SIGNALEN De openbaring van het Engelse toneelseizoen VERSCHIJNSEL 99 So® DE VORMGEVING VAN DE NEDERLANDSE POSTZEGEL: EEN STANDAARDWERK 10 u ZATERDAG 17 JUNI 1961 Erbij PAGINA TWht. HET LONDENSE TONEEL heeft de laatste tijd niet veel plezier gehad van de talrijke jonge toneelschrijvers die allemaal iets beloven. Geen van hen heeft dit jaar nog een avondvullend stuk aan het publiek voorge legd; in de twee schouwburgen die de meeste belangstelling voor ze hebben, De Royal Court en het Theatre Royal, zijn de laatste tijd klassieke en Franse auteurs vertoond. Het is maar een toeval, binnen kort zuilen al de uitgebleven stukken wel loskomen, te beginnen met OP HET STUK van John Whiting, The Devils, kunnen wel aanmerkingen gemaakt worden, maar het houdt daar tegen stand, met des te meer gemak doordat het tegen het eind steeds beter wordt. Het onderwerp ervan is ontleend aan een boek van Aldous Huxley, The Devils of Loudun, over de ware geschie denis van Urbain Grandier, de 17e-eeuw- se priester die in moeilijkheden kwam door zijn aantrekkelijkheid voor vrou wen, en tenslotte terechtgesteld werd op beschuldiging van betrekkingen met de duivel. De beschuldiging is ingediend door de moeder-overste van het nonnen klooster, die in werkelijkheid bezeten was door de gedachte aan Grandier zelf. Het stuk is dus van de soort waar Shaw's Saint Joan het prototype van is: het hel dert oude religieuze excessen op met psychologie en politiek (Grandier stond Richelieu in de weg bij de centralisatie van het Franse bestuur), mar het is daar alweer iets minder triomfantelijk over dan Shaw nog was, en laat meer intact van het griezelige karakter van de ge beurtenissen zelf. "od de Luther van John Osborne, al wordt die dan eerst in Frankrijk en vervolgens in Nederland vertoond. Intussen is dit tot nu toe voor pre mières een wat slap jaar geweest van conventionele komedies en musicals, verlucht voornamelijk door het nieuwe stuk van John Whiting in het Aldwych Theatre, het Londense filiaal van het Royal Shakespeare Theatre in Stratford-on-Avon, en door twee programma's in de stijl van het cabaret. Onze tuin- en kamerplanten EDE MAND, A. Boerma Herinnering aan processen van Neurenberg verdwijnt The Devils" van John Whitin SOMMIGE VAN DE MOTIEVEN die er in ontwikkeld worden hadden duidelijker kunnen zijn, maar wat er bij de analyse onvolledig aan lijkt is in de voorstelling zelf vaak juist een kracht. Haarfijne op helderingen van wat karakters bezielt kun nen makkelijk hun doel voorbij streven, omdat zij te zwaar steunen op een termino logie waar de tijdgenoten toevallig aan ge wend zijn, maar die toch nooit het laatste woord is. Whiting laat aan zijn personen een zekere onverklaarbare zelfstandigheid, waardoor vooral Grandier zelf de allure van een levend karakter krijgt. Wanneer men het allemaal gezien heeft, met mooie vertolkingen van Dorothy Tutin als de moe der-overste en Richard Johnson als Gran dier, kan men niet minder zeggen dan dat dit wel het meest omvattende Engelse stuk van de laatste jaren zal zijn, dat wil zeggen dat het dichter dan enig ander bij de grootheid komt. THE DEVILS staat op het ogenblik op het programma van het Aldwych Theatre samen met een ongewoon soort historisch cabaret, onder de titel The Hollow Crown. Dit was oorspronkelijk een probeersel voor een besloten voorstelling op zondagavond, waar het zo goed ontvangen werd dat het nu iedere week enige malen herhaald wordt. Als het geen cabaret genoemd moet worden, is het 'n voordrachtsavond. Eigen lijk houdt het het midden tussen die twee: vier acteurs op het toneel, die' om beur ten teksten voordragen en soms ook spe len uit oude kronieken over de Engelse koningen, of door de vorsten zelf geschre ven. Alle tijden zijn er in vertegenwoor digd, van Willem de Veroveraar tot