GULDEN
3ANET1IM
WOBBO EN DE HOED
8
SPOKEN VERDIENEN DOLLARS
VOOR DE BRITSE ECONOMIE
■i
PANDA EN DE PLASTIC PLASTIEK
Vierduizend geregistreerde geesten
Oost-Europa ronselt in
Wenen kleurling-studenten
m
Polle
L
DINSDAG 23 MEI 1961
9
De levensroman van een Chinees meisje
door
Dingen zien
ALLES GRATIS VOOR ONZE GASTEN"
k kostte ouzEwo
39)
Het was voor ons een grote opluch
ting als de les van twintig minuten
voorbij was.
Elke dag reed er een korte Japan
ner van middelbare leeftijd voorbij
ons kamp. Soms stopte hij om naar
ons te kijken, maar hij scheen niet
tot een besluit te kunnen komen of hij
nu binnen zou komen of niet. Op een
dag liep hij echter regelrecht naar
binnen en drong zelfs tot in onze
slaapkamers door. Hij droeg burger-
keding en daarom wisten we niet wie
hij was, maar we noemden hem
„Tomtit" (Pimpelmees) om de kittige
manier waarop hij liep. Hij kwam ons
erg vaak bezoeken. De „maagdelijke
meisjes" werden altijd gewaarschuwd
als hij eraan kwam. Toen wij ons op
een keer achter de badkamer verstopt
hadden zagen we hem naar een ver
welkte plant wijzen, daarmee bedui
dend dat deze water nodig had. Een
van ons merkte toen op dat een man
die belangstelling heeft voor de na
tuur, waarschijnlijk een goede man
moest zijn.
De dagen gingen traag voorbij. Om
de moed er in te houden zongen we
veel. Onze lievelingsliedjes waren „te-
rang bulan", (een Maleis liedje), en
„Danny Boy". Misschien dachten de
Japanners wel dat we ons te gelukkig
voelden want al gauw werd ons het
zingen verboden en werden er nog
meer nieuwe voorschriften uitgevaar
digd „het is niet toegestaan make
up te gebruiken", „Geen opvallende
kleren" en „Niet meer hardop praten".
De Hashimoto's wachtten er nog
steeds op of Mao en ik zouden beslui
ten het interneringskamp te verlaten
en erbuiten werk te gaan zoeken. Ze
hadden blijkbaar de andere twee ver
geten. We wisten niet wat we doen
moesten. We voelden ons in het inter
neringskamp niet gelukkig en toch
scheen de toekomst erbuiten zo on
zeker. De beslissing zou heel gauw
voor ons genomen worden.
HOOFDSTUK VII
Yamato Hotel, mei 1942
Toen ik op de morgen van de elfde
mei klaar was met mijn ontbijt stond
ik met mijn rug naar het raam een
beetje voor mij uit te staren. Op
eens hoorden we voetstappen nade
ren. Ik draaide mij om en zag de
schildwachten in de houding staan
terwijl de twee Hashimoto's in hun
glimmende laarzen het pad op kwa
men lopen. Stampend kwamen ze het
vertrek binnen en namen iedereen met
een koele vijandige blik op. Toen za
gen ze mij. Ze staarden me even aan,
kwamen een stap naar voren en ble
ven vlak voor me staan.
Hashimoto Tada vroeg: „Chinese
duivelin, waar is de dochter van
Siam?" Juist op dat moment kwam
Mao, onkundig van de aanwezigheid
van de twee Japanners, argeloos de
kamer binnen.
Met een zelfvoldane grijns om zijn
lippen gaf Hashimoto Tada ons het
bevel onze spullen bij elkaar te pak
ken en hem te volgen. Ik herinnerde
me ineens wat Mao had gezegd toen
ze voor mij de kaart had gelezen:
„Ik zie drie mannen komen om jou
en nog een andere vrouw mee te ne
men".
Ze had er toen geen vermoeden van
gehad dat zij „die andere vrouw" zou
zijn. Er bleef ons geen keus over. Nie
mand zei iets. Mao en ik pakten alles
wat we hadden bij elkaar en liepen
achter de twee Japanners aan naar
de gereedstaande auto. We waren zo
in de war dat we zelfs geen afscheid
namen van de andere geïnterneer
den.
