IK KOSTTE DUIZEh!t> GULDEN! m D JANETllM Bibima en de Bosmannetjes PANDA EN DE GROT BOKSER Pol le Ons vervotgverhaai VELUWEDORP HERBERGT GROOTSTE DASHONDENKENNEL VAN EUROPA lp MAANDAG 17 APRIL 1961 - De levensroman van een Chinees meisje door Medailles engros Karakter Goede eigenaar nodig rX-y .GLITSA" KRASVRIJE VLOERLAK h h- ïe it. jr in el ?n 50 ?n :e t- 12. Ja maar, zegt Pitigozit er wel benzine in? Want dat is ook heel nodig! Er is geen pomp op het eilandzegt heer Kang benauwd. Maar dat hoeft ook nietwant Pelli heeit zoals altijdhet nodige bij de hand- Hij heeft zelfs eefi trechter bij zich. Dat is me ook wat!, zegt heer Kang. ik heb me altijd aan dat gaatje geërgerden nu kan de benzine er mooi door! V 12) Ze nam me bij de hand en we liepen het huis bin nen, waar we tegenover de andere huisgenoten kwamen te staan. Ik schaamde me heel erg, voelde me bang en in de war en durfde mijn hoofd niet op te richten. Iedereen stond er verbaasd over dat de Europese da me al zo vroeg in huis was. Zij was de eerste die de stilte verbrak en op datzelfde moment barstte ik in tra nen uit. Ik was zo opgewonden dat ik mij niet meer kan herinneren wat er daarop gebeurde, maar op een gege ven ogenblik liep ik achter de dame aan en samen gingen we het huis uit heel eigen leven, al begreep ik dat naar de vrijheid en naar een ge- toen allemaal nog niet. Onderweg had ik nergens belang stelling voor behalve toen we een prachtige oprijlaan opliepen en een modern huis binnengingen, waar ik mijn lotgenote en vriendinnetje in een gemakkelijke stoel zag zitten. Ik was ontzettend blij haar weer terug te zien en wilde weten hoe ze daar was gekomen. Toen ze het huis uitgegaan was, was het helemaal donker ge weest. Zij was regelrecht naar een politiebureau gelopen. Daar vertelde ze de dienstdoende mannen wie ze was en dezen waarschuwden onmid- delijk de betreffende overheidsinstan ties. De volgende morgen vroeg was ze overgedragen aan een bejaarde Europese dame; mijn vriendinnetje wees me de dame aan, die aan het andere einde van de kamer stond te praten. Ze heette mevrouw Winter en was op dat ogenblik assistente bij de Dienst ter bescherming van Chinese onderdanen in Singapore. Ze sprak een beetje Chinees en was buitengewoon vriendelijk. Ik herinner me dat ze ons elk een banaan gaf en zei dat we niet bang hoefden te zijn en haar rustig moesten vertellen hoe we tot dan toe waren behandeld. Ze zei daarna dat ze ons mee zou nemen naar een zeer groot huis waar nog veel meer meis jes waren. Het Tehuis heette toen „Poh Leung Kuk". Het was in 1888 gesticht met zes jeugdige bewoners. Toen ik het tehuis voor het eerst zag was het ge vestigd op York Hill waarheen het in 1928 was verhuisd. Het kon toen drie honderd meisjes herbergen. In 1933 werden 423 meisjes toegelaten en 374 verlieten het huis. Altijd waren er tussen de 200 en 300 meisjes in huis. Het ijzeren hek werd opengedaan door een Indiër en we liepen enkele trappen op. Mevrouw Winter sprak even met een jonge Chinese vrouw die „Missie" werd genoemd, toen draaide ik me om en zag tegenover me een zee van gezichten. Er waren honder den meisjes die allemaal tegelijk praatten. De meesten waren Chine zen, maar er waren ook enkele Indi sche meisjes. Het waren allemaal, zo als al gauw ontdekte, slavinnetjes, verlaten wezen of prostituées geweest. We woonden bij elkaar in twee ge bouwen die door een heg van elkaar gescheiden waren. In het eerste gebouw waren twee honderd meisjes gehuisvest. Daar was ook de ziekenafdeling, waarvoor een Cantonese vrouw zorgde. Als het no dig was kwam er een dokter. Op de dag bleven de meisjes beneden en de den huishoudelijk werk. Boven was een grote slaapzaal, waar we s mor gens en 's avonds door een dikke Chinese vrouw werden geteld. Het andere gebouw was veel groter. Het bevatte een kinderkamer en er was een grote speelplaats bij. Er waren twee onderwijzeressen en ook de kok kin kan ik me nog heel goed voor de geest halen, want