SHAKESPEARE IN HET OOSTENRIJKER ZICH BURGTHEATER EN „HOE DE ZIET" ALS KELDERTONEEL I discoucs m T oonkunstenaarsboek n HET TEKENWERK VAN GOLTZIUS IN TWEE BANDEN VERZAMELD VRIJDAG 5 MEI 1961 Een belangrijk kunst historisch initiatief Onze tuin- en kamerplanten Sas Bunge Mi van Doorninck Zweedse anti-rookkuur heejt succes G. Kromdijk HET WEENSE BURGTHEATER heeft met nog slechts enkele Europese schouwburgen gemeen, dat de traditie er op de voorgrond staat. En het is geen geringe verdienste, dat bij de naoorlogse restauraties, toen er met uitzondering van de beide trappenhuizen vrijwel een nieuwe „Burg" moest verrijzen, dit cachet ook in de uiterlijke verschijning niet verloren ging. Men komt er na af loop nooit voor het doek om het applaus op zich zelf te betrekken. Dat is geen snobistisch aanwendsel of alleen maar een „would be" etiket, maar eenvoudig een overbodigheid. „Goede wijn behoeft geen krans" en het Burgtheater schenkt klare wijn. Als „Burg" is men een ensem ble, dat bestaat bij de gratie van het werk of zo ge wilt van de auteur, die men bereid is met zijn talent te die nen. Shakespeare is een andere traditie van de „Burg". En daar men gewend is vooruit te zien en niets half te doen, werd een vijf seizoenen-plan ontworpen, om over drie jaar Shakespeare's vier honderdste geboortedag onder meer met een serie van zijn koningsdrama's waar dig te herdenken, die dan successievelijk deel van het repertoire zullen zijn. DITMAAL WAS „Hendrik de Vijfde" aan de beurt en het lag voor de hand, dat Oscar Werner in een ander Huis zou men van een ster onder de jongeren moe ten spreken die in Hendrik IV kroon prins was geweest, in de gelegenheid werd gesteld als koning zijn evolutie te ver volgen. Een merkwaardig stuk is deze „Koning Hendrik de Vijfde" zeker. Meer episch relaas dan drama en voorzien van passages, die de hedendaagse bezoeker ge neigd is met filmische effecten te bestem pelen. zodat het begrijpelijk wordt, dat de vroege „quarto"-uitgave nog sprak van „The Chronicle History of Henry". Evenals het juist was in het programma de gehele geschiedenis op te nemen van zijn Franse avontuur. Ternauwernood aan de regering, laat hij reeds zijn oog vallen op 't nabuur land, waar hij krachtens de Salische wet aanspraak meent te kunnen maken op de troon, beslissend slag levert bij Azincourt en een Franse koningsdochter huwt. In de statische - en van pathos vervulde scènes voor het Hof, Hendrik's toespraak tot de troepen en de uiteenzetting zijner wettige beweegredenen schuilt zeker een goede dosis retoriek. Maar toch: welk een rol is deze koning, die ons menselijk nabij komt in het nachtelijk gesprek met zijn soldaten, als hij zich in de geest waarlijk superieur aan hen betoont. Een man, die zijn nooit onder de maat blijvende hoedanigheden koninklijk verwerkt. Het epos telt ook een verbindende koor-spre ker, die almede het verhalende karakter van het werk accentueert, benevens een charmant prinsesje, geboren schakel tussen het op illusies voortdrijvende Franse hof en de doortastende autoriteiten „van de overzijde". En ook hier zet Shakespeare zijn onmisbare clownerieën van snoevers en houwdegens uit het leger telkens op hun plaats. Met de verrukkelijke Fluellen als een soort tussenfiguur, even onderdanig en dienstvaardig als trots op zijn officiers rang in Zijner Majesteit's Armee. HET IS JUIST OM met alle respect voor Shakespeare's woordkunst deze episode van Engeland's geschiedenis van- Annemarie Düringer als Katharina en Oskar Werner als de koning van Engeland in Shakespeare's „Koning Hendrik V". uit het visuele aan te vatten, gelijk regis seur Lindtberg deed. Daarin gesteund door de Zwitser Teo Otto als zijn decorateur, met wie hij