IK KOSTTE 0UIZEWt>
GULDEK!
JANET 1IM
Waarom zit de bok op de haverkist?
VUISTGROOT KUILTJE IN DE KLEI
BRENGT VOGELAARS IN OPWINDING
PANDA EN DE PLASTIC PLASTIEK
WOBBO EN DE HOED
m
ven rU
Polle
Pin
Zeldzame gast uit
het Hoge Noorden
in de N. O. Polder
G.A v.d.STEUR
KRUISSTRAAT 7
Uit gedrag der dieren
valt veel te leren
Menselijke „buizenpost"
in grote steden
MAANDAG 12 JUNI 1961
o «lp
Ons vervolgverhaal
De levensroman van een Chinees meisje
door
Klaar voor de herfst
Herenkledinq Haarlem
Tel. 0 2500 10730
I 56)
Hij keek naar het fotootje en zei:
„Ik had niet gedacht dat de blanken
zo goed kunnen zijn. Ik ben nooit met
Europeanen "in contact gekomen, dus
ik ken ze niet maar op mijn school
werd ons verteld.." Hij zweeg opeens
midden in de zin. Toen ging hij op
een ander onderwerp over en liet mij
een foto zien van een erg aardig Ja
pans meisje.
„Dit is het meisje waarmee ik ver
loofd was, maar voor ik van huis weg
ging heb ik de verloving verbroken."
„Waarom?"
„Omdat ik niet weet hoe lang de
oorlog zal duren. Ik zou gedood kun
nen worden en het is niet eerlijk haar
te vragen op mij te wachten."
•Waar is ze nu?"
„Dat weet ik niet."
„Schrijft U haar niet?"
„Nee, een Japans soldaat staat op
het standpunt dat geen enkele vrouw
zich met zijn plicht mag bemoeien."
Tijdens ons gesprek kwam Hashimo
to Tada bij ons staan en ik trok mij
meteen haastig terug, maar Waka-
matsu zei: „Hashimoto Tada is een
groot vriend van mij; waarom hebt
U zo'n hekel aan hem? Hij heeft U
altijd willen helpen."
„Mijnheer Wakamatsu, ik werk niet
graag in huis, en vooral hou ik er niet
van aan tafel te dienen als er Japanse
gasten zijn. Kunt U er alstublieft
voor zorgen dat ik ander werk krijg?"
Spoedig daarna kregen Mao en ik
ander werk namelijk vlaggen naai
en. De plaats van ons werk lag maar
enkele minuten van onze kamers. Het
was een huis, dat bewoond werd door
zes Japanners, maar we zagen hen
maar zelden omdat ze al vroeg naar
hun werk gingen. We werkten van ne
gen uur tot half een en van twee tot
vijf. Er stonden twee elektrische naai
machines en elke dag kregen we vele
„Rijzende Zonnen" klaar, waarbij we
heel wat afbabbelden met het perso
neel van het huis.
Toen ik op een morgen naar mijn
werk ging kwam ik een vand e man
nen tegen die mij hadden gevangen
genomen. Hij glimlachte tegen me
en zei: „Is het nu niet veel beter om
een „vriendinnetje" van de Japan
ners te zijn dan maar overal rond te
zwerven? Kijk eens hoe gelukkig je
nu bent."
Ik werd zo kwaad dat ik naar hem
spuwde.