De kleine wagen schoot ronkend
door de smalle straten van Padang
en na verloop van slechts enkele mi
nuten waren we bij het Oranje Ho
tel, dat nu het Yamato Hotel werd
genoemd. Sinds ons laatste bezoek
van enkele dagen tevoren was er iets
veranderd. Ik kon niet direct vast
stellen wat het was, maar ik meen
de dat het de eerste keer beter was
gemeubileerd.
We werden naar een kantoortje ge
bracht waar twee jonge Chinezen
hun zaken zaten af te wikkelen. De
prijs van een kamer bedroeg vijftien
gulden per dag, waarbij de maaltij
den waren inbegrepen. De Japanners
probeerden iets van die prijs af te
krijgen. Ze wisten echter dat ik meer
dan honderd dollar had gehad en zei
den tegen me dat ik zonder enig be
zwaar twaalf gulden per dag kon be
talen. Ik vermoed dat ze het wel
vreemd vonden dat ik alleen maar
mijn hoofd knikte of schudde. Sinds
we uit het inteneringskamp waren
weggegaan hadden Mao en ik nog geen
woord gezegd.
Toen ze het eens waren over de
prijs van de kamer bracht een van
de Chinezen ons naar kamer 17. Daar
stonden twee bedden, beide met een
muskietennet afgeschermd. Aan de
kamer grensde een toilet. Vóór de Ja-
oanners vertrokken gaven ze opdracht
ons in het oog te houden en wij
kregen het consigne met niemand te
spreken en op onze kamer te blijven.
Zodra ze weg waren sloten we de deur
af. Intussen vroegen wij ons af waar
om we in deze luxueuze omgeving ge
bracht waren. Ik vreesde dat er niet
veel goeds uit kon voortkomen. Op
dat zelfde ogenblik werd er op de deur
geklopt waardoor ik uit mijn zorge
lijke gedachten werd opgeschrikt.
We keken elkaar aan. Ik pakte Mao
bij de hand en draaide de sleutel om.
Tot onze grote opluchting zagen we
dat een van de Chinezen geklopt had.
Hij keek ons vol verachting aan en
schoof ons een boek onder de neus.
Hij zei iets maar we begrepen er
niets van. Even aarzelde hij en zei
toen in het Engels: „Wilt U in dit
boek uw handtekening zetten?"
Goddank, hij spreekt Engels, dacht
ik. „Jawel, dank U," antwoordde ik.
Mao en ik zetten onze handtekening.
Toen vervolgde hij: „Alle maaltijden
worden in de eetzaal opgediend. Van
acht tot half tien wordt er ontbeten,
lunchtijd is van half een tot half drie
en diner van half acht tot negen uur".
Omdat Mao niet zo goed IJngels
verstond legde ik haar uit wat hij ge
zegd had. Bij het horen van het Sin
gapore Maleis van ons keek de Chi
nees ons verrast aan en vroeg: „Waar
komt U vandaan?"
„Uit het interneringskamp Alang-
Lawas. We zijn vluchtelingen uit Sin
gapore."
„O neemt u mij dan niet kwalijk.
Ik wist niet dat U uit het kamp kwam.
Ik dacht dat de Japanners U hier
gebracht hadden vöor het „Huis van
Plezier" achter dit hotel."
„Het Huis van Plezier?"
„Ja, waar de prostituées wonen.
Een groep Duitsers die door de Hol
landers als krijgsgevangenen waren
vastgezet, zijn door de Jappen vrij
gelaten en de ruimte, die daardoor
vrij kwam is sindsdien in gebruik als
bordeel. De Japanners hebben over
al vrouwen vandaan gehaald, die ze
verplicht hebben hier te wonen."
„Maar wij zijn geen prostituées!"
„Weet u dan niet waarom de mili
taire politie U hier heeft gebracht?
„Nee, ze hebben mij alleen beloofd,
dat ze een baan voor me zouden zoe
ken in een ziekenhuis, waar ik dan
kon blijven werken."
„Dat is een truc. Ze hebben U bei
den met slechte bedoelingen hier ge
bracht. U moet erg voorzichting zijn
met wat ze U voorstellen.
„Wat kunnen we doen? We zijn hul
peloze vreemdelingen en kennen nie
mand. Toe. helpt u ons."
