jJisax discoucs Sanering dringend gewenst mm 1 WÊ nik mÉÊÊm t$ toegevoegd aan alle edities van d Oprechte HaarleCourant IJ mui der Courant Artistieke overproduhtie schept commerciële chaos i HET CENTRAAL BUREAU voor de statistiek verzamelt sinds kort cijfermateriaal over de grammofoonplatenbranche. Tussen de groothandel en de detaillisten in grammofoonplaten is een dis cussie gaande over de vraag of de aanstaande zomeropruiming weer volgens de tot nu toe in acht genomen regels zal worden gehouden of dat de winkeliers vrij zullen worden gelaten in hun keuze van de uit te verkopen platen en de vaststelling der prijzen. Het ministerie van Economische Zaken kijkt scherp toe of de kartel-overeenkomst tussen organisaties van fabrikanten, impor teurs en winkeliers niet leidt tot kunstmatig hoog gehouden prijzen. Het platen kopend publiek constateert, dat er van maand tot maand steeds weer nieuwe series tegen aantrekkelijke prijzen worden uitgebracht. Het aantal radio- en televisiezaken, dat de grammofoonplatenverkoop afstoot, neemt de laatste tijd toe. Sas Bunge J. H. Bartman V-.- MM Door Philips is onlangs uitgebracht een op name (A 02052 L) van twee Nederlandse com posities die met de Prof. Van der Leeuwprijs 1959 werden onderscheiden: de suite „Le Tom- beau de Ravel" van Rudolf Escher en de „Symphonische Etude" van Hendrik Andnas- sen. De uitvoerenden zijn voor het eerste werk het instrumentaal sextet „Alma Musica voor het tweede het Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. IN DE GRAMMOFOONPLATENHANDEL ZIT MINDER MUZIEK DAN U DENKT Fabrikanten, importeurs en detillisten moe ten vaak bijzondere attracties organiseren om platenverkoop te stimuleren. Van links naar rechts: Wim Sonneveld, Margreet de Groot en Johan Kaart, die hun opnamen van „My fair Lady" persoonlijk aan de man brengen. DEZE LOSSE GREEP actuele feiten en verschijnselen in de grammofoonplaten branche duidt erop, dat er beweging zit in de commerciële constellatie van een artikel waarin gedurende 1960 voor niet minder dan eenenveertig miljoen gulden in Nederland werd omgezet. Dit indrukwekkende getal ten spijt ligt het goud in deze branche niet meer op straat. Een paar jaar geleden leek dat wel het geval te zijn. Het publiek, door de hoogconjunctuur van de ene koopgril naar de andere gedreven, ontdekte na de bromfiets de pas uitgevonden langspeelplaat. Onder die machtige injectie steeg het aantal door de Nederlandse Vereniging van Gram- mofoonplatendetailhandelen erkende zaken van 683 in 1955 tot 749 het jaar daarop en tot 837 in 1957. In 1958 kwamen er niet minder dan honderd handelaren bij en de stroom hield niet op te wassen toen het publiek zijn gunst allang naar de televisie en de fotografie had verplaatst. Aan het einde van 1959 telde de detail listenvereniging 975 en op 31 december van het afgelopen jaar zelfs 1012 leden. Tegelijkertijd nam de perscapaciteit van de in Nederland gevestigde platenfabrie- ken en het aantal importeurs toe. De Nederlandse Vereniging van Grammofoon- platenimporteurs en fabrikanten omvat vandaag achttien leden, die tezamen zo n slordige honderdtachtig verschillende merken vertegenwoordigen. Al die belang hebbenden staan nu voor de moeilijke taak nieuwe belangstelling te wekken voor het mooie speelgoed waarop een deel van het publiek alweer is uitgeluisterd. NATUURLIJK BEDRAAGT DE omzet nog steeds een veelvoud van die van voor de oorlog en ook is de teruggang in het serieuze genre minder groot dan in het populaire. Niettemin vindt de gemiddelde bezitter van een platenspeler het na zes tig zwarte schijven welletjes. Degenen die onversaagd hun collectie blijven uitbrei den, zelfs