SHAKESPEARE IN HET
OOSTENRIJKER ZICH
BURGTHEATER EN „HOE DE
ZIET" ALS KELDERTONEEL I
discoucs
m
T oonkunstenaarsboek
n
HET TEKENWERK VAN GOLTZIUS
IN TWEE BANDEN VERZAMELD
VRIJDAG 5 MEI 1961
Een belangrijk kunst
historisch initiatief
Onze tuin- en kamerplanten
Sas Bunge
Mi van Doorninck
Zweedse anti-rookkuur
heejt succes
G. Kromdijk
HET WEENSE BURGTHEATER
heeft met nog slechts enkele Europese
schouwburgen gemeen, dat de traditie
er op de voorgrond staat. En het is geen
geringe verdienste, dat bij de naoorlogse
restauraties, toen er met uitzondering
van de beide trappenhuizen vrijwel
een nieuwe „Burg" moest verrijzen, dit
cachet ook in de uiterlijke verschijning
niet verloren ging. Men komt er na af
loop nooit voor het doek om het applaus
op zich zelf te betrekken. Dat is geen
snobistisch aanwendsel of alleen maar
een „would be" etiket, maar eenvoudig
een overbodigheid. „Goede wijn behoeft
geen krans" en het Burgtheater schenkt
klare wijn. Als „Burg" is men een ensem
ble, dat bestaat bij de gratie van het
werk of zo ge wilt van de auteur,
die men bereid is met zijn talent te die
nen. Shakespeare is een andere traditie
van de „Burg". En daar men gewend is
vooruit te zien en niets half te doen,
werd een vijf seizoenen-plan ontworpen,
om over drie jaar Shakespeare's vier
honderdste geboortedag onder meer met
een serie van zijn koningsdrama's waar
dig te herdenken, die dan successievelijk
deel van het repertoire zullen zijn.
DITMAAL WAS „Hendrik de Vijfde"
aan de beurt en het lag voor de hand, dat
Oscar Werner in een ander Huis zou
men van een ster onder de jongeren moe
ten spreken die in Hendrik IV kroon
prins was geweest, in de gelegenheid werd
gesteld als koning zijn evolutie te ver
volgen. Een merkwaardig stuk is deze
„Koning Hendrik de Vijfde" zeker. Meer
episch relaas dan drama en voorzien van
passages, die de hedendaagse bezoeker ge
neigd is met filmische effecten te bestem
pelen. zodat het begrijpelijk wordt, dat de
vroege „quarto"-uitgave nog sprak van
„The Chronicle History of Henry". Evenals
het juist was in het programma de gehele
geschiedenis op te nemen van zijn Franse
avontuur. Ternauwernood aan de regering,
laat hij reeds zijn oog vallen op 't nabuur
land, waar hij krachtens de Salische wet
aanspraak meent te kunnen maken op de
troon, beslissend slag levert bij Azincourt
en een Franse koningsdochter huwt.
In de statische - en van pathos vervulde
scènes voor het Hof, Hendrik's toespraak
tot de troepen en de uiteenzetting zijner
wettige beweegredenen schuilt zeker een
goede dosis retoriek. Maar toch: welk een
rol is deze koning, die ons menselijk nabij
komt in het nachtelijk gesprek met zijn
soldaten, als hij zich in de geest waarlijk
superieur aan hen betoont. Een man, die
zijn nooit onder de maat blijvende
hoedanigheden koninklijk verwerkt. Het
epos telt ook een verbindende koor-spre
ker, die almede het verhalende karakter
van het werk accentueert, benevens een
charmant prinsesje, geboren schakel tussen
het op illusies voortdrijvende Franse hof
en de doortastende autoriteiten „van de
overzijde". En ook hier zet Shakespeare
zijn onmisbare clownerieën van snoevers
en houwdegens uit het leger telkens op
hun plaats. Met de verrukkelijke Fluellen
als een soort tussenfiguur, even onderdanig
en dienstvaardig als trots op zijn officiers
rang in Zijner Majesteit's Armee.
HET IS JUIST OM met alle respect
voor Shakespeare's woordkunst deze
episode van Engeland's geschiedenis van-
Annemarie Düringer als Katharina en
Oskar Werner als de koning van Engeland
in Shakespeare's „Koning Hendrik V".
uit het visuele aan te vatten, gelijk regis
seur Lindtberg deed. Daarin gesteund door
de Zwitser Teo Otto als zijn decorateur,
met wie hij hier regelmatig samenwerkt.