Hij dacht een ogenblik na en zei
toen: „Juffrouw Lim, ik wil Uw
vriend zijn. Mijn naam is Oe Tjin
Hoe, en ik ben de directeur van dit
hotel. Mijn broer en een neef van me
werken hier samen met mij. We zullen
voor U doen wat wij kunnen, maakt
TI zich dus geen zorgen. Laat U niet
buiten deze deur zien; ik zal tegen
de kamerjongen zeggen dat hij al Uw
maaltijden hier op de kamer brengt.
Terwijl hij op het raam toeliep zei
hij: „Als iemand 's avond of 's nachts
op Uw deur klopt, moet U niet open
doen of iets zeggen. Spring meteen
uit het raam en ren naar de schuil
kelder; ik zal U laten zien waar die
is. Ik houd wel een oogje in het zeil
en als er narigheid in Uw kamer is
kom ik wel naar de schuilplaats om
U te helpen als ik kan."
„U bent buitengewoon vriendelijk
en ik weet niet hoe ik U kan bedan
ken."
(Wordt vervolgd)
mil
22-23. Grootvader zat wanhopig bij de
tafel, toen de rentmeester was vertrokken.
Een maand! zuchtte hij wanhopig.
Hoe kan ik in een maand al het geld
voor de pacht bij elkaar brengen? En als
het er niet is, zijn we verloren!
Wobbo probeerde zijn grootvader te
troosten. Hij begreep, hoe moeilijk het was
voor de oude man, die toch heus zijn best
deed en altijd hard werkte.
Ziet u nou wel, grootvader, zei hij.
Er moet iets gebeuren, om het geld bij
elkaar te krijgen. Laat me toch gaan en
proberen, met muziek maken wat te ver
dienen. Misschien kunnen we dan over een
maand die nare man het geld voor de
pacht betalen.
ONLANGS HEBBEN wij u op deze plaats het bestaan onthuld van
een Britse „Bond van heksen en tovenaars" en over deszelfs loffelijk
activiteiten ter beteugeling van het atoomgevaar. Vandaag willen wij
eens wat meer aandacht besteden aan een verwante branche: die van
de Britse spoken en geestverschijningen, die nog altijd in grote getale
door dit land van zogenaamd „nuchtere" lieden zouden rondwaren, en
die er volkomen au sérieux genomen worden. Spoken en klopgeesten
zijn namelijk in Groot-Brittannië een volkomen normaal verschijnsel,
waarover zelfs vrij betrouwbare kranten stukjes publiceren. En geen
enkele rechtgeaarde Brit durft dan ook openlijk het bestaan van geesten
betwijfelen. Vrijwel elk historisch pand bezit zijn eigen huis- of familie-
spook. De befaamde Londense Tower heeft er zelfs een dozijn, dat zich,
als het pas geeft, in het openbaar vertoont. Maar alleen aan diegenen
die er gevoelig voor zijn. Want zoals de heer David Hugh Jones, spoken-
expert no. 1 verklaart, moet men bepaald in spoken geloven om ze te
kunnen aanschouwen. „Cynische mensen maken geen schijn van kans,"
zegt hij. „Als een cynicus met een spook geconfronteerd zou worden,
zou het het niet eens herkennen. Buitenlanders spotten met onze spoken
en dat is gemakkelijk genoeg, wanneer ge in uw gezellige huiskamer
zit. Maar als ge tegenover een echte geest staat, wordt het een andere
geschiedenis
DEZE MENEER David Hugh Jones
heeft een zeer bijzonder baan. Hij is in
dienst van de (officiële) Britse Reis- en
Vakantievereniging als „ghost scout",
hetgeen betekent dat hij regelmatig op
spokenjacht gaat en zijn bevindingen
neerlegt in een reeds indrukwekkende
lijst van Britse spookhuizen. Hij schat het
aantal nog spokende spoken in Groot-
Brittannië op minstens 10.000, waarvan hij
er nu een kleine vierduizend geregistreerd
heeft. Tot zijn spijt kan hij echter geen
gewaarborgde spokentrips organiseren,
omdat geesten nu eenmaal zeer onafhan
kelijke geestenzijn, die niet op com
mando verschijnen
Toch adverteert de Britse Reis- en Va-
kantievereniging ijverig in Amerikaanse
bladen: „Kom de spoken van Groot-Brit
tannië bezichtigen. Maar kom bij voor
keur in het voor- of najaar, als de nach
ten langer zijn!" Dat laatste is natuurlijk
alleen bedoeld om ook in de slappe tijd bui
tenlandse toeristen aan te lokken. De
meeste Engelse spoken trekken zich na
melijk weinig of niets van het jaargetijde
aan. Zij verschijnen of zij verschijnen niet,
doch hebben geen voorkeur voor een be
paalde tijd van het jaar. Maar dat hangt
men de Amerikanen niet aan de neus.