wanneer deze in de honderden platen loopt, vormen een uitzondering. Men kan echter nog zo'n vurig liefhebber van grammofoonplaten zijn: het bijhouden van het repertoire is een onmogelijkheid ge worden. Het is al een krachttoer gewor den op de hoogte te blijven van alle op namen welke er maandelijks op de markt worden geworpen, laat staan dat men fi nancieel bij machte is zelfs maar een es sentieel deel van die produktie te kopen. Dat bezwaar geldt overigens niet uitslui tend voor de consument. Voor de winke liers wordt het vrijwel onmogelijk een voorraad aan te houden welke voortdu rend bij blijft met de uitgaven der pla tenmaatschappijen. De grammofoonplaten- handel kent het consignatiestelsel niet, zodat elke nieuwe plaat het handelsgeld en elk exemplaar dat overkocht blijft de liquiditeit aantast. De secretaris van de detaillistenvereniging de heer J. van Praag uit Amsterdam, zei daarover: „Voor de platenhandelaar is het altijd rijk en geen geld". Gezien de eisen wel ke gesteld worden aan de voorraad die voor een beginnende handelaar al gauw naar de vijfduizend gulden klimt en aan de inrichting van een zaak luister- c'abines zijn een voorwaarde voor het ver krijgen van de erkenning kan de winst marge van 31 percent voor de detailhan del niet overdreven hoog worden genoemd. MEN KOMT ER MOEILIJK achter hoe veel de fabrikant of de importeur aan een plaat verdient. De platenbranche loopt met haar boekhouding niet bepaald te koop. De grootste twee verkoopmaatschap pijen de n.v. Phonogram, welke de merken Philips, Decca en Fontana exploi teert en de n.v. Bovema, die His Master's Voice, Columbia en Capitol en nog een paar kleinere „labels" vertegenwoordigt noemen uit tactische overwegingen zelfs hun marktaandeel niet en komen niet verder dan de schoorvoetende erkenning, dat degene die hun gezamelijk aandeel in de omzet op zeventig tot vijfenzeventig percent schat niet ver mis is. Dat ook het platen maken een geld verslindende aangelegenheid is hebben de detaillisten ervaren toen zij in het afgelopen najaar twee propagandaplaatjes lieten opnemen en persen. Hier zijn een paar cijfers uit hun afrekening: opnamekosten veertig mil le, auteursrechten vijfentwintig mille, per sen vijfenzeventig mille, hoezen zestien mille, labels drie mille. DAT HET FABRICEREN van grammo foonplaten een kostbare affaire is heeft ook de heer Govers van de afdeling super- marts van Albert Heijn ondervonden. Hij ziet de populaire en semiklassieke gram mofoonplaat als een meeneem-artikel dat geheel in zijn zelfbedieningswinkels thuis hoort. Het kartel van detaillisten en gros siers denkt daar anders over. De georga niseerde handel mag dus geen platen le- het goed functioneren en de ontplooiing van de grammofoonplatenhandel. De vele lieftallige, maar over het alge meen zich weinig moeite voor de cliënt en het vak gevende meisjes die de muzi kale grabbelton van de Nederlandse pla- tenhandel bedienen, passen natuurlijk wel goed bij het teenager-repertoire dat een kenmerk van de hedendaagse grammofoon industrie is geworden. Vooral Philips heeft zich op die nieuwe markt, welke ontstaan is door de omstandigheid dat de jongelui tegenwoordig een royaler zakcentje weten te verwerven dan voor de oorlog gebrui- kelijk- was, geworpen. Toch ontkent Pho- Bij de foto hierboven: Een groot deel van de Nederlandse platen- produktie is voor het buitenland bestemd. Een speciaalzaak voor grammofoonplaten vergt een kostbare inrichting en apparatuur. veren aan het Zaanse levensmiddelenbe- drijf. Goed, heeft de heer Govers gezegd, dan gaan we die platen zelf wel maken. Sinds december zijn er nu acht van die „RR"-platen verschenen, een