Elke kleur krijgt bij hem zijn functie: het
purper en bruinrood van koning Hendrik
en zijn omgeving evengoed als 't in grijzen
en blauwen gedrenkte Franse hof. Ginds
is er het, als in een bliksemflits, oplichten
van waaiend vlaggedoek over de slagvel
den, daar het tedere in een wazig palet
gevatte scènetje van Katharina's Engelse
spraakles in het Rouaanse slot. Beide:
staaltjes van Lindtberg's sterk beeldende
vermogen, dat nog stamt uit de school van
Reinhardt. Het zijn juist deze taferelen,
die men in hun frappante contrastwerking
niet licht vergeet, dank zij ook de krach
tige uitstraling, die Annemarie Düringer en
Oscar Werner aan hun rollen medegeven.
Als het werk uitmondt in het huwelijks
aanzoek, schuchter ingezet; een vorstelijke
toenadering; dan een reiken tot elkanders
hoogte met tenslotte de overbrugging,
krijgt het stuk hierin toch iets als een
dramatische bekroning. Na de scherpe
aanklacht, die Shakespeare ons laat horen
tegen de oorlog-ogenschijnlijk zinloos aan
gevangen is er geen plaats meer voor
een apotheose. Wèl en zo leek ons ook
de opvatting van de regie voor een
nieuw begin, een dageraad, die op veel ge
weld en onheil kan volgen. Wanneer on
danks al, wat voorafging, wijsheid èn lief
talligheid voortaan vereend de wereld zul
len richten.
WIE DE OPVOERING van groot for
maat in dankbaarheid gedenkt moet ook
de ongeëvenaarde Jozef Meinrad noemen
in zijn alom-tegenwoordige Fluellenrol.
Een volmaakt Shakespeare-speler, want
uit het hout gesneden, waaruit de dichter
beurtelings zijn heren, dienaren en narren
doet ontstaan. De rol is echter bij hem
niet beslissend. Wèl het spel of liever de
vreugde om het spel, dat zijn weg door het
stuk vervolgt als een kostelijke improvi
satie.
EEN VERJONGDE „Driekoningenavond"
sloot in de „Burg" aan op het koningsstuk.
Het werk laat zoveel opvattingen toe, als
er voorstellingen van zijn. Hier was het
dan de jeugd, alles belovende „nachwuchs"
van de groten, die er de toon aangaf en
die onder het uitspansel van Illyrië waar
huis en hof en strand gevat waren ift de
perspectieven van een luchtig draaitoneel
ruimte gaf aan een speelse maskerade der
mededingers naar de gunst van de schone
Olivia. Gelukkig het theater dat, puttend
uit de rijke arsenalen van zeldzaam fris
talent, zulk een „comedy" realiseren kan
min of meer als „terzijde" in een seizoen
program! Wie zich een indruk wil vormen
van ensemblekunst, kan zijn oren en ogen
open zetten bij deze „Was Ihr wollt". Want
reeds in dit stadium van hun loopbaan, is
ieder op de ander afgestemd gelijk een
ragfijn snareninstrument. Of wil men
het sportief bezien lijkt het Toneel een
virtuoos spelen met de bal, die telkens
schijnbaar onverwacht juist aan de
ander toegeworpen wordt. Opvallend was
ook ditmaal weer, dat Humperdinck
eertijds in onze (blijkbaar verjaarde) mu
zikale fantasie vast met „Illyrië verbonden
als Mendelssohn aan „Midzomernacht-
droom", voorgoed schijnt te hebben afge
daan. Directies richten zich vandaag tot
„Huis-Componisten" (in Wenen Paul An-
gerer geheten, gelijk bij ons Jurriaan An-
driessen) met het schier onvermijdelijke
gevaar van een soort „passe-partout" mu
ziek, die de toehoorder bij elke voorkomen
de gelegenheid met veel identiek geluid
pleegt te verrassen. Ja „de regen, hij regent
iedere dag", zingt deze nar. Maar kwaad
kan het niet, alleen maar goed. Want dit
is een milde, malse regen, vol zonnewarmte
en vruchtbaarheid.
BEZIJDEN HET BURGTHEATER be
vindt zich het Café Landmann. van ouds
een vermaard koffiehuis van Wenen, en
men behoeft er de trap maar af te gaan
om te belanden in het Keldertheater „Die
Trïbüne". Daar gaat nu maanden al in
het volle, knusse zaaltje een stuk, waar
voor het Keldertheater-instituut kon zijn
uitgevonden. Wij rapporteerden hier al
meer over dat facet van Weens theater
leven, maar nu is daar extra reden voor.
