wMwwmmwMMmu, STADSTROMPETTER, Belangwekkend congres in Berlijn over muziekonderricht op scholen I J. 1 Wekelijks toegevoegd aan alle edities van I—*Y* 1 Haarlems Dagblad Oprechte Haarlemsche Courant JL-/JL A I en IJ mui der Courant V A kit «atuwtfl utx Ijk 189a. o De jeugd en de jazz o Volkslied en „song" o Vrijetijdsbesteding HET WAS AAN HET „CORPS BRANDBLUSSCHERS" te danken, dat in 1864 het laatste restje van 't eeuwen oude instituut der „stadsmusicijns", namelijk de ste delijke functie van stadstrompetter-torenwachter, niet uit de traditie van de Haarlemse stadssfeer ver dween. De dienstdoende stadstrompetter C. F. Hel berg had tegen 1 januari 1865 of eerder eervol ont slag verzocht. Dit gaf aanleiding tot een voorstel in de gemeenteraad om „te onderzoeken, of het noodig is, dat de betrekking van stadstrompetter of torenwachter behouden blijve". Acht jaar te voren was die aangelegenheid ook al eens in de raad ter sprake gekomen, maar, evenals toen, kwamen de Haarlemse pompiers ook dit keer In het geweer, om dit bezuinigingsbrandje te blussen met een rapport, dat de praktische betekenis van de torenwacht in verband met hun taak zwaar liet wegen; zo zwaar, dat de vroedschap ervan afzag de stad van zijn tra ditionele torenwachters te beroven. Dit was telkens uitstel van executie, want toen in 1904 de zaak weer op de helling kwam, nam de brandweer er eindelijk genoegen mee, dat de wachtpost van de twee stads- trompetters verdween en er zodoende een eind kwam aan een stedelijke instelling, die van oudsher nauw verbonden was geweest met de stadsmuziek, doch pas in 1558 daarvan gescheiden werd. ER ZAT MUZIEK IN BRANDJES TE HAARLEM Jos. de Klerk P. Zwaanswijk r v V '-0-' v v - v s - v - 'i»H A> n Hoe Haarlems stadsmuzikantenkorps uit het vuur geboren werd tie aan de opwekkende stadsmuziek geen kans meer zou geven. Maar in 1592 be sloot de vroedschap tot herstel van de stadsmuziek, zoals zij zich trouwens ook direct na het „omgaan" der stad en de daarmee gepaard gaande nieuwe kerk regeling vigilant getoond had om orgels en orgelspel voor heden en toekomst veilig te stellen. Het nieuwe korps vier man sterk werd onder leiding gesteld van de „hoochconter" zingende en „baspommer" spelende Jans Willemsz. uit het vroegere St. Bavo koor. Tweede speler was diens zoon Jan Jansz., derde de voorzanger van de Grote Kerk, Com. Padbrué, vader van de componist Cornelis Tijmensz., die later zijn plaats zou innemen en in 1629, na het overlijden van Jan Willemsz., leider zou worden. Twee jaar na de heroprichting kwam er nog een vijfde speler bij, een jongere zoon van de dirigent, die later organist werd van de Nieuwe Kerk te Amsterdam (hij was leerling van Swee- linck). SEDERT HET DEZE FAMILIE van muzikanten maatschappelijk goed was beginnen te gaan, nam zij de familienaam Lossy aan. Door zijn tweede huwelijk was Jan Willemsz. nauw betrokken geraakt met de brouwersstand (er is in notariële akten sprake van de brouwerij „de Druyff", die gelegen was tussen de Melk- brug en de Lange Brug) en men vindt Lossy vermeld als pachter van het bier accijns. Zijn zoon Jan, die met hem tot de „musicyns" behoorde, staat ook aange tekend als „brouwer ende moutmaecker" en was gehuwd met een dochter van bur gemeester Adriaen Gael. Verder, nagaande dat onder de spelers ook de voorzanger van de Grote Kerk behoorde alsmede de eerzame passementmaker Tijmen Pad brué, die een aanzienlijk huis op de Grote Markt bewoonde, was de maatschappelijke stand van deze stadsmuzikanten lang niet