SIGNALEN
De openbaring van het Engelse toneelseizoen
VERSCHIJNSEL
99
So®
DE VORMGEVING VAN DE
NEDERLANDSE POSTZEGEL: EEN STANDAARDWERK
10
u
ZATERDAG 17 JUNI 1961
Erbij
PAGINA TWht.
HET LONDENSE TONEEL heeft de laatste tijd niet veel plezier gehad van
de talrijke jonge toneelschrijvers die allemaal iets beloven. Geen van
hen heeft dit jaar nog een avondvullend stuk aan het publiek voorge
legd; in de twee schouwburgen die de meeste belangstelling voor
ze hebben, De Royal Court en het Theatre Royal, zijn de laatste tijd
klassieke en Franse auteurs vertoond. Het is maar een toeval, binnen
kort zuilen al de uitgebleven stukken wel loskomen, te beginnen met
OP HET STUK van John Whiting,
The Devils, kunnen wel aanmerkingen
gemaakt worden, maar het houdt daar
tegen stand, met des te meer gemak
doordat het tegen het eind steeds beter
wordt. Het onderwerp ervan is ontleend
aan een boek van Aldous Huxley, The
Devils of Loudun, over de ware geschie
denis van Urbain Grandier, de 17e-eeuw-
se priester die in moeilijkheden kwam
door zijn aantrekkelijkheid voor vrou
wen, en tenslotte terechtgesteld werd op
beschuldiging van betrekkingen met de
duivel. De beschuldiging is ingediend
door de moeder-overste van het nonnen
klooster, die in werkelijkheid bezeten
was door de gedachte aan Grandier zelf.
Het stuk is dus van de soort waar Shaw's
Saint Joan het prototype van is: het hel
dert oude religieuze excessen op met
psychologie en politiek (Grandier stond
Richelieu in de weg bij de centralisatie
van het Franse bestuur), mar het is daar
alweer iets minder triomfantelijk over
dan Shaw nog was, en laat meer intact
van het griezelige karakter van de ge
beurtenissen zelf.
"od
de Luther van John Osborne, al wordt die dan eerst in Frankrijk en
vervolgens in Nederland vertoond. Intussen is dit tot nu toe voor pre
mières een wat slap jaar geweest van conventionele komedies en
musicals, verlucht voornamelijk door het nieuwe stuk van John Whiting
in het Aldwych Theatre, het Londense filiaal van het Royal Shakespeare
Theatre in Stratford-on-Avon, en door twee programma's in de stijl
van het cabaret.
Onze tuin- en kamerplanten
EDE
MAND,
A. Boerma
Herinnering aan processen
van Neurenberg verdwijnt
The Devils" van John Whitin
SOMMIGE VAN DE MOTIEVEN die er
in ontwikkeld worden hadden duidelijker
kunnen zijn, maar wat er bij de analyse
onvolledig aan lijkt is in de voorstelling
zelf vaak juist een kracht. Haarfijne op
helderingen van wat karakters bezielt kun
nen makkelijk hun doel voorbij streven,
omdat zij te zwaar steunen op een termino
logie waar de tijdgenoten toevallig aan ge
wend zijn, maar die toch nooit het laatste
woord is. Whiting laat aan zijn personen
een zekere onverklaarbare zelfstandigheid,
waardoor vooral Grandier zelf de allure
van een levend karakter krijgt. Wanneer
men het allemaal gezien heeft, met mooie
vertolkingen van Dorothy Tutin als de moe
der-overste en Richard Johnson als Gran
dier, kan men niet minder zeggen dan dat
dit wel het meest omvattende Engelse stuk
van de laatste jaren zal zijn, dat wil zeggen
dat het dichter dan enig ander bij de
grootheid komt.
THE DEVILS staat op het ogenblik op
het programma van het Aldwych Theatre
samen met een ongewoon soort historisch
cabaret, onder de titel The Hollow Crown.
