleculen, of dat zij een
meer „autonoom" bewegingspatroon zoals
dat bij zelfstandig levende organismen
voorkomt vertoont, is iets waarover men
totnogtoe geen uitsluitsel heeft kunnen ge
ven.
HET IS overigens niet de eerste keer
dat de wetenschap door meteorieten zeer
sterke aanwijzingen krijgt van het be
staan van bepaalde vormen van leven in
Verscheidene leden van de Amerikaanse
federale recherche krijgen op het ogen
blik een spoedcursus in paardrijden. Zij
oefenen vele uren per dag en onder
vinden de gevoelige consequenties daar
van aan de lijve. De reden: president
Kennedy is in zijn vrije uren een ver
woed ruiter en de veiligheidsvoor
schriften gebieden, dat hij op al zijn
gangen begeleid moet worden door
enkele rechercheurs van de speciale
F.B.I.-dienst die met de bewaking van
het staatshoofd en zijn gezin belast is.
het heelal. Geen van de totnogtoe beschik
bare indicaties verschaft echter ophelde
ring omtrent de plaats waar die levens
normen „in natura" gevonden zouden kun
nen worden, omdat nimmer na te gaan is
welke wegen zulke meteorieten door de
ruimte gevolgd hebben, noch van welk
„verongelukt" hemellichaam zij oorspron
kelijk afkomstig waren. Enige Newyorkse
geleerden hebben onlangs in een oude me
teoriet ook reeds substanties ontdekt,
die naar hun oordeel alleen door levende
wezens geproduceerd konden zijn.
SISLER EN NEWTON hebben bij hun
proefnemingen de grootste zorgvuldigheid
in acht genomen. Hun steenmeteoriet werd
eerst uitermate nauwkeurig gesteriliseerd
en daarna met eveneens steriele instru
menten doorgezaagd. Uit de harde kern
werden toen stukjes verpulverd, waarna
het poeder in een voedselrijke oplossing
gebracht werd. In de aldus ontstane cul
turen zagen zij na enkele dagen de genoem
de staafjes onder de microscoop bewegen
en zichzelf vermeerderen: de voorplan
ting die hoofdkenmerk van alle „leven'
is.
IS DAT geheimzinnige leven inderdaad
met de meteoriet op aarde neergedaald
of hebben aardse organismen zich toch een
weg kunnen banen naar de ondoordring
baar- dichte kern van de hemelsteen?
Men weet het niet, maar wel wijzen New
ton en Sisler er zelf op, dat vele aardse
micro-organismen een bijna ongelofelijk
aanpassings- en doordringingsvermogen
hebben: men heeft ze b.v. levend en wel
aangetroffen in de gloeiende stoom van
vele hete springbronnen, in „massieve"
gesteenten en zelfs in kerosine, de brand
stof voor straalvliegtuigen zoals dat elders
op deze pagina wordt toegelicht.
EN ALS DIT geheimzinnige leven inder
daad van buitenaardse oorsprong blijkt te
zijn, wat dan?
Er is een oude, sinds lang verworpen
theorie, waarin het vermoeden wordt uit
gesproken dat sporen van aards leven in
de wordingsperiode van onze planeet in
een toestand van schijndood uitgezworven
zijn in de wereldruimte, waar sommige
van die sporen wellicht, na miljoenen ja
ren geland zijn op planeten waar leven
mogelijk was en waar zij uit hun slui
mertoestand ontwaken en zich voortplan-
Aprilmorgen in een oud Frans stadje
ten konden. De moeilijkheid was, dat deze
theorie geen antwoord gaf op de vraag of
zulke organismen bestand zouden zijn ge
weest tegen de vernietigende radioactie
ve en kosmetische straling in het heelal.
