GULDEN
3ANET1IM
Uw weekend-garderobe: makkelijk èn mannelijk
Vlotte herenkleding paart
comfort aan doelmatigheid
DE NACHTEGAAL EN HET MEISJE
PANDA EN DE PLASTIC PLASTIEK
EN DE, HOED
i
Pol Ie
k
Pktóo
Ons vervolgverhaal
Een kort
verhaal door
J. v.d. MOLEN
11
De levensroman van een Chinees meisje
door
DERDAG 1 JUNI 1961
I 47)
I
v. d. Molen
Onhoorbaar geluid
als operatiemes
48. Pingo's oma is wat blij, hem terug te zien! - Wat ben je groot ge
worden, zegt ze, en je kijkt nog altijd even vriendelijk! Dat is best! Maar
ze ziet ook meteen, dat Pingo's dasje lang niet nieuw meer is, en hij krijgt
dan ook meteen een schone van haar om. Netjes gaat boven alles, zegt
ze tevreden. En te eten valt er ook wel wat in grootmoeders keuken. Panne
koeken, want daar zijn ze immers zo dol opP Ze hollen erheen!
ik Kosrre t>uizEWt>
Ik richtte mij op en hij riep:
„Haast je, we moeten er vlug van
door."
Ik kroop uit de auto en ging hem
achterna. Terwijl we voortliepen ver
telde hij me dat hij me naar het huis
van een vriend zou brengen, waar ik
me zou kunnen verbergen. Toen we
bij een ataphuisje aankwamen brak
juist de dag aan. Een vriendelijk uit
ziende Maleise vrouw stond me op te
wachten en begroette me met een
lach. Ik probeerde iets terug te zeg
gen, maar de woorden wilden niet ko
men. Chin Chye vulde een schaal met
water voor me zodat ik me kon was
sen. Hij zei dat het ontbijt gauw
klaar zou zijn. Ik begreep de situatie
niet helemaal, want ik hoorde men
sen in het Maleis fluisteren en veron
derstelde dat men mij vanuit een an
dere kamer stond te begluren. Ik
kreeg een kam en een spiegel en toen
zag ik pas hoe afgetobd ik er uitzag.
Ik stond ook onvast op mijn benen
want ik had al weken lang niet goed
meer geslapen. Toen ik mij wat had
opgefrist kreeg ik een grote kom
warme koffie. Chin Chye was van
mening dat het 't beste zou zijn als
ik mij op de zolder verstopte. Daar
om trokken ze me op in een rijstzak,
welke was vastgemaakt aan een touw,
dat over een dakspant was geslagen.
Opnieu'w zat ik in het donker in be
dorven en muffe lucht. Toen mijn ogen
aan de duisternis gewend faakten, zag
ik muizen over de vloer rennen. Ik
was te vermoeid om me daar druk
over te maken en strekte mij uit op
de vloer om te gaan slapen en al mijn
zorgen te vergeten. Maar de slaap wil
de niet zo vlug komen en ik bleef me
maar afvragen wat het voor mensen
waren, bij wie ik terecht gekomen was
en waarom ze mij zo bereidwillig hiel
pen. Hoe lang zou ik hier kunnen blij
ven en zou het eigenlijk wel veilig
zijn? Er kroop een muis over mij
heen en ik veegde het dier met een
hand weg. Toen viel ik eindelijk van
i uitputting in een diepe slaap.
Toen ik mijn ogen weer open deed
I hoorde ik beneden de gedempte stem
van een man. Ik bemerkte dat de zon
door het dak scheen en begreep dat
I ik verscheidene uren had geslapen.
I Het benieuwde mij wiens stem ik hoor-
de. Ik gluurde daarom door een kijk-
I gaatje en zag Keng Soon beneden. Ik
I riep hem en hij hielp mij omlaag.
Hij vertelde mij dat er maatregelen
I waren getroffen, waardoor ik weer
j verder kon gaan. Het was een warme
dag en de zon stond al hoog. De vrien-
I delijke Maleise vrouw nam me mee
naar haar kamer en daar kamde ik
j mijn haar strak achterover, knoopte
er een Maleise sjaal overheen en trok
1 een Maleise sarong met bijbehorend
I bloesje aan, welke kleren zij me gaf.