ze was erg dik en had schelvisogen ze keek voort durend alsof ze je zou opeten maar later ontdekte ik dat ze erg vriende lijk was. Het was een vreemd leven en ik wist niet waar het nu beter was, hier in dat grote huis of daar waar ik van daan was gekomen. Ik kreeg een blauw gestreepte pyama en terwijl ik me omkleedde kwam er een groepje meisjes om me heen staan ondanks al mijn protesten. Ze wilden weten waarom ik gearresteerd was. Een van hen riep: „Werk je er gens?" Een ander vroeg: „Wie is je baas? Ik wist niet wat ik zeggen moest en staarde de andere meisjes maar aan. Sommigen van hen waren van mijn leeftijd; ze kenden nog geen ver- j schil tussen slavinnen, wezen en pros- tituées. Maar de meesten waren ouder. Plotseling weerklonk er een stem die j de twee nieuwe meisjes riep. Het groepje om me heen verspreidde zich. Missie kwam op me toe en zei ons dat j mevrouw Winter weer wegging en af- j scheid van ons wilde nemen. Ik begon j te huilen en wilde met haar mee- gaan. Enkele meisjes schaterden het j plotseling uit en zeiden: „Wie denken j jullie wel te zijn dat een blanke vrouw I jullie mee naar huis zou willen ne- men?" „Je moet niet zulke gekke dingen zeggen," zei Missie. Toen zei mevrouw Winter iets in f het Kantons en dat verwarde me nog meer. Ik kon die taal niet verstaan en juist deze werd meestal in het te- huis gesproken. Iemand vertelde me dat er om vijf uur werd gegeten en gaf me de raad om zodra ik de gong hoorde naar de eetzaal te rennen omdat dat er an- I ders niets meer over was. „Ik voel me altijd erg hongerig," zei ze. In de maanden die ik in dit tehuis verbleef heb ik nooit honger gehad misschien omdat ik -nooit veel had gegeten, maar ik kende er wel die altijd over honger en dorst klaagden, vooral 's nachts. Om zes uur werden we in onze slaapzaal opgesloten en dan kon- den we niet meer bij een kraan ko- men. Daarom lieten de grotere meis- I jes ons de w.c. schoonmaken, waarna j ze ons verboden deze te gebruiken zo- dat zij het water konden drinken. Om j de tien minuten trok er dan iemand I aan de ketting en dan konden de dor- stige meisjes volop drinken. In 't eerst walgde ik bij het idee water uit de w.c. te moeten drinken, maar na en- j kele weken vond ik het heel gewoon. 1 We werkten in groepjes enkelen j naaiden, anderen kookten of gingen naar school. Ik behoorde tot het naai- j klasje en daarin kreeg ik veel vrien- I dinnetjes. Een van hen herinner ik me j nog heel goed. Zij was een zangeres- je, een erg leuk meisje, ze had grote donkere ogen en was erg zacht en j vriendelijk in de omgang. Ze was ver- liefd geworden op een taxi-chauffeur, en zij ontmoetten elkaar altijd in het geheim. Dat werd echter ontdekt en daarom hadden ze besloten er samen vandoor te gaan. Ze kwamen tot een dorp niet ver van Singapore maar daar werden ze door de politie ge- pakt. Het meisje was nog maar vijf- tien jaar. Ze maakte zich erg veel zorgen om wat er met haar jongen was gebeurd, want ze had al enige j maanden niets meer van hem ge- hoord. Ze hield niet van het tehuis en j zei dat er te veel lawaai was. Ik hield er ook niet van. Altijd hoorde je ge- j praat en geroep en het gekakel ging j de hele dag door. Er waren erg veel j ruzies maar deze duurden meestal j niet lang en je kon de ruziemakers al gauw hand in hand met elkaar zien weglopen. Het was jammer voor mij dat mijn vriendinnetje al heel vlug het tehuis verliet. Haar ouders hadden om j haar gevraagd en ze voelde zich erg j gelukkig want ze dacht dat ze nu mis- schien zou mogen trouwen. Na een paar dagen hoorde ik dat j onze meester en meesteres erg kwaad j op onze christenvriendin waren omdat ze haar aansprakelijk stelden voor j onze ontsnapping. Ze kregen enige kle- j dingstukken en schoenen van haar te j pakken en legden dit alles voor het huis bij elkaar. Toen vervloekten ze j haar terwijl ze drie brandende wie- j rookstokjes in hun handen hielden en haar ervan beschuldigden zat ze ons j had helpen