IK KOSTTE 0UIZEWt> GULDEK! JANET 1IM Waarom zit de bok op de haverkist? VUISTGROOT KUILTJE IN DE KLEI BRENGT VOGELAARS IN OPWINDING PANDA EN DE PLASTIC PLASTIEK WOBBO EN DE HOED m ven rU Polle Pin Zeldzame gast uit het Hoge Noorden in de N. O. Polder G.A v.d.STEUR KRUISSTRAAT 7 Uit gedrag der dieren valt veel te leren Menselijke „buizenpost" in grote steden MAANDAG 12 JUNI 1961 o «lp Ons vervolgverhaal De levensroman van een Chinees meisje door Klaar voor de herfst Herenkledinq Haarlem Tel. 0 2500 10730 I 56) Hij keek naar het fotootje en zei: „Ik had niet gedacht dat de blanken zo goed kunnen zijn. Ik ben nooit met Europeanen "in contact gekomen, dus ik ken ze niet maar op mijn school werd ons verteld.." Hij zweeg opeens midden in de zin. Toen ging hij op een ander onderwerp over en liet mij een foto zien van een erg aardig Ja pans meisje. „Dit is het meisje waarmee ik ver loofd was, maar voor ik van huis weg ging heb ik de verloving verbroken." „Waarom?" „Omdat ik niet weet hoe lang de oorlog zal duren. Ik zou gedood kun nen worden en het is niet eerlijk haar te vragen op mij te wachten." •Waar is ze nu?" „Dat weet ik niet." „Schrijft U haar niet?" „Nee, een Japans soldaat staat op het standpunt dat geen enkele vrouw zich met zijn plicht mag bemoeien." Tijdens ons gesprek kwam Hashimo to Tada bij ons staan en ik trok mij meteen haastig terug, maar Waka- matsu zei: „Hashimoto Tada is een groot vriend van mij; waarom hebt U zo'n hekel aan hem? Hij heeft U altijd willen helpen." „Mijnheer Wakamatsu, ik werk niet graag in huis, en vooral hou ik er niet van aan tafel te dienen als er Japanse gasten zijn. Kunt U er alstublieft voor zorgen dat ik ander werk krijg?" Spoedig daarna kregen Mao en ik ander werk namelijk vlaggen naai en. De plaats van ons werk lag maar enkele minuten van onze kamers. Het was een huis, dat bewoond werd door zes Japanners, maar we zagen hen maar zelden omdat ze al vroeg naar hun werk gingen. We werkten van ne gen uur tot half een en van twee tot vijf. Er stonden twee elektrische naai machines en elke dag kregen we vele „Rijzende Zonnen" klaar, waarbij we heel wat afbabbelden met het perso neel van het huis. Toen ik op een morgen naar mijn werk ging kwam ik een vand e man nen tegen die mij hadden gevangen genomen. Hij glimlachte tegen me en zei: „Is het nu niet veel beter om een „vriendinnetje" van de Japan ners te zijn dan maar overal rond te zwerven? Kijk eens hoe gelukkig je nu bent." Ik werd zo kwaad dat ik naar hem spuwde. De mensen in de buurt dachten niet anders dan dat ik een maitresse van de Japanners was. De moeilijkheden die ik met de Japanse Kempetai had gehad, waren er de oorzaak van dat de Chinezen er niet veel voor voelden om betrekkingen met mij aan te kno pen, want ze hadden het gevoel dat ze de een of andere keer eveneens in moeilijkheden konden komen. Afge zien daarvan wisten ze dat ik uit het interneringskamp was gehaald en naar het. Yamato Hotel was gebracht, en dat kon, naar hun mening, maar één ding betekenen. Tot overmaat van ramp zagen ze me dagelijks uit het huis van de president komen en daaruit trokken ze opnieuw de onver mijdelijke conclusie. Het was onmo gelijk om deze keten van beschuldi gingen te doorbreken Japanse spionne, spionne voor de geallieerden, collaboratrice, maitresse. Ten slotte vond ik het maar het wijste de plaat selijke bevolking te ontlopen. Buiten de Oes had ik dus helemaal geen vrienden. Ik trok me overigens niet veel aan van wat men van mij dacht, en ging rustig mijn gang. Kort na dien werd Mao hoe langer hoe ruste lozer en neerslachtiger. Ik besefte dat ik rechtstreeks verantwoordelijk was voor haar narigheden, en inderdaad was ze om mij van de ene plaats naar de andere gesleept. „Neem het mij niet