I Toen ik aangekleed was zag ik er
1 uit als een Maleise, maar ik voelde
me allerminst op mijn gemak in die
vreemde kleren. Keng Soon gaf me
nog de raad een mandje mee te ne-
men en de indruk te wekken dat ik
naar de markt ging. Voor de hut stond
een rijtuig te wachten; ik nam af-
1 scheid van de vrouw en stapte in.
Keng Soon fietste voor het rijtuig
uit, waarvan de bestuurder zijn in-
structies had gekregen. Ik vond dat
we maar erg langzaam gingen en dat
het paard voortsukkelde alsof het al
dagen achtereen had gegaloppeerd
zonder te rusten. We volgden een nog-
I al grillige route om maar zoveel mo-
gelijk Japanners te ontwijken, maar
geheel en al konden we ze toch niet
ontlopen en als we dan in hun buurt
kwamen boog ik me heel diep voor-
over. Bij een wachtpost moesten we
stilhouden, maar dit leverde ons geen
I moeilijkheden op. Ik wist niet hoe
1 lang we al gereden hadden, maar het
scheen al een hele tijd te zijn. Toen
we tenslotte voor een kleine bungalow
stil stonden slaakte ik een zucht van
1 verlichting dat de reis achter de rug
1 was.
Ik werd verwacht door een oude da-
i me. Ze droeg Maleise kledij, maar ik
was er niet zeker van of ze een Chi-
E nese was dan wel een Maleise. Keng
i Soon stelde me aan haar voor en zei
me dat ik haar Ntjim moest noemen.
ËE Keng Soon zei: „Ik geloof wel dat je
i hier veilig bent, maar je moet wel
binnen blijven en zo vlug mogelijk het
Maleise dialect leren dat ze hier
spreken." Ik herinner me nog wat hij
I zei toen hij weer wegging: Janet, we
komen je niet opzoeken tenzij het be
slist noodzakelijk is. Het is te gevaar
lijk, want we zouden gevolgd kunnen
worden." Ik zag hem de weg affiet
sen en dacht aan de risico's die deze
jonge vrienden namen om mij te red
den. Op dat ogenblik overviel mij het
trieste gevoel dat ik Keng Soon, Chin
Chye of Tjin Hoe voor een lange tijd
niet meer zou terugzien. Plotseling
voelde ik me erg eenzaam en had ik
Keng Soon wel terug willen roepen.
De mensen die in het huis van
Ntjim waren, namen me nieuwsgierig
op en glimlachten wat schuw. Toen
kwam een meisje op me toe en pakte
mijn hand. Ze noemde me Tatji, wat,
zoals ik later te weten kwam, „zus
ter" betekende. Ze keek naar de na
gels van mijn vingers en daardoor
moest ik terugdenken aan de klooster
school, waar ik voor het laatst de
gelegenheid had gehad ze met een
beetje geleende lak te bestrijken. Ze
vroeg me of ik ook danste en ik ver
telde haar dat ik er altijd van ge
houden had. Ze zei dat in Padang
maar weinig meisjes mochten dansen
omdat de mensen er erg ouderwets
waren.
Al gauw hoorde ik dat er twee
Ntjims waren, die beiden tantes van
Chin Cye waren van moeders zijde.
Een van hen, een tamelijk zwaar ge
bouwde vrouw, was weduwe en had
twee zoons en een dochter. Deze laat
ste bleef uit vrees voor de Japanners,
die naar vrouwen zochten, in huis.
Haar moeder was er alleen maar
voor een kort bezoek. De andere
Ntjim, de eigenaresse van het huis,
was mager en zag er bleek en zwak
uit. Zij had drie zoons en een dochter.