hier regelmatig samenwerkt. Elke kleur krijgt bij hem zijn functie: het purper en bruinrood van koning Hendrik en zijn omgeving evengoed als 't in grijzen en blauwen gedrenkte Franse hof. Ginds is er het, als in een bliksemflits, oplichten van waaiend vlaggedoek over de slagvel den, daar het tedere in een wazig palet gevatte scènetje van Katharina's Engelse spraakles in het Rouaanse slot. Beide: staaltjes van Lindtberg's sterk beeldende vermogen, dat nog stamt uit de school van Reinhardt. Het zijn juist deze taferelen, die men in hun frappante contrastwerking niet licht vergeet, dank zij ook de krach tige uitstraling, die Annemarie Düringer en Oscar Werner aan hun rollen medegeven. Als het werk uitmondt in het huwelijks aanzoek, schuchter ingezet; een vorstelijke toenadering; dan een reiken tot elkanders hoogte met tenslotte de overbrugging, krijgt het stuk hierin toch iets als een dramatische bekroning. Na de scherpe aanklacht, die Shakespeare ons laat horen tegen de oorlog-ogenschijnlijk zinloos aan gevangen is er geen plaats meer voor een apotheose. Wèl en zo leek ons ook de opvatting van de regie voor een nieuw begin, een dageraad, die op veel ge weld en onheil kan volgen. Wanneer on danks al, wat voorafging, wijsheid èn lief talligheid voortaan vereend de wereld zul len richten. WIE DE OPVOERING van groot for maat in dankbaarheid gedenkt moet ook de ongeëvenaarde Jozef Meinrad noemen in zijn alom-tegenwoordige Fluellenrol. Een volmaakt Shakespeare-speler, want uit het hout gesneden, waaruit de dichter beurtelings zijn heren, dienaren en narren doet ontstaan. De rol is echter bij hem niet beslissend. Wèl het spel of liever de vreugde om het spel, dat zijn weg door het stuk vervolgt als een kostelijke improvi satie. EEN VERJONGDE „Driekoningenavond" sloot in de „Burg" aan op het koningsstuk. Het werk laat zoveel opvattingen toe, als er voorstellingen van zijn. Hier was het dan de jeugd, alles belovende „nachwuchs" van de groten, die er de toon aangaf en die onder het uitspansel van Illyrië waar huis en hof en strand gevat waren ift de perspectieven van een luchtig draaitoneel ruimte gaf aan een speelse maskerade der mededingers naar de gunst van de schone Olivia. Gelukkig het theater dat, puttend uit de rijke arsenalen van zeldzaam fris talent, zulk een „comedy" realiseren kan min of meer als „terzijde" in een seizoen program! Wie zich een indruk wil vormen van ensemblekunst, kan zijn oren en ogen open zetten bij deze „Was Ihr wollt". Want reeds in dit stadium van hun loopbaan, is ieder op de ander afgestemd gelijk een ragfijn snareninstrument. Of wil men het sportief bezien lijkt het Toneel een virtuoos spelen met de bal, die telkens schijnbaar onverwacht juist aan de ander toegeworpen wordt. Opvallend was ook ditmaal weer, dat Humperdinck eertijds in onze (blijkbaar verjaarde) mu zikale fantasie vast met „Illyrië verbonden als Mendelssohn aan „Midzomernacht- droom", voorgoed schijnt te hebben afge daan. Directies richten zich vandaag tot „Huis-Componisten" (in Wenen Paul An- gerer geheten, gelijk bij ons Jurriaan An- driessen) met het schier onvermijdelijke gevaar van een soort „passe-partout" mu ziek, die de toehoorder bij elke voorkomen de gelegenheid met veel identiek geluid pleegt te verrassen. Ja „de regen, hij regent iedere dag", zingt deze nar. Maar kwaad kan het niet, alleen maar goed. Want dit is een milde, malse regen, vol zonnewarmte en vruchtbaarheid. BEZIJDEN HET BURGTHEATER be vindt zich het Café Landmann. van ouds een vermaard koffiehuis van Wenen, en men behoeft er de trap maar af te gaan om te belanden in het Keldertheater „Die Trïbüne". Daar gaat nu maanden al in het volle, knusse zaaltje een stuk, waar voor