NIEUWE MUZIEKUITGAVEN
smaakvolle eenvoud
DE PORNOGRAAF
DE
VAN JOS PANHUYSEN:t
TRIOMF VAN DE HUMOR 1
Litteraire
Kanttekeningen
Brussel opgetogen over
Paul Steenbergen
en Ida Wasserman
Jos. de Klerk
ONGEVEER TWAALF JAAR ge
leden was William Zeckendorf, Ameri
kaans makelaar in onroerende goederen,
een scherpzinnig zakenman met goede
smaak, er van overtuigd dat stadsver
nieuwing van het allergrootste belang
is voor de toekomst van zijn land. Het
ging er nu om een architect te vinden,
die de projecten welke hem voor de
geest zweefden, zou ontwerpen en uit
voeren. Hij liet het oog vallen op de
toen 31-jarige Ieoh Ming Pei, bijzonder
hoogleraar aan de Architectenschool van
de Harvard Universiteit. Het creatieve
en werkzame verbond dat uit deze keus
voortkwam heeft reeds een groot aantal
vernieuwingsprojecten opgeleverd van
parken, pleinen, winkelcentra, torenflats,
hotels en kantoorgebouwen. Zij be
vinden zich in ver uiteen gelegen steden:
Pittsburgh en Chicago, New York en
Denver, Philadelphia en Montreal (Ca
nada). Het enorme plan voor ver
nieuwing van het zuidwestelijk stadsdeel
van Washington, D.C. was het werk van
Zeckendorf en Pei.
Inzet: De 44-jarige Amerikaanse architect
van Chinese afkomst. I. M. Pei kreeg ver
maardheid als ontwerper en uitvoerder van
de plannen van stadsvemieuwer William
Zeckendorf. In 1955 stichtte hij een eigen
bureau, dat thans tachtig medewerkers
heeft.
Hieronder: De kapel die Pei ontwierp
voor de Toenghai Universiteit op Formosa.
In dit werk vond hij de gelegenheid om
met westerse middelen de oosterse sereni
teit van zijn geboortestad tot leven te
brengen. (Aquarel van de maquette)
Hierboven: Pei's Hilton Hotel in Denver,
in hetzelfde stadsgedeelte waar hij ook
zijn Mile High Center bouwde.
I. M. PEI architect van de
MAAR PEI WILDE ZICH niet uitslui
tend tot vernieuwingsprojecten beperken
en In 1955 stichtte hij een eigen architec
ten bureau, waaraan thans tachtig mede
werkers verbonden zijn. Ofschoon aanvan
kelijk het meeste werk voor dit bureau
van Zeckendorf afkomstig was, is dit in
de laatste tijd slechts voor de helft het ge
val en Pei's reputatie als architect be
weegt zich nog steeds in stijgende lijn.
Zo werkt hij momenteel aan enkele op
drachten van het Amerikaanse ministerie
van Buitenlandse Zaken: het ontwerp van
een Amerikaanse ambassade in Monte
video en een „East-West Center" voor de
Universiteit van Hawai en aan stedebouw-
kundige projecten voor drie grote steden.
Zijn ontwerp voor de nieuwe gebouwen
op New York's luchthaven Idlewild, zal
binnenkort vaste vorm aannemen evenals
de toren die hij heeft ontworpen voor het
Technologisch Instituut van Massachu
setts.
PEI WERD IN 1917 in Kanton, China
geboren, ontving zijn middelbare oplei
ding inShanghai en werd in 1935 ingeschre
ven als student aan de MIT in Boston,
waar hij zijn architeetentitel verwierf.
Bij die gelegenheid kreeg hij een medail
le van het Amerikaanse Instituut voor ar
chitectuur en een reistoelage van zijn ho
geschool. Hij werkte eerst twee jaar als
architect en ging daarna studeren in Har
vard, waar hij in 1946 afstudeerde. Later
ontving hij ook van Harvard een studie
beurs met reistoelage.
Hij woont met zijn vrouw en vier kinde
ren op het land buiten de stad New York
in een woning, die hij zelf ontworpen heeft.
