SIGNALEN seizoenverrassing in de Scala di Milano De perikelen van de levenswalg 1 I Men moet nooit nooit zeggen Litteraire Kanttekeningen ZATERDAG 10 JUNI 1961 Erbij PAGINA TWEÖ NAAR VERLUIDT zag de negen tiende eeuw de troonsbestijging van de reproducerende artiest, ge tooid met de krans der virtuozen, terwijl de twintigste ons daarna blij kwam maken met de rehabilitatie van het kunstwerk. Wat in dit ver band betekent: ontdaan van alle franje, die een oudere generatie met haar ster-aanbidding er naar stig om had aangebracht. Dit zal wel zo zijn, maar dan toch die cul tuurcentra niet te na gesproken, waar nog met alle middelen wordt gevochten om de hegemonie van prima donna's; waar bloemen neer dalen tot voor de voeten van recht streeks uit de hemel neergedaalde „stemmen", wier draagsters even wel geen moment zeker zijn, of de publieke gunst hear langer trouw blijft dan gedurende de triomfen van één avond. En waar tegelijk zo z/j zich tha,ns Vij, uitltek °nder" fSi:-' encadrering zijn besteed, mettertijd dui- **- -- - 1 C. J. E. Dinaux „Salon de Mai" in het Stedelijk Museum JOAN SUTHERLAND y J scheidt, te voren al enkele gebeurtenissen mm mogelijk over het werk zelf de weg markeren, die voert naar de be- wordt aetheoretiseerd slissende triomfen van 1959 met „Lucia di a Lammermoor". ZULK EEN PLAATS is de Scala te Mi laan, begeerd, berucht en gevreesd domein MISSCHIEN IS HET wel haar man, de als geen andere Opera in Italië. Opera Pianist Richard Bonynge, die als eerste VUUI ook, waar de zanger (maar bij voorkeur de haar leidt op het belcanto-pad en haar de te Dlaats van d ster-Siitherland aan hpf zangeres) - mits zij de in haar stem ge- raad geeft naar hoge tonen verder speciaal Hr^ament wist teOntdekken stelde verwachtingen niet beschaamt 4e cultiveren. Haar kans als coloratuur- zich gerust met een door verwaarlozing sopraan ook bij het publiek geaccepteerd SINDS 1959 BEHOORT de zangeres niet verstoft en in een vergeten hoek van te worden, komt dan al spoedig met de meer aan Engeland alleen. Amerika ont- zijn muziekbibliotheek voortsluimerend Londense „Hoffmann's Vertellingen" van vangt voor het eerst in Texas en pas daar- werk mag komen presenteren, zonder de '54'55. als zij in de drie vrouwerollen en na dit voorjaar in New York, waar verdenking op zich te laden van meer met name als de pop „Olympia" wist te zich zelf dan de kunst te dienen. De Scala, overtuigen. Naast haar lyrische rollen vol- voor welke instelling het woord „ver- gen Jennifer in Michael Tippitt's „Midsum- ouderd" nimmer werd geschreven, is ten mer Marriage" een modern werk, dat allen tijde ook nog bereid ja, naar de haar noodzaakt de coloratuur ook van een hier geldende wetten der traditie zelfs niet-conventionele zijde te benaderen v-' r\''rif Nieuwe Wereld al op slag gewonnen. En, naar wij aannemen, niet om deze redenen. TENSLOTTE (wij blijven daarmee in Scalastijl!) nog iets over het werk, waarin de prima-donna de Milanezen zo overrom pelend heeft verrast. Beatrice di Tenda", Bellini's vóórlaatste opera uit 1883 en historisch dus geplaatst tussen „Norma" en „I Puritani", zijn sluitstuk, in, leidde vanaf de mislukte première in Venetië een stief moederlijk bestaan. Hetgeen slechts reden is voor erkentelijkheid jegens dirigent Vit- torio Gui (Bellini'-voorvechter zonder weerga) en het Teatro Massimo te Palermo, die