LEI-RAPPORT CONSTATEERT: BIJ 17 BEDRIJVEN GEEN WINST Vernieuwing van de loggervioot gaat in een langzaam tempo Resultaten hangen Grote grotendeels af van scheepstype schepen het nuttigst Meer grote schepen in de haringvloot sst.rKLinTJ.oïdr.s *er b|ïfi h? 1 Economische problemen stapelen zich op voor reders van haringschepen Doodvonnis? Wintervisserij Geen winst Aandeel van de kotters wordt steeds groter Bemanning verdient een percentage van de vangst x' 12 DONDERDAG 18 MEI 1961 Vlaggetjesdag IJMUIDEN Luchtreclame voor Hollandse Nieuwe wmm WANNEER STRAKS DE HARINGVLOOT WEER UITVAART zullen velen, die bij dit bedrijf betrokken zijn, met angst en beven afwachten wat de resul taten zullen worden. Vlaggetjesdag is een dag vol romantiek, maar alle wappe rende vlaggen, alle mooie verfjes op de loggers vormen toch maar een facade. Want achter deze schone schijn schuilt een bedrijf, dat allerminst rooskleurige resultaten oplevert. Tijdens de loop van het vorige haringseizoen verscheen het rapport van het Land bouw Economisch Instituut, afdeling visserij, waarin drs. A. G. U. Hildebrandt en zijn staf met tal van verhelderende feiten kwamen. Dat het rapport als een bom is ingeslagen kan men niet zeggen. Men wist wel dat het er allemaal niet zo best voor stond. Maar toch geeft het rapport van het LEI de zaken wel zo stellig weer, dat er weinig speelruimte over is gebleven. Dezelfde zeventien ondernemingen leden over deze periode op haringexport met in begrip van de overige nevenbedrjjven een verlies van 300.000 gulden op een totale omzet van 129 miljoen gulden. Het rapport is vrijwel een doodvonnis voor de haringvisserij met kleine schepen. De besommingen liggen veel lager dan bij de grote schepen, en dus ook de arbeids- Qp een totale omzet van 281 miljoen - Ionen. Dat de bemanning liever op een gulden van rederij en nevenbedrijven leden haringvisserij. Daarom is het maar goed, nieuw schip vaart, waar men ook nog de zeventien ondernemingen dus in de pe- 6 Jn t. «- r.ode van lg53 tQt en met igg7 een ver£es dat men op Vlaggetjesdag geen gelegen- van ongeveer 300.000. Aan bijzondere, niet in bovengenoemde resultaten begrepen baten verkregen de ondernemingen over deze periode een be drag van 1.200.000. Deze post bestaat voornamelijk uit het verschil tussen de opbrengst en de boekwaarde ten tijde van de verkoop van schepen, auto's en der gelijke. Weinig opwekkende cijfers dus over dit bedrijf, dat Nederland veel roem heeft bezorgd. Straks gaan de loggers weer naar zee, en aan de kant hoopt men dat het nu eindelijk eens een daverend seizoen zal worden. Zodat er wat geld voor vernieu wingen zal overblijven. Het rapport toont echter nog een duis tere kant: de wintervisserij is voor de haringloggers over het algemeen niet lonend. Ook de afgelopen winter hebben de grote schepen slecht verdiend. Hier komt weer het idee om de hoek kijken om een sterke kotter te bouwen, die ook de drijf netvisserij kan beoefenen in de tijd, dat de vleetvisserij zijn onbetwiste waarde heeft. Alleen zou dit een nog sterkere toe neming van het aantal kotters betekenen. En hiervan is de aanwas toch al angst aanjagend. Er zijn dus problemen genoeg in de meer verdient, is begrijpelijk. En het ver schijnsel van een schipper, die zich het vuur uit de sloffen loopt om zijn schip