Ofschoon Pei een jeugdig uiterlijk heeft,
treft zijn werk ons door de rijpheid en de
zekerheid waarmee hij alle moeilijkhe
den oplost. Door zijn gevoel voor goede
verhoudingen en de liefde voor het detail
heeft men hem wel eens ingedeeld bij de
school van Mies van der Rohe. Zijn werk
wordt omschreven als intellectueel en
„vormelijk". Dat vormelijke geeft Pei,
volgens eigen zeggen, een gevoel van ze
kerheid. Al zijn critici zijn het er over
eens dat in zijn werk een zeldzaam gevoel
voor regelmaat overheerst.
IN HET BIJZONDER HEEFT zijn werk
in opdracht van Zeckendorf op overrompe
lende wijze de binnenstad van Denver in
Colorado gewijzigd, waar de donkere to
ren van zijn „Mile High Center" het ene
eind van een drukke straat beheerst. Het
is een slanke toren, met een overdekte
WmM
K^rawHWoncgooooooronn
herbouw van de eerste helft van een groot
project in Philadelphia, bekend onder de
naam „Society Hill".
Uiteraard zijn van Pei's persoonlijke
ontwerpen nog slechts weinige voltooid.
Ook in deze overheerst de zin naar regel
maat. Als prachtig voorbeeld noemen wij
de kapel, die hij ontworpen heeft voor de
Toenghai Universiteit op Formosa waar
van in het tijdschrift Architectural Fo
rum een reproduktie is opnenomeh van
het waterverfschilderij van de maquette.
In het landschap vormt deze kapel een
fijngevormde tent van delicate schoon
heid. Hier vond Pei de gelegenheid om met
Westerse middelen de oosterse sereniteit
van zijn geboorteland tot leven te bren
gen.
TE DEUM VAN CIMAROSA. De ac
tieve Harmonia-Uitgave te Hilversum
heeft weer eens een vergeten compositie
in zijn fonds opgenomen, die om haar op
gewekte karakter voor vele koorvereni
gingen een verblijdende aanwinst van het
repertoire zal blijken. De statige plechtig
heid van de Ambrosiaanse lofzang „Te
Deum laudamus" zal men er vergeefs in
zoeken. Wat Cimarosa (17491801) als
operacomponist was, dat was hij ook als
auteur van religieuze werken, namelijk
een blijmoedige natuur. In die geest en
uiteraard in die van de weinig religieuze
diepgang van zijn tijd, moeten wij deze
muziek dan ook beoordelen. Wie zich daar
op weet in te stellen zal er, evenals som
mige werken voor de eredienst van Mo
zart en Haydn, muzikaal veel van kunnen
genieten.
Men is trouwens met Cimarosa dicht in
de buurt van deze grootmeesters. Wie wel
eens in de gelegenheid was kennis te ma
ken met zijn vermaarde komische opera „II
matrimonio segreto", zal dit volmondig be
amen. Het mag dan waar zijn, dat dit veel
al de uiterlijke kenmerken betreft spiri
tuele thematiek en expressieve melodiek
doch ook daarin schuilt zoveel overtuigen
de kracht om de natuurlijke charme dezer
muziek, dat men er zich graag aan gewon
nen geeft. Het werk is door de zorgen van
Frans van Amelsfoort, die reeds meer
malen vergeten composities opspoorde en
pasklaar maakte voor de huidige praktijk,
van een manuscript uit de Santini-biblio-
theek te Munster in oartituur gebracht.
Het klavieruittreksel ziet er keurig uit.
MUZIEKKALENDER. Dit is de titel van
een door de Harmonia-Uitgave keurig ver
zorgd bundeltje van honderd pagina's par-
tituurdruk, waaraan vrouwenkoren en
zelfs kleine mannenkoren vreugde kunnen
beleven. De verzamelaar-bewerker André
Hontelé heeft er een groot aantal driestem
mige koorwerkjes in samengebracht, die
geen bijzonder zware eisen stellen, maar
stuk voor stuk ook waar het arrange
menten betreft van goede smaak ge
tuigen. Vanaf de Zuidnederlander Dufay
(vijftiende eeuw) tot de Rus Rimsky-Korsa-
kov (f 1908), zijn een rij voorname figuren
van de westerse muziekcultuur er rijkelijk
in vertegenwoordigd, uiteraard in verschei
denheid van talen. Een vijftal oud-Neder
landse liederen in bewerking van Clemens
winkelgalerij aan de voet en gelegen te
midden van groen en fonteinen. In ver
binding met deze toren staat een laag ten
toonstellingsgebouw, waarvan het blanke,
koepelvormige dak scherp afsteekt bij de
hoge, donkere toren.