kwalijk, Mao, maar als je nog ergens anders naar toe kunt, vraag het dan toch aan Hashimoto Tada. Ik weet zeker dat I hij je zal laten gaan." Ze liet er geen gras over groeien I en liep sindsdien zijn deur plat. Op een avond kwam ze tamelijk op- i gewonden bij me binnen lopen en ver telde me dolgelukkig dat ze van me i wegging. Ik hoorde toen dat ze de I vijfde vrouw zou worden van de oude juwelier, die bij het Yamato Hotel ge- I probeerd had mij tot zijn vierde I vrouw te maken. I „Vaarwel en veel geluk, Mao." We schudden elkaar de hand en hebben elkaar nooit meer teruggezien. Op een avond vertelde Hashimoto i Tada mij dat hij, de Indareong Ce- mentfabriek over ging nemen, die op j een afstand van vijftien kilometer van Padang lag. Daar was ook een kli- 1 niek, ond^r leiding van een Maleier die evenwel niets van verpleging wist. Hashimoto Tada vond dat ik daar uit- stekend werk zou kunnen vinden, 1 waarmee ik me ook een bestaan zou kunnen verzekeren. Toen moest ik op- eens aan mijn Indische vriendin den- ken, die verpleegster was. 1 „Hashimoto, mag ik U een gunst vragen? In het interneringskamp zit j een vriendin van mij en nu zou ik U bijzonder dankbaar zijn als zij met j mij mee mocht om daar te gaan wer- I ken. Op mijn eentje zou ik het daar j erg eenzaam vinden." j „Daar zult U Wakamatsu om moe- j ten vragen," antwoordde hij. Ik herhaalde mijn verzoek tot Waka matsu, die niets beloofde, maar het ook niet weigerde. Dagelijks sprak ik j hem erover aan. „U stuurt me toch j niet weg om op mijn eentje voor eni- ge duizenden koelies te zorgen. Toe, j laat mijn vriendin Lily los." Toen kreeg ik op een avond het ge- lukkigp nieuws te horen dat ze kwam: het wond me zo op dat ik er niet van j kon slapen. Ik ging zoals gewoonlijk j naar mijn werk maar mijn ogen j speurden de weg af of ik soms de auto van Wakamatsu kon zien aanko- men. Toen deze inderdaad kwam zag ik tot mijn hevige teleurstelling dat j mijn vriendin haar handen voor haar ogen had geslagen. Ze keek op toen de. auto stilhield en zodra ze mij zag j hield ze op met huilen. „O, Janet! Janet! Als ik geweten had dat ik bij jou zou komen, had ik niet gehuild." „Bedoel je dat Wakamatsu het je niet heeft verteld?" „Ja, toen ik op het kantoortje was om enkele papieren te tekenen mom pelde hij wel dat ik met Chiu Mei zou gaan werken, maar ik had er geen idee van wie dat was." Ze vertelde me dat de andere ge- interneerden erg kwaad op Wakamat su waren geweest dat hij haar kwam weghalen en ze hadden een hevige rel gemaakt. Toen Mao en ik uit het kamp waren gehaald hadden de ge- interneerden de bepaling geëist dat geen enkele Japanner nog een vrouw zou mogen meenemen. Ze zei dat toen ik uit het hotel was gevlucht, de Ja panners verschillende keren het kamp hadden doorzocht. „O, Janet, was is het heerlijk om weer in zo'n gemakkelijke stoel te zitten. Ik kan mijn ogen niet geloven Is het allemaal wel echt?" Ik dacht aan de duizenden geïnter neerden in Padang en vond het hard om te zien hoe Lily de meubels be- tastte. „Dit is een prachtig huis, Janet." „Hier woon ik niet. Het is van zes Japanners. Dit is mijn werkplaats. Ik geloof dat we nu maar moesten gaan, want ze kunnen elk ogenblik hier zijn. Op weg naar mijn kamer in het ge deelte van het personeel vertelde Lily dat het leven in het kamp met de dag slechter werd. Verder pratten we over het werk dat ons in Indareong wachtte. „Geloof je dat we er vêilig naar toe kunnen gaan," Janet?" „Ja, ik geloof dat hun beloften nu eerlijk gemeend zijn." De volgende dag brachten we een bezoek aan de fabriek. De kliniek was erg klein en stond in een hoek van het terrein, dichtbij een vuilnisbelt. Het stonk er verschrikkelijk en het zat er vol vliegen, terwijl allerlei vuil en en kele smerige