begin 1959 de opera weer aan de ver getelheid ontrukten. Dankbaarheid als ge woonlijk niet om het libretto, dat zich in niets van'het gebruikelijke schema onder scheidt, als wel om de muzikale dramatiek, die hier vaak feller brandt, dan wij van de zoet-gevooisde Bellini zijn gewend. Een Engels analyticus bracht de inhoud van „Beatrice" eens als volgt onder woorden voorbeeld van een even korte als nuch tere precisie, waar wij het, wat het verhaal betreft, bij zullen laten „Rich widow remarries; new husband loves A.; A loves O.; O loves rich widow; O and rich widow go to deaths, forgiving cruel husband and A." Het merkwaardige is, dat in dit stra mien geen plaats geschonken werd aan een liefdes-duet optima forma, gelijk men niet anders zou verwachten. Het is of Bellini's dramatische elan, dat toeneemt bij het vor deren van de opera, hem dit heeft verhin derd. Toch zou hij zich zelf verloochend hebben, ware Agnece, de omstreden hof dame van de ignobele Filippo, tenminste niet één romance bij de gitaar gegund, die dan ook zijn bestemming vond in de eer ste acte. Evenals Beatrice's Klaagzang en Filippo's bijna berouwvolle monoloog. Waarop het stuk, rijk voorzien verder van ensemble's van groot en klein formaat Sutherland zelf wordt gekarakterisseerd met meesterhand verdeeld zijn opzwaai met: „top F's and all". Want dit neusje neemt en de hoofdfiguur stuwt naar i,et van de zalm onder de Opera-instituten fatale einde, gaat er sindsdien prat op, dat het, nog lang vóór die gedenkwaardige „Lucia", de juis- Joan Sutherland in „Beatrice di Tenda van Bellini bij de Scala in Milaan. haar debuut in de Metropolitan zelfs pas voor het komende seizoen in uitzicht wordt gesteld. Men hoorde er haar echter reeds onder andere in de Town-Hall van deze stad, merkwaardigerwijze in concertuit- HET IS DUIDELIJK zonder meer, dat Sutherland's doel en streven: het drama ook in het belcanto te laten spreken iets waar menige zangeres uit een vorig tijdperk, tot stem-acrobatie geneigd, steeds maar weer tegen zondigde steun vindt in deze opera. En zij benut haar kansen, gelijk zij daar ook in „I Puritani" verleden jaar in Glyndebourne telkens blijk van heeft gegeven. Toch overheersen voorals nog respect voor haar technisch meester schap en een onaangedaan zijn bij de voeringen van de „Beatrice di Tenda" van koelte van dit zilverachtig timbre. Herm- verplicht dit werk te steken in het tot en Gilda in „Rigoletto". Terwijl met de Bellini, de opera, die haar thans (afgezien neren wij ons de „Anna Bolena" van Po- in details uitgewerkt pak uit een ver ver- „Alcina" voor de Handel-Society in 1957, van één enkele „Lucia") diende tot intro nizet.t.i van enkele iaren terne waarmerti leden tijd bij voorkeur dat van een gevolgd romantisch realisme al zou ze haar budget daarmee verre overschrijden. Er is dan echter één voorwaarde aan verbon den en deze is, dat de stem, waarom het door Graf's enscenering van „Samson" voor Covent Garden, haar liefde voor Handel en met hem voor andere 18e- eeuwers zich gestadig gaat ontplooien. Een ontdekking, die volkomen parallel gaat gaat en de Goden geven, dat het een met de ontwikkeling van haar stem. ductie in de Scala. En die, zoals wij zullen zien, ditmaal dus niet allereerst uit net Scala-archief naar boven is gekomen. Op Amerikaanse wijze door de pers geïntro duceerd als „a singer, weighing