Vic toria, en de meerderheid van de teksten is grappig, of verrassend op zo'n manier dat het op hetzelfde neerkomt. In zijn ge heel laat de voorstelling een indruk na van belangstellende sympathie en gebrek aan formeel respect, die typerend is voor de Engelse toon over de oude koningen. De Vier oud-studenten van Oxford en Cambridge (van links naar rechts Peter Cook, Jonathan Miller en onder tovnoi acteurs zijn John Barton, het minst ge markeerd op het toneel maar toch in hoog aanzien omdat hij de samensteller van het programma is; verder Richard Johnson, Dorothy Tutin en Max Adrian de laat ste neemt een van de grappigste stukken geschreven en uitgevoerd door vier jonge voor zijn rekening, de beschrijving van acteurs die sinds kort de universiteiten van de begrafenis van George II door Hora- Oxford en Cambridge verlaten hebben, ce Walpole. Wie ooit de kans krijgt om bij Verscheidene van hun nummers zullen de Hollandse belangstelling vertrouwd voor komen: twee parodieën op dominees in de eerste plaats, van verschillende types, de een plechtig op de kansel, cfe ander spor tief voor de televisie, beide voorbeeldig geslaagd. De gezichten en houdingen van tenminste twee van de acteurs, Jonathan Miller met de onbeperkte bewegelijkheid van zijn gezicht en lange ledematen en Alan Bennett met zijn stroeve vierkante ver schijning, dragen veel bij aan het effect van de schetsen; maar de hoofdzaak is dat bijna geen nummer op dit programma niet scherp en grappig is. Het is geen wonder dat de Londense critici van een re volutie in het Engelse cabaret spreken, en dat het Fortune Theatre voor maanden uitverkocht is. Twee of drie van deze schet sen zouden genoeg zijn om een gewoon cabaret van een redelijke waardering te verzekeren; nu het er meer dan twintig zijn, is de indruk verbluffend. HIERMEE is het voornaamste gezegd over het Londense toneel van de laatste maanden. Alleen moet er iets toegevoegd worden over een merkwaardige Ameri kaanse import, The Connection, „a play with jazz" van Jack Gelber. Dit is een uiterst realistische uitbeelding van een middag van een groep verslaafden aan verdovende middelen Voor de pauze ziet men ze in afwachting van de man die de injecties komt brengen; daarna ziet men wat er gebeurt als hij gearriveerd is. Het uiterste realisme houdt in dat stuk veel van een documentaire, en dat was, samen met de kwaliteit van de acteurs, precies wat de liefhebbers bewonderden in de voor stelling. Wie er geen liefhebber van was, moest nog altijd toegeven dat het als ex periment of als vondst het aanzien waard was, en ook dat er uitstekende jazzmuziek gemaakt werd door vier van de verslaaf den op het toneel. Daarna rest alleen nog de voornaamste van de nieuwe geïmporteerde musicals te vermelden. Er is behalve King Kong uit Zuid-Afrika sinds kort The .Sound of Music, het laatste werk van Richard Rodgers en wijlen Oscar Hammerstein II. De muziek daarvan heeft aardige ogenblikken, maar het verhaal, over nonnen, kinderen en lief de gemengd met de stemming in Oostenrijk kort voor de Anschluss, lijkt nergens op, al heeft het dan zijn oorsprong in een wa re geschiedenis. HIERNA MOET men zich de rest van het Londense toneel niet voorstellen als een woestijn. Behalve een aantal opvoerin gen die al sinds maanden of jaren lopen, zijn er ook verscheidene interessante nieuwe gekomen en vaak alweer gegaan, van stukken van Anouilh en Sartre en Ge net bijvoorbeeld. Leven is er nog genoeg, maar aan nieuwe geboorten op het ogen blik een beetje tekort. S. M. hem Dudley Moore en Alan Bennett) voeren in Fortune Theatre hun caba ret „Beyond the Fringe" op, dat voor maanden is uitverkocht. o-ii-.o: zo'n avond aanwezig te zijn, moet hem niet missen. STRIKTER CABARET in de Nederland se zin van het woord, is Beyond the Fringe, Postzegelkunst