honden rond het trap.ie lagen, dat naar de deur van de kli niek leidde. De Maleier, die de lei ding over de kliniek had liet ons een klein aantal roestige instrumenten zie en vertelde ons dat er vrijwel geen geneesmiddelen of andere benodigd heden waren. We vroegen Hashimoto Tada wat hij ervan dacht en zeiden hem dat de kliniek te klein was om de ongeveer tweeduizend Maleise en Chinese koelies en hun gezinnen te be dienen. Toch waren we ondanks de toestand waarin de kliniek zich be vond, blij dat we er een bezoek aan hadden mogen brengen en op de te rugweg naar Padang kwamen we tot de conclusie dat we er met graagte zouden werken. (Wordt vervolgd) WE KUNNEN ALLERLEI soorten dieren de meest uiteenlopende kunstjes eren of ze voor allerlei doeleinden africhten. Iemand die veel met dieren omgaat, zal dan ook vaak beweren, dat het betreffende dier of de betreffende diersoort verstand heeft en alles begrijpt. Maar we begaan steeds weer de fout, dat we de dieren teveel bekijken vanuit het oogpunt en de wereld van de mens. Als we er dieper op in gaan en er allerlei proeven mee nemen, blijkt toch, dat een dier dé wereld en zijn omgeving nu eenmaal niet anders vermag te zien, dan vanuit zijn eigen beperkte horizon. Een hond taxeert en waardeert ons bijvoorbeeld als een (misschien wel erg sterke en machtige) andere hond. Trouwens laten we eerlijk zijn, wij kunnen ons zelf ook haast niet indenken in de wereld van het dier. En met deze laatste zin maken we eigenlijk al een fout: er is geen „wereld van het dier"-, alleen een wereld van de dieren, elke diersoort reageert immers anders op zijn omgeving LATEN WE het eens houden bij het af richten en leren van kunstjes. We kunnen onze viervoetige vrienden alleen datgene leren, wat overeenkomt met hun natuur lijke neigingen in het wild. Zelfs voor dier soorten die al duizenden jaren aan de mens dienstbaar zijn gemaakt of in de om geving van de mens hebben geleefd, gaat dit nog op. Professor E. J. Slijper heeft dat eens in een voordracht heel mooi verdui delijkt met allerlei voorbeelden. Waarom kunnen we b.v. een big zindelijk krijgen en een mensaap, die toch veel intelligenter is, niet? De oplossing van deze vraag is heel simpel. Omdat de uitwerpselen bij een varken in de vrije natuur een funktie heb ben. Het wilde zwijn begrenst namelijk door middel van zijn uitwerpselen zijn eigen territorium, het gebied waarin alleen zijn eigen familiegroepje rechten heeft. Ook het nijlpaard b.v. doet iets dergelijks. Daardoor zijn deze dieren attent op hun uitwerpselen en kunnen we ze iets leren dat ermee verband houdt, dus ze ook zin delijk krijgen. De mensaap daarentegen, die in hoge bomen leeft, ontlast zich; de uitwerpselen vallen naar beneden en het dier heeft er geen omkijken meer naar en er dus ook geen bewuste „weet" van. WAAROM ZIT een geit zo graag op iets hoogs; we spreken immers ook over een bok op de haverkist? Heel eenvoudig, het is immers een dier uit de bergen, van na ture dus een bergklimmer. Waarom schrokt een hond zijn eten met grote ongeduldige brokken naar binnen, terwijl de kat juist op haar gemak en heel bedachtzaam eet? De hond leefde in het wild in grote troepen. Werd er dan buit LONDEN Een Engelse ingenieur heeft onlangs op een technische conferen tie het denkbeeld ontwikkeld van een men selijke „buizenpost". Zijn bedoeling is om het massale vervoer in Londen en andere grote steden te laten geschieden door mid del van een eivormig omhulsel, dat van een startpunt met behulp van samenge perste lucht door een 1.30 meter wijde buis kan worden geblazen. Het enige dat de reiziger heeft te doen is zijn bestemming aan te geven op een elektronisch apparaat dat op de seconde vertrektijd en route uit werkt. Per uur zouden op deze manier