Een van de kansrijkste plaatsen voor
een ontmoeting met een spook is de Tower
van Londen, waar de frivole Hendrik VIII
de meeste van zijn acht echtvriendinnen
heeft laten onthoofden. Vooral Anna Bo-
leyn schijnt er nimmer rust te hebben
gevonden: zij dwaalt volgens de legende
vaak door de kapel van de Tower, onder
haar arm het hoofdje, dat haar hier zo
wreed van de romp werd gescheiden. Maar
Anna Boleyn's geest forenst, soms wordt
zij gezien in het ver van haar executie
plaats gelegen Hampton Court, waar nu en
dan ook haar opvolgster Jane Seymour
schijnt rond te spoken, in een lang wit ge
waad met een brandende kaars in de hand.
In de Gazet van Antwerpen, die onlangs
een uitvoerige réportage aan de spokerijen
in Engeland wijdde, worden nog enkele
vermaarde geestverschijningen genoemd,
onder andere die van een vermoorde pas
toor, die zich in de Allerzielenkapel van
de vermaarde St. Paul's kathedraal in Lon
den pleegt te vertonen, en het „spook van
Scotland Yard" een hoofdloze jonge
vrouw die zich manifesteert in het „Zwar
te Museum" van de Yard, waar de corpo
ra delicti van vele beruchte moorden be
waard worden en dat alleen voor politie
mannen toegankelijk is. Deze verschijning
zo zegt men, is de geest van een vrouw, die
vele jaren geleden ter dood gebracht is voor
een moord, waaraan zij onschuldig ge
weest zou zijn. Zij draagt, blijkbaar ten
bewijze van haar onschuld, meestal een
soort nonnenkleed.
HET BEROEMDSTE spook van Londen
is echter „de man in het grijs" van het be
faamde Drury Lane Theater in Londen.
Al ruim twee jaar wordt in deze schouw
burg de musical „My fair lady" opge
voerd, en deze operette blijft zeker nog tot
volgend jaar zomer op het programma.
Volgens bijgelovige lieden heeft
„My fair lady" haar enorme succes
te danken aan de genoemde „man in
het grijs", een geest die af en toe
maar steeds tussen acht uur 's ochtends
en zes uur 's avonds op het tweede
balcon van het theater pleegt te ver
schijnen. Ook kort voor de premiere
van „My fair lady" in 1958 liet hfj
zich daar enkele malen zien, hetgeen
volgens traditie een lange looptijd
van deze Amerikaanse operette voor
spelde.
DEZE „MAN IN HET GRIJS" is een
jongeman die in de achttiende eeuw in dit
theater vermoord zou zijn. Zijn lijk werd
ingemetseld in een nis in een der muren
en daar later ontdekt, met een mes tussen
de ontvleesde ribben. Hij draagt een grij
ze pandjesjas, rijlaarzen en een driekan
ten steek op de gepoederde pruik. Wijlen
George VI en ook koningin Elizabeth heb
ben enkele malen bezoek aan het Drury
Lane Theatre gebracht in perioden dat het
spook zich aldaar manifesteerde. Doch
hoewel zij lang wachtten, vertoonde de
grijze man zich aan hen niet. Talloze an
dere Britten echter beweren, deze fameu
ze geest met eigen ogen aanschouwd te
hebben.