bezet te krijgen is dan ook normaal gewor den. Inschakeling van het arbeidsbureau is dan ook nodig gebleken. De drijf net visserij is een prachtige vis serij. Overal in het be drijf prijst men deze se lectieve vorm van vissen op de Hollandse Nieuwe, overal geeft men hoog op van de waarde van deze visserij voor de op leiding van jonge vissers. De jongens maken er een overgangstijd door voor ze overstappen op de kotters of trawlers. Maar hoe lang kunnen de rederijen het pen van voor 1914 te varen. Vervanging blijkt moeilijk zo niet onmogelijk, want er wordt niet voldoende verdiend. Er kan opeens een prachtig seizoen komen en men waagt het dus telkens maar weer een jaartje. De meeste haringrederijbedrijven doen meer dan het uitrusten van schepen ter haringvangst. Ze oefenen ook nevenbe drijven uit, waarbij de export de voor naamste rol speelt. Welke conclusies heeft drs. Hildebrandt nu getrokken? Voor zeventien ondernemingen, die on geveer tweederde van de loggervioot ex ploiteren, kon hjj over de periode van 1953 tot en met 1957 geen winst vaststellen op een totale aanvoer van 152.000.000. Het aandeel van de kotters in de Neder landse zeevisserij wordt steeds groter. Dat blijkt wel duidelijk uit de cjjfers over de jaren 19501959. In 1950 was de aanvoer van de loggers 102 miljoen kilo, die van de trawlers 33 miljoen kilo, die van de kot ters 25 miljoen kilo. In 1959 was de aan voer van de loggers 107 miljoen kilo, die van de trawlers 29 miljoen kilo, die van kotters 49 miljoen kilo. Zeer duidelijk is de stijging van het kotter-aandeel ook merkbaar uit de op- brengstcijfers. Bij de loggers steeg de op brengst van 30 miljoen naar 47 miljoen gulden, bij de trawlers van 10 naar 12 miljoen gulden. Bij de kotters was er echter een stijging van niet minder dan 20 miljoen gulden, namelijk van 12 mil joen naar 32 miljoen. De aanvoer in IJmuiden is het eerste kwartaal van 1961 hoger geweest dan vorig jaar. Toch is de aanvoer van de grote schepen erg slecht geweest. Daaruit blijkt ook al weer, dat de rol van de kot ters steeds belangrijker wordt. Elk jaar komen er dan ook weer vele nieuwe kot ters in de vaart. Mooie moderne schepen, waarop jonge vissers gaarne varen. Is het wonder, dat het moeilijk is om voldoende mensen aan te trekken voor de oude drijf- netvloot? heid krijgt zich daar het hoofd over te breken. Dan is er alleen tijd om het feest te vieren van de haring, het zil veren visje, dat straks de netten weer in zal zwemmen. Lees daarom deze pagina met al zijn onthullende feiten en cijfers. Maar ga daarna naar buiten, wandel langs de kant en zie, hoe men de laatste hand aan de loggers legt. Want zaterdag is het feest. De Nederlandse loggervioot vertoont schepen niet minder dan 29 nog steeds in wel een geheel ander beeld dan de de vaart- Uit de tijd van 1914 tot en met kottervloot, die voor het grootste deel ,1919 waren er in 1959 n| °aar' - van varen er nu nog 95. Een duidelijk be ult gloednieuwe schepen bestaat. Ri| de wijs, dat het niet opschiet met de ver- loggers vindt men nog vele stokoude jonging. Dat blijkt ook uit het aantal sche- schepen, vaak nog zeilloggers, die later Pen uit de periode 1920 tot en met 1945 Het produktschap voor vis- en vispro- zijn verlengd eri van een motor voorzien. dat nu nog vaart: 15- dukten gaat de