De mensen in de buurt dachten niet
anders dan dat ik een maitresse van
de Japanners was. De moeilijkheden
die ik met de Japanse Kempetai had
gehad, waren er de oorzaak van dat
de Chinezen er niet veel voor voelden
om betrekkingen met mij aan te kno
pen, want ze hadden het gevoel dat
ze de een of andere keer eveneens in
moeilijkheden konden komen. Afge
zien daarvan wisten ze dat ik uit het
interneringskamp was gehaald en
naar het. Yamato Hotel was gebracht,
en dat kon, naar hun mening, maar
één ding betekenen. Tot overmaat van
ramp zagen ze me dagelijks uit het
huis van de president komen en
daaruit trokken ze opnieuw de onver
mijdelijke conclusie. Het was onmo
gelijk om deze keten van beschuldi
gingen te doorbreken Japanse
spionne, spionne voor de geallieerden,
collaboratrice, maitresse. Ten slotte
vond ik het maar het wijste de plaat
selijke bevolking te ontlopen. Buiten
de Oes had ik dus helemaal geen
vrienden. Ik trok me overigens niet
veel aan van wat men van mij dacht,
en ging rustig mijn gang. Kort na
dien werd Mao hoe langer hoe ruste
lozer en neerslachtiger. Ik besefte dat
ik rechtstreeks verantwoordelijk was
voor haar narigheden, en inderdaad
was ze om mij van de ene plaats naar
de andere gesleept.
„Neem het mij niet kwalijk, Mao,
maar als je nog ergens anders naar
toe kunt, vraag het dan toch aan
Hashimoto Tada. Ik weet zeker dat
I hij je zal laten gaan."
Ze liet er geen gras over groeien
I en liep sindsdien zijn deur plat.
Op een avond kwam ze tamelijk op-
i gewonden bij me binnen lopen en ver
telde me dolgelukkig dat ze van me
i wegging. Ik hoorde toen dat ze de
I vijfde vrouw zou worden van de oude
juwelier, die bij het Yamato Hotel ge-
I probeerd had mij tot zijn vierde
I vrouw te maken.
I „Vaarwel en veel geluk, Mao." We
schudden elkaar de hand en hebben
elkaar nooit meer teruggezien.
Op een avond vertelde Hashimoto i
Tada mij dat hij, de Indareong Ce-
mentfabriek over ging nemen, die op j
een afstand van vijftien kilometer van
Padang lag. Daar was ook een kli- 1
niek, ond^r leiding van een Maleier
die evenwel niets van verpleging wist.
Hashimoto Tada vond dat ik daar uit-
stekend werk zou kunnen vinden, 1
waarmee ik me ook een bestaan zou
kunnen verzekeren. Toen moest ik op-
eens aan mijn Indische vriendin den-
ken, die verpleegster was. 1
„Hashimoto, mag ik U een gunst
vragen? In het interneringskamp zit j
een vriendin van mij en nu zou ik
U bijzonder dankbaar zijn als zij met j
mij mee mocht om daar te gaan wer- I
ken. Op mijn eentje zou ik het daar j
erg eenzaam vinden." j
„Daar zult U Wakamatsu om moe- j
ten vragen," antwoordde hij.
Ik herhaalde mijn verzoek tot Waka
matsu, die niets beloofde, maar het
ook niet weigerde. Dagelijks sprak ik j
hem erover aan. „U stuurt me toch j
niet weg om op mijn eentje voor eni-
ge duizenden koelies te zorgen. Toe, j
laat mijn vriendin Lily los."
Toen kreeg ik op een avond het ge-
lukkigp nieuws te horen dat ze kwam:
het wond me zo op dat ik er niet van j
kon slapen. Ik ging zoals gewoonlijk j
naar mijn werk maar mijn ogen j
speurden de weg af of ik soms de
auto van Wakamatsu kon zien aanko-
men. Toen deze inderdaad kwam zag
ik tot mijn hevige teleurstelling dat j
mijn vriendin haar handen voor haar
ogen had geslagen. Ze keek op toen
de. auto stilhield en zodra ze mij zag j
hield ze op met huilen.
„O, Janet! Janet! Als ik geweten
had dat ik bij jou zou komen, had
ik niet gehuild."
„Bedoel je dat Wakamatsu het je
niet heeft verteld?"
„Ja, toen ik op het kantoortje was
om enkele papieren te tekenen mom
pelde hij wel dat ik met Chiu Mei
zou gaan werken, maar ik had er geen
idee van wie dat was."