De oudste zoon, die getrouwd was,
woonde op zich zelf, maar zijn doch
tertje van vijf jaar, dat een hazelipje
had, woonde bij haar grootouders. Ik
had medelijden met dit kind dat er
zo onaantrekkelijk uitzag, en toen ik
hen allen wat beter had leren ken
nen, vroeg ik waarom ze er niet aan
gedacht hadden het meisje naar het
ziekenhuis te laten gaan voor een chi
rurgische behandeling. Ze wisten niet
dat zo'n operatie mogelijk was en wa
ren stomverbaasd toen ik hun erover
vertelde. De heer des huizes, een oude
man, die ik in het Maleis „oom
noemde, was de enige die Chinees
sprak en door zijn hulp kon ik me
met de andere leden van het gezin
onderhouden. Hij was even mager als
zijn vrouw en zag er afgetobd uit. Hij
kon zich maar heel langzaam bewe
gen hij schuifelde eigenlijk meer
dan hij liep maar zijn gedachten
waren helder en hij had altijd vlug
een antwoord klaar.
Het huis was niet groot. De dunne
planken, waarvan het gemaakt was,
waren hier en daar gebarsten ert het
dak bestond uit atap zoals bij alle
andere huizen in deze buurt.
Er waren twee slaapkamers, een
huiskamer en een veranda, die aan
de straatzijde lag en te bereiken was
via een krakend trapje. Ongeveer tien
meter achter het huis lag een put en
rechts daarvan een klein toilethokje.
Aan de achterkant was ook een ve
randa, waarvan de vloer uit ruwe
planken bestond. Deze diende als een
soort magazijn. Er lagen namelijk
veel tonnen in opgeslagen, die, naar
ik later vernam, een soort soda be
vatten, waarvan zeep werd gemaakt.
Deze werd later aan mensen in Pa
dang verkocht. In de tuin zag ik ver
der nog groenten staan en er liep ook
een koppel ganzen, eenden en kuikens.
Achter de tuin bevond zich een dicht
begroeid moeras.
Van het huis liep een smal paadje
naar de weg die een honderd meter
van ons af lag. Rechts van ons en ta
melijk dicht bij stond nog een huisje,
dat alleen maar door een slecht on
derhouden heg van het onze geschei
den was. Onze buurvrouw, een bejaar
de Chinese vrouw, kon recht in ons
huis kijken en alles zien wat er ge
beurde. Ze was nogal nieuwsgierig en
kwam al gauw overwippen om te kij
ken wie er met het rijtuig gekomen
was. Ik was toevallig in de slaapka
mer toen ze bij ons binnen liep. Daar
om kreeg ze te horen dat ik een ver
familielid was geweest, en al weer
vertrokken was.
(Wordt vervolgd) I
NOG NIET ZO LANG geleden was de zondag de dag waarop
I men liet zien wat men uiterlijk waard was. „De strijd om
het bestaan" werd even vergeten en de rechtgeaarde burger stak
zich in het „goede goed", om er mee te pronken tijdens de rituele
zondagswandeling. Dat was het ogenblik waarop hij iedereen kon
laten zien „wie hij eigenlijk wel was".
In onze dagen is dat anders. De man van 1961 werkt hard ge-
I durende zijn vijf werkdagen en gebruikt zijn vrije weekend om
zich te ontspannen. Hij rust goed uit en (of) begint fris en mon-
ter aan zijn hobbies in doelmatige, eenvoudige kledij.
WANDELT hij graag urenlang
door bossen en polders, dan kun
nen, een stevige wollen pantalon,
bijvoorbeeld van flanel en een
jasje van tweed of Shetland de
I aangewezen uitmonstering zijn.
Dergelijke stoffen, in kleuren die
veel gemeen hebben met de tin
ten in de natuur, zijn uitstekend
bestand tegen een stoere wande
ling. Ze kreuken vrijwel niet, stof
en vlekken worden verre gehou-
I den en een voortreffelijke uit
waseming zorgt voor een prettig,
lichamelijk welbehagen.
DE AMATEUR-fotograaf, op
zoek naar een fraai onderwerp
voor een plaatje, is het beste ge
baat met, kleding die behalve
sportief toch ook een tikkeltje ge
kleed moet zijn. Hij moet immers
overal kunnen verschijnen.