Zo zijn er vele tientallen internationaal
bekende, „actieve" spookverschijningen
in Groot Brittannië, terwijl honderden an
deren, die een „obscuurder" bestaan lei
den, nog op ontdekking en catalogisering
wachten. „De moelijkheid is", aldus onze
heer David Hugh Jones, „dat verreweg
de meesten van hen zich in particuliere
huizen ophouden en meestal de voorzaten
zijn van de tegenwoordige bewoners. Voor
de toeristenindustrie hebben zulke privé-
spoken natuurlijk geen enkele betekenis
en bij de meer „openbare" geestverschij
ningen stuit men op de moeilijkheid, dat
dezen zich veelal alleen op bijzondere da
gen bijvoorbeeld op de verjaardag van
een moord of opknoping manifesteren,
doch de rest van het jaar onzichtbaar blij
ven. Maar wij blijven ons best doen
en tenslotte heeft ons land in dit opzicht
een onbedreigd wereldmonopolie!"
De Britse Reis- en Vakantievereniging
heeft onlangs weer verheugend nieuws voor
haar spokencampagne gekregen, toen de
Londense „Evening Standard" meldde, dat
de markies van Bath een geslaagde gees-
tenjacht had laten houden in zijn landhuis
in Longleat. Deze Lord Bath, die zich een
zekere vermaardheid verworven heeft als
een posthuum bewonderaar van wijlen de
Führer aller Germanen (vorig jaar heeft
hij b.v. voor een enorme som twee stunte
lige aquarellen die omstreeks 1912 door
Hitier geschilderd zouden zijn. aange
kocht) koesterde namelijk het vermoeden
dat er in de gangen van zijn buitengoed
een vrouwelijke geest rondwaarde. Hij
nam een bekende Londense helderziende,
Tom Corbett, in de arm, die maar liefst
zeven spoken in het landhuis „ontdekte,"
mannen zowel als vrouwen, die zich in
verschillende gedeelten van het huis op
hielden. „Sommige van hen," onthulde
Corbett, „waren getooid in achttiende
eeuwse kledij, andere „gewoon" in het
wit. De meeste geesten toonden zich zeer
vriendelijk, maar op een bepaalde verdie
ping van het huis voelde ik mij absoluut
niet welkom."
Lord Bath verklaarde desgevraagd aan
de „Evening Standard", dat hij helaas de
geesten zelf nooit gezien had en waar
schijnlijk Ook wel nimmer aanschouwen
zal, „omdat ik niet behoor tot hen die
„dingen zien." Dat „dingen zien" („seeing
things") is de geijkte Britse term voor het
vermogen, geesten op te merken en zelfs
met hen van gedachten te wisselen. En dat
vermogen is niet aan te leren: men heeft
het of men heeft het niet.
„De grijze dame van Raynham Hall",
een berucht Norfolks spook, liet zich
zelfs fotografisch vereeuwigen. De
foto verscheen in het magazine „Coun
try Life". Drie objectieve waarnemers
woonden de ontwikkeling en het af
drukken van de film bij. Zij bezweren,
dat er niets aan geretoucheerd of bij
gewerkt is.
(De tekening in de aanhef van dit
artikel is ontleend aan het boek
.„Haunted houses" (Spookhuizen) van
Joseph Braddock. Het stelt het ge
renommeerde zwarte spook van Manot
House in Abthorpe voor.)
li
WENEN, (UPI) Communistische agen
ten in de Oostenrijkse hoofdstad doen hun
best, Afro-Aziatische studenten, die hier
studeren, over te halen hun verdere stu
dietijd aan een universiteit achter het IJ
zeren Gordijn door te brengen. Deze stu
denten, die meestal met beurzen naar We
nen zijn gekomen (hun aantal bedraagt
'thans ongeveer drieduizend) krijgen de
raad, hun registratie als student in Wenen
te handhaven en dan gratis aan een com
munistische universiteit te komen stude
ren. Zo kunnen zij hun maandelijkse toe
lage rustig in Wenen laten staan, zodat zij
een aardig sommetje hebben, wanneer zij
daar na afloop van hun studie terugkeren.
Volgens inlichtingen van U.P.I. verschaft
de Bulgaarse legatie in Wenen diploma
tieke paspoorten aan studenten, die bereid
zijn naar Oost-Duitsland, Rusland en Tsje-
choslowakije te komen om daar hun stu
dies voort te zetten. Vele studenten gaan
echter op die verleidelijke aanbiedingen
niet in, omdat degenen, die dat wel hebben
gedaan, dikwijls weinig kunnen uitrich
ten met de in communistische landen be
haalde diploma's.