haringcampagne steunen De cijfers van de directie van de vis serijen geven een duidelijk beeld van de leeftijdsopbouw van de loggervioot. Enkele verbetering zit er wel in, maar het gaat J. Hildebrandt door een luchtreclamecampagne. Op de zaterdagmiddagen 27 mei, 3 juni en 10 juni zal men, indien de weersomstandig heden gunstig zijn, een grootscheepse luchtreclame gaan voeren over geheel Nederland. De tekst waarmee wordt gevlogen is: „Hollandse Nieuwe ze zijn er". Op 27 mei gaat men een vlucht van ilA uur maken boven het westen van het land. Zaterdag 3 juni komen het midden en het oosten aan de beurt, zaterdag 10 juni het noorden en het zuiden. De haringplaat „Grijp 'm bij zijn staart" zal weer een belangrijk wapen vormen bij de haringreclame. In 1950 waren dat er 18. Van na 1945 zijn er nu 49 loggers. In 1950 waren dat er 9. Deze nieuwe schepen zijn trawl- loggers, omdat men nu eenmaal geen zui ver vleetschip meer gaat bouwen. De seizoenvisserij is ondenkbaar gewor- een invloed op de aanvoer gehad. Er komt steeds meer zogenaamde trawl- haring aan de markt in plaats van drijfnetharing. Want de trawlloggers zijn voor een groot deel schepen, die uitsluitend van het trawlnet gebruik maken, en er zijn er maar weinig, die de eerste weken de vleet gebruiken, omdat dan de vraag naar drijfnet haring groter is. Daarna schakelen ook deze schepen over op de trawl. Dan kan men de gehele dag actief vissen terwijl men bij de drijfnet- allemaal pre- traae in ziin werk nmrlat ilp sciuciiviaacuj is uuueiiRuaar gewor- uitkomsten van rte harinevisser'n nu - den- Daarom z°^t men nog steeds naar- visserij veel passiever is en altijd moet uitkomsten van de haringvisserij nu een maal niet zodanig zijn, dat het gemakke lijk valt veel in de vernieuwing te inves teren. Men is vaak gedwongen het ene ja*ar aan het andere te spijkeren en te wachten of er weer eens een schitterend seizoen wil komen. In 1950 waren er liefst 47 schepen, die nog uit de tijd van voor 1914 stamden. Maar in begin 1960 waren er van deze stig naar een klein type schip, dat de wachten op de resultaten van één vangst vleetvisserij, maar ook wat anders kan Per dag, of liever per nacht, uitoefenen. Men zal zich herinneren, dat De kracht van de drijfnetvisserij ligt dan ir. Minnée al eens een vleetkotter heeft ook uitsluitend in de grote selectiviteit van voorgesteld. En nu denkt men over de de vangstmethode, waardoor men mooiere mogelijkheid tot een hekkotter te komen, vangsten maakt en in het feit, dat men in waarbij men de vleet van het achterschip ondiep water wel met de vleet, maar niet zou kunnen lanceren. De aanbouw van trawlloggers en niet van drijfnetschepen heeft natuurlijk In het rapport van het Landbouw Eco nomisch Instituut wordt een uitvoerige be schouwing gewijd aan de rentabiliteit van de verschillende typen vaartuigen, die voor de haringvisserij worden gebruikt De motorloggers, die de drijfnetvisserij uitoefenen, uitsluitend gedurende de teeltperiode, zijn nog steeds aanzienlijk in aantal. Hun bedrijfsresultaten zijn Toch moet men niet denken, dat de win tervisserij zoveel oplevert. Men houdt het schip er mee in de vaart, maar de cijfers bes°m™ d« wintermaanden ondanks oon roo 1 ornl pro o O nx-nnr irnni> Ho niPiiino met de trawl kan komen. Daarom is de pelagischetrawlvisserij