Ze vertelde me dat de andere ge-
interneerden erg kwaad op Wakamat
su waren geweest dat hij haar kwam
weghalen en ze hadden een hevige
rel gemaakt. Toen Mao en ik uit het
kamp waren gehaald hadden de ge-
interneerden de bepaling geëist dat
geen enkele Japanner nog een vrouw
zou mogen meenemen. Ze zei dat toen
ik uit het hotel was gevlucht, de Ja
panners verschillende keren het kamp
hadden doorzocht.
„O, Janet, was is het heerlijk om
weer in zo'n gemakkelijke stoel te
zitten. Ik kan mijn ogen niet geloven
Is het allemaal wel echt?"
Ik dacht aan de duizenden geïnter
neerden in Padang en vond het hard
om te zien hoe Lily de meubels be-
tastte.
„Dit is een prachtig huis, Janet."
„Hier woon ik niet. Het is van zes
Japanners. Dit is mijn werkplaats. Ik
geloof dat we nu maar moesten gaan,
want ze kunnen elk ogenblik hier zijn.
Op weg naar mijn kamer in het ge
deelte van het personeel vertelde Lily
dat het leven in het kamp met de
dag slechter werd. Verder pratten we
over het werk dat ons in Indareong
wachtte.
„Geloof je dat we er vêilig naar toe
kunnen gaan," Janet?"
„Ja, ik geloof dat hun beloften nu
eerlijk gemeend zijn."
De volgende dag brachten we een
bezoek aan de fabriek. De kliniek was
erg klein en stond in een hoek van het
terrein, dichtbij een vuilnisbelt. Het
stonk er verschrikkelijk en het zat er
vol vliegen, terwijl allerlei vuil en en
kele smerige honden rond het trap.ie
lagen, dat naar de deur van de kli
niek leidde. De Maleier, die de lei
ding over de kliniek had liet ons een
klein aantal roestige instrumenten zie
en vertelde ons dat er vrijwel geen
geneesmiddelen of andere benodigd
heden waren. We vroegen Hashimoto
Tada wat hij ervan dacht en zeiden
hem dat de kliniek te klein was om
de ongeveer tweeduizend Maleise en
Chinese koelies en hun gezinnen te be
dienen. Toch waren we ondanks de
toestand waarin de kliniek zich be
vond, blij dat we er een bezoek aan
hadden mogen brengen en op de te
rugweg naar Padang kwamen we tot
de conclusie dat we er met graagte
zouden werken. (Wordt vervolgd)
WE KUNNEN ALLERLEI soorten dieren de meest uiteenlopende kunstjes
eren of ze voor allerlei doeleinden africhten. Iemand die veel met dieren omgaat,
zal dan ook vaak beweren, dat het betreffende dier of de betreffende diersoort
verstand heeft en alles begrijpt. Maar we begaan steeds weer de fout, dat we de
dieren teveel bekijken vanuit het oogpunt en de wereld van de mens. Als we er
dieper op in gaan en er allerlei proeven mee nemen, blijkt toch, dat een dier dé
wereld en zijn omgeving nu eenmaal niet anders vermag te zien, dan vanuit zijn
eigen beperkte horizon. Een hond taxeert en waardeert ons bijvoorbeeld als een
(misschien wel erg sterke en machtige) andere hond. Trouwens laten we eerlijk
zijn, wij kunnen ons zelf ook haast niet indenken in de wereld van het dier. En
met deze laatste zin maken we eigenlijk al een fout: er is geen „wereld van het
dier"-, alleen een wereld van de dieren, elke diersoort reageert immers anders
op zijn omgeving
LATEN WE het eens houden bij het af
richten en leren van kunstjes. We kunnen
onze viervoetige vrienden alleen datgene
leren, wat overeenkomt met hun natuur
lijke neigingen in het wild. Zelfs voor dier
soorten die al duizenden jaren aan de
mens dienstbaar zijn gemaakt of in de om
geving van de mens hebben geleefd, gaat
dit nog op. Professor E. J. Slijper heeft dat
eens in een voordracht heel mooi verdui
delijkt met allerlei voorbeelden. Waarom
kunnen we b.v. een big zindelijk krijgen en
een mensaap, die toch veel intelligenter is,
niet? De oplossing van deze vraag is heel
simpel. Omdat de uitwerpselen bij een
varken in de vrije natuur een funktie heb
ben. Het wilde zwijn begrenst namelijk
door middel van zijn uitwerpselen zijn
eigen territorium, het gebied waarin alleen
zijn eigen familiegroepje rechten heeft.