het Keldertheater-instituut kon zijn uitgevonden. Wij rapporteerden hier al meer over dat facet van Weens theater leven, maar nu is daar extra reden voor. Immers in „Café österreich", een „Lokal- augenschein" van Ernst Hagen, bekijkt de Oostenrijker (hier gemakshalve en niet ten onrechte, met de Wener vereenzelvigd) zichzelf in het licht der Geschiedenis en door het venster van zijn koffiehuis. En waar spreekt zo'n onderwerp beter aan dan ter plaatse zelf? HAGEN IS MET het theater opgegroeid. Hij vertelt bijna in de garderobe van een Praagse schouwburg op de wereld te zijn komen en als scholier minder geslaagd te zijn geweest dan als de Prins in „Doorn roosje". Na enige tijd het figuranten-vak vervuld te hebben, voornamelijk om aan vrijkaarten te komen, legt hij als journa list en redacteur onder meer van het „Neues Wiener Tageblatt" naderhand de grondslagen voor zijn te boek gestelde koffiehuis-ervaringen. Tenslotte doet een conferencier-post bij het Münchense- en Weense cabaret nog de rest om zijn auteur schap op het gebied der „Kleinkunst" te volmaken. MEN KAN DAAR bij „Café „österreich" zijn hart aan ophalen. De beklaagde Hagen wordt in staat van beschuldiging gesteld zijn leven lang een tè voortreffelijk Oos tenrijker te zijn geweest en wat dat in houdt worden wij gewaar in een aantal schetsen alle spelende in het koffiehuis momentopnamen, die hij met een ver ontschuldigend praatje, als een zich zelf telkens onderbrekend pleitbezorger, aan elkaar verbindt. Ook het vonnis, dat als straf inhoudt Oostenrijker te moeten blij ven, wordt uitgesproken in dezelfde ver trouwde sfeer. Waarna rechter, officier van Justitie en advocaat zich terstond met de veroordeelde om het bridgetafeitje scha ren. Natuurlijk gaat de „kaffee-klatsch" van vaste klanten als Metternich en Gentz, Grillparzer en Hermann Bahr, Altenberg en Karl Kraus, die in de loop van het stuk de revue passeren, er bij de toehoorder het beste in. Maar het gaat over de hele linie in „Café österreich" zo raak en tegelijk „spielfreudig" toe, dat het beeld van de „vaderlander" er is, eer men het weet. Hagen begint maar liefst bij de Hussiten, om te eindigen bij de nieuw verworven vrijheid uit onze dagen en nu vervolgt ons nog de vraag, waarom hij niet bij de Tur ken startte, die immers Wenen voor het eerst met de op hun vlucht achterge laten koffie lieten kennis maken! Maar wie daarop ziet is een kniesoor. Zwakke plekken bleken uitzondering: hoogstens een op vaste momenten terugkerend damestrio zo uit een stuk van Schnitz- ler weggelopen welks tekst uit een noga] slappe „mélange" bestond. Niet zo ver wonderlijk overigens, want horen de dames wel in een koffiehuis thuis? Improvisaties in moderne jazzstijl onder te brengen in een vierdelige symfonische com positie - dat is de bedoeling geweest van Ho ward Brubeck met zijn „Dialogues for jazz combo and orchestra", geschreven voor zijn broer Dave Brubeck, en met het New-York Philharmonic onder leiding van Leonard Bern stein uitgevoerd op Fontana 682080 TL. „BERNSTEIN plays Brubeck plays Bernstein" (Fontana 682080 TL) de cirkelvormige titel geeft goed weer wat deze opname behelst. Het Dave Bru beck Quartet musiceert met het New- York Philharmonic onder Leonard Bernstein in de Four Dialogues for Jazz Combo and Orchestra van Dave's broer Howard Brubeck. En op de andere kant van de plaat commehtariëren Dave B. en zijn partners (Paul Desmond, Joe Morello, Gene Wright) in de van hen bekende stijl vijf songs van Bernstein uit de musical Westside Story en één uit Wonderful Town. DE POGINGEN om klassieke muziek en jazz tot een gemengd huwelijk te be wegen dateren al van de twintiger ja ren maar tot nog toe is het bij een flirt gebleven. De