tienduizend van deze menselijke capsules door het buizensysteem kunnen worden ge zonden. Auto's en helikopters zou men aan de grens van de bebouwde kommen moe ten achterlaten teneinde de reis per bui zenpost voort te zetten. veroverd, dan wilde ieder zijn deel. Zou daar rustig en bedachtzaam gegeten wor den, dan was er wel een ander die het hem af zou nemen. Vooral als de buit niet ge noeg is om voor ieder een vette hap te le veren. Maar de kat leeft in het wild op haar eentje; die heeft dus de tijd en gele genheid om haar jachtbuit rustig op te peuzelen. We kunnen honden, valken, fret ten, e.d. leren jagen. Maar van een jacht- koe of -kip hebt u nog nooit gehoord. Een voudig omdat zoiets in het wild ook nooit voorkomt. LET ER VAN de winter eens op, als de koeien op stal staan. Als een koe het niet naar de zin heeft, reageert ze het vaak af op haar buurvrouw. En die doet het soms op haar beurt weer op het volgende dier En steeds als er iets af te reageren is gaat dat via dezelfde weg en via dezelfde dieren; zelden of nooit in omgekeerde volg orde. Uit nauwkeurige onderzoekingen in ons land is gebleken, dat er onder allerlei diersoorten, ook onder de koeien op stal en onder de kippen een strenge hiërarchie, een standenmaatschappij heerst. De kip pen hebben dat in nog veel sterkere mate dan het rundvee. Er is in haast ieder hok één kip (of de haan) die alle andere kip pen aan kan. Dan komt er een dier, dat alle anderen behalve die eerste aan kan. Dan een die allen behalve de eerste twee kan pikken, enzovoorts. Totdat er tenslot te één arme kip is, die door alle andere kippen getyraniseerd wordt. En nu komt er iets leuks: de kippen die het hoogst in rang staan, leggen meestal ook de grootste en zwaarste eieren, omdat zij het langst aan de voerbak kunnen blijven. Maar zij leggen niet de meeste bevruchte eieren, want zij hebben het zo druk met het hand haven van hun plaats in de kippenmaat- schappij, dat er maar weinig tijd over schiet om zich met de haan te bemoeien. In een normaal kippenhok zijn alle dieren aan die maatschappelijke volgorde ge wend. En hoe minder veranderingen we in die volgorde brengen door er dieren in of uit te doen, des te hoger is de produktie van de toom als geheel. EEN HEEL BELANGRIJK DIER in het leven en werken van vele boeren is ook in onze tijd nog het paard. Dit dier heeft nog vele eigenschappen in zich van het oude steppedier. En hoe meer we ons dit reali seren, des te beter kunnen we met dit ede le dier omgaan. Een paard „speelt" b.v. altijd met z'n oren. Als steppedier dat aan de wijdheid gewend was, moest het wilde paard altijd op zijn hoede zijn; moest dus van verre alle geluiden opvangen en de be tekenis ervan doorgronden, wilde het zich handhaven. Ook nu nog zijn bepaalde zin tuigen bij een paard veel sterker ontwik keld dan bij de mens. Bepaalde dingen merkt een paard al lang op, voor de mens er ook maar het flauwste vermoeden van heeft. Als een paard daarom ergens van schrikt of zich abnormaal gedraagt, is het goed om daar rekening mee te houden en op te letten, 's Nachts kunnen we een paard ook het beste vrije teugel laten, want het dier ziet in de meeste gevallen beter dan de mens. Als we een paard van achteren naderen, is het altijd goed om te spreken of op een andere manier geluiden te maken, opdat het ons hoort. Ook dit is terug te voeren op het gedrag van het paard in het wild Het natuurlijke verdedigingsmiddel van wilde paarden is immers de vlucht. Kan het om een of andere manier niet vluchten (b.v. omdat het vastgebonden zit), dat zal het slaan of bijten. Dat is een volkomen natuurlijke reactie waar het dier niets aan kan doen. Bij plotselinge schrik kan het Nauwelijks beginnen wij aan de zomer te denken of de modehuizen spuien alweer