Maar een eenvoudige levensvorm, zorg
vuldig „verpakt" in de harde kern van
een meteoorsteen, zou misschien deze ge
varen wel kunnen doorstaan, zo opperen
thans, voorzichtig, de beide Amerikaan
se vorsers. Waarmee zich dan voor de
wetenschap nieuwe perspectieven openen,
even groots en mysterieus als de wereld
ruimte zelf.
De Amerikaanse marine,
de luchtmacht en de in
dustrie hebben een geza
menlijke offensief geopend
op bepaalde microben, die
zich te goed doen aan vlieg
tuigbrandstof en daardoor
vliegrampen veroorzaken.
Het is een zeer moeilijk
probleem, maar de experts
leggen er de nadruk op, dat
het nog niet geleid heeft tot
ongelukken in de burger
luchtvaart. Men heeft er
voornamelijk in de tropen
mee te kampen.
De moeilijkheden worden
geschapen door bacteriën
en schimmels, die 'n merk
waardige voorkeur hebben
voor de kerosine, die door
straalvliegtuigen worden
gebruikt. In de brandstof
leven en vermenigvuldigen
zij zich en daarbij scheiden
zij een schuim af, dat de
filters verstopt. Bij de
Amerikaanse marine heeft
men deze mikroben reeds
aangewezen als de „defini
tieve oorzaak" van enige
vliegrampen. De rampen
hebben tot dusver echter
alleen militaire toestellen
getroffen en het laatste on
geluk dateert van twee
jaar geleden. Een woord
voerder van het „wapen
bureau" van de marine
heeft verklaard: „Wij ken
nen geen recente voorbeel
den en het heeft hier alleen
kleinere toestellen gegol
den".
Dat neemt niet weg, dat
men thans veel geld en
energie besteed aan het
zoeken naar een methode
pm van deze plaag verlost
te geraken. Er zijn reeds
substanties ontwikkeld, die
de mikroben doden als ze
aan de brandstof worden
toegevoegd, maar men is
daar toch niet content mee.
Men meent thans, dat het
beste afweermiddel nauw
gezette inspectie is, telkens
wanneer een vliegtuig aan
de grond staat voor onder
houdswerkzaamheden. In
tussen hebben deskundigen
ontdekt, dat de mikroben
zich nestelen tussen lagen
water en brandstof en zij
zeggen daarom, dat men
koste wat het koste moet
vermijden, dat er water in
de brandstoffentanks door
dringt. Microbiologen zeg
gen echter, dat dit welhaast
onmogelijk is.
81. Nadat hij even aan een hevige tweestrijd ten
prooi was geweest, keerde Joris terug naar de bank
waarop hij Panda had achtergelaten. „Het kereltje
heeft me diep teleurgesteld," meende hij, „en het heeft,
zijn plicht als medewerker keer op keer verzaakt; maar
mijn hoge opvattingen van de verhouding tussen werk
gever en werknemer schrijven mij voor, hem niet zó
achter te laten. Hij zou kou kunnen vatten of een griepje
opdoen, en dat wens ik niet!" Joris zocht enige tijd in
de papierbak tot hij er een geschikte krant in had ge
vonden en daarmee dekte hij vervolgens de slapende
Panda zorgvuldig toe.
„Ziedaar," sprak hij toen voldaan, „nu treft me toch
waarlijk geen verwijt meer! Alles is geregeld! De so
cial e verzorging is weer voortreffelijk! Welnu kleine
Panda; mét mijn oude leermeesters roep ik toe: re-
quiescat et emergo; ik wens u zoete dromen terwijl ik
mij thans voortspoed naar sportieve lauweren en ge
noeg geldelijk gewin om er op te rusten. Zo krijgt ieder
dan zijn eerlijk deel." Vervolgens reed hij weg met de
snurkende holbewoner die niets gemerkt had. „Tijdver
lies"! mompelde hij hoofdschuddend. „Maar tja wat
wilt ge? Ik ben eigenlijk te goed, ik weet het maar
een teer hart is niet te verhelpen."