ontsnappen. Later probeer- j den ze ons om te kopen door ons eten j te sturen en ons zo vriendelijk ten op- i zichte van hen te stemmen. Ze hoop ten dat we naar hun huis zouden wil- j len terugkeren, zodat de mensen kon- den geloven dat zij ons goed hadden behandeld. Maar wij weigerden nog i iets met hen te maken te hebben; i ze waren niet langer meer onze mees- ter en meesteres. Ik had nu veel meer tijd voor mezelf i en omdat ik zo'n verlangen had naar 'n gelukkig gezinsleven dacht ik meer aan mijn ouders dan ik gedaan had toen ik nog slavin was. Daarbij kreeg ik hoe langer hoe meer heimwee. Als ik 's avonds klaar was met mijn naai werk ging ik in de tuin zitten en zag mezelf terug in China. (Wordt vervolgd) Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll gg99 Ja, die beek werd overvol door de hevige regen. Hier en daar stroomde hij over en golfde het water wild tussen de bomen. Gelukkig kwam het niet tot Bosmanne tjesdorp; dat lag wat hoger en werd dus gespaard. Maar. de stroom kwam met volle kracht recht op het huisje van Grom- gram af. De golven beukten tegen de hou ten muren, sloegen de planken los en dron gen naar binnen. Gromgram werd ondersteboven gegooid. Om hem heen werden stoelen en andere meubelen omver gesmeten, toen de mu ren in elkaar stortten. Help! Help!! schreeuwde Gromgram verschrikt. Teckels moet je de baas blijven (Van een speciale medewerker) U RIJDT GARDEREN door en dan de Apeldoornseweg op tot aan kilometer- paal 15, hadden ze ons gezegd. „Daar gaat u rechtsaf en dan komt u bij Enny's hoeve. Het wijst zich vanzelf". Het bleek niet zo eenvoudig te zijn, maar na een halfuur zoeken en rondrijden vonden we dan toch eindelijk de gezochte hoeve, ergens middenin een licht Veluws bos. Een ogenblik later waren we omringd door zeker een twintig luid keffende en hoog opspringende hondjes die heel duidelijk maakten dat we, wat hen betreft, niet erg welkom waren. „Dat doen ze bij iedere vreemdeling", zei mevrouw G. Pouw-Neumann vergoelijkend, want ze is een verstandige vrouw, die begrijpt dat niemand het prettig vindt, zo ont vangen te worden. We herwonnen pas ons zelfvertrou wen, toen de dieren na een kwartiertje het onvermijdelijke van het bezoek aan vaard hadden en zich ons hooghartig negerend, min of meer zwijgend in de grote huiskamer tot hun ren- en sprinspel- letjes terugkeerden. Dit bleken echter tak- tische manoeuvres te zijn: zodra we maar een voet verschoven, begon het twintig- voudig alarmgeblaf opnieuw. Nee, in Enny's hoeve zal geen inbreker ooit een schijn van kans krijgen! Die twintig hondjes vormen maar een klein gedeelte van de ruim honderdvijftig die er in deze kennel te vinden zijn alle teckels, want hier in Voorthuizen is de grootste teckelkennel van heel Europa ge- gevestigd. Voor hondenkenners is Enny's hoeve een al tientallen jaren bekend be grip, de buitenstaanders echter (en zelfs de bewoners van het vlakbij gelegen Gar deren) weten nauwelijks of niet dat zich hier zo'n beroemd honden bakermat be vindt waar het wemelt van rashondjes met stambomen tot vier generaties terug en met kampioenen, die zich in hun hokken en looprennen er niets van aantrekken dat ze misschien alweer een medaille ver overd hebben. Er zijn in dit huis nog meer medailles te vinden dan honden en daar uit moogt ge afleiden, dat het fokken hier beoefend wordt met commerciële oogmer ken. Dat is ook wel zo, maar mevrouw Pouw laat er geen twijfel over bestaan, dat dit alles alleen maar mogelijk is door de grote liefde voor het dier. „Het gaat er niet om, zoveel mogelijk teckels te fok ken, maar om goede te krijgen. Wie die ren fokt, tracht in de jongen de reeds bij de ouders bereikte eigenschappen te be houden en ze zo mogelijk nog te verho gen door het paren van dieren met de beste aanleg." Door dat zeer zorgvuldig (met de nodige kennis van de erfelijkheds- leer als basis) te doen, weet men zich een naam op te bouwen in de kring van kyno- logen en krijgt men de