Een later door hem in Denver ontwor
pen gebouw is het Hilton Hotel, dat vol
gens het tijdschrift Architectural Forum
het bewijs levert, dat „goede architectuur
WAAR vindt een romanschrijver zijn
„gegeven"? Stof, zei Goethe, stof ligt op
straat. Elk onderwerp kan tot romanthe
ma worden, zodra er maar een roman
cier is die het ontdekt en bespeelt. De
ras-schrijver kiest trouwens zijn „gege
ven" niet, hij wordt erdoor gekozen, er
door bespeeld, erdoor aangelokt of uitge
daagd, getart als het moet, tot hij zwicht.
„Daar maak ik een roman van", besluit hij
dan, en het schrijf avontuur is onvermij-
non Papa, naar diens zettingen van de
Souterliedekeus, zijn een sieraad van deze
koorbundel, die wij in het bezit wensen van
ieder koorlid van een damesensemble en
die op middelbare scholen en in gezinnen,
waar de smaak voor mooi samenzingen nog
niet afgestorven is, beschavend werk kan
doen.
DE MUZIKANTENCLUB. De Harmonia-
Uitgave heeft voor de schoolorkesten weer
wat nieuws bedacht. Onder bovenstaande
titel publiceerde zij een zestal mapjes,
waarin de deelnemers aan een school-
orkestje enige instrumentale partijen vin
den in partituurvorm, zodat ieder orkestlid
volgen kan wat zijn collega's te doen heb
ben. Uiteraard vergt dit geen ingewikkelde
vaardigheid van partituurlezen, want de
door Lo van de Werf en Jan Verdonk ver
zorgde zettingen zijn handig op de praktijk
ingesteld en dus eenvoudig en bevattelijk.
De zes aangegeven partijen kunnen naar
willekeur bezet worden en met drie of vier
instrumenten is al een dragelijk resultaat
mogelijk. Er is werkelijk gerekend op de
toevalligheden die allicht in de praktijk
van een schoolorkestje kunnen voorkomen.
Voor leiders van dergelijke ensembles lijkt
het mij een uitkomst, temeer omdat er goe
de dingen bij zijn, bijvoorbeeld van vader
en zoon Mozart, van Haydn, Telemann en
Schubert alsmede enkele aardige Engelse
volksdansen.
SCHOOLORKEST. In deze hogere eisen
stellende serie publiceerde Harmonia als
jongste nummer een modern werk van
Bernard Bartelink: „Pavane, Gaillarde,
Pavane", waarin vierhandig pianospel obli
gaat gesteld is, evenals drie strijkerspar
tijen, doch waarvan de blazers (blok- en
dwarsfluiten, hobo, klarinet) willekeurig
kunnen bezet worden. Het is nu eenmaal
een genre waarin men moet roeien met de
riemen die voorhanden zijn en waaraan
de dirigent ook als orkestrator wat mag
bijdragen. Er zijn in dit stuk mogelijkheden
genoeg, om er een dankbaar concertnum
mer van te maken.
GITAARMUZIEK. De wederontdekking
van de gitaar als begeleidings- en vooral
als solo-instrument heeft blijkbaar in ons
land weerklank en ernstige beoefening ge
vonden. Het zielig gepruts met een paar
akkoorden, dat weinige jaren geleden ken
merkend was voor de meeste bespelers van
dit edel instrument (edel althans wanneer
men zijn klankmogelijkheden niet gaat
verknoeien met elektronische versterking)
is nu nog alleen voorbehouden aan de
brekebenen en de sukkels die het nooit
zullen leren. Wanneer wij nu de jongste
gitaaruitgaven van Harmonia, bewerkt
door Henk van Schagen en Joop Helleman,
onder de loep nemen, dan blijkt maar al te
duidelijk dat het bespelen van dit instru
ment een ernstige muzikale bezigheid is
en dat zij die er zich serieus op toeleggen,
rijkelijk keuze kunnen maken uit de ar
tistiek verantwoorde Kleine-Speelmuziek-
Uitgave.