about 180 pounds, well distributed over a frame nizetti van enkele jaren terug, waarmede Callas toen in diezelfde Scala furore heeft gemaakt een opera, die uit dezelfde tijd en met .dezelfde librettist ook in haar gang aan „Beatrice" sterk verwant is dan is de top, die de ander toen zo glorieus be klom, nog niet bereikt. Al wat „Opera" is, dame Herz" uit Mozart's „Schauspieldirek- uncomplicated as two Yorkshire milk- >.La Divina" zich nog niet gewonnen tor" van 1957, opera-delicatesse uit Glyn- maids", heeft Sutherland, nog vóór haar geven? debourne en een partij, die door J. verschijning in de „Met", het pleit in de M. van Doorninck Italiaanse is de kosten, die aan haar Typerend is in dit verband ook haar „Ma- about five feet nine inches tall strong and houdt de adem in. Gaat de scepter over of zendvoudig zal vergoeden. OVERPEINZINGEN VAN DEZE aard kwamen dezer dagen bij ons boven, nu de Scala weer een troon te vergeven heeft. Het gaat namelijk met de onvolprezen Maria Callas, voor wie de profeten het nu gepasseerde seizoen-begin met Donizetti's „Poliuto" zo'n triomfantelijke „come-back" voorspelden, niet helemaal naar wens. Want de successen, die deze avond in petto hield, bleken o speling van het Lot niet voor haar weggelegd, voor wie ze wa ren uitgedacht, maar voor de tenor Co- relli. Met de beproefde „Norma"-glansrol uit grotere dagen denken de officials het nu nog eens over te gaan doen. Zal het straks lukken, deze onherrroepelijk laat ste kans? Intussen kent de zangerswereld geen vacuum, monopolieposities of onbe zette tronen. Houden wij ons bij de Scala in het thans ten einde spoedende seizoen. „Schaduw op de huid" van Mare Andries dan is daar aanvankelijk (met een Tebaldi, iaar toen hij zijn kleine roman „Schaduw de grote rivale, voorlopig nog in Amerika) °P de huid" en het tweetal verhalen „Een Leyla Geneer, een Turkse, die in dit opera- witte vlinder" en „Het ongeval" schreef, land reeds over goede papieren mag be- die gebundeld onder de titel van de roman schikken. Maar een „prima donna assoluta" verschenen in de Litteraire Reuzenpocket- is zij niet. Dan bijna bij het scheiden reeks van Uitgeverij „De Bezige Bij". van de markt komt de surprise. Verras- Twintig jaar, dat is tegenwoordig niet sing wel te verstaan voor de Scala-gale- zó jong, al is het jong genoeg om te de- rijen, gewend als zij zijn, reputaties op gang buteren, maar ook oud genoeg om er aller- te brengen en te vernietigen. Want buiten hande ervaringenv op na te houden. Er Milaan wisten velen reeds, wat Joan Su- zijn jongeren die vandaag de dag bijzon- therland in de wereld van de Opera had der veel haast hebben met het oude wor MARC ANDRIES was omstreeks twintig er aan toe te voegen dat zijn „enige opzet aan te bieden. was te voldoen aan een soort innerlijke behoefte aan zelfontdekking". Nd deze zelfverkenning zou hem dan pas zijn ge bleken dat zijn innerlijke ervaring over eenstemde met „een zekere zin van een zekere filosoof: „l'enfer c'est l'autre" op z'n Hollands: men wil de hel in zichzelf niet herkennen en erkennen, maar de ont hullende auteur is er al gauw kind aan huis. Het lijkt me dat de volgorde anders om is: Mare Andries heeft kennis geno men van een bepaalde stroming in de den en het leven. Ze slokken het met grote hedendaagse litteratuur, voornamelijk van T_ brokken als hongerige hollebollegijzen, ze