Edelweisz kan men ook in eigen tuin kweken en men behoeft ze dus niet alleen hoog in de Alpen te zoeken; ook in ons land komen ze bij de bloemist voor en als men een rotstuintje heeft kan men nu vast enkele plantjes bestellen; ze zullen in een goed doorlatende kalkrijke grond prima groeien. Bang dat ze bevriezen behoeft u niet te zijn; vorst kan ze best verdra gen, doch ze heeft wel last van veel regen in de winter en daarom kan het geen kwaad als er een bodemloos kistje over heen gezet wordt; daarover legt men dan een glasruit en bij open weer kan men het lucht geven door de ruit op een kiertje te zetten. Edelweisz moet ook wel een zonnig plek je hebben; ze worden meestal door de bloe mist in potjes gekweekt en dus zal men hen in de volle grond moeten poten. G. Kromdijk CHRISTIAAN DE MOOR, beeldend kunstenaar en esthetisch adviseur der PTT heeft een critisch, kunsthistorisch werk geschreven, dat onder de titel Post zegelkunst de vormgeving van de Nederlandse postzegel eind vorig jaar als vijfde na-oorlogse publikatie is uitgegeven door het Staatsbedrijf der Poste rijen, Telegrafie en Telefonie. De vorm waarin deze beknopte geschiedenis van het kleinste grafische kunstwerk wordt aangeboden is een gave eenheid gewor den van tekst en illustraties, waarvoor P. C. Cossee typografische aanwijzingen heeft gegeven, de Grafische Inrichting Joh. Enschedé en Zonen n.v. te Haarlem - sinds 1866 de enige drukkerij van Nederlandse postzegels en Proost en Brandt respectievelijk het drukken en het binden hebben verzorgd, en de heer S. L. Hartz de band en stofomslag heeft ontworpen. WIJ KUNNEN ONS voorstellen dat men zich afvraagt of een nietig gebruiksvoor werp als de postzegel zo'n kostbaar boek waard is, dat kleine stukje papier, waar van de grote Britse filatelist Robson Lowe heeft gezegd: „Hij moet na één lik van de tong opgeplakt kunnen worden". De leek, en wie is dat niet op dit gebied, keurt de postzegel nauwelijks meer dan één blik waardig en aanvaardt zijn be staan zoals hij ook elektrisch licht van zelfsprekend acht. Het kopen van een post zegel aan het loket is een handeling die overeenkomt met het omdraaien van de schakelaar thuis. Zomin men dan denkt aan het wonder van elektriciteitswinning uit steenkool in een reusachtig continu bedrijf, zomin staat de koper van een postzegel iets anders voor ogen dan het plakken ervan op een brief met het doel die op zijn bestemming te krijgen. Er is maar één kenmerkend verschil. Elektri citeit wordt verbruikt zonder sporen achter te laten, terwijl de postzegel na gebruik wordt gezocht als verzamelobject. OP ZIJN LEVENSWEG ontmoet u een select gezelschap grote kunstenaars, die zich met het ontwerpen en vormgeven van de postzegel bezighouden. Als kunstwerk weerspiegelt de postzegel de stromingen in de beeldende kunst. Hij is tevens uit drukking van de verbeeldingskracht die in een volk schuilt. Hij is als afspiegeling van ons nationale leven het visitekaartje van Nederland in het buitenland. De Ame rikaanse filatelist Ernest A. Kehr heeft ge schreven, dat de Nederlandse postzegels misschien niet bij ieder in de smaak val len, maar over het algemeen vertonen zij karakter, een eigenschap waarop slechts weinige andere landen ter wereld kunnen bogen. i* De 5-cent-blauw-1852 met de beelde naar van Koning Willem III, de eerste Nederlandse postzegel. Voordat wij die lof verdienden is er heel wat gebeurd sinds de goede start die Ne derland op 1 januari 1852 maakte met zijn eerste postzegels, die de beeldenaar van Koning Willem III droegen. „De charme der eerste zegels: de beeldenaar 1850-1900" zet de schrijver boven een hoofdstuk, dat gevolgd wordt door „Tekenen van verval 1900-1920" en „Eerste stappen tot verhef fing: 1906 en 1913." IN TEGENSTELLING tot de beoefenaar der vrije kunsten moet de