Prof. Ludwig Krawarik uit de Oos
tenrijkse stad Graz heeft ontdekt,
aldus meldt het Bedrijf slaboratorium
voor grond- en gewasonderzoek in Oos
terbeek, dat koeien even goed als men
sen schreien kunnen. Zijn onderzoekin
gen hebben uitgewezen dat sommige
runderen echte huilebalken zijn, die
hun tranen soms dagenlang zonder
onderbreking de vrije loop kunnen
laten als iets hun niet aanstaat. Hij
heeft het meegemaakt dat een her-
kauwster die haar gewone plaats in de
winterstallen aan een jongere zuster
moest afstaan, twee dagen geheel van
streek was en al die tijd tranen met
tuiten huilde. Een aantal zwartbonte
koeien vergastte hem zelfs op een col
lectieve huilbui toen zij hun stal moes
ten delen met een roodbonte.
Bijzonder verhelderend is prof. Kra-
warik's conclusie, dat alleen duur stam
boekvee op deze wif/ze uiting geeft aan
rassenhaat of egoïsme. Koeien van een
voudige afkomst plengen geen traan en
doen overigens niets van hun emoties
blijken, zegt hij.
Op verzoek van de Amerikaanse lucht
vaartautoriteiten heeft de Westinghouse
Electric Corporation in Baltimore een
draagbaar doorlichtingstoestel ontwikkeld
dat gebruikt kan worden om de bagage
van vliegtuigpassagiers op contrabande te
doorzoeken zonder dat de bagage daartoe
geopend hoeft te worden. Reuter verneemt
dat het apparaat vooral gebruikt zal wor
den om koffers e.d. te onderzoeken op de
eventuele aanwezigheid van bommen.
Een en ander zou verband houden met
de vele loze alarmmeldingen van de laat
ste tijd omtrent helse machines die in
vliegtuigen binnengesmokkeld zouden zijn.
Het onderzoek van dergelijke meldingen
heeft verschillende luchtvaartmaatschap
pijen de afgelopen jaren duizenden gul
dens aan tijdverlies, en een massa good
will bij het „vliegend publiek" gekost.
Oprechte Donderdagse Haerlemse Courant
den 9 April 1761
Den 30 Passato wierd het Hert van wylen
den Hertog van Bourgogne
onder eene groote Statie,
na de Koninglyke Abdy
du Val de Grace over
gebracht alwaar de Bis
schop van Autun, eerste
Aalmoezenier des Konings,
geassisteerd door de Her
togen van Chartres en Brissac, van Vau-
guyon, den Marquis van Dreux en de Heer
van Nantouilles, hetzelve aan de Abdis
overhandigde.
88-89. De Bosmannetjes hoorden, wat Bi-
bina riep. Ze was dus in het huis.
Hierheen, zei de aanvoerder. Haar
stem kwam van die kant!
Ze vonden het hok, dat men 'n sleutel
was afgesloten. Ze draaiden de sleutel om
en de deur ging open. En toen kwam Bi-
bina verheugd naar buiten.
O, wat ben ik blij, dat jullie me ver
lossen! zei ze. Ik was zo bang in dat don- j
kere hok!
Wees maar niet bang, Bïbina, ant
woordden haar vrienden. Wij zullen wel
zorgen, dat het uit is met die plagerij van
Gromgram!
Copyright P I B Bo« 6 Copenhagen
7- 17
7. Daarnou!, zegt heer Kang, die met een boos en zwart gezicht weer te
voorschijn is gekomen, zien jullie nu, dat ik er geen gang in krijg? Laat
mij nu eens kijken, zegt Folie, kalmte zal je redden, van opwinding alléén
gaat die auto niet rijden! Folie is roetzwart, als hij weer overeind komt.
Die motor is wat vuil, maar héél goed, zegt hij, een paar klappen met de
hamer, en hij loopt! Laat Folie maar begaan, zegt Pelli trots.
f