WIE IS DEZE JOAN SUTHERLAND, die overvreten zich aan de „problemen" tot in de Lombardijse hoofdstad het „veni, ze er een geestelijke indigestie van krij- vidi, vici op zich van toepassing mocht gen en presenteren dan de onverteerde verklaren? Een Australische van geboorte, resten op het snelbuffet van hun talent als in haar jeugd geleid door een wijze moe- een hors-d'oeuvre van de „waarheid". der> die zelf mezzo-sopraan het meis- „het leven-zo-als-het-is"de „existentie", je tijdig voor zangtechnische ontsporingen opgemaakt met mayonaise-slierten van behoedt. Op een te Sydney behaalde prijs walg, wanhoop, warsheid, enfin, men in een zangconcours (met de Aïda-aria kent zo langzamerhand deze „spécialité de „Ritorma Vincitor"!), volgt een studie beurs. En deze stelt haar in staat zij is dan 23 jaar naar Londen af te reizen om daar haar opleiding te voltooien. Ce- lijk bij zangerscarrières nogal eens ge schiedt, blijft haar debuut in Covent Gar den, 28 oktober 1952 met „Die erste Da me" uit Mozart's „Zauberflöte", bij zaal en critiek onopgemerkt. Wie komt de eer toe Sutherland het eerst gesignaleerd te la maison" (littéraire) wel. Mare Andries heeft daar niet veel nieuws aan toege voegd Nieuw zou alleen de groepering der ingrediënten, de wijze van benaderen en van zeggen, van verbeelden en onthullen kunnen zijn de toon, de onmiskenbare toon van de onmiskenbare noodzaak, van de echtheid. En die toon heeft Mare An dries niet gevonden. Ook zijn stof heeft hij niet gevonden, maar gezocht. Het is, de existentie-achtige, die hij in een broeie rige atmosfeer is gaan cultiveren tot een soort zelfbeklag, dat ik niet anders kan noemen dan een sentimentele uitwas van het psychisch realisme, een weeïge zwar te romantiek, een welbehagen in het on behagen, een moderne „Weltschmerz", die de criticus Van Leeuwen al jaren geleden heeft onderkend en gesignaleerd. „IK BEN WEEK" laat Andries de hoofdpersoon van zijn kleine roman van zichzelf bekennen. Inderdaad: week en zwoel en onfris is deze Vikke van Heule, de „jonge" èn „de oude", die Mare An dries beurtelings in korte hoofdstukjes aan hebben in het openbaar? Misschien wel heeft hij verklaard, moeilijk te zeggen wat Cecil Smith, als hij in juli '54 de Londense hij met zijn roman bedoelde. Hij zou er Opera verwijt, naar aanleiding van haar „in feite niets speciaal" in hebben willen Agathe uit de „Freischütz", deze zangeres vertellen. Dat is wat zijn Vlaamse oudere zo lang verstopt te hebben. „Her A flats broeders met gezonde humor prietpraat were as enchanting in texture as any tones we have heard all year". „She should be come and remain an important asset to the company", zijn zijn woorden. Zeven jaar Mare Andries DE BEELDSPRAAK maakt het er niet beter op. Ik citeer willekeurig: „De zure band onder mijn maag gaat open." „De trein stopt met een hese jubel in het sta tion." Ietwat gefrustreerder: „De angst en de twijfel zitten in mijn buik als een weke vrucht." En: „De angst wast in mijn lijf als het zwellen van een dikke rivier." Ietwat dichterlijker: „Haar stem is ver ONLANGS IS MIJ in een (helaas veelgelezen) dagblad verweten, dat ik had gezegd, en geschreven, dat er van bemande ruimtevaart nooit iets terecht zou komen. Ik had daarbij uitdrukke lijk verklaard, dat ik onder „bemande ruimtevaart" verstond: verplaatsing van één of meer mensen naar een