Immers in „Café österreich", een „Lokal-
augenschein" van Ernst Hagen, bekijkt de
Oostenrijker (hier gemakshalve en niet ten
onrechte, met de Wener vereenzelvigd)
zichzelf in het licht der Geschiedenis en
door het venster van zijn koffiehuis.
En waar spreekt zo'n onderwerp beter
aan dan ter plaatse zelf?
HAGEN IS MET het theater opgegroeid.
Hij vertelt bijna in de garderobe van een
Praagse schouwburg op de wereld te zijn
komen en als scholier minder geslaagd te
zijn geweest dan als de Prins in „Doorn
roosje". Na enige tijd het figuranten-vak
vervuld te hebben, voornamelijk om aan
vrijkaarten te komen, legt hij als journa
list en redacteur onder meer van het
„Neues Wiener Tageblatt" naderhand
de grondslagen voor zijn te boek gestelde
koffiehuis-ervaringen. Tenslotte doet een
conferencier-post bij het Münchense- en
Weense cabaret nog de rest om zijn auteur
schap op het gebied der „Kleinkunst" te
volmaken.
MEN KAN DAAR bij „Café „österreich"
zijn hart aan ophalen. De beklaagde Hagen
wordt in staat van beschuldiging gesteld
zijn leven lang een tè voortreffelijk Oos
tenrijker te zijn geweest en wat dat in
houdt worden wij gewaar in een aantal
schetsen alle spelende in het koffiehuis
momentopnamen, die hij met een ver
ontschuldigend praatje, als een zich zelf
telkens onderbrekend pleitbezorger, aan
elkaar verbindt. Ook het vonnis, dat als
straf inhoudt Oostenrijker te moeten blij
ven, wordt uitgesproken in dezelfde ver
trouwde sfeer. Waarna rechter, officier
van Justitie en advocaat zich terstond met
de veroordeelde om het bridgetafeitje scha
ren. Natuurlijk gaat de „kaffee-klatsch"
van vaste klanten als Metternich en Gentz,
Grillparzer en Hermann Bahr, Altenberg
en Karl Kraus, die in de loop van het stuk
de revue passeren, er bij de toehoorder het
beste in. Maar het gaat over de hele linie
in „Café österreich" zo raak en tegelijk
„spielfreudig" toe, dat het beeld van de
„vaderlander" er is, eer men het weet.
Hagen begint maar liefst bij de Hussiten,
om te eindigen bij de nieuw verworven
vrijheid uit onze dagen en nu vervolgt ons
nog de vraag, waarom hij niet bij de Tur
ken startte, die immers Wenen voor het
eerst met de op hun vlucht achterge
laten koffie lieten kennis maken! Maar
wie daarop ziet is een kniesoor. Zwakke
plekken bleken uitzondering: hoogstens
een op vaste momenten terugkerend
damestrio zo uit een stuk van Schnitz-
ler weggelopen welks tekst uit een noga]
slappe „mélange" bestond. Niet zo ver
wonderlijk overigens, want horen de dames
wel in een koffiehuis thuis?
Improvisaties in moderne jazzstijl onder te
brengen in een vierdelige symfonische com
positie - dat is de bedoeling geweest van Ho
ward Brubeck met zijn „Dialogues for jazz
combo and orchestra", geschreven voor zijn
broer Dave Brubeck, en met het New-York
Philharmonic onder leiding van Leonard Bern
stein uitgevoerd op Fontana 682080 TL.
„BERNSTEIN plays Brubeck plays
Bernstein" (Fontana 682080 TL) de
cirkelvormige titel geeft goed weer wat
deze opname behelst. Het Dave Bru
beck Quartet musiceert met het New-
York Philharmonic onder Leonard
Bernstein in de Four Dialogues for Jazz
Combo and Orchestra van Dave's broer
Howard Brubeck. En op de andere kant
van de plaat commehtariëren Dave B.
en zijn partners (Paul Desmond, Joe
Morello, Gene Wright) in de van hen
bekende stijl vijf songs van Bernstein
uit de musical Westside Story en één
uit Wonderful Town.