Voor hem zou een losvallend
jasje met smalgepijpte pantalon,
beide van wollen gabardine,
I ideaal zijn. Deze wollen gabardine
is een stof, die er „uit" is geraakt,
omdat zij steeds maar weer in
I saaie kleuren en losse weefsels
werd gebracht. In levendige nieu
we versies begint zij nu echter
weer aan de markt te komen. Zij
is stevig en duurzaam in het ge
bruik, zit „lekker" en blijft uit
stekend kreukvrij, ook na her
haald zitten en opstaan. Boven
dien kan zij waterafstotend ge
maakt worden, zodat bij een plot
selinge regenbui man en camera
veilig geborgen zijn.
Het zondags vissertje heeft be
hoefte aan iets anders: namelijk
aan een stevige wollen j opper van
flausch onder zijn „oliegoed" of
leren jekker, zodat hij zelfs na
urenlang zitten en wachten geen
verkoudheid zal oplopen.
WIE OP EEN tweewielig ge
motoriseerd vehikel langs 's Hee-
ren wegen raast, ziet er graag
stoer en nonchalant uit. Hij draagt
een broek zonder vouw, gestreept
geruit of gevisgraat, en, als hij
een hekel aan koude benen heeft,
van stevige wollen stof. Daarbij
behoort een korte „blouson", die
in de taille goed aansluit en die
gemaakt kan zijn van een rustie
ke wollen natté. Mits goed ge
voerd is het een kledingstuk dat
de wind tegenhoudt, en „voor het
stoplicht" toch luchtig zit.
EN WIE helemaal niets wil,
alleen maai een beetje luibakken
of platen draaien, die trekt een
Schots geruit hemd aan en een
flanellen kamgaren pantalon, die
zelfs na langdurig ronddraaien in
een stoel nog toonbaar blijft-
Bij de tekening:
Het gemakkelijk zittende tweed
jasje in „country"-stijl, in ge
dekte tinten, is aangepast aan
de natuur. De plooi in de rug
geeft een grote mate van be
wegingsvrijheid. Een bijpassen
de pet en een flanellen panta
lon completeren het geheel.
Een los jasje met r glan-mouwen
van wollen gabardine. De broek,
eveneens van dit veelzijdige
materiaal en in eenzelfde tint,
heeft een interessante „voetnoot"
door het knoopeffect.
Blouson van natté, die in de taille
goed afsluit. De voering is ge
streept. Daarbij wordt een ge
mêleerde, wollen trui gedragen.
Een geruit Schots hemd, boven
de pantalon gedragen, voor de
vrije-tijds-luieraar.
IN ALKMAAR heeft men een eigen
lied, dat ieder jaar op 8 oktober door
honderden lagere-sehoolkinderen bij het
Victoria-park gezongen wordt. Op deze
historische plek vluchtte in 1573 de
Spanjaard voor het water.
Ik weet nog, hoe het mij als dertien
jarig joch een schok gaf, toen ik ontdekte
jarenlang iets volkomen absurds te heb
ben gezongen. Niemand had mij daar
ooit attent op gemaakt.
In het tweede couplet treden Dirk
Duivel en Held Kabeljou op. Twee Wa
tergeuzen, waarmee de Spanjaard het
niet getroffen had. Want staat er: Zij
waren „de zes maal sterker macht te
gauw". Tot mijn dertiende zong ik on
verdroten: „De zes maal sterker nachte-
|gaal"....
LATER, op de kweekschool voor onder
wijzers te Alkmaar leerde ik, dat de kin
deren vaak een eigen klank, kleur en in
houd geven aan onbegrepen woorden en
uitdrukkingen. Niet alleen kon ik er over
meepraten en een prachtig voorbeeld leve
ren, maar tot de huidige dag ligt deze
„nachtegaal in mij" wakker om nieuwe
vondsten aan de bekende toe te voegen.
Wel nooit had ik echter gedacht, dat
dit wondere verschijnsel der kinder
etymologie mij nog eens op het spoor zou
1 brengen van een niet vermoede en even-
I min alledaagse logeerpartij.
VRIJ REGELMATIG kwam een klein
meiske bij ons binnenwandelen. Ze was
op zo'n leuke, frisse kleuterschool vol
zonnige bezigheden. Haar vrije-tijdsbeste-
ding zat dan ook goed in elkaar.