ander hemellichaam, en (na een lang of kort verblijf aldaar) behouden terugkeer op aarde. Het (helaas veelgelezen) dagblad schreef: „Men moet nooit nooit zeggen." Dit is een eigenaardig spreekwoord. Het bedoelt te zeggen, dat we met het gebruik van het woord „nooit" uiterst voorzichtig moeten zijn. Als men in onze dagen tot een Nederlandse jonge ling zegt: „Dat zal nooit gebeuren.", dan zal deze in zijn tegenwoordig bilinguis- tisch jargon allicht antwoorden: „You never can tell." En daar is het woord „nooit" (in Engelse gedaante) dan al weer te voorschijn gekomen! HOE DIT ZIJ, men moet zich in dit opzicht, gelijk ik reeds opmerkte, stel lig voorzichtig uitdrukken. Vermijd het woord „nooit" zo veel mogelijk. Ver vang het bijv. door „uiterst zelden". Ik zal die wijze raad volgen. Dan komt ons spreekwoord te luiden: „Men moet uiterst zelden „nooit" zeggen." In deze vorm, waarin het spreek woord eigenlijk zichzelf opheft, kan ik mij er geheel mee verenigen. „Nooit" is eigenlijk een betrekkelijk begrip, evenals „mogelijk" en „onmoge lijk". Waar ligt de grens tussen „on mogelijk" en „uiterst onwaarschijn lijk"? Is er eigenlijk wel zulk een grens? Wijlen collega Van Dantzig, die een zeer wijs man was, heeft hierover in zijn Amsterdamse intreerede hoogst belangwekkende dingen gezegd. Het is denkbaar zo zeide hij dat een bridge-speler, hoewel de kaarten uit nemend zijn geschud, niettemin 13 kaarten van dezelfde kleur in han den krijgt. Dusdat is mogelijk. Maar de kansrekening leert ons, dat, wanneer de gehele tegenwoordige bevolking der aarde 10 uren per dag brigde speelt, dag in, dag uit, deze mogelijkheid zich éénmaal in verschei dene duizenden jaren zal voordoen. Mag men nu zeggen, dat nooit gebeuren zal? HET IS OOK DENKBAAR, dat niet slechts één van de vier spelers, maar drie (en dus alle vier) ondanks voor treffelijk schudden, ieder 13 kaarten van dezelfde kleur zullen ontvangen. Dus ook dat is „mogelijk". Maar hier leert de kansrekening, dat, indien op honderdduizenden planeten, elk met een bevolking als de aarde, op boven omschreven wijze, bridge wordt ge speeld, het vele miljoenen jaren zal duren, eer deze mogelijkheid zich voor doet. Mogelijk of onmogelijkdat blijft de vraag. En Van Dantzig ging verder. Het is denkbaar zo stelde hij dat op een bepaald ogenblik de atomen in de bui- tenlagen van onze zon, zich in zodanige richting bewegen, dat de door hen uit gezonden warmtestralen zich op een klein object op aarde concentreren, zodat dit tot een ontzettende hitte wordt verwarmd. Zo kan bijv. plotseling de Moerdijkbrug verdampen, en een trein zich in een gapende afgrond storten De natuurkundigen kunnen u echter gelukkig verzekeren, dat deze theore tische kans zo onvoorstelbaar klein is, dat ze voor de praktijk op nul kan wor den gesteld. Mogelijk of onmogelijk? En zo ging Van Dantzig voort nog meer is denkbaar. De verdampte metaaldeeltjes van de brug zullen in de lucht afkoelen en weer vloeibaar en vast worden. Zij kunnen zelfs pre cies tot hun oude positie neerdalen; de brug zal dan automatisch herrezen zijn en een trein zal haar passeren, zon der dat de reizigers ook maar een idee hebben van de ramp, die hun boven het hoofd heeft gehangen. De kans hierop stelde Van Dantzig (enigszins schattenderwijs) op één op de tien tot Prof. mr. dr. G. van den Bergh, internatio naal vermaard als