aantal dat in vergelijking met de produktie van de ge specialiseerde maatschappijen uiteraard niet erg indrukwekkend genoemd kan wor den. Drie van die opnamen zijn oorspron kelijke uitgaven, de overige werden ge perst van in Amerika gekochte banden. De heer Govers geeft toe dat men in Zaandam van de commerciële resultaten van de afdeling muziek-in-blik niet onder steboven is. „Wij hebben echter ook op dit gebied voet aan de grond willen krijgen met het oog op de toekomst. Binnen tien jaar zullen er meer dan honderd super- marts zijn. In Amerika behoort de gram mofoonplaat, vooral de populaire welke geen tekst en uitleg vereist, tot het vaste assortiment van de zelfbedieningszaken Die redenering past geheel in het straatje van de staatssecretaris van Economische Zaken, wiens ontwerp-vestigingsbesluit voor de grammofoonplatenbranche al drie jaar op het advies van de Sociaal-Eco nomische Raad (S.E.R.) wacht. De be trokkenen zijn zelf niet rouwig om dat uit stel. De staatssecretaris behoort immers eveneens tot degenen die menen dat^ de grammofoonplaat een „wegpak-artikel is. Hij vindt de eisen welke de georganiseer de handel aan de vakkennis van aspirant- zelfstandige stelt te zwaar en meent dat het in huis hebben van catalogi belangrij ker is dan repertoirekennis. HET PUBLIEK, dat zelfs in goed bekend staande zaken dikwijls wordt geconfron teerd met een volstrekt onvoldoende be diening door op de glamour van het vak afgekomen, onbedreven meisjes, denkt daar waarschijnlijk anders over. De heer Van Praag noemde het gebrek aan ge schoold 'of tenminste belangstellend perso neel een van de ernstige hinderpalen voor nogram's nieuwe directeur, de heer J. Th. van der Meer, dat de platenmaat schappij zelf veel kan doen aan het suc ces dat men in die sector boekt. Deze doorgewinterde handelsman, wiens activi teit in allerlei werelddelen valt af te le zen in de omzetgrafieken van Philipsap- paraten, kijkt nog wat verwonderd tegen deze voor hem nieuwe business aan: „Ik heb nog nooit een vak. meegemaakt waar in de emoties het zo vaak winnen van de zakelijke overwegingen". Wat het teenager repertoire betreft deelt hij de ervaring van zijn Bovema-collega Oord, dat platen waarvan grote verwachtingen werden ge koesterd, de eindstreep niet haalden, ter wijl de soms tengevolge van een misver stand of uit compassie met de artiesten uitgebrachte nummers, waarin men zelfs geen droog brood zag, met de gouden plaat voor een verkoop van honderdduizend en meer exemplaren werden bekroond. „Geloof toch niet, dat we verborgen ver leiders zijn. Hoeveel tam-tam we ook ma ken voor bepaalde artiesten of platen, het is het publiek dat over het commerciële lot van een nummer beslist. We doen niet veel anders dan de eenmaal opgewekte golf van geestdrift meedrijven," zo zegt de heer Van der Meer. Niemand in Baarn of Heemstede zal ont kennen dat dergelijke toptrekkers de kas van de industrie goed spekken. De winst moet evenwel niet overdreven worden. Een talent dat het op de plaat goed doet moet op allerlei manieren worden gekoes terd en „gecoached". Dikwijls begint na het eerste succes pas een verantwoorde artistieke vormingvoor rekening van de platenmaatschappij. Bovendien is de commercieel weinig lucratieve uitgave van tal van blijvende meesterwerken slechts mogelijk door de tijdelijke, maar over rompelende opgang van een „Milord" of een „Ramona". OP DE MUZIEK-MINNENDE consu ment maakt de platenhandel een chaoti sche indruk. Dat komt niet alleen door de veelheid van werken welke in steeds meer versies op de markt komen. Sommige on dernemingen kammen hun catalogus van tijd tot tijd zo drastisch uit, dat vele