Het was een openbare kleuterschool. Ik
zou dit niet uitdrukkelijk vermelden, als
het voor het goede verloop van dit korte
verhaal niet nodig was.
Daar stapt ze weer eens binnen, en ze
geeft mij iets uit te pakken. Het is een
mooie doos. In deze doos zit een iets klei
nere doos, en daarin weer een andere,
nóg kleinere. En zo gaat het maar door.
Alle dozen zijn met zorg gekozen. De
vijfde is een doos, waarin geurige stukken
zeep hebben gezeten. Het zevende en laat
ste doosje is zo'n mooi apothekersdoosje.
En daarin zit een fotootje. Het is het
meisje zelf op een schommel.
Terwijl ik uitpak, en de lieve ontknoping
nog verre is, betrap ik mij op een ge
dachte: Zouden alle moeders in trams en
treinen en bussen zulk speelgoed bij zich
hebben, geen lastige kleuter zou meer in
huilen uitbarsten. Tegelijk zie ik in, dat
het practisch niet uitvoerbaar is. De con
ducteurs en de mensen zouden struikelen,
want zie, om mij heen ontstaat een berg
van dozen en deksels.
Het kind huppelt verwachtingsvol om
mij heen en ze zingt een vreemd lied:
„Maria zat op de berg te loeren.
Gezegend zij de juffrouw van school."
Toen wij samen gelachen en de foto be
wonderd hadden, en het meiske alles weer
met intense zorg in elkaar ging passen,
ontwaakte de oude nachtegaal in mij en
ik vroeg haar, dat wondere lied nog een
maal te zingen.
Ze zong het onbevangen en muzikaal,
en spoedig daarop dartelde ze weg. „Mor
gen kom ik terug" zei ze nog.
DE WOORDEN van het lied lieten mij
niet meer los. Er was iets mee.
Ik sloeg er Job Polman, Piet Tiggers en
andere bundels op na. Maar ik voelde dat
het niet helpen zou. Ik ging er mee naar
bed.
Ik stond er mee op.
En toen bezocht ik tegen schooltijd de
gezegende schooljuffrouw.
Ik zong haar het liedeke voor.
Maar het deed haar niets.
Het was nieuw voor haar en ze vond
mij een enigszins vreemde man, geloof ik.
Mijn ogen zochten het meiske van de
dozen tussen de veertig andere kinderen.
Maar ze kon niet behulpzaam zijn.
Want ze was er niet.
Al enkele dagen niet.
Ze zou een kinderziekte hebben, meende
de juf.
Bedremmeld droop ik af. Mijn bevreem
ding steeg.
Gisteren nog was ze vol zonnige gezond
heid met haar zeven dozen en haar
fotootje bij mij binnengestapt!
Kom, laat mij naar de moeder gaan.
Haar koffie is een uitzondering op de
haast van deze tijd.
Maar ziet, haar meiske was naar school.
Dat weet je toch," zei ze.
En omdat mijn intuïtie antwoordde, dat
er voor paniek geen reden was, legde ik
mijn nachtegaal het zwijgen op.
„Dgt is ook zo; ze is naar school!"
hoorde ik mij zeggen.
DURVEN WACHTEN draagt dikwijls
rijke vrucht.
Daar stapte ze om 4 uur weer binnen,
de kleine meid. En ze vraagt om de bak
met wasknijpers. Omdat je er zo leuk
mee bouwen kunt.
Een nieuwe kans voor moeders met
lastig kleuters in openbare vervoermidde
len. Tien wasknijpers in het handtasje!
Zoiets moet kunnen, dunkt mij.
Maar nu gaat de bel.
Een vierjarige jongedame meldt zich
aan.
Kennelijk een vriendinnetje.
„Ja, ja, die is hier. Ga maar kijken.
Ja, ja."
En even later bouwen ze samen aan een
wonder gewrocht, een soort minotaurus
met inktvisarmen.
„Zing nog eens van Maria" vraag ik
bescheiden.
En helder en gaaf zingen ze samen.
Mijn verbazing stijgt.
Mijn nachtegaal knipoogt.