Ook het nijlpaard b.v. doet iets dergelijks.
Daardoor zijn deze dieren attent op hun
uitwerpselen en kunnen we ze iets leren
dat ermee verband houdt, dus ze ook zin
delijk krijgen. De mensaap daarentegen,
die in hoge bomen leeft, ontlast zich; de
uitwerpselen vallen naar beneden en het
dier heeft er geen omkijken meer naar en
er dus ook geen bewuste „weet" van.
WAAROM ZIT een geit zo graag op iets
hoogs; we spreken immers ook over een
bok op de haverkist? Heel eenvoudig, het
is immers een dier uit de bergen, van na
ture dus een bergklimmer.
Waarom schrokt een hond zijn eten met
grote ongeduldige brokken naar binnen,
terwijl de kat juist op haar gemak en heel
bedachtzaam eet? De hond leefde in het
wild in grote troepen. Werd er dan buit
LONDEN Een Engelse ingenieur
heeft onlangs op een technische conferen
tie het denkbeeld ontwikkeld van een men
selijke „buizenpost". Zijn bedoeling is om
het massale vervoer in Londen en andere
grote steden te laten geschieden door mid
del van een eivormig omhulsel, dat van
een startpunt met behulp van samenge
perste lucht door een 1.30 meter wijde buis
kan worden geblazen. Het enige dat de
reiziger heeft te doen is zijn bestemming
aan te geven op een elektronisch apparaat
dat op de seconde vertrektijd en route uit
werkt. Per uur zouden op deze manier
tienduizend van deze menselijke capsules
door het buizensysteem kunnen worden ge
zonden. Auto's en helikopters zou men aan
de grens van de bebouwde kommen moe
ten achterlaten teneinde de reis per bui
zenpost voort te zetten.
veroverd, dan wilde ieder zijn deel. Zou
daar rustig en bedachtzaam gegeten wor
den, dan was er wel een ander die het hem
af zou nemen. Vooral als de buit niet ge
noeg is om voor ieder een vette hap te le
veren. Maar de kat leeft in het wild op
haar eentje; die heeft dus de tijd en gele
genheid om haar jachtbuit rustig op te
peuzelen. We kunnen honden, valken, fret
ten, e.d. leren jagen. Maar van een jacht-
koe of -kip hebt u nog nooit gehoord. Een
voudig omdat zoiets in het wild ook nooit
voorkomt.
LET ER VAN de winter eens op, als de
koeien op stal staan. Als een koe het niet
naar de zin heeft, reageert ze het vaak af
op haar buurvrouw. En die doet het soms
op haar beurt weer op het volgende dier
En steeds als er iets af te reageren is
gaat dat via dezelfde weg en via dezelfde
dieren; zelden of nooit in omgekeerde volg
orde. Uit nauwkeurige onderzoekingen in
ons land is gebleken, dat er onder allerlei
diersoorten, ook onder de koeien op stal en
onder de kippen een strenge hiërarchie,
een standenmaatschappij heerst. De kip
pen hebben dat in nog veel sterkere mate
dan het rundvee. Er is in haast ieder hok
één kip (of de haan) die alle andere kip
pen aan kan. Dan komt er een dier, dat
alle anderen behalve die eerste aan kan.