symfonische jazz van Paul Whiteman, Gershwin's streven om een typisch Amerikaans muziekidioom te vinden door de integratie van zwarte en blanke elementen, en Milhaud's knipoogjes naar foxtrott en blues mar keerden een toenadering die weinig ont wikkeling getoond heeft. Wat verder van „klassieke" zijde op dit gebied on dernomen werd, bleek óf een eendags vlieg (bijv. het „Concert voor jazzband en symfonie-orkest" van de Zwitser Ralph Liebermann) óf had met jazz slechts zijdelings iets uit te staan (zo als het „Ebony Concerto" van Stra- winsky, geschreven voor Woody Her man). Dat inmiddels de verfijning die de zogenaamde „West Coast" jazz ken merkt mede het gevolg is van bestude ring der Europese tradities, is bekend. En het lag dus voor de hand dat het aloude experiment nog eens geprobeerd zou worden met een hoog-ontwikkelde groep als die van Dave Brubeck, die ook in jazzkringen om zijn „intellectue le" inslag niet overal gewaardeerd wordt. DE COMPONIST is er ten dele in ge slaagd een verbinding te leggen tussen de twee ongelijksoortige ensembles door zich vooral harmonisch sterk aan te passen aan de improvisatietechniek van het Brubeck-kwartet. Hij laat in het eerste deel een „chorus" van 32 maten door orkest en combo samen uit voeren, en hierna volgen zes secties waarin het kwartet over dit thema een toenemende mate van improvisatori sche vrijheid wordt toegestaan; totdat het orkest nog slechts een enkel motief van het oorspronkelijke gegeven laat horen in vertraagde beweging waarte gen de drummer van de combo zijn (vrije) solo speelt. Toch is Howard B. niet ontkomen aan het wat zoetelijke, goedkope effect van een licht gesynco peerde saxofoon tegen strijkersachter grond; en eigenaardig is ook dat de verwezen, schijnbaar doelloze piano-fi guurtjes van de „cool"-stijl, die zo in- génu en geraffineerd tegelijk kunnen zijn, kinderachtig worden wanneer ze in de vergulde lijst van een symfonische orkestklank worden geplaatst. NEE, DE JAZZ is nu wel officieel eventjes toegelaten in de klas, maar een beetje ziek is ze er uit gekomen. Aan de andere plaatzijde vindt men een hoffelijke geste van pianist Bru beck jegens dirigent-componist Bern stein. Misschien moet men diens songs in hun oorspronkelijke gedaante verge ten (wat moeilijk is wanneer men de radio af en toe eens aanzet), maar ik vind Bernstein's versie aardiger. Mis schien ook zijn ze nog niet oud genoeg om al als materiaal voor zo'n bewer king te dienen. Mack-the-Knife kan ten slotte weer wèl. VOOR DIT PUBLIEK, dat wil zeggen zelf de krantenlezers van deze etablisse menten en dus ook met de uit „Salonblatt" of „Kikeriki" in het stuk overgestapte figuren volkomen bekend, bleek „Café österreich" bepaald een trouvaille. Een kasstuk optima forma en dat is van meer importantie dan men zo oppervlakkig wel denkt. Want voor de Weense koffiehuizen ligt de „schlag" niet meer zo dik opge schept als voorheen en de meesten kunnen een goede reclame-stunt best gebruiken. DE STRIJD TEGEN de beunhazerij in het muziekvak is na de oorlog energiek aangepakt en in een richting gestuurd die moet leiden naar een wettelijke beroeps- of titelbescherming. Zo ontstond allereerst de stichting Nederlandse Toonkunstenaars- raad, onder voorzitterschap van de oud- Commissaris der Koningin in de provincie Noordholland, de heer M. A. Reinalda, met dr. Jos Smits van Waesberghe als secretaris, welke instantie een toonkunste- naarswet zou voorbereiden. Hiermee werd een juridische commissie belast, wier voor ontwerp nu al een hele tijd kant en klaar ligt. Het blijkt echter, dat de Nederlandse molen, wanneer het gaat om wettelijke voorzieningen te treffen voor kunstenaars, zeer langzaam maalt. EEN DIRECT