gering. Hun taak werd als volgt omschreven: UIT DE NADAGEN van het instituut heeft J. L. Tadema in zijn „Haarlemse Jeugdherinneringen" er een treffende schets van gegeven, waarin hij vertelt dat de twee wakers om 10 uur 's avonds hun post betrokken, er om beurten slie pen en wacht hielden en een van beiden om het uur met trompetgeschal verkon digde dat er geen onraad was. Tadema had erbij kunnen vertellen, dat de stook plaats op de toren, waar zij zich in de winter aan een turfvuurtje konden war men, nog aanwezig is. Ontdekte de wachthebber brand in de stad, dan moest hij via een spreekbuis de koster wekken, wiens taak het dan was de politie te waarschuwen, die vervolgens de brand weer alarmeerde. In ernstige gevallen werd de brandklok geluid en hing de wachter een brandende lantaarn buiten de toren in de richting van de brand. Tromgeroffel van de schutterij en sner pend gekras der ratels van de nacht wakers kwamen dan de opwinding van zo'n onheilsnacht nog verhogen. Zodra echter het gevaar geweken was, werden de Damiaatjes geluid, tot teken dat de burgerij zich weer rustig op een oor kon leggen. IN VROEGER TIJD, zelfs in de middel eeuwen, toen het brandgevaar zoveel gro ter was, zal het er wel niet anders toe gegaan zijn. Bovendien was Haarlem toen een vesting, die vanaf een hoge uitkijk post diende bewaakt te worden, en zulks niet alleen voor brandgevallen. Dit wettigt dan ook de stelling, dat de trompetters- torenwachters de eerste stadsmuzikanten geweest zijn, en wel vanaf liet tijdstip dat Haarlem een ommuurde gemeenschap werd. Men heeft daarvoor niet hoeven te wachten tot in 1520 de ranke toren van de St. Bavo gebouwd was; zonder stads toren zou Haarlem geen stad geweest zijn, en dat was het al in 1245. Maar met trompetters alleen was men niet verzekerd om in alle muzikale be hoeften van de stedelijke gemeenschap te kunnen voorzien. Er kwamen dus, net als in andere voorname steden, schalmeispe lers bij te pas en dus zal, gezien de com binatie, de trompet niet steeds gediend hebben om signalen te geven of alarm te blazen; wat blijkt uit deze tresorierspost: dat zij opter stedehuys thoome, opte thoome van de parochiekercke en den gesetten processien met hue In strumenten en schalmeyen gespeeldt en voorts de nachtwaike opter kerke thoorn voors, bewaert hebben. Of uit deze aantekening: ende opten avonden henluyd ge- ordonneert, te weten des sonnendaigs, dynsdaigs, donredaigs, saterdaigs ende voorts alle heylige dagen met zijn trompet ende huere scelmeyen ge trompt ende gespeelt hebben Haarlem had dus geregeld torenconcerten. DAT WAS IN 1532; maar in de Utrechtse rekening van 1403 wordt reeds een Haar lemse speelman vermeld en toen Philips de Goede van Bourgondië in 1425 voor 't eerst zijn opwachting maakte in de Spaamestad noteerde zijn schatmeester: „Aux menestrelz de Ig. ville de Herlem, qui étaient venuz jouer de leurs instrumens devant M. d. S. qui leur a donné pour leur vin XL st. En dan komen er berichten over de ordonnantie van de jaarlijkse processie op H. Sacramentsdag, waarin de stads- musicyns, plichtstatig gehuld in hun „Tabbaarden", aan het Hoogwaardige vooraf gingen bij de rondgang door de stad. Er is dan ook sprake van „bazuyn- blazers, beyerluyden, trompers en fluyt- speelders", die verschillende groepen van de lange optocht begeleidden en die men, zo nodig, daarvoor uit andere plaatsen engageerde. Zo lezen wij in de rekening van een processie te Middelburg in 1364, dat daar de stoet uit eenenvijftig nummers bestond en