Dit was oorspronkelijk een probeersel voor
een besloten voorstelling op zondagavond,
waar het zo goed ontvangen werd dat het
nu iedere week enige malen herhaald
wordt. Als het geen cabaret genoemd moet
worden, is het 'n voordrachtsavond. Eigen
lijk houdt het het midden tussen die twee:
vier acteurs op het toneel, die' om beur
ten teksten voordragen en soms ook spe
len uit oude kronieken over de Engelse
koningen, of door de vorsten zelf geschre
ven. Alle tijden zijn er in vertegenwoor
digd, van Willem de Veroveraar tot Vic
toria, en de meerderheid van de teksten
is grappig, of verrassend op zo'n manier
dat het op hetzelfde neerkomt. In zijn ge
heel laat de voorstelling een indruk na van
belangstellende sympathie en gebrek aan
formeel respect, die typerend is voor de
Engelse toon over de oude koningen. De
Vier oud-studenten van Oxford en
Cambridge (van links naar rechts
Peter Cook, Jonathan Miller en onder
tovnoi
acteurs zijn John Barton, het minst ge
markeerd op het toneel maar toch in hoog
aanzien omdat hij de samensteller van het
programma is; verder Richard Johnson,
Dorothy Tutin en Max Adrian de laat
ste neemt een van de grappigste stukken geschreven en uitgevoerd door vier jonge
voor zijn rekening, de beschrijving van acteurs die sinds kort de universiteiten van
de begrafenis van George II door Hora- Oxford en Cambridge verlaten hebben,
ce Walpole. Wie ooit de kans krijgt om bij Verscheidene van hun nummers zullen de
Hollandse belangstelling vertrouwd voor
komen: twee parodieën op dominees in
de eerste plaats, van verschillende types,
de een plechtig op de kansel, cfe ander spor
tief voor de televisie, beide voorbeeldig
geslaagd. De gezichten en houdingen van
tenminste twee van de acteurs, Jonathan
Miller met de onbeperkte bewegelijkheid
van zijn gezicht en lange ledematen en Alan
Bennett met zijn stroeve vierkante ver
schijning, dragen veel bij aan het effect
van de schetsen; maar de hoofdzaak is
dat bijna geen nummer op dit programma
niet scherp en grappig is. Het is geen
wonder dat de Londense critici van een re
volutie in het Engelse cabaret spreken,
en dat het Fortune Theatre voor maanden
uitverkocht is. Twee of drie van deze schet
sen zouden genoeg zijn om een gewoon
cabaret van een redelijke waardering te
verzekeren; nu het er meer dan twintig
zijn, is de indruk verbluffend.
HIERMEE is het voornaamste gezegd
over het Londense toneel van de laatste
maanden. Alleen moet er iets toegevoegd
worden over een merkwaardige Ameri
kaanse import, The Connection, „a play
with jazz" van Jack Gelber. Dit is een
uiterst realistische uitbeelding van een
middag van een groep verslaafden aan
verdovende middelen Voor de pauze ziet
men ze in afwachting van de man die de
injecties komt brengen; daarna ziet men
wat er gebeurt als hij gearriveerd is. Het
uiterste realisme houdt in dat stuk veel
van een documentaire, en dat was, samen
met de kwaliteit van de acteurs, precies
wat de liefhebbers bewonderden in de voor
stelling. Wie er geen liefhebber van was,
moest nog altijd toegeven dat het als ex
periment of als vondst het aanzien waard
was, en ook dat er uitstekende jazzmuziek
gemaakt werd door vier van de verslaaf
den op het toneel.
Daarna rest alleen nog de voornaamste
van de nieuwe geïmporteerde musicals te
vermelden. Er is behalve King Kong uit
Zuid-Afrika sinds kort The .Sound of Music,
het laatste werk van Richard Rodgers en
wijlen Oscar Hammerstein II. De muziek
daarvan heeft aardige ogenblikken, maar
het verhaal, over nonnen, kinderen en lief
de gemengd met de stemming in Oostenrijk
kort voor de Anschluss, lijkt nergens op,
al heeft het dan zijn oorsprong in een wa
re geschiedenis.