DE POGINGEN om klassieke muziek
en jazz tot een gemengd huwelijk te be
wegen dateren al van de twintiger ja
ren maar tot nog toe is het bij een
flirt gebleven. De symfonische jazz van
Paul Whiteman, Gershwin's streven om
een typisch Amerikaans muziekidioom
te vinden door de integratie van zwarte
en blanke elementen, en Milhaud's
knipoogjes naar foxtrott en blues mar
keerden een toenadering die weinig ont
wikkeling getoond heeft. Wat verder
van „klassieke" zijde op dit gebied on
dernomen werd, bleek óf een eendags
vlieg (bijv. het „Concert voor jazzband
en symfonie-orkest" van de Zwitser
Ralph Liebermann) óf had met jazz
slechts zijdelings iets uit te staan (zo
als het „Ebony Concerto" van Stra-
winsky, geschreven voor Woody Her
man). Dat inmiddels de verfijning die
de zogenaamde „West Coast" jazz ken
merkt mede het gevolg is van bestude
ring der Europese tradities, is bekend.
En het lag dus voor de hand dat het
aloude experiment nog eens geprobeerd
zou worden met een hoog-ontwikkelde
groep als die van Dave Brubeck, die
ook in jazzkringen om zijn „intellectue
le" inslag niet overal gewaardeerd
wordt.
DE COMPONIST is er ten dele in ge
slaagd een verbinding te leggen tussen
de twee ongelijksoortige ensembles
door zich vooral harmonisch sterk aan
te passen aan de improvisatietechniek
van het Brubeck-kwartet. Hij laat in
het eerste deel een „chorus" van 32
maten door orkest en combo samen uit
voeren, en hierna volgen zes secties
waarin het kwartet over dit thema een
toenemende mate van improvisatori
sche vrijheid wordt toegestaan; totdat
het orkest nog slechts een enkel motief
van het oorspronkelijke gegeven laat
horen in vertraagde beweging waarte
gen de drummer van de combo zijn
(vrije) solo speelt. Toch is Howard B.
niet ontkomen aan het wat zoetelijke,
goedkope effect van een licht gesynco
peerde saxofoon tegen strijkersachter
grond; en eigenaardig is ook dat de
verwezen, schijnbaar doelloze piano-fi
guurtjes van de „cool"-stijl, die zo in-
génu en geraffineerd tegelijk kunnen
zijn, kinderachtig worden wanneer ze in
de vergulde lijst van een symfonische
orkestklank worden geplaatst.
NEE, DE JAZZ is nu wel officieel
eventjes toegelaten in de klas, maar
een beetje ziek is ze er uit gekomen.
Aan de andere plaatzijde vindt men
een hoffelijke geste van pianist Bru
beck jegens dirigent-componist Bern
stein. Misschien moet men diens songs
in hun oorspronkelijke gedaante verge
ten (wat moeilijk is wanneer men de
radio af en toe eens aanzet), maar ik
vind Bernstein's versie aardiger. Mis
schien ook zijn ze nog niet oud genoeg
om al als materiaal voor zo'n bewer
king te dienen. Mack-the-Knife kan ten
slotte weer wèl.
VOOR DIT PUBLIEK, dat wil zeggen
zelf de krantenlezers van deze etablisse
menten en dus ook met de uit „Salonblatt"
of „Kikeriki" in het stuk overgestapte
figuren volkomen bekend, bleek „Café
österreich" bepaald een trouvaille. Een
kasstuk optima forma en dat is van meer
importantie dan men zo oppervlakkig wel
denkt. Want voor de Weense koffiehuizen
ligt de „schlag" niet meer zo dik opge
schept als voorheen en de meesten kunnen
een goede reclame-stunt best gebruiken.
DE STRIJD TEGEN de beunhazerij in
het muziekvak is na de oorlog energiek
aangepakt en in een richting gestuurd die
moet leiden naar een wettelijke beroeps-
of titelbescherming. Zo ontstond allereerst
de stichting Nederlandse Toonkunstenaars-
raad, onder voorzitterschap van de oud-
Commissaris der Koningin in de provincie
Noordholland, de heer M. A. Reinalda,
met dr. Jos Smits van Waesberghe als
secretaris, welke instantie een toonkunste-
naarswet zou voorbereiden. Hiermee werd
een juridische commissie belast, wier voor
ontwerp nu al een hele tijd kant en klaar
ligt. Het blijkt echter, dat de Nederlandse
molen, wanneer het gaat om wettelijke
voorzieningen te treffen voor kunstenaars,
zeer langzaam maalt.