er, buiten zangers en sprekers, zes be spelers van strijkinstrumenten, trompers, pijpers en bespelers van gitaar, fluit, schalmen en bombarde aan meewerkten. Uiteraard waren deze muzikanten van heinde en verre bij elkaar gebracht. En dat zal in Haarlem wel niet anders ge weest zijn, want de stadsmuzikanten wer den voor bepaalde gelegenheden vaak door andere steden uitgenodigd. Onder meer waren de Haarlemse stads musicijns in 1539, tegelijk met die van Dordrecht, in 's-Hertogenbosch te gast om er de processie op te luisteren. Wat ze dan speelden? Hierover kan niets met zeker heid vermeld worden. Waarschijnlijk be rustten hun prestaties veelal op geïmpro viseerde begeleidingen van bekende kerk- melodieën. Alleen is er één kostelijke aanwijzing betreffende dit bezoek aan Den Bosch: op de vooravond speelden de Haarlemmers in de St. Jan een „montet", zoals de rekening vermeldt. Dit wijst erop, dat er een nauw verband bestond tussen de vocale polyfonie, met haar rijkdom aan moteten, en de instrumentale praktijk. WIJ MOETEN DAN OOK niet te gering denken over de aard van deze stads- muzieken en ze vooral niet gelijk stellen met een troep ambulante straatmuzikan ten. Wanneer wij onder hen aantreffen een Claes Aelbertz, die van stadsmusicyn in 1533 stadsorganist werd, of een Willem Dirckzx, die zangmeester van het Bavo- koor was, of een Jan Willemsz. Lossy of een Cornelis Tijmensz. Padbrué, dan be wijst dat weliwaar niet, dat het korps de eeuwen door steeds op hoog niveau stond, maar toch op z'n minst, dat het artistiek en maatschappelijk geen on waardige functie was. Het steeds optreden in statige stadskleding kan daarvan als uiterlijk teken gelden. ZOALS REEDS TERLOOPS gezegd, werden in 1558 de functies van trompet- ter-torenwachter en - schalmeispelers ge splitst. Claes Aelbertsz., die het bestaan had vijfentwintig jaar lang deze diensten met zijn taak als organist te combineren, nam er toen afscheid van en bleef alleen organist. Jan Harmansz., reeds drieëntwintig jaar tweede speler, werd toen aanvoerder. De dienst der schalmeispelers werd toen door de vroedschap aldus omschreven: dat zijlieden alle dagen uytge- zondert den vrijdach opter stedehuys trappen met hunnen trompet en schal meyen tot solaes en vermackinge van allen goeden luyden zullen eerlijck ende constelyck speelen, te weeten smaendaechs ende donredaechs te clocke elf ende des dingsdaechs, swoendaechs ende saterdages alle av.ondts, te weeten van paeschen tot bavonis (1 oktober) nae I off, ende van bavonis tot paesschen toe voor loff, ende alle sondagen ende heylige dagen als de homisse inder parochiekerke vuyt sal sijn. Sy sullen oock alle ge- woonlijcke feestdagen als men te spelen plach, gehouden weesen te speelen in de processie mitsgaders oick op. alle andere dagen als... pro cessie geordonneert werdt." Van 1558 tot 1572, het jaar van het be leg, heeft deze regeling gegolden. Maar toen kwam er, gezien de nood van de tijd, een eind aan het instituut der speellieden. Het werd afgeschaft. Alleen de toren wacht bleef gehandhaafd. In de volgende twintig jaren voltrok zich de radicale omwenteling, die de nieuwe staatsorde tot stand bracht en een totaal gewijzigde levenssfeer schiep. Het ging er op lijken, dat de geestelijke reac- opgedragen aan mijne geachte .medeburgers der stad Haarlem, DOOK DEN Wat ik ufetHfwd verwachtvoorwaar, Is, dat ik d'eersten dag van 't jaar 'Met zegenbeê U zou begroeten. Ik was dit jaar toch hevig krank; Maar heden weer hersteld, Goddank! Mag ik in welstand U