POSITIEF resultaat, waar op alle verdere ontwikkeling zal moeten steunen, is het tot stand komen van een Register geweest, waarin ruim 3.000 namen van bona fide Nederlandse toonkunste naars zijn opgenomen, die nu allen een nummer gekregen hebben met de aan duiding der categorie waartoe zij behoren. Men zou dit kunnen zien als een akte van solidariteit onder de dienaren van Apollo, Jubal en Sint Caecilia, indien we niet zeker wisten, dat er nog heel wat namen in het Register ontbraken van musici die wij beslist niet onder de beunhazen kunnen rekenen. DIT REGISTER vormt het hoofdbestand deel van het door de Toonkunstenaarsraad uitgegeven „Toonkunstenaarsboek van Nederland", waarvan zo juist de tweede druk verschenen is. Een dergelijke adres lijst met aanduiding van de functies waar voor de musicus in aanmerking komt, is uiteraard niet alleen voor de insiders be stemd, maar wil ook een bron van be trouwbare berichten zijn voor ieder die om inlichtingen desbetreffende verlegen is. En dit gaat dan niet alleen om per sonen, maar om de oneindig vele instel lingen, stichtingen en organisaties die Ne derland op muziekgebied rijk is. Het is gelukkig geen catalogus geworden van al onze amateur-orkesten en -zangvereni gingen, maar de bonden en federaties waarin zij zijn opgenomen kan men erin vinden. voerd, verschijnen in de serie kunsthisto rische publikaties van het Utrechtse Kunst historische instituut. Om een grotere le zerskring te bereiken en omdat de publi katies over Goltzius' gravures en schilde rijen reeds eerder in die taal zijn uitgege ven, wordt het werk in het Duits gepubli ceerd. HENDRICK GOLTZIUS werd in 1558 te Mühlbrecht bij Venlo geboren. In Duits land leerde hij Coornhert kennen, van wie hij in 1575 les in graveren kreeg en met wie hij in 1577 naar Haarlem trok. Aan vankelijk werkte Goltzius in de stijl van Anthonie van Blocklandt en Frans Floris Na 1583 had hij in Haarlem een eigen uit geverszaak en dit droeg er toe bij, dat zijn werk overal verspreid werd. Om streeks 1585 richtte Goltzius met Van Man- der en Comelis van Haarlem een „aca demie" op, die van groot belang was voor de ontwikkeling van de Nederlandse kunst. In die dagen was hij nog maniërist, maar na een reis door Italië in 1591 ver anderde hij zijn stijlopvattingen. Door de invloed van de antieken en de Italiaanse hoog-renaissance kreeg zijn werk een veel soberder karakter dan voorheen. TOT DUSVERRE WAREN alleen Golt zius' gravures en schilderijen nauwkeurig bestudeerd, zodat een wetenschappelijke analyse van zijn tekeningen zeer gewenst was. Daartoe heeft dr. Reznicek geduren de bijna tien jaar bezoeken aan binnen- en buitenlandse prentenkabinetten ge bracht. Zo slaagde hij er in circa 450 te keningen van Goltzius bijeen te brengen, waarvan twee-derde nog nimmer is afge beeld. Deze zullen, gelijk gezegd, thans in het tweede deel over het tekenwerk van heidshalve zij tenslotte vermeld, dat men voor de uitgave, behalve de Z.W.O.- subsidie, ook nog financiële steun uit enkele andere fondsen heeft ont vangen, bijvoorbeeld van het nationale fonds ter bevordering van de kennis der Nederlandse beschaving. Niet onver meld blijve ook, dat in 1958 in Teyler's Mu- Hendrick Goltzius. seum Haarlem en in Rotterdam een expo sitie van Goltzius' tekeningen is gehouden, waarvoor ook inzendingen uit Amerika waren afgestaan. Op deze tentoonstelling was circa een vierde van Goltzius' werk aanwezig en de catalogus was mede ver zorgd door de heer Reznicek. Teyler's Mu seum in Haarlem bezit de rijkste collectie tekeningen van Goltzius. NATUURLIJK wordt men door het Toonkunstenaarsboek volledig ingelicht over de beroepsorkesten, over conservato ria, muzieklycea en muziekscholen, over