zo'n bedreiging van de drijfnetvisserij, want hier maakt men gebruik van een zwevend net. Het aandeel van de trawlloggers neemt steeds toe: in 1950 was nog tachtig percent van de aanvoer afkomstig van de drijfnet visserij, in 1959 nog maar 40 percent. Veel zeggende cijfers. De gezouten haring kwam nog grotendeels van de drijfnetvisserij, de verse van de trawlvisserij. Dat de nieuwe schepen financieel veel betere resultaten geven staat wel vast. Zowel vangst als opbrengst liggen veel gunstiger. Merkwaardig is alleen dat de meer, maar steeds positieve uitkomsten. Met name werden in 1958 goede resultaten geboekt, namelijk 57.100 gulden per vaar tuig. Hoog was de uitkomst ook in 1956 52.800). Ook in 1957 (ƒ23.400) en 1959 een veel grotere aanvoer voor de nieuxve schepen toch maar anderhalf maal zo hoog van drs. Hildebrandt wijzen wel duidelijk Deze cijfers laten wel duidelijk zien dat vrijwel steeds ^enkbe^ is als die van de oude schepen- Dat komt de koers toch wel loopt naar de grote £**Uen Sn ervaneen netto-overschot doorda,i de laatste dichtbi' °p p,atvia vis" nen vissenPeen bullenSfefVa'ringTeizoe^ inf J,958 b« ^hepen van 5i0 en van 630 pk sen' de nieuwe schepen op rondvis' kunnen overschakelen op rondvis Dat er ?f-hoger'- namel«k respectievelijk 5800 en Zeer onthullend zijn de cijfers, die dr. hullend op dit punt. Bij de loggers van 100 pk waren de netto-overschotten positief in 1950 100 per schip), 1951 6300), 1952 2400), 1953 14.700), 1954 (f 8600) en 1958 (7 13.500). Negatief in 1955 (7 4400), 1956 (ƒ200), 1957 (ƒ3900) en 1959 16.900). Bij 160 pk waren de positieve resultaten per schip: 1950 1300, 1951 f 6700, 1952 3100, 1953 12.000 1954 9000, en 1958 5100. Negatief: 1955 10.300, 1956 ƒ5100, 1957 14.900, 1959 22.000. Bij de schepen van 240 pk: positief in 1950 7 5700, 1951 8100, 1952 2500, 1953 20.300, 1954 10.700, 1958 7800. Negatief in 1955 f 2600, in 1956 8600, in 1957 f 13.300, in 1959 20.500. Continu schepen Hoe zjjn de bedrijfsresultaten bjj sche pen, die het gehele jaar vissen? Zolang het bij lage vermogen bljjft is het resultaat vrijwel gelijk aan dat van de seizoen schepen. Maar vergroot men het vermogen dan In de Nederlandse haringvisserij bestaat worden de resultaten beter. Dit heeft men het arbeidsloon van de bemanning in prin- op tal van gebieden al ontdekt, al kan men cipe uit een bij C.A.O. overeengekomen toch de vraag stellen hoelang men zo door percentage van de opbrengst van de vangst, kan gaan. Men moet het schip vergroten Wel is er een door de reder gegarandeerd om een vermogensvermeerdering op te minimumloon en is de bemanning in loon- vangen, maar op een gegeven moment dienst doch het inkomen van de beman- wordt toch een grens bereikt, ning hangt voornamelijk af van de vangst Was bij de sterke schepen het bedrijfs- en de opbrengst daarvan. resultaat gunstig, bij de andere vaartuigen In het LEI-rapport komt duidelijk uit, daalden de besommingen in 19551957 dat de inkomsten per lid van de bemanning enigermate. In 1958 was het resultaat ech- op een groter schip beter zijn. Dat kan ter weer gunstiger door hogere opbrengst- ook haast niet anders, omdat een groter prijzen en daling van de prijs van gasolie schip betere besommingen maakt. Het na de Suezcrisis. arbeidsloon op een modern schip ligt zelfs Betere