jurist, sterrenkundige en uitvinder, heeft vorig jaar bij zijn zeventigste verjaardag afscheid genomen van de Amster damse Gemeente Universiteit, waar hij bijna 25 jaar Nederlands staatsrecht had gedoceerd. George van den Bergh werd 24 april 1890 te Oss geboren. In 1915 promoveerde hij te Am sterdam in de rechtswetenschappen op het proefschrift ,,De medezeggenschap der arbei ders in de particuliere ondernemingen''. In 1913 was hij toegetreden tot de S.D.A.P., voor welke partij hij later in de Amsterdamse ge meenteraad en in de Tweede Kamer zitting had. Na de oorlog trad hij toe tot de P.v.d.A. Ondanks zijn drukke werkzaamheden als hoogleraar, politicus en als huisvader van een gezin van twaalf kinderen, verdiepte hij zich in de sterrenkunde. Hij schreef een in En geland, Amerika en Italië vertaald stan daardwerk „Aarde en wereld in ruimte en tijd". Hij is de geestelijke vader van het „boekje-halfom", een typografisch systeem voor het benutten van het wit tussen de re gels, waardoor aanzienlijke kostenbesparin gen kunnen worden bereikt. Door een sja bloon op de pagina te leggen leest men bij dit systeem eerst de even regels, door ver schuiving van het sjabloon vervolgens de on even regels. Voorts is prof. Van den Bergh bekend door zijn systeem van klokhervor- ming, dat er op is gebaseerd de dag ook in de tijdaanduiding te laten beginnen met het opkomen van de zon. Aldus zou het warmste moment van de dag na de dagtaak van de werkende mens komen te vallen, die aldus meer van de zonnewarmte kan profiteren. Arbeidsproduktiviteit en stroombezuiniging zouden aldus enorm toenemen. Prof. mr. dr. G. van den Bergh heeft als raadsadviseur in buitengewone dienst van de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken het land gro te diensten bewezen. MM :N- Prof. mr. dr. G. van den Bergh de macht 25 quadrillioen, dat is een getal met een één, gevolgd door 25 quadrillioen nullen! 'MÖGÈLI'jK 'ÓF ONMOGELÏJKfTh het laatste en zelfs in het derde en tweede voorbeeld zullen we toch zeker van onmogelijk mogen spreken! Dus: niettegenstaande men nooit nooit mag zeggen, zullen deze gebeurte nissen zich nimmer voordoen. Ons spreekwoord moet dus gewijzigd worden. Men zal soms goed, ja zelfs voortreffelijk handelen, door aan te nemen, dat iets nooit gebeuren zal, hoewel de kans niet nul (maar onvoor stelbaar klein) is. Dan mag, ja moet men „nooit" zeggen. En omdat de kans, dat werkelijk be mande ruimtevaart, dat wil dus zeg gen: bemand ruimteverkeer (over en weer) tussen verschillende hemellicha men ooit zal plaats hebben, onvoorstel baar klein is zoals ik reeds her haaldelijk op talloze gronden meen te hebben aangetoond mag, ja moet men zeggen, dat bemande ruimtevaart nooit tot werkelijkheid zal worden. een door een instorting ingesloten mijn- toegekomen. Dat ik er niettemin een „lit- werker (symboliek van het existentiege- teraire kanttekening" aan wijd is om te voel). signaleren, hoe gemakkelijk een badinage met de duivel de schijn van litteratuur TEN SLOTTE is er dan nog de inhoud: kan aannemen. Een exposé van een aan- de jonge Vikke, die zich al jeugdig, zij het gekweekte bewustzijnsvernauwing levert argeloos maar nogal voortvarend, met zijn nog geen kunst op, ook al is het talent speelkameraadje Betty in het erotische daarvoor misschien in potentie aanwezig, als "het ^eniis "van een vTuchtende "hinde