hun ideeën en ontwer pen voor het komende koude jaar getijde. Dit is een model uit de na- jaars- en wintercollectie van de Lon- dense ontwerper Charles Creed: een pakje van dikke donkerblauwe wol, gebreid in een machinale honing raatsteek. dus op hol slaan of er in wilde paniek flink op los rammen. ZO ZIJN er allerlei dingen in het gedrag van de dieren, die terug te voeren zijn op de gewoonten en het levenspatroon van de betreffende diersoort in het wild. Uit de genoemde voorbeelden van de kippen en het paard, bleek al dat er voordeel voor de mens in kan steken, als we deze gewoon ten bestuderen en beter begrijpen. En na tuurlijk ook: er naar handelen. Zo zal er ongetwijfeld nog allerlei nuttigs komen uit het werk van de „Werkgroep Gedrag Landbouwhuisdieren T.N.O.", welke werk groep in ons land het gedrag en de instink- ten van de landbouwhuisdieren bestudeert. Berend Scheepers SINDS ENKELE DAGEN heerst er grote opwinding in de kringen der vader landse vogelkenners en vogelvrienden. „De ooievaar van Lapland broedt in de Noordoostpolder!" vertelt men elkaar en reeds hebben velen zich opgemaakt om dit avifaunische fenomeen met eigen ogen te gaan aanschouwen. Al die drukte betreft niet meer dan een vuistgroot kuiltje, dat ergens in de grauwe klei van het 48.000 hectare grote „nieuwe land" gevonden is: een kuiltje met drie miniatuur eitjes erin die bebroed worden door een fraai gekleurd vogeltje dat „de Laplandse ooievaar" als bijnaam heeft. Als bijnaam, want het diertje lijkt in niets op onze ooievaar, is er zelfs geen familie van, maar geniet in zijn vaderland, Lapland, een populariteit die men in ons land de statige zwartwitte uiver toedraagt. Zijn ware naam is dan ook lahol of mo- rinelpluvier en het bijzondere is nu, dat dit vogeltje nog nimmer in Nederland ge broed heeft. De lahol is de vogel van de toendra's en hoge berghellingen in Scan dinavië, Engeland, Schotland en Stier marken, waar geen bomen staan en waar alleen wat mossen gedijen. De vogel ook, die nooit in de nabijheid van mensen leeft en die derhalve als vrijwel het enige in het wild levende dier geen angst voor de mensen kent. Lahol is de vogel die, als men haar eieren in de hand neemt, daar gaat zitten broeden, zoals de bekende Zweedse vogelkenner Bengt Berg haar heeft gefotografeerd. Lahol is het vriende lijkste vogeltje ter wereld, dat elke voge laar tenminste eens in zijn leven wil heb ben gezien, desnoods tenkoste van een lange reis. Intussen wordt het tijd uit de doeken te doen waar de lahol in de vogelwereld thuishoort. Hij is een verre neef van onze kievit. In Nederland broeden slechts drie van zijn direkte familieleden. Dat zijn de kleine-, de bontbek- en de strandplevier, populaire vogeltjes bij de liefhebbers die langs de Noordzeekust wonen; Bekende fa milieleden zijn verder de goud- en zilver plevieren en ook onze scholekster. De mo- rinelplevier is ongeveer half zo groot als de patrijs en in de zomer prachtig van kleur. Opvallend zijn de kaneelbruine borst tïiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiwiiiii" 'mmiimiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiniHlniiiiiiiiiiniiiiiiiiiiinimiiiniiiiiiiniiiiiiiiniiiiliiiii 56-57 Wie ben jij? snauwde de boer. Wat moet je? Och, meneer, zei Wobbo. Zou ik wat voor u mogen spelen op mijn fluit, voor een beetje eten? Ik heb de hele dag ge lopen. Maar het gezicht van de boer beloofde niet veel goeds, en hij toonde geen mede lijden met de jongen. Een bedelaar, schreeuwde hij nijdig, Maak, dat je weg komt, ik wil geen bedel volk aan de deur. Vlug, of ik stuur de hond op je af. Wobbo keerde zich om en vluchtte het erf af, want de man zag er naar uit, of hij zou doen wat hij dreigde. En Wobbo sliep die nacht weer, hongerig onder een boom in het bos... cc». 