met zware dreunen op de publiciteits-tam-tam aangekondigde verrijkingen van het pla- j tenrepertoire na luttele jaren alweer op z'n best in de uitverkoop terecht komen en daarna niet meer te krijgen zijn. Het doet een tikje vreemd aan wanneer Phi- j lips aan de ene kant z'n taak als nationale industrie verricht door het opnemen van j werk van Diepenbrock, Pijper of Dresden j om die platen, waarvan de verkoop uiter- aard een lange aanlooptijd nodig heeft, kort daarop alweer te „verramsen". Ook al heeft een enkele individuele muzieklief hebber op die manier wel eens een buiten kansje, men heeft ons bij Phonogram van de noodzaak van een dergelijk beleid, waarmee de Nederlandse muziek niet wordt gediend, allerminst kunnen overtui gen. Het keuren, kiezen en kopen van grammofoonplaten is voor de Nederland se muziekliefhebber trouwens ook moeilijk door het ontbreken van samenvattende ca talogi van alle merken. Een enige jaren geleden onder de titel „Discopedie" onder- nomen lofwaardige poging heeft echter niet alleen schipbreuk geleden door het ge brek aan medewerking van de kant van de handel, die vreesde dat een dergelijke uitgave het publiek nog meer zal doen vragen naar juist die platen, welke men toevallig niet in voorraad heeft. Ook het aantal kopers van de „Discopedie" bleef beneden de verwachtingen. Een blad als „Luister" geniet eveneens niet de belang stelling welke „The Gramophone" in En geland ten deel valt. IS DE GRAMMOFOONPLAAT te duur? Volgens de consumentenbond wel, maar het is de grief van de platenhandel dat die organisatie zich nimmer van alle „ins" en „outs" van de branche op de hoogte heeft gesteld. Wie de platenindustrie ge durende een reeks van jaren heeft gevolgd, weet dat vrijwel alle opnamen uit de hoog ste prijsklasse (22 tot 24 gulden voor een uur muziek) na verloop van tijd in een goedkopere serie worden ingedeeld. Men sen met een bescheiden beurs hebben ge leerd geduld te oefenen. Die sparen hun geld tot de seizoenopruiming omdat er dan heel wat uitstekende opnamen voor soms belachelijk lage bedragen van de hand worden gedaan. En dan zijn er de boxers, die leven van de retourzendingen van groot- en kleinhandelaren en soms zelfs vanter recensie gegeven grammo foonplaten. Toch zijn het niet deze ver schijnselen welke de branche verontrusten. Nu de markt zoveel groter is dan voor de oorlog is het logisch dat er randgebie den ontstaan. Veel meer is men beducht dat de platenhandel van hogerhand wordt ondermijnd door een aantasting van de vestigingsregelen. Het gevaar bestaat im mers dat de platenhandel niet langer als een afzonderlijke branche wordt be- DE PROF. VAN DER LEEUWPRÏJS wordt door Philips Phonografische In dustrie om de twee jaar toegekend aan een hedendaags Nederlands componist, op het terrein van kamermuziek of or kest. Voor 1959 werd deze prijs gedeeld door Rudolf Escher en Hendrik An- driessen. Aangezien Philips zich met het uitreiken van de prijs tevens verplicht de bekroonde werken op de grammo foonplaat vast te leggen, kan men zich hieromtrent oriënteren door aanschaf fing van A 02052 L. (Suite „Le Tom- beau de Ravel" van Escher en Sympho nische Etude van Andriessen). De titel „Le Tombeau de Ravel", werd door Rudolf Escher gekozen in navolging van die meesters uit de ze ventiende eeuw die een illuster voor ganger hun verering wilden wijden met de compositie van een klinkend graf schrift. Ravel zelf bracht nog in deze eeuw hulde aan de geest van een Frans componist uit het verleden met zijn suite „Le Tombeau de Couperin" voor piano. Escher's suite werd geschreven voor het instrumentaal sextet Alma Mu sica, dat ook deze opname voor Philips