aXontuu/ begeeft (in extenso beschreven), Tenslotte: ik hoop dat Mare Andries zich 71in trnrtor nant D nrtir i r?nn r* v» nn 1F #-* 1 P In -- L-. u: 1— 1J noemen. Iedere auteur bedoelt „iets spe ciaal" en als hij niets bedoelt kan hij beter zwijgen. Nu is zo'n uitspraak meer als communiqué voor de publiciteit geformu- blijft zij een stem ter keuze uit meerdere leerd en Mare Andries haast zich dan ook collega's, beschikbaar voor het lyrische of, volgens sommigen, ook het lyrisch-dra- matische emplooi. Dan komt opeens de roem. Het is daarbij interessant te zien hoe in haar omschakeling naar de coloratuur, het woord laat: de al-puber Vikke en de nóg-puber Vikke. De oneven brokstukken, waarin de jonge Vikke zijn zelfgesprekken houdt, doen al het mogelijke om door een opeenvolging van naargeestige gebeurte nissen de oude Vikke in een situatie te brengen (zie de even hoofdstukken), die een trieste devaluatie van alle \yaarden tot het absolute nulpunt aan het miezerige daglicht brengen. Zowel de oude als de jonge Vikke denken, voelen, spreken, of hoe men deze mededelingsvorm van re gistrerende binnengedachten wil noemen, in hinderlijk-korte, toonloos eindigende zinnen, wat iets anders is dan de boneigen heid van een in weinig gespannen woorden samengebalde gevoelsintensiteit. Deze ex- pressiewijze, bij de besten, voortgekomen door het gras." Ietwat onwaarschijn lijker: „Hun monden met de ver loren tanden gaan open en toe." Ietwat verloren tanden gaan open en toe." Ietwat hardhandiger: „Ik klop de woorden uit mijn hoofd als het stof uit een dik tapijt." Genoeg over de beeldspraak. En dan de taal: „Ik loop door de deur". „Ik heb geen schrik." Of: „Heb je met een pater op zwier geweest?" Ook: „Ik moet daar mee lachen." Of: „Hij geeft niet af" (in de betekenis van: hij laat niet los) streektaal, die de Zuid-Nederland- se litteratuur al jaren glansrijk te boven is, maar in het provincialisme van de gro te wereldgevoelens weer opduikt. Ge- zijn vader haat, Betty in zijn armen ziet zelf, zijn ware schrijverschap, zal vinden. sterven aan het letsel van een (tijdens een hevig onweer) afgescheurde boomtak, gp kostschool niet zonder zwoelheid verstrikt raakt in een soort liefdesvriendschap met een zekere Herman; de oude Vikke, zich in zijn levenswanhoop vastklampend aan een verloren Dora, die haar loszinnigheid eindelijk te boven komt in een liefdes trouw, welke niet bezegeld kan worden door een huwelijk omdat zij aan een on geneeslijke hartkwaal lijdt en nog maar een maand te leven heeft: narigheid dus. Narigheid zonder authentieke noodzaak en daardoor nauwelijks triest en zeker niet tragisch. Daar zal veel eerlijke zelfcritiek voor no dig zijn. In het Stedelijk Museum te Amsterdam is deze week een expositie geopend van de Parijse kunstenaarsgroep „Salon de Mai". Deze Franse verenigingstentoon stelling waarvoor tal van buitenlandse kunstenaars tot deelneming worden uit genodigd, is dit jaar voor de zeventiende keer in Parijs gehouden. De collectie schilderkunst omvat 134 werken, onder andere van de in Parijs wonende Neder landers Karei Appel en Martin Engel man en Gerard Lataster uit Amsterdam. noeg over de taal. MET DAT AL WIL ik niet beweren dat VERVOLGENS DE ATTRIBUTEN van Mare Andries hoegenaamd geen talent zou de walgende zelfobservatie en zelfontdek- bezitten. Hij heeft het, met één been in uit een