erkenning dat er sprake is van een „goed huis". Mevrouw Pouw en mej. H. van Breuke- len hebben hun hart verpand aan teckels oftewel dashonden. Bij mevrouw Pouw was dat al lang voor de oorlog het geval: al ruim veertig jaren fokt ze dashonden en ze geldt dan ook als erkende specialiste op dit gebied. De oorlog bracht veel misè re: tweemaal brandde Enny's hoeve af, de laatste keer door een vuurtje dat de S.D. in het huis stookte nadat hij alle honden geroofd had. Met slechts twee teckels moest de familië Pouw in 1945 weer be ginnen: Nu zijn er 150 dashonden op haar stukje Veluwegrond en zo tegen het voor jaar worden er, met de jongen erbij, wel een tweehonderd geteld. „Zonder liefde voor de dieren bereik je niets in dit werk," zegt mevrouw Pouw. „Onze honden zitten overal ter wereld", vertelt mevrouw Pouw als we de hokken langs geweest zijn en ze eindelijk even rustig kan zitten. Niet zo heel erg rustig, want drie teckels kruipen op haar schoot en een stuk of vijf andere proberen door lopend hetzelfde te doen. „Overal in de wereld, alleen in Australië niet. In janua ri krijgen we altijd stapels nieuwjaars kaartjes van onze teckels". Zij bedoelt: van de eigenaren, maar voor haar zijn het de dieren die hun ouderhuis groeten. Zij en mej. Van Breukelen kennen ze dan ook allemaal van naam de ganse ken nel, hoewel wij nauwelijks in staat zijn, er drie uit elkaar te houden. „Als u hier een maand was, zou u ze ook alle kennen", worden we getroost. Teckels zijn dieren met karakter en bepaald geen gemakkelijk karakter. Zo klein als ze zijn, hebben ze een zeer kop pige en eigenzinnige geest en het zal de eigenaar veel moeite kosten, ze de baas te blijven. Maar is hij dat eenmaal, dan bezit hij een fraai en intelligent, altijd levendig en opgewekt dier, dat nimmer verzuimt, zijn jachtinstinct te tonen. Een hond ook die doorlopend haakt naar liefde de teckel is waarlijk geen hondje Kort Gil lanj£ ÏIRRT cm alleen voor de gezelligheid in huis te nemen en om er zich verder weinig aan gelegen te laten. Sterke dieren ook, die s winters geen snoezige jasjes van node hebben en die geregeld moeten kunnen rennen in het veld om niet te „verzuren" of bijterig te worden. Dashonden zijn reeds eeuwen bekend: op heel oude voorstellingen komen ze al voor. Hun naam ontlenen ze natuurlijk aan het feit, dat het met hen goed dassen tegelijk op de reuk af (in tegenstelling tot vangen is. Bij de jacht gaan ze in troepen bijvoorbeeld windhonden die met twee of drie tegelijk „op 't gezicht" jagen) en door hun grote uithoudingsvermogen weten ze het wild zodanig te vermoeien dat het ten prooi valt aan de jagers. De hazen in de omgeving van Enny's hoeve kennen de taktiek al precies en daaronder valen dan ook weinig slacht offers als de teckels zo nu en dan eens wor den losgelaten. De teckels zijn in verschillende groepen onder te verdelen. De voornaamste soorten zijn: de dwergteckels, die een borstom- vang hebben van ten hoogste 35 centime ter, de „kaninchenteckels" met een borst- omvang van dertig centimeter of minder en de grotere teckels. Verder kan men dan nog onderscheid maken tussen de kortharige met zijn zwa re blaf en zijn opgeheven „seinstaart" als hij de wildgeur ruikt en de langharige. Mej. Van Breukelen houdt zich voortl bezig met het fokken van laatstgenoemde groep. Het is een beroep dat de mens geen ogenblik vrij laat, dat geen vijfdaagse werkweek kent en alleen met succes kan worden beoefend als het tevens hobby is. Eenmaal in de week komt de dierenarts en dan worden alle teckels aan een onder zoek onderworpen. Bij elke geboorte wordt met spanning uitgekeken of de voorspel lingen zijn uitgekomen: is de pup gewor den wat men ervan gedacht had? Theorie en praktijk lopen nu eenmaal niet altijd parallel. En dan is het een plezierige ver rassing (al was dat „op papier" al wel uitgedokterd) dat de nieuwe aanwinst een effen blauwe vach heeft of min of meer als een tijger gevlekt is. Misschien is er dan weer