schriftuur geen historie maar een roman
is. Ik zeg dit alles met zoveel nadruk om,
in de geest van de auteur, de aanleiding
tot het schrijven van deze humoristische
roman te scheiden van het boek, zoals het
delijk geworden. „Een roman", verklaart
op zich zelf het beste decoratieve motief Jos Panhuysen in zijn dezer dagen bij uit- daar ligt: niet wat is of was, is uit het
is en geen behoefte heeft aan extra toevoe- geverij Stols/Barth verschenen „De po r- oogpunt van litteratuur van belang, maar
gingen of would-be versieringen". Met de no graaf", „is iets wat je overkomt, wat de schrijver ervan maakt. Nu, Pan-
beheerste gratie van het geheel en de wat je niet tegen kunt houden, al wil je. huysen maakte van zijn „concrete geval"
liefde voor het detail is het Hilton Hotel Een roman schrijft zichzelf met behulp een kostelijke humoreske. Wie zijn vroe-
van haast altijd weerstrevende, meestal ger werk kent, zal hem zich terecht voor
vrij onbeduidende, niet zelden kinderach- ogen gesteld hebben als een auteur die
tige lieden zoals ik. Maar je bent blij als
het zover is." Het is duidelijk: er mag,
zoals het stofomslag vermeldt, aan dit
diep liggende vensters: hij is opgetrokken nieuwe boek van Panhuysen „een concreet
van rood graniet, waarvan het oppervlak gevalten grondslag liggen, eenmaal tot raakt van onze menselijke existentie, in
plaatselijk geëtst' is en daarna met silico- roman geworden doet de concreetheid van het middelpunt plaatst van zijn werk en
nen is bedekt om het tegen weersinvloe- het geval niet meer ter zake. Als sub- er mee woekert, ervoor zwoegt om ermee
straat van de Werkelijkheid is het kunst- in het reine te komen. Wat ik destijds in
werk aan de realiteit onttrokken, heeft het een bespreking van zijn roman „Leven
een eigen leven gekregen, en als zodanig alleen is niet genoeg" schreef, is en
is het autonoom. Kunst is ervaren werke- dat spreekt ten aanzien van een zo vol-
lijkheid en op die ervaring, op de ver- strekt integer auteur als Panhuysen van
een mijlpaal in Pei's loopbaan, mede
omdat hij hierin resultaten van zijn on
derzoek naar de mogelijkheden van het
gewapend beton heeft neergelegd. De ge
vel heeft het uiterlijk van een gordijn, met
den te beschermen.
VOOR ZECKENDORF heeft Pei met
vaardige hand „het meesterlijk organis
me" van het ruime Roosevelt Field Shop
met onvoorwaardelijke inzet van zijn le
vens- en geloofsovertuiging, dat wil dus
zeggen van zijn persoonlijkheid, een pro
bleem, een levensthema, dat de kern
worpen, het plan voor een acht hectare komt het tenslotte aan, niet op de werke-
groot terrein in Montreal, Canada en een lijkheid. Panhuysen kon dus met goed
winkelplein en tuindorp in Chicago. On- recht op de voorgrond stellen dat, zijn
langs werd hem de eerste prijs toegekend
in een prijsvraag voor het ontwerp van
(Van onze correspondent)
BRUSSEL. Schitterend, meesterlijk,
een grote les in toneelspel. Dat zijn drie
kwalificaties uit drie verschillende cri-
tieken in Brusselse dagbladen, gewijd aan
het optreden van Ida Wasserman en Paul
Steenbergen in „De lieve Leugenaar" in
de koninklijke Vlaamse schouwburg.
„La dernière Heure" spreekt van een
prachtige avond en, na ook te hebben ge
constateerd dat het stuk twee grote acteurs
eist, schrijft N. Eemans, een van de „las
tigste" Brusselse toneelcritici: „De Haagse
Comedie heeft twee grote acteurs in de
personen van Ida Wasserman en van zijn
directeur Paul Steenbergen. Zonder een
enkele zwakheid dragen zij het gehele stuk.