EEN DIRECT POSITIEF resultaat, waar
op alle verdere ontwikkeling zal moeten
steunen, is het tot stand komen van een
Register geweest, waarin ruim 3.000 namen
van bona fide Nederlandse toonkunste
naars zijn opgenomen, die nu allen een
nummer gekregen hebben met de aan
duiding der categorie waartoe zij behoren.
Men zou dit kunnen zien als een akte van
solidariteit onder de dienaren van Apollo,
Jubal en Sint Caecilia, indien we niet
zeker wisten, dat er nog heel wat namen
in het Register ontbraken van musici die
wij beslist niet onder de beunhazen kunnen
rekenen.
DIT REGISTER vormt het hoofdbestand
deel van het door de Toonkunstenaarsraad
uitgegeven „Toonkunstenaarsboek van
Nederland", waarvan zo juist de tweede
druk verschenen is. Een dergelijke adres
lijst met aanduiding van de functies waar
voor de musicus in aanmerking komt, is
uiteraard niet alleen voor de insiders be
stemd, maar wil ook een bron van be
trouwbare berichten zijn voor ieder die
om inlichtingen desbetreffende verlegen
is. En dit gaat dan niet alleen om per
sonen, maar om de oneindig vele instel
lingen, stichtingen en organisaties die Ne
derland op muziekgebied rijk is. Het is
gelukkig geen catalogus geworden van al
onze amateur-orkesten en -zangvereni
gingen, maar de bonden en federaties
waarin zij zijn opgenomen kan men erin
vinden.
voerd, verschijnen in de serie kunsthisto
rische publikaties van het Utrechtse Kunst
historische instituut. Om een grotere le
zerskring te bereiken en omdat de publi
katies over Goltzius' gravures en schilde
rijen reeds eerder in die taal zijn uitgege
ven, wordt het werk in het Duits gepubli
ceerd.
HENDRICK GOLTZIUS werd in 1558 te
Mühlbrecht bij Venlo geboren. In Duits
land leerde hij Coornhert kennen, van wie
hij in 1575 les in graveren kreeg en met
wie hij in 1577 naar Haarlem trok. Aan
vankelijk werkte Goltzius in de stijl van
Anthonie van Blocklandt en Frans Floris
Na 1583 had hij in Haarlem een eigen uit
geverszaak en dit droeg er toe bij, dat
zijn werk overal verspreid werd. Om
streeks 1585 richtte Goltzius met Van Man-
der en Comelis van Haarlem een „aca
demie" op, die van groot belang was voor
de ontwikkeling van de Nederlandse
kunst. In die dagen was hij nog maniërist,
maar na een reis door Italië in 1591 ver
anderde hij zijn stijlopvattingen. Door de
invloed van de antieken en de Italiaanse
hoog-renaissance kreeg zijn werk een veel
soberder karakter dan voorheen.
TOT DUSVERRE WAREN alleen Golt
zius' gravures en schilderijen nauwkeurig
bestudeerd, zodat een wetenschappelijke
analyse van zijn tekeningen zeer gewenst
was. Daartoe heeft dr. Reznicek geduren
de bijna tien jaar bezoeken aan binnen-
en buitenlandse prentenkabinetten ge
bracht. Zo slaagde hij er in circa 450 te
keningen van Goltzius bijeen te brengen,
waarvan twee-derde nog nimmer is afge
beeld. Deze zullen, gelijk gezegd, thans in
het tweede deel over het tekenwerk van
heidshalve zij tenslotte vermeld, dat men
voor de uitgave, behalve de Z.W.O.-
subsidie, ook nog financiële steun
uit enkele andere fondsen heeft ont
vangen, bijvoorbeeld van het nationale
fonds ter bevordering van de kennis
der Nederlandse beschaving. Niet onver
meld blijve ook, dat in 1958 in Teyler's Mu-
Hendrick Goltzius.
seum Haarlem en in Rotterdam een expo
sitie van Goltzius' tekeningen is gehouden,
waarvoor ook inzendingen uit Amerika
waren afgestaan. Op deze tentoonstelling
was circa een vierde van Goltzius' werk
aanwezig en de catalogus was mede ver
zorgd door de heer Reznicek. Teyler's Mu
seum in Haarlem bezit de rijkste collectie
tekeningen van Goltzius.