uitkomsten ongeveer twee a tweeëneenhalf maal zo hoog als op een oud vaartuig. In 1959 waren de besommingen ongun- De loggers, waarmee uitsluitend gedu- stig beïnvloed door de geringe vangsten rende de haringteelt wordt gevist, worden op de Engelse wal. Dit gold vooral voor 's winters opgelegd. De bemanning zoekt de loggers die in de nateelt de drijfnetvis- dan tijdelijk een andere werkkring aan de serij beoefenen. niet bepaald imponerend. Na 1954 werd 25.400) blee men aan de positieve kant. geen drijfnetloggers meer worden gebouwd gulden per vaartuig. Hildebrandt geeft over de aanvoer per op- met uitzondering van 1958 geen netto- is dan ook logisch. Hoe sterker het ver- De 'nvloed van de drijfnetvisserij bestaat Ya(Fande per re'adaS- aa^ul L13 in overschot behaald. Nog veel beter zijn de uitkomsten bij de mogen hoe minder drijf net visserij. Bij'deze natuurlijk alleen bij de kleinere schepen. 19,8 op e€n schlP valj Pk de aanvoer schepen van omstreeks 630 pk en hoger, visserij ligt het schip stil en dat zou in Zo is ?r bij schepen van 240 pk een over- pe.r opv2n^?I«e, ?,er re'sdag lp bet haring- Maar zelden winst In 1956 was het netto-overschot per schip verband met de dure mótor al weinig schot in 1957 en 1958, maar een verlies in ^Jfoe.n „!:dr??g' 011 schlp van De cijfers van het rapport zijn zeer ont- 99.600, in 1957 42.900, in 1958 76.900 en economisch zijn. Bovendien kan men bij 1959- Bij schepen boven 360 pk is er alleen 240 pk leverde 74.000 kilo op maar een in 1959 52.000. trawlen de gehele dag vissen. een overschot in 1958, bij de schepen boven schif va" 630 Pk 156.000 kilo. Het verschil 430 pk ziet men winst in 1957 en 1958. Bij de nog grotere schepen speelt de drijfnetvisserij geen rol meer. Daar komt de winst dus op naam van de haringtrawl- visserij. Dat blijkt wel uit de samenstelling van de resultaten. Zo werd in 1957 bij de schepen boven 630 pk 57.300 per schip verdient in deze visserij, waartegenover een verlies van 14.400 stond op de winter visserij. In 1958 waren beide takken voor.delig: 69.900 en 7.000, in 1959 stond tegenover de winst van de haringtrawlvisserij al weer een verlies op de wintervisserij: plus 68.500 en min 10.600. wal. We geven hieronder de cijfers uit 1958 en 1959 in guldens. Daaruit blijkt wel dui delijk het betere loon op grote schepen. Seizoenbedrijf 1958 1959 100 pk 3470 2780 160 pk 3190 2620 240 pk 3470 2890 Continubedrijf 1958 1959 240 pk 4760 4070 360 pk 6290 5320 430 pk 6470 6290 510 pk 7970 630 pk 9300 9600 900 pk 10.670 Bij de schepen van 240 pk waren er positieve resultaten in 1951 (7 3300), 1953 (ƒ9700), 1954 9300), en 1958 (.7 4900). Negatief was het in 1952 130Ö), 1955 10.500), 1956 (ƒ4300), 1957 14.600) en 1959 25.700). Bij de 360 pk waren de resultaten alleen positief in 1958 14.900) Negatief was het in 1955 12.200), 1956 25.700), 1957 24.000), 1959 26.400). Bij 430 pk waren er goede resultaten in 1955 .7 9600), 1956 (ƒ200) en 1958 3300). Negatief was het in 1957 10.800) en in 1959 17.900). Veel beter wordt het al bjj de schepen van 510 pk. Hier geen negatieve resultaten in de wintervisserij tussen een schip van 240 pk en een van 630 pk was ook duide lijk: 86.000 kilo tegen 141.000 kilo. Een schip van 100 pk ligt dan aan de kant. Een van de grootste bezwaren vari de drijfnetvisserij