postzegelkun- Randschrift van J. van Krimpen en beel tenis Koningin Wilhelmina van S. L. Hartz uit 1946. stenaar zich onderwerpen aan bepaalde voor de vormgeving dwingende grondsla gen van afmeting, ontwerp, druk en kleur. De postzegel dient klein van afmeting te zijn en het ontwerp moet daarmee in overeenstemming zijn, waarbij ruimte be hoort te blijven voor de landsnaam of een andere algemeen bekende karakteristiek van een land, alsmede voor een duidelijk waardecijfer. Zonder een uiteenzetting van de vele druktechnieken zal het duidelijk zijn dat bepaalde procédé's en papier soorten niet deugen voor postzegeldruk. Voorts moeten de kleur of kleurencombi naties aantrekkelijk zijn, opdat de post zegel niet wordt verlaagd tot een plak plaatje of reclamedrukwerkje. Tenslotte is men er meestal niet met één ontwerp, om dat een uitgifte vaak een reeks van meer zegels betreft, waarvan de afzonderlijke beelden een geheel moeten vormen. HET IS GEEN WONDER dat deskun digen de wenselijkheid bepleiten dat ont werper en graveur een en dezelfde per soon moeten zijn, waardoor althans twee der maatstaven door één kunstenaar wor den gehanteerd. Chr. de Moor eert in dit boek het baanbrekende werk van mr. J. F. van Royen, directeur-generaal der P.T.T., die met de kunstcriticus W. F. Gouwe zoveel gedaan heeft voor een ver antwoorde vormgeving van de Nederland se postzegel. Het zal voor velen een open baring zijn dat in het begin van onze eeuw postzegels zijn ontworpen door de archi tecten De Bazel en De Klerk en door de beeldende kunstenaars A. Derkinderen, hoogleraar-directeur van de Rijksacade mie voor Beeldende Kunsten te Amster dam en professor J. Veth. Na een Schets van het geestelijk kli- SINDS IK IN HOLLAND schrijf (als auteur en journalist) ben ik zoals som mige mensen zeggen „een verschijn sel" geworden. Natuurlijk zijn alle men sen, dieren en dingen („Can you eat it?") verschijnsels, maar dan heten ze onverschillig „geranium" of „de kat van hiernaast" of „Juffrouw Borstlap". Of zelfs „Professor Doktor Ingeeniejeur" zoals de radio dat altijd zo eerbiedig spelt). Maar nog steeds niet: verschijn sel. Zelfs Zijne Excellentie Minister Luns is geen verschijnsel. Maar op een onverwacht ogenblik kan een ding, een dier of een mens een verschijnsel worden. Bij voorbeeld: „de TV in de huiskamer", „het laatste wrat tenzwijn van Celebes". Opeens kijkt iedereen er met andere ogen naar. Zo kijken nu opeens verscheidene mensen naar het onbelangrijke geval (repatri- antje, Indische Nederlander, Indonesi sche Nederlander, Indonesiër wat doet het er eigenlijk precies toe) Tja- lie Robinson. Ik scheen al een tijdje verschijnsel te zijn, maar werd het pas gewaar toe ik de recensies van mijn boeken las. TUSSEN TWEE HAAKJES: sommi ge recensies waren zó boeiend en mee slepend geschreven, dat ik een razende trek kreeg mezelf te lezen. Maar dat bekwam me altijd nogal zuur. Want ik vond altijd alleen mezelf (dus met vele, soms handig verborgen, gebre ken) terug. Dus niet als verschijnsel. Nochtans schijn ik ook te bestaan als „het verschijnsel van de kleine Indo in de Nederlandse litteratuur", „het ver schijnsel van de bewuste Indische bur ger in Nederland, „het verschijnsel van het koloniale element in de Nederland se literatuur en pers". Vooral die laat ste verschijnselvorm is niet voor de poes! Laat mij dus direct constateren (en ik meen dit te mogen doen ook namens alle mede-verschijnsels nozems en lustmoordenaars incluis) dat de meta morfose van optisch verschijnsel tot „sociaal-cultureel" verschijnsel zelden leuk is voor het slachtoffer. Ook al om dat de bestbedoelde beschouwingen de plank soms lelijk mis slaan en het slachtoffer er per slot van rekening al tijd bijstaat: A. als feestvarken, B. in zijn hemd, C. als feestvarken-in-hemd. Wat bij het