radio en televisie, over auteursrechten, opera, Donemus, muziekbibliotheken, Hol land-Festival, universiteit, muziekweten schap, klokken en orgelraad, enzovoorts. Het lijkt mij alleen bevreemdend, dat de organisatie van het Haarlemse Internatio nale Orgelconcours en de Orgelacademie niet vermeld is. Zo kan er nog wel iets van belang aan de aandacht van de samen stellers ontsnapt zijn. Overigens is het boek een vraagbaak voor ieder die met de praktijk en de instanties van ons wijd vertakt muziekleven te maken heeft. Iedereen, die bereid is om uit te schei den met roken, heeft een kans van 88 per cent om van zijn verslaafdheid af te komen, aldus professor Börje Ejrup. de Zweedse specialist in de anti-rooktherapie. Gedurende de vijf jaren dat Ejrup in het Karolinska Ziekenhuis in Stockholm zijn behandelingsmethode heeft beproefd, zijn de resultaten steeds beter geworden. In de laatste paar jaar kon 88 pet. van alle patiënten, die door hem zijn behandeld, definitief uitscheiden met roken, terwijl ongeveer 11 pet. in staat bleek, aanzienlijk minder te roken. De methodes, waarbij zowel injecties als tabletten worden gebruikt, worden nog steeds verbeterd en geperfectioneerd- Men gebruikt sinds kort o.a. een tablet, ge naamd Tobalin, dat een lichte tabakssmaak heeft en dat. hoewel geheel onschadelijk de patiënt een zekere bevrediging schenkt Maramta leuconeurs wordt ook wel de tiengebodenplant genoemd; deze naam heeft ze te danken aan de meestal tien donker-getinte vlekken op het groene blad. Het is een fraai sierbladplantje en als men haar maar in de winter in de normaal ver warmde kamer kweekt, zal men er niet veel last mee hebben; dan zal men echter in die droge kameratmosfeer het blad wel elke dag even met lauw water moeten ovemevelen; ze kunnen niet zonder voch tige lucht ook al sproeit men elke dag; enkele oude bladeren zullen anders geel worden en dode bladpunten krijgen, waar weinig tegen te doen is. De plant moet men dan verpotten; die oude bladeren moet men wegnemen; ze worden in verse bloe- mistengrond verpot en omdat ze van een voedzame, doch vooral luchtige grond hou den kan men er nog wat turfmolm door heen roeren. Men moet de potgrond vooral niet te vast aandrukken, ze groeien het best in lage potten. Vergeet ook niet onder in de pot wat scherven te doen, zeker als de gewone geraniunmpotten gebruikt wor den; die potten zijn nu een beetje te diep en men kan ze wel voor een derde met scherven vullen. De tiengebodenplant moet men tegen de felle zon beschermen. HET EERSTE DEEL zal zeven hoofd stukken tekst bevatten over de eerste zes hiervan is de heer Reznicek gepromo veerd alsmede een oeuvre-catalogus, li teratuurlijsten enzovoort. Dit deel zal der tig afbeeldingen bevatten. Het tweede deel, dat eind april, begin mei tegemoet kan worden gezien, bevat alle tot nu toe beken de tekeningen van Goltzius, ongeveer vier honderdvijftig in getal. Beide delen, die typografisch bijzonder fraai worden uitge- KORT GELEDEN is aan de Rijksuniver siteit te Utrecht tot doctor in de kunstge schiedenis gepromoveerd de heer E. J. K. Reznicek, wetenschappelijk ambtenaar eerste klasse aan het Kunsthistorisch In stituut van deze universiteit. Het onder werp, waarop de heer Reznicek cum laude de doctorstitel behaalde, was gewijd aan het tekeningen-oeuvre van Hendrick. Golt zius, dat tezamen met dat van Rembrandt en Lucas van Legden tot de belangrijkste bronnen van de Nederlandse zestiende- en zeventiende eeuwse kunst behoort. De dis sertatie van dr. Reznicek is een onder deel van een uitgave van het gehele, tot nu toe bekende tekenwerk van deze kuns tenaar, dat in twee delen verschijnen zal.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 13