Dan een die allen behalve de eerste twee
kan pikken, enzovoorts. Totdat er tenslot
te één arme kip is, die door alle andere
kippen getyraniseerd wordt. En nu komt
er iets leuks: de kippen die het hoogst in
rang staan, leggen meestal ook de grootste
en zwaarste eieren, omdat zij het langst
aan de voerbak kunnen blijven. Maar zij
leggen niet de meeste bevruchte eieren,
want zij hebben het zo druk met het hand
haven van hun plaats in de kippenmaat-
schappij, dat er maar weinig tijd over
schiet om zich met de haan te bemoeien.
In een normaal kippenhok zijn alle dieren
aan die maatschappelijke volgorde ge
wend. En hoe minder veranderingen we in
die volgorde brengen door er dieren in of
uit te doen, des te hoger is de produktie
van de toom als geheel.
EEN HEEL BELANGRIJK DIER in het
leven en werken van vele boeren is ook in
onze tijd nog het paard. Dit dier heeft nog
vele eigenschappen in zich van het oude
steppedier. En hoe meer we ons dit reali
seren, des te beter kunnen we met dit ede
le dier omgaan. Een paard „speelt" b.v.
altijd met z'n oren. Als steppedier dat aan
de wijdheid gewend was, moest het wilde
paard altijd op zijn hoede zijn; moest dus
van verre alle geluiden opvangen en de be
tekenis ervan doorgronden, wilde het zich
handhaven. Ook nu nog zijn bepaalde zin
tuigen bij een paard veel sterker ontwik
keld dan bij de mens. Bepaalde dingen
merkt een paard al lang op, voor de mens
er ook maar het flauwste vermoeden van
heeft. Als een paard daarom ergens van
schrikt of zich abnormaal gedraagt, is het
goed om daar rekening mee te houden en
op te letten, 's Nachts kunnen we een paard
ook het beste vrije teugel laten, want het
dier ziet in de meeste gevallen beter dan
de mens.
Als we een paard van achteren naderen,
is het altijd goed om te spreken of op een
andere manier geluiden te maken, opdat
het ons hoort. Ook dit is terug te voeren
op het gedrag van het paard in het wild
Het natuurlijke verdedigingsmiddel van
wilde paarden is immers de vlucht. Kan
het om een of andere manier niet vluchten
(b.v. omdat het vastgebonden zit), dat zal
het slaan of bijten. Dat is een volkomen
natuurlijke reactie waar het dier niets aan
kan doen. Bij plotselinge schrik kan het
Nauwelijks beginnen wij aan de
zomer te denken of de modehuizen
spuien alweer hun ideeën en ontwer
pen voor het komende koude jaar
getijde. Dit is een model uit de na-
jaars- en wintercollectie van de Lon-
dense ontwerper Charles Creed: een
pakje van dikke donkerblauwe wol,
gebreid in een machinale honing
raatsteek.
dus op hol slaan of er in wilde paniek flink
op los rammen.
ZO ZIJN er allerlei dingen in het gedrag
van de dieren, die terug te voeren zijn op
de gewoonten en het levenspatroon van de
betreffende diersoort in het wild. Uit de
genoemde voorbeelden van de kippen en
het paard, bleek al dat er voordeel voor de
mens in kan steken, als we deze gewoon
ten bestuderen en beter begrijpen. En na
tuurlijk ook: er naar handelen. Zo zal er
ongetwijfeld nog allerlei nuttigs komen uit
het werk van de „Werkgroep Gedrag
Landbouwhuisdieren T.N.O.", welke werk
groep in ons land het gedrag en de instink-
ten van de landbouwhuisdieren bestudeert.