waarnemen van een ver schijnsel echter meestal tot slachtof fers en toeschouwers tegelijk doordringt is ook, dat het verschijnsel meestal niet nieuw is. In mijn genre (zowel litterair als journalistiek) hebben velen vóór mij ook geschreven. En vaak met veel meer talent en meer eer: Multatuli, Busken Huet en Du Perron, om maar meteen een paar voortreffelijke te noe men. Zij mogen dan bruin of gebruind blank zijn, zij hebben één ding gemeen: zij komen uit In dié (terug) en hebben (daarom?) een sanguinische stijl, een fel polemiserende, vaak raillerende pen, een nogal onprettig aandoende „anti- Nederlandse" geest. DEZE DRIE NAMEN en hunne „ver schijnsels" peinzend bekijkend, doe ik een aantal ontdekkingen: 1. Het „sociaal-cultureel" verschijn sel is slechts het lichtgevend aureool van het optische verschijnsel. 2. De combinatie herinnert zo onge veer aan een primitieve muurschilde ring uit het Quatrocento: een meneer in een saai hemd en met wat mariniers plegen te noemen „een kolera-kop", welk hoofd echter gesierd is met een stralend gouden aureool. (Denk aan het feestvarken-in-hemd voornoemd). Toch wel jammer: die kop in dat aure ool. Soms. 3. Het is dus wel een verademing als de kop verdwijnt, met andere woorden het optisch verschijnsel overlijdt. On verdeelde roem en eer worden elk ver schijnsel „post mortem" deelachtig. 4. Niemand schijnt te merken dat, ook al komen er telkens nieuwe (lelijke) koppen, de aureolen identiek zijn. 5. In „culturele studiën" hoort de identiteit van die aureolen te worden vastgesteld, zo zorgvuldig mogelijk wor den geformuleerd en een vaste plaats toegekend in de maatschappij en cul tuur. DAT NU IS NA HONDERD jaar Mul tatuli nog steeds niet gebeurd. Schrij vers als Multatuli, Couperus, Du Per ron en in latere tijd bijvoorbeeld Re- sink, Maria Dermoüt en schrijver de zes, lopen eigenlijk zo'n beetje ver weesd in de litteratuur rond, niet pas send in tijdvakken, richtingen, scholen, groeperingen en stijlen. Eigenlijk le ven ze min of meer in de litteratuur als de repatrianten in de maatschappij: die zitten ook in geen enkele zuil bij voor- Jan Boon werd in 1911 in Nijmegen gebo ren uit een Nederlandse vader en een Indische moeder. Toen hij drie maanden oud was ging hij met zijn ouders naar Indië waar hij vrij wel onafgebroken tot 1954 gebleven is. Hij had vele beroepen en belandde uiteindelijk in de journalistiek Hij koos bewust het Indische standpunt en derhalve een Indisch pseudo niem: Tjalie (onvervalst Indische naam) Ro binson (de familienaam van zijn moeder). Voor zijn litteraire werken koos hij opnieuw een Indisch pseudoniem: Vincent Mahieu. Hij schreef de alom zeer lovend ontvangen ver halenbundels ..Tjies" en „Tjoek". Hij redi geert het eerste en enige Indische tijdschrift in Nederland Tong-Tong". Tjalie Robinson emigreert binnenkort naar Aüierika. beeld. Men acht ze al naar het zo uit komt representatief voor het Nederlan derschap (Couperus, Toorop, Maus Gat- sonides, Eppo Doeve, de „Blue Dia monds" zijn Nederlanders nozems en die bruine juffer die daar voorbijloopt zijn Indonesiërs) en verder kent nie mand niemand. En dat „wonderlijke gebeuren" voltrekt zich al eeuwen want al sinds Houtman kwamen onop houdelijk repatrianten in Nederland. Ja toch? Jan Huygen van Linschoten, Rum- phius, Valentijn o ja, ja! Ook al stierf men daar, zijn culturele nalaten schap kwam toch wel terug! WAT IS NU HET CURIEUZE? Dat er aan al die terugkomers en nieuwko mers blijkbaar iets aparts zit. Dat apar te is soms zeer mooi en soms „onver teerbaar", vaak volkomen onbegrijpe lijk. Maar naar die „onprettige kanten" wil men niet zien. Het smakelijke wordt opgeslokt of met een rood-wit-blauw vlaggetje gekoloniseerd". De Rest wordt ononderzocht weggeworpen. Nie mand komt op het idee juist het wegge- worpene eens