ontmoeten. Daarom kom ik op dezen dag U weder, als ik lang reeds plach, Mijn blijde wenschen schenken In hoop, dat Haarlems Burgerij Ook weer dit jaar gezegend zij En HESSELS blijv' gedenken. H. HESSELS. Stoomdrukkerij Ak»h. NORGLS, H.iftrlcm. „Omme viermaels des weex, als son- daechs, maendaechs, s woondaechsh, ende vrydaeghs op de trappen vanden stadthuyse als naer ouder gewoonte op den middaege te spelen." Van optreden in stadskleding is geen sprake meer, wat wel vreemd is, vermits de organist daarentegen wel gehouden was dienst te doen in uniform; waarschijnlijk gebeurde dit laatste om zijn functie als een zuiver stedelijke te zien aangemerkt. DE LEVENSKRACHTIGE Gouden Eeuw was in aantocht en kon dus bij haar in trede te Haarlem met een waardige stads muziek begroet worden. Alles wijst er bovendien op, dat de „musicijns" de eeuw van Frans Hals opwekking en kleur ge geven hebben. Intussen bleven zij geschei den van de stadstrompetters, die, in de jaren dat het muzikanten-kwartet opge heven was, dus in de meest beklemmende periode van Haarlems geschiedenis, ten getale van vier de nachtwake over de stad hielden. Gedurende drie jaren van 1574 tot 1577 behoorde tot dit viertal onze Jan Willemsz., toen nog koorzanger in de kathedrale kerk en leraar van de jeugdige Sweelinck. De dienstorder luidde toen: „t savonds de clocke negen uer een half uer lanck luyden ende van ban- nisse tot paesschen te blijven opten selven thoorn, wacht houdende ende elcken quartier metten trompette keyeken doen tot vier ueren toe, ende van paesschen tot banisse van tsavonts negen ueren tot smergens te drie uren. BEHOUDENS HE'f KLOKLUIDEN, was de ordonnantie voor de torenwacht ruim drie eeuwen later nog ongeveer dezelfde. Sinds lang kon de dienst met twee man behoorlijk opgeknapt worden; zelfs toen stadstrompetter Hessels in het laatste decennium der vorige eeuw wegens ziekte enige maanden verstek moest laten gaan, kon zijn maat de taak alleen wel aan. En als deze nu ook eens ziek geworden was? Ja, dan was er een breuk in de traditie gekomen; maar er waren dan toch ook geen armen of benen mee gebroken. Hoogstens zullen sommige oud-Haarlem mers die gewoon waren hun zakhorloge gelijk te zetten met de geordonneerde trompetstoten van de torenwachter, vreemd opgekeken hebben. MAAR NUCHTER bekeken: de zaak waar het om ging had zich overleefd. „Spuit Tien" had er niets meer aan en pro testeerde dus niet toen in 1904 het besluit viel, dat het, nu alleen nog maar aan de middeleeuwen herinnerend romantisch ge val zou worden opgeruimd. De Damiaatjes, Piet en Hein, die verschoond bleven van het opruimingsproces, roepen nog steeds avond aan avond vergeefs hun oude mak kers de torenwakers een gezellige goede wacht toe. Maar geen „teyeken metten trompette" beantwoordt hun vriendelijke groet. Evenals de tamboers van de Schutterij, vergastten de stadstrompetters de Haar lemse burgerij jaarlijks op een „Nieuwjaarswens". Dat daarin een waardige stijl werd betracht, toont dit exemplaar uit 1895. SINDS DE MJLJZIEK als onderdeel van het schoolonderricht een onaantast bare positie heeft veroverd is de wijze waarop het gegeven moet worden onder werp van discussie gebleven. Er heeft zich ondanks de werking van een hard nekkig conservatisme een vernieuwing voltrokken, die een voortdurende be zinning op de taak van het muziekonderricht zinvol maakt. Door de Vereniging van Duitse Schoolmuziekpedagogen is vorige maand (van 22 tot 28 mei) een congres in Berlijn georganiseerd, waarop de vraagstukken