innerlijke noodzaak, is hier kenne- king, voor het merendeel getrouw naar de het voetspoor van Hugo Claus (de Claus lijk een procédé. Het is niet moeilijk. Een voorbeelden aangewend: „Ik ga voor de van „De Metsiers") gaande, nog niet ge- ieder kan het. U ook. Waarom niet? Zo'n spiegel staan. Ik spuw er op." (aldus de vonden. Hij speelt, onbewust waarschijn- £lan en Gerard Lataster uit Amsterdam, zin dóét het. Vanwege het abrupte. Zoiets oude Vikke). „Ik zou willen braken, over lijk, leentjebuur, speelt ongeoefend op een Er worden 31 stuks grafiek geëxposeerd, schokt. Zelfs als overbodige mededeling, de vloer, over het huis." Erger, maar andermans fluit en daardoor vals. „Stink- onaer meer van Picasso en de in Haarlem Het mag ook wel iets langer. Soms. Niet bloemrijker: „De haat zwelt naar de klop boel> rotboel, ik zal er in ploeteren", laat ^er?ren te ParÜs wonende Nono Rein- te vaak. Bij voorbeeld: „Ze werpt haar van mijn keel." Zo ook: „Ik voel de hete hÜ 7-Ün oude Vikke zeggen. Dat is het: hold- de 28 grote en kleine sculpturen sigaret in de brede bloemvaas op het drie- brok van de walg in mijn maag drukken." om dat ploeteren is het begonnen en ter- werk van de beeldhouwers Wessel potige tafeltje". Dat is rijkelijk breed- Wat benarder: „Slijmerig angstgevoel, als wille daarvan wentelt de jong-gefrustreer- ^ouzl-'i} en Shinkichi Tajiri uit Amster- sprakig. Maar het moet. Terwille van het dik zwart geronnen bloed uit de lippen.." de oude Vikke zich in „La Nausée", die dam. De expositie duurt to 7 juli. onmisbare brede van de vaas. En de drie- En zo voort, en dit alles dan in de „ik"- Sartre al aan kant heeft gedaan, en klie- potigheid van het tafeltje. Schrijf gerust vorm en in de onvoltooid tegenwoordige dert oudbakken geworden drab bijeen (onder invloed van genever): „Ik hik", tijd, van boem tot boem, van walg tot om z*cb me4 Sartre's „mains sales" (of- Schrijf gerust: „Mijn hoofd knotst hard op wanhoop, hier en daar versierd met enkele wel: vuile handen) aan de walg des levens de grond". Of: „Ik spuw op de grond", ruikers „litteratuur", waaruit ik één enkel te kunnen wijden. ROBERT C. GRIFFITH OVERLEDEN Of: „Ik sta op en ga naar het raam." Of: „Ik hijg". Elke punt een boem. Bij elke boem: dat staat er. Maar het is eentonig. Het wordt vervelend. En vermoeiend. Op stijlbloempje pluk en U aanbied, ontleend ditmaal aan het verhaal „Een witte vlin der": „Gedachten zijn rommelige zolders van een oeroud kasteel, met harnassen, den duur tenminste. Elke zin stampt met en zwaarden, en banieren, en spinneweb- een houten kunstbeen. Boem. Genoeg ben, en muizen", waaraan ik moet toe- daarover. voegen dat dit binnengedachten zijn van De grote produktieleider van beroemde Broadway Shows, Robert C. Griffith is Ik had dit boek, zonder de litteratuur woensdag op 56-jarige leeftijd overleden, (de existentialistische, die zonder twijfel Sedert 1954 heeft hij met Harold S. Prince een hoogst belangrijke sector van de he- voor het voetlicht gebracht: „The Pajama dendaagse letteren inneemt, inbegrepen) Game', „Damn Yankees", „New Girl in te kort te doen, onbesproken kunnen laten: Town", „West Side Story" en Fiorello". het is immers aan een aanvaardbare proe- Griffith laat een weduwe, een zoon en een ve van een zich ontplooiend talent niet dochter achter.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 14