En zij hebben daarbij alleen hun persoon
lijkheid om het te dragen. Zij hebben een
dictie en een articulering, die zo volmaakt
zijn, dat men geen woord mist. Hun
„présence" vertoont geen enkele fout en
zij hebben ons een grote les in de kunst
van het toneelspelen gebracht."
„De Nieuwe Gids" is al niet minder
enthousiast: „Aan een dergelijk drama
tisch experiment (een toneelstuk in brie
ven)" zo schrijft de criticus, „is één gevaar
verbonden: het duldt geen middelmaat bij
de vertoning. De onvergetelijke indruk die
„De lieve leugenaar" op ons heeft ge
maakt, danken wij dan ook aan het duo,
dat de Haagse Comedie heeft afgevaar
digd. Men moet naar superlatieven terug
grijpen om de prestaties van die twee
grote kunstenaars van het gesproken
woord te karakteriseren."
ping Center buiten de stad New York ont- woording en vormgeving van de ervaring, zelf evenzeer van kracht voor het werk
dat hij zojuist uit handen heeft gegeven.
Panhuysens romans, schreef ik, zijn ont
staan uit een spanning tussen een absolu
te norm en haar zwakke, zeer dubieuze,
zeer hachelijke afschaduwing in de men-
selijk-relatieve werkelijkheid; tussen wat
zou móéten zijn en wat is, tussen zijn
diep geloofsbesef en zijn realiteitserva
ring. Het is, naar des schrijvers aard, een
bezworen spanning, een getemperde wee
moed, een bespiegelende deernis met ons
menselijk tekort; maar in zijn bedwongen-
heid des te warmer, des te menselijker,
des te overtuigender.
IN „DE PORNOGRAAF" leidde deze
spanning tot een toespitsing van een ele
ment dat ook in zijn vroegere werk, zij
het heel wat minder opvallend, aanwezig
is: de humor. Du Perron heeft eens en
hij sprak uit ondervinding de grimmig-
geestige opmerking gemaakt dat het aan
beveling zou verdienen in voetnoten te
vermelden waar een niet als „humorist"
bekend staand auteur humoristisch, iro
nisch of satirisch begint te worden. Zoiets
dus als een variant op de vooroorlogse
Pruisische schoolmeester, die op reis met
zijn klas zijn leerlingen op het landschap-
schoon opmerkzaam maakt met een „halt,
geniessen": gelieve hier op de humor
(subsidiair ironie enz.) te letten; ik zeg
„gelieve", omdat wij in een democrati
sche gemeenschap leven.
De toepassing van Du Perrons signaal
systeem zou de romans van Panhuysen
doen wemelen van waarschuwende voet
noten: zijn humor schatert niet, hij glim
lacht, hij rimpelt even aan de oppervlak
te van een zinswending en dat is ruim
schoots voldoende om te doen weten, hoe
de auteur zich ten opzichte van de men
selijke komedie verhoudt. Humor kwetst
niet, humor is mild lees Carmiggelt.
Humor is een voortreffelijk geneesmiddel,
een geestelijk zuiveringzout tegen indiges
tie ten gevolge van het nuttigen van de
diverse ernstige onverteerbaarheden, die
het leven van tijd tot tijd opdient. Humor
is een vorm van innerlijke vrijheid, dezelf
de die Goethe op het oog had waar hij in
zijn Wilhelm Meisters Wanderjahre dié-
gene gelukkig prees, die „sein Geschaft
zur Puppe" weet te maken en er „tenslot
te mee speelt."
DAT IS WAT IK IN „De Pornograaf"
allereerst bewonder: de wijze waarop,
afgunst, tot „speelpop" wordt gemaakt en
dóór deze ludentieke distantie van „con
creet geval" tot een karakteristiek wordt
van bepaalde aspecten der menselijke ge
dragingen. Balzac was in de humoristi
sche onthulling van dergelijke situaties,
die de mens zichzelf doen zien in de lach
spiegel van de humor, een meester-„la
comédie humaine".