is, dat men veelal vist Resultaten per periode met fchePen' die maar een bepaald deel no r rr j van Pet jaar in bedrijf kunnen zijn. Dit ue cijiers van he' LEI over de verschil- u lende perioden tonen ook verschillende bezwaar is nu wat minder dan vroeger, belangrijke dingen aan. Voor loggers, die omdat er in de opbouw van de vloot uitsluitend of in hoofdzaak op de drijfnet- wel wat is veranderd. Er komen steeds visserij zijn aangewezen, is de nateelt de meer trawlloggers, die zowel de vleet- periode waarin de resultaten beslissend „i„ j„ zijn voor de gehele teelt. De andere perio- lSsenl als de trawlvisserij kunnen uit- den waren in het algemeen verliesgevend. oe'enen- Maar het gevolg is daardoor Naarmate het motorvermogen toeneemt ook, dat de zuivere drijfnetvisserij aan blijken de bedrijfsresultaten voor de ver- betekenis afneemt. Want een trawllog- pen met een groter motorvermogen, waar- vissen- mede uitsluitend wordt getrawld, veelal de Uit een overzicht van de directie van de beste resultaten werden behaald in de visserijen blijkt, dat het aantal loggers van periode van de middenteelt. 1950 tot 1960 is gedaald van 217 tot 190. De Kanaalvisserij liet uitsluitend voor De groep vaartuigen, die alleen maar in de vaartuigen met een groter motorver- het seizoen viste, daalde van 137 tot 94. mogen een gering netto-overschot die van de schepen, die het hele jaar vis- Cijfers demonstreren dit alles voldoende, sen, steeg van 80 tot 96. Nemen we een gunstig jaar als 1958: Het accent is veel meer op grotere sche- Voor de voorteelt was het netto-over- R?,n ko.men te liggen. Ook dat blijkt duide- schot voor schepen boven 240 pk negatief, b ub deze cijfers. In 1950 waren er namelijk —7 600. boven 360 pk 840o! 62 mot°rloggers van 100 pk. waarvan 5 boven 430 pk —ƒ8700, boven 510 pk plus v00r continubedrijf, 39 van 160 pk, waar- 600, boven 630 pk plus 7.000. Alleen de Van 13 voor continubedrijf, 26 van 200 pk, grootste schepen haalden dus winst in de YYnarYan 12 V00r continubedrijf, 42 van maatjestijd, die we ook nu weer tegemoet 9 pki ™aarvan 11 voor continubedrijf, gaan 9 van 360 pk> waarvan 8 voor continube- In de middei teelt was het wat beter: nog 1? stoomlogger^ D^Taa^te boven 240 pk negatief, namelijk 3300, groep is het sterkst teruggelopen. In het ïnWirtwi61!, P Ito 'ifTInnn boven begin van 1960 waren er nog twee (Vlaar- 360 pk f 10.900, boven 430 pk 8.000, boven dingse) stoomloggers. a 0 pk 7 30.400, boven 630 pk 7 33.600 De Hoe was nu de opbouw in 1960? Er wa- grootste winsten zijn hier dus weer voor ren toen nog maar 17 loggers van 100 ok de grote schepen, maar in de Engelse Wal- 37 van 200 pk. Dit waren alle seizoensche-' periode blijken de kleine schepen echt mee pen. Verder 19 van 200 pk (5 voor het ge- te doen. De haring bevindt zich dan op hele jaar), 35 van 240 pk, waarvan 14 voor plaatsen, die voor trawlers niet te bevissen continubedrijf, 19 van 300 pk, waarvan 16 zijn. De schepen boven 240 pk haalden dan voor continudienst, en verder alle voor ook in 1958 een overschot van 14.200. die continubedrijf, 10 van 360 pk 'lO van 430 boven 360 pk 19.200, boven 430 pk 17.700, pk, 11 van 510 pk, 21 van 630 'pk en 9 van boven 510 pk 18.800, boven 630 pk 20.400. 900 pk. L

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 13