NATUURLIJK wordt men door het
Toonkunstenaarsboek volledig ingelicht
over de beroepsorkesten, over conservato
ria, muzieklycea en muziekscholen, over
radio en televisie, over auteursrechten,
opera, Donemus, muziekbibliotheken, Hol
land-Festival, universiteit, muziekweten
schap, klokken en orgelraad, enzovoorts.
Het lijkt mij alleen bevreemdend, dat de
organisatie van het Haarlemse Internatio
nale Orgelconcours en de Orgelacademie
niet vermeld is. Zo kan er nog wel iets van
belang aan de aandacht van de samen
stellers ontsnapt zijn. Overigens is het
boek een vraagbaak voor ieder die met de
praktijk en de instanties van ons wijd
vertakt muziekleven te maken heeft.
Iedereen, die bereid is om uit te schei
den met roken, heeft een kans van 88 per
cent om van zijn verslaafdheid af te
komen, aldus professor Börje Ejrup. de
Zweedse specialist in de anti-rooktherapie.
Gedurende de vijf jaren dat Ejrup in
het Karolinska Ziekenhuis in Stockholm
zijn behandelingsmethode heeft beproefd,
zijn de resultaten steeds beter geworden.
In de laatste paar jaar kon 88 pet. van alle
patiënten, die door hem zijn behandeld,
definitief uitscheiden met roken, terwijl
ongeveer 11 pet. in staat bleek, aanzienlijk
minder te roken.
De methodes, waarbij zowel injecties als
tabletten worden gebruikt, worden nog
steeds verbeterd en geperfectioneerd- Men
gebruikt sinds kort o.a. een tablet, ge
naamd Tobalin, dat een lichte tabakssmaak
heeft en dat. hoewel geheel onschadelijk
de patiënt een zekere bevrediging schenkt
Maramta leuconeurs wordt ook wel de
tiengebodenplant genoemd; deze naam
heeft ze te danken aan de meestal tien
donker-getinte vlekken op het groene blad.
Het is een fraai sierbladplantje en als men
haar maar in de winter in de normaal ver
warmde kamer kweekt, zal men er niet
veel last mee hebben; dan zal men echter
in die droge kameratmosfeer het blad wel
elke dag even met lauw water moeten
ovemevelen; ze kunnen niet zonder voch
tige lucht ook al sproeit men elke dag;
enkele oude bladeren zullen anders geel
worden en dode bladpunten krijgen, waar
weinig tegen te doen is. De plant moet men
dan verpotten; die oude bladeren moet
men wegnemen; ze worden in verse bloe-
mistengrond verpot en omdat ze van een
voedzame, doch vooral luchtige grond hou
den kan men er nog wat turfmolm door
heen roeren. Men moet de potgrond vooral
niet te vast aandrukken, ze groeien het
best in lage potten. Vergeet ook niet onder
in de pot wat scherven te doen, zeker als
de gewone geraniunmpotten gebruikt wor
den; die potten zijn nu een beetje te diep
en men kan ze wel voor een derde met
scherven vullen. De tiengebodenplant moet
men tegen de felle zon beschermen.
HET EERSTE DEEL zal zeven hoofd
stukken tekst bevatten over de eerste
zes hiervan is de heer Reznicek gepromo
veerd alsmede een oeuvre-catalogus, li
teratuurlijsten enzovoort. Dit deel zal der
tig afbeeldingen bevatten. Het tweede deel,
dat eind april, begin mei tegemoet kan
worden gezien, bevat alle tot nu toe beken
de tekeningen van Goltzius, ongeveer vier
honderdvijftig in getal. Beide delen, die
typografisch bijzonder fraai worden uitge-
KORT GELEDEN is aan de Rijksuniver
siteit te Utrecht tot doctor in de kunstge
schiedenis gepromoveerd de heer E. J. K.
Reznicek, wetenschappelijk ambtenaar
eerste klasse aan het Kunsthistorisch In
stituut van deze universiteit. Het onder
werp, waarop de heer Reznicek cum laude
de doctorstitel behaalde, was gewijd aan
het tekeningen-oeuvre van Hendrick. Golt
zius, dat tezamen met dat van Rembrandt
en Lucas van Legden tot de belangrijkste
bronnen van de Nederlandse zestiende- en
zeventiende eeuwse kunst behoort. De dis
sertatie van dr. Reznicek is een onder
deel van een uitgave van het gehele, tot
nu toe bekende tekenwerk van deze kuns
tenaar, dat in twee delen verschijnen zal.