gemaakt heeft. De leden van dit en semble zijn Everard van Royen (fluit), Haakon Stotijn (hobo), Paul Godwin (viool), Johan van Helden (altviool), Carel van Leeuwen Boomkamp (cello) en Gusta Goldschmidt (clavecimbel). De suite bestaat uit zeven delen, waar- vSn de ondertitels luiden: Pavane, Air, Forlane, Sarabande, Rigaudon, Air, Hymne; in deze reeks zijn dus vier van die oude dansvormen opgenomen die Ravel zo na aan het hart lagen. Het in strumentarium is met veel overleg ver deeld over het uitgebreide wepk (het neemt anderhalve plaatzijde in beslag). De hoekdelen en de Sarabande, zijn voor bet gehele ensemble geschreven, de beide „Airs" voor één enkel instru ment, respectievelijk violoncello en fluit; Forlane en Rigaudon werden ge ïnstrumenteerd voor fluit, resp. hobo en de drie strijkers. HET IS GOED DAT dit werk, dat door zijn ongewone bezetting niet dik wijls op het podium te horen is, thans binnen het bereik van de muzieklief hebber gekomen is. Escher is een com ponist die weinig en langzaam produ ceert, en wiens naam zelfs bij belang stellenden niet zulk een vertrouwde klank heeft als die van collega's die zich uitsluitend verlaten op een altijd gewillig „handwerk", of meer aan de weg timmeren om hun werken uitge voerd te krijgen. Het is misschien kenmerkend voor hem dat een compositie die in 1952 ont stond, pas negen jaar later een wijdere verbreiding tegemoetgaat. Men krijgt de indruk dat componeren voor hem werkelijk nog iets te maken heeft met een behoedzaam ontvangen en registre ren van vibraties die vanuit een on doorgrondelijke psychische centrale binnen zijn technisch bereik komen. Wie in deze tijd geen va-banque met zijn talent wil spelen, moet wel op zijn tijd passen, om in teruggetrokkenheid concentratie te vinden hetgeen ook Ravel wist, met wie Escher zich blij kens dit werk zo nauw verbonden ge voelt. WANT IN DIT „Tombeau" ligt iets besloten van de sfeer die Ravel om zich heen gehad heeft, een sfeer die Escher op zich heeft laten inwerken tijdens een bezoek aan het landhuis waar Ravel de laatste vijftien jaar van zijn leven ge woond heeft. Het is die sfeer van een eenzaam mens, levend tussen zijn bibe lots, zijn mechanische poppen, schepen in-flessen, en Oosterse curiosa, zich verbergend met ironie om een binnen wereld te beschermen waarvoor hij zich verantwoordelijk wist, die in Escher's werk haar wederopstanding beleeft. De vreemdheid die ons over valt wanneer wij een huis betreden, dat van zijn gebruik beroofd, het ontzielde levensteken van een dode schijnt te zijn, en in dit geval van een dode die het leven verrijkt heeft met wat er leeft in de „dode" tekens van zijn partituren. ESCHER'S INTIEME requiem is het waard om dikwijls, en in rust, en met concentratie beluisterd te worden. Het is geen muziek die gemakkelijk aan spreekt, maar die in een fijn afgewogen structuur zonder gemakzuchtige uit weidingen toch een dwingende kracht bezit. Wat een meesterwerk is, mogen latere generaties uitmaken: dit is in ieder geval het werk van een meester, gedachte en vorm zijn één geworden. Het is opvallend dat een zekere neer waartse tendens de motieven en de har monische uitstralingen lijkt te beheer sen; daartegen in is van het begin af een opwaartsstrevend motief gesteld, dat in de slot-hymne als het ware „doorbreekt". Juist omdat de grondge dachte, het oorspronkelijk „signaal", zo in iedere noot, in elk ritme verwe ven is, krijgt de muziek die gevarieer de eenheid van iets dat natuurlijk ge groeid is; de peinzende curve van een treurwilg die het graf overhuift van één wiens enige geliefde de muziek was. DE TWEEDE PLAATZIJDE wordt gecompleteerd met het andere bekroon