30. Pat O'Nozel had de baardige passagier reeds lang gewantrouwd, alleen al om zijn baard. En na de woor den van Joris was dat wantrouwen tot zekerheid ge groeid. De grote detective was er nu van overtuigd, dat de baardige Fidelio op Pompo loerde en dus hoogst waarschijnlijk het beeldje had laten verdwijnen. „De vraag is alleen, HOE hij dat gedaan heeft," sprak hij, naar Fidelio turend. „Onzin," zei Panda, „hij stond daar verderop, toen Pompo opeens verdween, hoe kan hij het dan gedaan hebben? Het beeldje kan onmogelijk ver uit de buurt zijn! En hij onderzocht nog eens goed de dekstoel, waarin het had gelegen, maar zonder resul taat. Intussen was Joris naar beneden gesneld en sloop daar de hut binnen van de baardige passagier. In deze hut mondde de luchtkoker uit, waardoorheen Joris Pom po had geschopt. Het beeldje zat fronsend op de plek waar het was neergekomen, maar verder was er nie mand aanwezig. Dit kwam Joris goed gelegen. „Hier scheiden onze wegen voorgoed, m'n brave Pompo," mompelde hij, het beeldje opnemend en ermee naar de patrijspoort lopend, „ge gaat een duik in zee maken. Het verlies van U zal ongetwijfeld een groot verlies voor de kunst zijn alsmede voor de verzekeringsbank, die mij hiervoor een miljoen zal moeten uitbetalen. Maar om iets te verkrijgen, moet men ook afstand van iets kunnen doen." Onder het spreken trachtte Joris de patrijspoort te openen, maar dat ging minder gemakke lijk, dan hij had gedacht, want de boel zat nogal vast geroest. Joris stond nog te rukken en te trekken, toen hij opeens tot zijn schrik voetstappen hoorde naderen. Het volgende ogenblik bewoog de knop van de deur. en zwarte buik, die van elkaar worden gescheiden door een smalle witte band. Kenmerkend zijn de witte strepen die bo ven de ogen beginnen en in de hals in een v-vorm toelopen. Het vogeltje is in de winter veel minder opvallend van kleur en het enige waar de argeloze liefhebber hem dan direkt aan kan herkennen is zijn grote makheid. In het najaar dringen de morinellen in klei ne aantallen tot ons door, op hun weg naar het zuiden, eigenlijk in hoofdzaak langs de Noordzeekust en dan zijn daar altijd liefhebbers te vinden die hopen op een ontmoeting met lahol. De bekende Nederlandse vogelfoto graaf Nol Binsbergen schrijft in zijn boek „Uit Neerlands vogelleven" hoe hij op De Beer ten zuiden van Hoek van Holland het geluk had enkele exemplaren te ontmoeten en een hele dag met de diertjes bezig is geweest. Hij voerde ze met wormpjes en ten slotte kreeg hij ze op enkele decime ters afstand. Een ging er zelfs op de lens van zijn camera zitten!. Bij de morinelplevier is het alleen het mannetje dat de eieren bebroedt en de jongen groot brengt. Hij wordt vaak door zijn vrouwtje schandelijk in de steek ge laten, zodat hij tijdens de bijna vier we ken lange broedperiode nagenoeg geen tijd heeft om voedsel voor zichzelf te zoe ken. Die daar op het bietenland in de Noordoostpolder doet dat zo nu en dan heel eventjes in enkele minuten tijd. Advertentie Nu nog even uw vakantie- kleding aanvullen I Hemdjasjes, die over en in de pantalon gedragen kun nen worden. Luchtig vóór de 5 minuten van en naar het strand, voor het apéritiefje op het terras. Puur Iers linnen. Kleuren beige en terra. U KUNT VOOR DE DEUR EEN Vj UUR PARKEREN Ook op zaterdagmiddao 57-'? 57. Terwijl Pelli tot drie telt, rukken Polle en Pingo aan de pot met hutspot, en proberen, Zeerob ervan te bevrijden. Maar nu komt er weer nieuwe spanning bij, doordat Pingo ineens iets zwaars op zijn hoofd gegooid krijgt! Wat is dat nu weer? Hou vast, dat touw, roept Polle, Zeerob moet maar eventjes wachten, want daarboven roept iemand ons wat toe! Wat kan dat zijn

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 7