sprake van een nieuwe kam- pioen-in-spe, hetgeen pas na ettelijke ten toonstellingen met daarbij behorende keu ringen zal blijken. Immers, om Neder lands „kampioen voor het leven" genoemd te mogen worden, zal het dier vier malen op een tentoonstelling aangewezen moeten zijn als de beste van zijn ras. Waarbij nog als voorwaarde komt dat de teckel bij de vierde keer tenminste 27 maanden oud is. De kampioen kan dan wellicht nog een jaar of tien met een titel pronken. Tien tot vijftien jaar is nl. zo ongeveer de leeftijd voor een dashond. Mevrouw Pouw is in de huiskamer ge transformeerd tot n gedistingeerde, vrien delijke oude dame met grijs haar heel anders dan ze er uitzag toen we op het huisbelletje drukten en ze ons langs de kennels rondleidde. Toen droeg ze een ver fomfaaid regenhoedje en een opvallende dikke, gewatteerde stofjas overigens geen overbodige kleding als men een bezoek brengt aan 150 honden. „Onze honden (als het kortharige zijn noemen we ze afkomstig „van de zeven bergjes" en de langharige zijn „Van de Hensbergen" mej Van Breukelen heet Hens van haar voornaam) gaan bijna alle weg op recommandatie, waarbij we zelf ook een vinger in de pap houden". Als we niet begrijpend kijken, legt ze uit: „We staar^ de honden alleen af als we rede lijke zekerheid hebben dat er sprake is van een goede eigenaar teckels vereisen liefde en begrip en ook een krachtige hand. Verwaarloos je ze dan worden ze bijte rig, humeurig en onzindelijk. De honden zonder afwijkingen krijgen een stamboom mee en ze worden pas over gedragen als ze zijn ingeënt en daarvan op verhaal zijn gekomen". De prijs? „Door de bank zo'n honderdenvijftig gulden voor een korte ruwharige, tweehonderd voor een langharige en driehonderd voor een dwergteckel". Als we opstaan om weg te gaan, ontke tenen we bijna een paniek. Twintig teckels springen blaffend om ons heen, kijken met één oog ons aan en met het andere naar de deur. Zodra die maar even open gezet wordt zal de hele meute zich er door wringen, de gang op. Het weggaan wordt dan ook een staaltje van frontstra tegie. De honden moeten worden afgeleid ÜH J Sto-66 86. Toen Joris Goedbloed beloofde, dat hij Panda terug zou halen als de holbewoner nu maar zijn boks- partij tegen de wereldkampioen deed, knapte Blabla helemaal op. „Mooigoed!" riep hij verheugd, Joris har telijk de hand schuddend. „Ikkie Blabla kietelkriebel met dikvent, jij loopkijk komweer met Panda!" Het was pijnlijk voor Joris. Geen van beiden wist, hoe dichtbij Panda wel was en hoe onmogelijk het hem viel om tot het Supercolosseum door te dringen. Daar zat hij nu en goede raad was duurde hele straat was op gestopt en het gebouw zelf was natuurlijk tot aan de laatste plaats uitverkochtHij zat in droevige over peinzingen verzonken, toen hij plotseling op zijn schou der werd getikt; en opkijkend zag hij tot zijn grote ver bazing niemand minder dan de heer Arthur Anthropus staan. „Dat treft", zei deze. „Jou zocht ik! Die vriend van jou, die kunstenaar, gaat daar vechten. Daar wil ik bij zijn!" „Ik ook," antwoordde Panda verdrietig, „maar dat kan niet. Ik heb niet eens een kaartje om er in te komen„Die heb ik. Ik reken altijd op alles," zei de heer Anthropus bescheiden. „Kom mee!" De pups geven de jonge assistente volop werk. en als dat een ogenblik gelukt schijnt te zijn, glippen we door de op een kier gezet te deur naar de hondeloze landweg. Als we wegrijden menen we 'n haas te zien achter een boom hij zit rechtop en lacht. Of lijkt dat maar zo? Advertentie 12-17 Copyright P. I. B. Bo* 6 Copenhagen ezit het nde mo van tor- [44) per ge- ode ol- en m, ;en ;n- 50, sen jes l— 31) sf- feer sn. an re let in sn, •en ?e, sn, 10- jis sn. iet le en •a- en en ws n- n- le- er n- ïte de de P- lig he ij- n- ;ot )i- e- n- |r- e- im In n- de lie e- en re sn, il- ge k. m B- bh r- ns Ie sk to 83 r- ig dt jr- jn Ie sn m sn ir ij 60 1- et n. r- j. al ie ïn i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 7