Maar het wordt tijd dat ik, voor zover
mogelijk, een samenvatting geef van het
.van concreet tot „exemplarisch" gewor
den geval, dat Panhuysen in zijn „De por
nograaf" presenteert. Eenvoudig is dat
niet, omdat de intrige in letterlijke zin
zo gewiekst van opzet is, dat ze in
kort bestek alleen maar in grove trekken
kan worden geschetst. Ziehier dan: een ge
vierd katholiek romanschrijver-journalist,
een zekere Rondhuis, wordt door zijn col
lega Henk Verlet uitgenodigd om voor een
katholiek periodiek voor jongeren, dat zich
tegen pornografie keert, zijn mening te for-
Een deel van het Mile High Center, dateen mijlpaal werd in Pei's werk en hem
wereldfaam opleverde.
muieren over de gevaren van de por
nografie. Hij doet dat. Hij doet het wel
overwogen en bondig, overeenkomstig zijn
levensovertuiging. Zijn oordeel wordt in
derdaad woordelijk opgenomen onder de
uitspraken van gezaghebbende autoritei
ten. Maar in dat zelfde nummer staat een
artikel van een anonymus afgedrukt, waar
in ter onthulling van de wijze waarop wel
pornografische boeken in omloop zouden
komen een toespeling wordt gemaakt op
een „gevierd katholiek romancier" die in
het geheim een duistere uitgever van por
nografische kopy voorzag en nog wel on
derscheiden was met een litteraire prijs.
Deze insinuatie werd voorzien van enkele
bijzonderheden, die formeel niet op de be
laagde Rondhuis betrekking konden heb
ben, maar in de richting van een ander
scribent zouden kunnen wijzen, terwijl het
toegevoegde ook weer zodanig was, dat
eveneens de identiteit van deze andere,
dankzij de reddende en zich boven klein- die van het ontstaan der pornografie niet
zieligheden verheffende humor, een onfris- onkundig was, in het onzekere bleef. Het
se aangelegenheid als een besmuikte po- resultaat blijft niet uit: wie geen vreemde
ging tot verdachtmaking, voortgekomen uit is in de contreien van litteratuur en jour
nalistiek herkent in de gevierde en beklad
de romancier de schrijver Rondhuis. Aldus
de „intrige."
WAT VOLGT IS DE KOSTELIJK-humo-
ristisch beschreven wijze, waarop Rond
huis zijn belager op het spoor komt en te
midden van de journalistieke wereld, waar
in hij verkeert, zijn houding bepaalt tegen
over de onvatbare anonymus. Hij achter
haalt hem het is zijn collega Verlet
hij dringt hem in de hoek waar hij thuis
hoort, al gelukt het hem niet een rechts
geding tegen Verlet aan te spannen of
zelfs maar door de publikatie van een
spotziek artikel de kaarten voor ieder
zichtbaar op tafel te leggen. Maar tenslot
te is hem de persoon van Henk Verlet niet
waard zich tegen hem te verdedigen. Rond
huis wil zich niet wreken: het gaat voor
hem allang niet meer om een „persoonlijk
geval", maar om een menselijke zaak:
„kwaadwilligheid dient neergeslagen te
worden", zegt hij „of het je zelf betreft
of iemand anders" een uitspraak die
als uiting van een integere levenshouding
door de veelgelezen romans van Panhuy
sen wordt bevestigd. Neen, wraaknemen
wil Rondhuis niet, maar wel „aan de kaak
stellen." En hij wil het niet alleen, hij
móét het, gedreven door innerlijke drang
om een kromgetrokken mensenrecht recht
te zetten. Dat doet hij dan ook en
schrijft een roman. „De pornograaf" noemt
hij zijn boek, waarin hij „sein Geschaft zur
Puppe" maakt.
MEN kan het in deze jongste roman van
Panhuysen zonder de door Du Perron aan
bevolen voetnoten stellen. Hier mag men
lachen lachen om de humor, waarmee
een onbehagelijk „concreet geval" van zijn
naargeestige aanleiding wordt opgetild tot
het niveau van de „menselijke comedie",
dat een zaak des romanciers is. Voor een
romanschrijver als Panhuysen is een in
trige steeds meer dan een optelsom van
feiten: in de conceptie van de roman
krijgen ze de betekenis van een menselijke
waarde of onwaarde. Aan de lezer om zijn
conclusies te trekken. Aan de criticus om
te verklaren dat „De pornograaf" een wel
geslaagde roman is, Panhuysen waardig.
C. J. E. Dinaux