Ze zingen dezelfde wijs, maar niet de
zelfde woorden. Het is is of ik opnieuw
het zevende doosje openen moet. De ont
knoping is nabij.
Wel zelden vond ik zo'n juweeltje van
kinderetymologie.
En het geschiedenisje er bij is vrolijk
en eenvoudig. Ik geef het U kort:
„Kom ga es mee naar mijn schooltje"
had dit vriendinnetje gevraagd. En samen
waren ze er binnengehuppeld. In de frisse
kleuterschool met veel zonnige bezigheden.
Een katholieke kleuterschool. Ze was er
gastvrij ontvangen. Waarom niet? Er is
later nog strijd genoeg. Nu zal ze er mor
gen wel gezellig afscheid gaan nemen en
weer teruggaan naar de andere frisse
kleuterschool, vol zonnige bezigheden. Zin
gend als een nachtegaaltje:
Maria zat op de berg te Lourdes
Gezegend zij de vrucht van haar schoot.
CoLmTtN TOONDtl
21. Grondig onderzocht Pat O'Nozel de baard van de
slapende passagier, want de grote detective hield niet
van half werk in dat soort dingen. Hij had nog niets
gevonden, dat er op zou kunnen wijzen, dat de baard
vals was, maar dit vond hij nog geen bewijs van echt
heid. „Valse baardens laten los, als men er aan trekt,"
redeneerde hij scherpzinnig, „dus nu eerst eens kijken,
wat er gebeurt als ik een flinke ruk aan dat baard
geef." Nu, er gebeurde meteen een heleboel. Met een
kreet werd de passagier wakker, greep met een geoefen
de beweging zijn schietgerei en zond een regen van
kogels in het rond. Met een duik onder de dekstoel
kon Pat O'Nozel nog maar net voorkomen, dat aan zijn
prachtige loopbaan van meester speur der een ontijdig
einde werd gemaakt. Maar de gulle wijze, waarop de
baardige passagier met zijn kogels omsprong, maakte
ook anderen nogal van streek. Panda werd met een
schok wakker en Joris liet het beeldje Pompo vallen,
waarmee hij op weg naar de verschansing was.
„ONHOORBARE GELUIDSGOLVEN"
zijn voorbestemd om een belangrijke
rol te gaan spelen in de geneeskunde
en met name in de chirurgie waar zij
reeds op beperkte schaal toegepast
worden, inplaats van het scalpel, bij
hersenoperaties en bij de behandeling
van bepaalde oorziekten.
Dezer dagen is er in Londen een
medisch congres gehouden, dat geheel
aan deze nieuwe techniek gewijd was.
Er wordt gebruik gemaakt van ultra-
hoogfrequent geluid dat zijn ge
luidsgolven waarvan het trillingsgetal
zo grooth is dat zij niet door het men
selijk oor geregistreerd kunnen worden.
Deze diep-doordringende golven zou
den de weefsels gemakkelijker en
nauwkeuriger kunnen snijden dan een
ontleedmes en men verwacht dat zij
wellicht te zijner tijd ook gebruikt
kunnen worden bij de operatieve be
strijding van kanker. Ultra-hoogfre
quent geluid wordt opgewekt door een
zenderapparatuur en heeft een requen-
tie van ongeveer anderhalf miljoen
trillingen per seconde.
Op het congres in Londen werd be
toogd, dat tien van een veertigtal lijders
aan de ziekte van Meniere een oor
aandoening, die meestal tot doofheid
leidt na een ultrahoogfrequent
behandeling geheel genezen waren of
een sterk verbeterd gehoor hadden.
38-39. Het was druk in de stad. Wobbo
was dat op het land niet gewend; met
grote ogen keek hij naar de mensen, die
hier rondliepen en er allemaal uitzagen of
ze erg veel haast hadden.
Wobbo stond er 'n poosje naar te kijken
en nam de voorbijgangers op. Zo te zien
waren daar heel wat bij, die wel een
paar duiten missen konden.
Hij zocht een plekje uit op de hoek van
een straat, waar veel mensen passeer
den. Toen raapte hij al zijn moed bij el
kaar, nam z'n fluit en begon zo mooi mo
gelijk. te spelen.
l
A8-T7