Berend Scheepers
SINDS ENKELE DAGEN heerst er grote opwinding in de kringen der vader
landse vogelkenners en vogelvrienden. „De ooievaar van Lapland broedt in de
Noordoostpolder!" vertelt men elkaar en reeds hebben velen zich opgemaakt om
dit avifaunische fenomeen met eigen ogen te gaan aanschouwen. Al die drukte
betreft niet meer dan een vuistgroot kuiltje, dat ergens in de grauwe klei van het
48.000 hectare grote „nieuwe land" gevonden is: een kuiltje met drie miniatuur
eitjes erin die bebroed worden door een fraai gekleurd vogeltje dat „de Laplandse
ooievaar" als bijnaam heeft. Als bijnaam, want het diertje lijkt in niets op onze
ooievaar, is er zelfs geen familie van, maar geniet in zijn vaderland, Lapland, een
populariteit die men in ons land de statige zwartwitte uiver toedraagt.
Zijn ware naam is dan ook lahol of mo-
rinelpluvier en het bijzondere is nu, dat
dit vogeltje nog nimmer in Nederland ge
broed heeft. De lahol is de vogel van de
toendra's en hoge berghellingen in Scan
dinavië, Engeland, Schotland en Stier
marken, waar geen bomen staan en waar
alleen wat mossen gedijen. De vogel ook,
die nooit in de nabijheid van mensen leeft
en die derhalve als vrijwel het enige in
het wild levende dier geen angst voor de
mensen kent. Lahol is de vogel die, als
men haar eieren in de hand neemt, daar
gaat zitten broeden, zoals de bekende
Zweedse vogelkenner Bengt Berg haar
heeft gefotografeerd. Lahol is het vriende
lijkste vogeltje ter wereld, dat elke voge
laar tenminste eens in zijn leven wil heb
ben gezien, desnoods tenkoste van een
lange reis.
Intussen wordt het tijd uit de doeken te
doen waar de lahol in de vogelwereld
thuishoort. Hij is een verre neef van onze
kievit. In Nederland broeden slechts drie
van zijn direkte familieleden. Dat zijn de
kleine-, de bontbek- en de strandplevier,
populaire vogeltjes bij de liefhebbers die
langs de Noordzeekust wonen; Bekende fa
milieleden zijn verder de goud- en zilver
plevieren en ook onze scholekster. De mo-
rinelplevier is ongeveer half zo groot als
de patrijs en in de zomer prachtig van
kleur. Opvallend zijn de kaneelbruine borst
tïiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiwiiiii" 'mmiimiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiniHlniiiiiiiiiiniiiiiiiiiiinimiiiniiiiiiiniiiiiiiiniiiiliiiii
56-57 Wie ben jij? snauwde de boer.
Wat moet je?
Och, meneer, zei Wobbo. Zou ik wat
voor u mogen spelen op mijn fluit, voor
een beetje eten? Ik heb de hele dag ge
lopen.
Maar het gezicht van de boer beloofde
niet veel goeds, en hij toonde geen mede
lijden met de jongen.
Een bedelaar, schreeuwde hij nijdig,
Maak, dat je weg komt, ik wil geen bedel
volk aan de deur. Vlug, of ik stuur de
hond op je af.
Wobbo keerde zich om en vluchtte het
erf af, want de man zag er naar uit, of
hij zou doen wat hij dreigde.
En Wobbo sliep die nacht weer, hongerig
onder een boom in het bos...
cc».