inzake het muziek onderwijs in talrijke voordrachten, cursussen en muziekuitvoeringen door school- koren en schoolorkesten aan de orde werden gesteld. Op dit congres kon een sterk streven waargenomen worden naar een bevrijding van de mens uit de massaliteit naar een nieuwe waardering van zijn diepste wezen en naar een losmaking van zijn arbeid van de nuttigheidsfactor, die in onze moderne maat schappij zo velen onder een ondraaglijke druk zet. Stadsmusicijns spelend in een processie. Van links naar rechts: Baspommer, trompet, zirk, schalmei, bombarde, trombone. Tekening naar een schilderij-fragment van Denijs van Alsloot. OVER „MUZIEK EN VORMING in het spaningsgebied van onze tijd", het onder werp, dat als motto beschouwd kon wor den van het gehele congres, sprak dins dagmorgen, na de plechtige opening op Pinkstermaandag, prof. dr. Egon Kraus in de grote concertzaal van de „Hochschule für Musik". Het uitvoeren van zijn vormende taak plaatst de pedagoog van deze tijd aldus deze spreker voor vele onzekerheden. Er is geen eenheid bij de opvoeding, welke er toch op gericht moet zijn de mens in staat te stellen inzicht te krijgen in eigen leven en eigen wezen. Kunst betekent het in werking stellen van de waarheid. Toon, woord en beeld brengen een diepere waar heid die de mens opheft uit de alledaagse werkelijkheid. In vele vormen komt de muziek thans tot ons. Men heeft moderne, klassieke, seriële, folkloristische en elek tronische muziek. De opdracht is nu vooral de nadruk te leggen op wat deze richtingen als muziek gemeenschappelijk hebben. Het herkennen en kiezen van nieuwe waarden immers is moeilijk, omdat de ideologieën bij de muziek zelf en bij de muzikale opvoeding zich krachtig laten gelden. GROTE BELANGSTELLING bestond er voor de referaten, waarin aandacht ge vraagd werd voor de verhouding van de jeugd tot de jazz. Dr. Dietrich Schulz Köhn zag in de beoefening van de jazz veel posi tieve waarden voor de muzikale vorming. Hij beschouwde de jazz als een brug tot de klassieke muziek. Prof. dr. Siegfried Borris sprak over de invloed van de jazz op com ponisten als Milhaud, Weil, Krenek en Strawinsky. Naast de beoefening van de jazz als een spel van leken voor leken heeft de jazz zich ontwikkeld tot óf kunst óf kitsch. De vreugde van de oorspronke lijke jazz heeft plaats gemaakt voor ernst. Er is onder andere een soort jazz-kamer- muziek ontstaan. Maar de jazz is toch ook aldus de spreker in een crisis-toe stand geraakt. Veel jeugd vlucht in de kitsch, omdat zij onoerscheidings vermogen mist. Dr. Walter Gieseler betoogde in zijn toe spraak, dat de jazz een noodzakelijke func tie te vervullen heeft. Men moet daar niet blind voor zijn. Maat wij moeten ook hier de jeugd leiding geven. En dan kan men zelfs komen tot artistieke winst. ONGEVEER IN EENZELFDE VLAK la gen de voordrachten, die de verhouding van het volkslied tot de „song" behelsden. Prof. Bernhard Binkowski was van me ning dat de „song", ondanks zijn populari teit toch niet tot het volkslied gerekend kan worden. Echte volksliederen zijn tijde- loos geworden door de kracht van de me lodie en hun levendige ritmiek. De „song" bezit deze eigenschappen volgens prof Binkowski niet en daardoor kan hij, maar ook moet en mag hij nooit het volkslied van onze tijd worden. Ten voordele van de „song" noemde prof. Binkowski de eenvoudige muziektaal en formulering, de actualiteit, de eenvoudige teksten en het optimisme dat er veelal in wordt aangediend. Als nadelen vermeldde hij conventionele