goed te onderzoeken. Want ook al zou dat versmade deel bijvoor beeld Indonesisch zijn, daarom hóeft het nog niet onverteerbaar te zijn. Denk maar eens aan de specerijen, aan de rijsttafel, de kerrysoe p, de loempia. Ook die hebben ofschoon in hart en nieren Indonesisch een ereplaats ge kregen in de Hollandse maatschappij. NU BEN IK (hoewel bruin) geen loempia (Notoe Soeroto was een loem pia). Ik ben een halve loempia (o ja, halfbloedje, komt uit!). Nu blijkt dat de ene helft van mij in bijvoorbeeld de litteratuur verteerbaar en zelfs sma kelijk is. De andere helft kent men niet en wil men dus óf wegwerpen óf assimileren (als de andere helft ma ken). Helaas kan dat niet. En daarom zit men met een onverteerbaar stuk van mij. En van Multatuli, Busken Huet, enz. enz. Want ook al hebben zij „geen druppel Indonesisch bloed", zij zijn vaak in de geest diep van het Oos ten doordrongen en blijven „onindeel- baar" in cultuur en maatschappij. Wij zijn als het ware figuren in een enorme wandschildering, waarvan men de kop pen heeft weggewist, zodat de aureolen een beetje gek in de lucht hangen. Het is geloof ik in het belang van de hele wandschildering dat men de koppen restaureert, ook al zijn ze niet blank, maar bruin, geel, groen! Misschien geeft dat (zoals een dame zonder ver stand van kunst me zei) juist de aparte charme aan het geheel. Ik geloof dat ook dan pas de compositie tot haar volle recht komt. En na deze verhandeling over schrijf- schilder- en kookkunst, smakelijk eten, cvltuurvrienden! maat en artistieke brandpunten omstreeks 1920, noemt De Moor de postzegelprijs vraag van 19221923 een klaroenstoot. On der de officiële deelnemers treft men be kende namen aan: de architect en teke naar M. de Klerk, Chris Lebeau, Jan Too rop, en de grote letterkunstenaar S. H. de Roos. In het volgende hoofdstuk „Beelde naar en doelbewuste vernieuwing" noemt hij Willem van Konijnenburg, S. L. Hartz en de letterkunstenaar Jan van Krimpen. De Moor citeert een stukje van Hartz' „Taal noch teken" in Boekcier (1952), dat bijzonder goed illustreert wat de waarde van goedgetekende letters is: „Gelooft U maar niet dat het maken van een letter minder moeilijk is dan het in beeld brengen van iets anders. De let tervorm is een abstracte vorm en ons staat geen vergelijkingsmateriaal ten dienste zoals bij de voortbrengselen van de natuur. Eric Gill, die zowel van het menselijk lichaam als van de letter prach tige verbeeldingen heeft gemaakt, schrijft dat het maken van een goede R. moeilijker is dan het tekenen van een goede vrou wenfiguur. Dat de meeste groten uit de geschiedenis der kunsten de moeilijkheden van de materie der letters hebben begre pen blijkt wel uit hun preoccupatie met deze tekens. Van Leonardo tot Picasso heeft men geprobeerd in deze geheimzin nige wereld van abstracte gebruiksvoor werpen door te dringen.In deze tijd van spanningen en stijlloosheid is vreemd genoeg een enorme belangstelling voor de letter. Nooit is er zoveel in druk versche nen over uitsluitend letters als op het ogenblik, nooit zijn er slechtere letters ge maakt naast zoveel uitzonderlijk goede". HET IS DE GROTE verdienste van De Moor dat hij met dit boek bekendheid geeft aan een aspect van onze nationale kunst, dat buiten een kleine kring van specialisten een vrijwel onbekend terrein is. BONN (AFP) „Kamer 600" van het gerechtsgebouw in Neurenberg, waarin in 1946 de processen tegen de Duitse oorlogs misdadigers werden gevoerd, zal door de Amerikaanse legerautoriteiten aan het Westduitse ministerie van Justitie worden overgedragen. Neurenberg wordt hierdoor een toeristische attractie armer. Tot dus ver was de entourage van de zaal uit de tijd van de processen intact gelaten, doch deze zal thans verdwijnen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 14