30. Pat O'Nozel had de baardige passagier reeds lang
gewantrouwd, alleen al om zijn baard. En na de woor
den van Joris was dat wantrouwen tot zekerheid ge
groeid. De grote detective was er nu van overtuigd, dat
de baardige Fidelio op Pompo loerde en dus hoogst
waarschijnlijk het beeldje had laten verdwijnen. „De
vraag is alleen, HOE hij dat gedaan heeft," sprak hij,
naar Fidelio turend. „Onzin," zei Panda, „hij stond
daar verderop, toen Pompo opeens verdween, hoe kan
hij het dan gedaan hebben? Het beeldje kan onmogelijk
ver uit de buurt zijn! En hij onderzocht nog eens goed
de dekstoel, waarin het had gelegen, maar zonder resul
taat. Intussen was Joris naar beneden gesneld en sloop
daar de hut binnen van de baardige passagier. In deze
hut mondde de luchtkoker uit, waardoorheen Joris Pom
po had geschopt. Het beeldje zat fronsend op de plek
waar het was neergekomen, maar verder was er nie
mand aanwezig. Dit kwam Joris goed gelegen. „Hier
scheiden onze wegen voorgoed, m'n brave Pompo,"
mompelde hij, het beeldje opnemend en ermee naar de
patrijspoort lopend, „ge gaat een duik in zee maken.
Het verlies van U zal ongetwijfeld een groot verlies voor
de kunst zijn alsmede voor de verzekeringsbank, die
mij hiervoor een miljoen zal moeten uitbetalen. Maar
om iets te verkrijgen, moet men ook afstand van iets
kunnen doen." Onder het spreken trachtte Joris de
patrijspoort te openen, maar dat ging minder gemakke
lijk, dan hij had gedacht, want de boel zat nogal vast
geroest. Joris stond nog te rukken en te trekken, toen hij
opeens tot zijn schrik voetstappen hoorde naderen. Het
volgende ogenblik bewoog de knop van de deur.
en zwarte buik, die van elkaar worden
gescheiden door een smalle witte band.
Kenmerkend zijn de witte strepen die bo
ven de ogen beginnen en in de hals in een
v-vorm toelopen.
Het vogeltje is in de winter veel minder
opvallend van kleur en het enige waar de
argeloze liefhebber hem dan direkt aan
kan herkennen is zijn grote makheid. In
het najaar dringen de morinellen in klei
ne aantallen tot ons door, op hun weg
naar het zuiden, eigenlijk in hoofdzaak
langs de Noordzeekust en dan zijn daar
altijd liefhebbers te vinden die hopen op
een ontmoeting met lahol.
De bekende Nederlandse vogelfoto
graaf Nol Binsbergen schrijft in zijn
boek „Uit Neerlands vogelleven" hoe
hij op De Beer ten zuiden van Hoek
van Holland het geluk had enkele
exemplaren te ontmoeten en een hele
dag met de diertjes bezig is geweest.
Hij voerde ze met wormpjes en ten
slotte kreeg hij ze op enkele decime
ters afstand. Een ging er zelfs op de
lens van zijn camera zitten!.
Bij de morinelplevier is het alleen het
mannetje dat de eieren bebroedt en de
jongen groot brengt. Hij wordt vaak door
zijn vrouwtje schandelijk in de steek ge
laten, zodat hij tijdens de bijna vier we
ken lange broedperiode nagenoeg geen
tijd heeft om voedsel voor zichzelf te zoe
ken. Die daar op het bietenland in de
Noordoostpolder doet dat zo nu en dan
heel eventjes in enkele minuten tijd.
Advertentie
Nu nog even uw vakantie-
kleding aanvullen I
Hemdjasjes, die over en in
de pantalon gedragen kun
nen worden. Luchtig vóór de
5 minuten van en naar het
strand, voor het apéritiefje op
het terras.
Puur Iers linnen.
Kleuren beige en terra.
U KUNT VOOR DE DEUR
EEN Vj UUR PARKEREN
Ook op zaterdagmiddao
57-'?
57. Terwijl Pelli tot drie telt, rukken Polle en Pingo aan de pot met hutspot,
en proberen, Zeerob ervan te bevrijden. Maar nu komt er weer nieuwe
spanning bij, doordat Pingo ineens iets zwaars op zijn hoofd gegooid krijgt!
Wat is dat nu weer? Hou vast, dat touw, roept Polle, Zeerob moet maar
eventjes wachten, want daarboven roept iemand ons wat toe! Wat kan
dat zijn