de werk, Andriessen's Symphonische Etude voor orkest. De vier secties, ieder met een eigen tempo-aanwijzing geven verschillende belichtingen van een gegeven dat uit de twaalf tonen van de chromatische ladder is gevormd. An driessen schrijft uiteraard geen twaalf- toonsmuziek, en zijn thema, dat trou wens reeds een duidelijk tonaal cen trum verraadt, is hem dan ook slechts aanleiding tot die uitweidingen en be spiegelingen die met zijn vertrouwde stijl overeenkomen. Bijzonder evenwich tig van verhoudingen, houdt de compo sitie zich uitsluitend bezig met de over wegingen waartoe het chromatische thema aanleiding gaf. Mede door een zorgvuldig „uitsparen" van de slotcli- max, is dit werk een van de beste scheppingen geworden van een compo nist die langzamerhand al weer tot de „Nestors" van zijn gilde behoort. Het Concertgebouw geeft er onder directie van Haitink een krachtige, beheerste uitvoering van. Laat ik hier trou wens nog aan toevoegen dat „Alma Musica" het werk van Escher met veel begrip vertolkt, en dat Philips aan deze opname alle zorg besteed heeft. schouwd, omdat tachtig percent daarvan als nevenbedrijf van een radio- en televi siezaak wordt uitgeoefend. EEN SANERING van de platenbranche is onvermijdelijk. Zij zal zowel op het front van de fabrikanten en importeurs als op dat van de detaillisten tot stand moe ten komen. De eersten zullen het repertoi re in de breedte dienen te beperken. Zij zullen het standpunt moeten verlaten dat de vijfentachtigste versie van het viool concert van van Beethoven uit commer cieel oogpunt altijd verkieslijker is dan de eerste opname van dat van Willem Pij per. Bij het Engelse EMI-concern, dat on der meer meer de merken His Master's Voice en Columbia uitbrengt, is dezer da gen een stafvergadering gehouden van de programmachefs van de internationale vestingen. Daar heeft men besloten het aantal uitvoeringen van een werk te be perken tot enkele opnamen welke repre sentatief geacht kunnen worden voor de stijlopvattingen van de grootste vertolkers van deze tijd. De Nederlandse vertegen woordiging van de EMI, de Bovema, deed een dergelijke poging reeds eerder door een onafhankelijke jury van muziekdes- kundigen een reeks opnamen te laten se lecteren voor een „Vijf Sterrenserie". Uit de honderd uitvoeringen welke werden uit verkoren zal binnenkort een verdere schif ting worden gemaakt. Daar de jury in haar oordeel eenstemmig is, kan het pu bliek van de waarde van de aldus gemaak te keuze overtuigd zijn. Die „Vijf Sterren serie" is daardoor zowel artistiek als com mercieel een succes geworden. BIJ DE DETAILLISTEN zal men de ri sico's van de grote voorraad kunnen be perken door collectieve inkoop, ongeveer op de manier van het Centraal Boekhuis. Een vergaande samenwerking stuit ech ter vaak af op allerlei vooroordelen en sentimenten. De organisatoren van de col lectieve propaganda-actie voor de grammo foonplaat weten daarover mee te praten. Tenslotte zal men zich tevens veel moeite dienen te getroosten om meer te weten te komen over het artikel dat men zelf ver koopt. De winkelier zal bijvoorbeeld sa men met zijn personeel de verschillende uitvoeringen van een werk met elkaar moeten vergelijken om zijn klanten beter van advies te kunnen dienen. Zoals de directeur van de Bovema, de heer G. M. Oord jr., nog onlangs in de Muziek-Mer- cuur schreef: „Negentig percent van de winkeliers beschouwen de grammofoon plaat als een „wegpak-artikel". Juist die opvatting tast het wezen van deze branche aan. Een bescherming tegen de zuigkracht der zelfbedieningsbedrijven verliest dan immers elke zin. m w

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 13