Oostenrijk heeft een zeer hoog percentag
buitenlandse studenten. Op een totaal van
38.000 zijn er 12.000 (33 procent) uit het
buitenland en daarvan zijn er drieduizend
afkomstig uit Aziatische en Afrikaanse
13. „Welaan", sprak Joris, „dat is dan afgesproken,
de verzekering blijft gehandhaafd en onze schrandere
Panda zal goed opletten, dat ik het beeldje niet ver
lies". „Ja", zei de klerk, „maar Panda moet dan wel
goed opletten, want een miljoen is veel geld om uit te
betalen voor het verlies van een beeldje". „U kunt op
me rekenen", zei Panda, „ik zal Pompo geen ogenblik
uit het oog verliezen". En hij volgde Joris naar buiten,
plichtsgetrouw naar het beeldje kijkend. „Ziezo, dat is
dan goed geregeld", bromde de klerk, ze nakijkend.
„Wat is geregeld?" vroeg Pat, die door de gang schar
relde op zoek naar sporen. „De kleine Panda is aange
steld als beeldbewaker", verklaarde de klerk, „nu kun
nen we gerust zijn". „Beeldbewaker?" herhaalde de gro
te detective fronsend, „hoe komt u erbij, om zo'n be
langrijke taak te geven aan iemand, die niet kan com
bineren, deduceren en feitens tellen?! Dat is iets voor
een ervaren detective, zoals ik!" „O ja?" vroeg de
klerk ontsteld, „wat nu? Het is al op die manier af
gesproken!" „Dan maak ik er nog een afspraakje bij!"
riep Pat, „Panda bewaakt het beeld en ik bewaak Pan
da! Dan is alles veilig!" En met deze woorden snelde
hij achter Panda en Joris aan.
landen. Het percentage buitenlandse stu
denten in Frankrijk is daarentegen slechts
elf, in West-Duitsland tien, in Italië twee
en in de Sovjet-Unie slechts zes-tiende per
cent.
Een van de redenen, waarom Oostenrijk
zo populair is. bij .Afro-Aziaten is, dat het
land geen koloniaal verleden heeft. Boven
dien is het land goedkoop en staat het
Weense instituut voor geneeskunde zeer
hoog aangeschreven.
Tsjechoslowakije houdt er een typische
methode op na om studenten achterhet
IJzeren Gordijn te lokken. Via de Tsjechi
sche ambassades in Afrika en Azië wordt
studenten een gratis reis naar Praag aan
geboden met een beurs voor drie jaar stu
die aan de universiteit daar, waarbij in
begrepen is een taalcursus van zes maan
den in de mondaine plaats Marienbad. On
danks zeer aanlokkelijke aanbiedingen zijn
er niet meer dan tweeduizend Afro-Aziati
sche studenten in Tsjechoslowakije, hoe
wel dat land toch aanzienlijk groter is dan
Oostenrijk. Andere communistische satel-
lietlanden hebben nog minder Afro-Azia
tische studenten.
De Oostenrijkse studentenbond heeft on
langs een memorandum aan de regering
gezonden, waarin met bezorgdheid gewe
zen wordt op dit recruteren van buiten
landse studenten. In dit memorandum
wordt gezegd, dat de communistische par
tijen in Afro-Aziatische landen enige van
hun beste agitators naar Oostenrijk heb
ben gezonden, die doorgaan voor gewone
studenten. Hun voornaamste taak is ech
ter, aldus de Oostenrijkse studentenbond,
om hun politiek onervaren medestudenten
te beïnvloeden en communistische propa
ganda te verspreiden. De achtergrond van
de hierboven geschetste studenten-ronsela-
rij is dezelfde: de communisten hopen na
tuurlijk, straks via deze alumni de toe
komstige leiders der jonge Afrikaanse en
Aziatische staten invloed op de politiek
van deze staten te kunnen uitoefenen.
Advertentie
CopyriaM
opennoge
40. Daar komt Zeerob eindelijk ook eens aan! Hij heeft, zoals gewoonlijk
een dutje gedaan en niets gemerkt van de hele waterval en wat er allemaal
gebeurd is! Waar zitten we nu?, zegt hij stomverbaasd, wat is dat hier
voor een waterfeest? We zijn door de waterval heen gevaren, zegt Pingo
en zitten nu in een grot en zoals je ziet, woont hier nog familie van me!