ritmiek, de zinloosheid, het overaccentueren van de gevoelens, be denkelijke teksten, het geven van een „ersatz" voor eigen ervaringen, de waar deloosheid in ethische zin en zelfs de „poli tieke verleiding", die er uit kan klinken. Mejuffrouw Gotho von Innen zag de „song" onder andere als middel tot ver- bruiksdwang (grammofoonplaten). Toch wilde zij hem behandelen bij het onder richt op de scholen, liefst zo vroeg moge lijk. om de bestrijding er van zo effectief mogelijk te doen zijn. De bestrijders van de „song" kregen twee dagen later in de docent Wilhelm Keiler een felle tegenstander. Hij wees op de noodzaak het muziekonderwijs vrij te maken van ideologieën. Men moet niet menen, dat ideologieën een privilege zijn van politieke stelsels. Berucht is de bur gerlijke kunstideologie met haar genie cultuur, haar verafgoding van de dirigent, haar definitie: „De grootste componist van alle tijden." Een anti-ideologie kwam de burgerlijke bestrijden, als een tegengif tegen gif met als resultaat, dat het als gif overbleef. Het is een typische consequentie van een opgedrongen ideologie aan kinderen te vragen, waarom zij de „song" zo „goed" vinden. Een dergelijke ervaring laat zich niet beschrijven, hoogstens de intensi teit ervan. Het is een verkeerde gedachte te menen, dat men door het laten zingen van een volkslied door koren, het volkslied weer in zijn oude waarde kan herstellen. Onge deeld is het wezen van het volkslied, in het algemeen van de folklore. De zo be streden „song" staat door zijn grote ge bondenheid aan onze maatschappij dich ter bij het wezen van het volkslied, dan men zou vermoeden. Ideologisch gezien is het inderdaad zeer moeilijk mede genoe gen te beleven aan de schlager. DE TOESPRAAK van prof. dr, Josef Pieper over de vrijetijdsbesteding en het menselijk bestaan was het indrukwekkend ste referaat van het congres. Hij sprak van een bevrijding van de mens uit de massaliteit en van de herwaardering van de menselijke persoonlijkheid in haar zui verste verhouding tot God. De totalitaire arbeidsstaat is geen plot seling verschijnsel van onze tijd, aldus de spreker. Al eeuwen lang is zij voorbereid, zelfs op het gebied van de geest, waar het bereiken van het peil van goedheid ge paard moest gaan met noeste arbeid. Het valt de mens van onze dagen moeilijk bij het geven van een bestemming aan zijn vrije tijd zich los te maken van het mate riële nuttigheidsbegrip voor zijn arbeid. IK ZOU NOG VEEL kunnen schrijven over de vele voortreffelijke uitvoeringen van schoolkoren en schoolorkesten. over verrassend goede opvoeringen van zang spelen en opera's door scholieren, over de Schulfarm op het eiland Scharfenberg in de Tegeler See, over belangrijke instruc tieve cursussen en over de bezoeken aan Berlijnse scholen voor het bijwonen van muzieklessen. Ik wil volstaan met het ver melden van het concert „Europa in Lied und Tanz", dat gegeven werd in de grote zender-zaal van de zender „Freies Berlin". Jeugd in koren en jeugdensembles gaven daar uitvoeringen van volksliederen en van volksdansmuziek. Ook een Nederlands koor verleende aan dit concert zijn mede werking, namelijk het Delftse Madrigaal koor dat onder leiding van zijn dirigent Pierre van Hauwe voortreffelijk voor de dag kwam. Het bijwonen van dit volks- muziekconcert werd een van de prettigste ervaringen tijdens dit schoolmuziekcongres, dat optimistische gedachten over de toe komst van het schoolmuziekonderwijs heeft kunnen wekken. i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 13