HIERNA MOET men zich de rest van
het Londense toneel niet voorstellen als
een woestijn. Behalve een aantal opvoerin
gen die al sinds maanden of jaren lopen,
zijn er ook verscheidene interessante
nieuwe gekomen en vaak alweer gegaan,
van stukken van Anouilh en Sartre en Ge
net bijvoorbeeld. Leven is er nog genoeg,
maar aan nieuwe geboorten op het ogen
blik een beetje tekort.
S. M.
hem Dudley Moore en Alan Bennett)
voeren in Fortune Theatre hun caba
ret „Beyond the Fringe" op, dat voor
maanden is uitverkocht.
o-ii-.o:
zo'n avond aanwezig te zijn, moet hem
niet missen.
STRIKTER CABARET in de Nederland
se zin van het woord, is Beyond the Fringe,
Postzegelkunst
Edelweisz kan men ook in eigen tuin
kweken en men behoeft ze dus niet alleen
hoog in de Alpen te zoeken; ook in ons
land komen ze bij de bloemist voor en als
men een rotstuintje heeft kan men nu vast
enkele plantjes bestellen; ze zullen in een
goed doorlatende kalkrijke grond prima
groeien. Bang dat ze bevriezen behoeft
u niet te zijn; vorst kan ze best verdra
gen, doch ze heeft wel last van veel regen
in de winter en daarom kan het geen
kwaad als er een bodemloos kistje over
heen gezet wordt; daarover legt men dan
een glasruit en bij open weer kan men het
lucht geven door de ruit op een kiertje
te zetten.
Edelweisz moet ook wel een zonnig plek
je hebben; ze worden meestal door de bloe
mist in potjes gekweekt en dus zal men
hen in de volle grond moeten poten.
G. Kromdijk
CHRISTIAAN DE MOOR, beeldend kunstenaar en esthetisch adviseur der
PTT heeft een critisch, kunsthistorisch werk geschreven, dat onder de titel Post
zegelkunst de vormgeving van de Nederlandse postzegel eind vorig jaar
als vijfde na-oorlogse publikatie is uitgegeven door het Staatsbedrijf der Poste
rijen, Telegrafie en Telefonie. De vorm waarin deze beknopte geschiedenis van
het kleinste grafische kunstwerk wordt aangeboden is een gave eenheid gewor
den van tekst en illustraties, waarvoor P. C. Cossee typografische aanwijzingen
heeft gegeven, de Grafische Inrichting Joh. Enschedé en Zonen n.v. te Haarlem
- sinds 1866 de enige drukkerij van Nederlandse postzegels en Proost en Brandt
respectievelijk het drukken en het binden hebben verzorgd, en de heer S. L.
Hartz de band en stofomslag heeft ontworpen.
WIJ KUNNEN ONS voorstellen dat men
zich afvraagt of een nietig gebruiksvoor
werp als de postzegel zo'n kostbaar boek
waard is, dat kleine stukje papier, waar
van de grote Britse filatelist Robson Lowe
heeft gezegd: „Hij moet na één lik van
de tong opgeplakt kunnen worden". De
leek, en wie is dat niet op dit gebied,
keurt de postzegel nauwelijks meer dan
één blik waardig en aanvaardt zijn be
staan zoals hij ook elektrisch licht van
zelfsprekend acht. Het kopen van een post
zegel aan het loket is een handeling die
overeenkomt met het omdraaien van de
schakelaar thuis. Zomin men dan denkt
aan het wonder van elektriciteitswinning
uit steenkool in een reusachtig continu
bedrijf, zomin staat de koper van een
postzegel iets anders voor ogen dan het
plakken ervan op een brief met het doel
die op zijn bestemming te krijgen. Er is
maar één kenmerkend verschil. Elektri
citeit wordt verbruikt zonder sporen achter
te laten, terwijl de postzegel na gebruik
wordt gezocht als verzamelobject.
OP ZIJN LEVENSWEG ontmoet u een
select gezelschap grote kunstenaars, die
zich met het ontwerpen en vormgeven van
de postzegel bezighouden. Als kunstwerk
weerspiegelt de postzegel de stromingen
in de beeldende kunst. Hij is tevens uit
drukking van de verbeeldingskracht die in
een volk schuilt. Hij is als afspiegeling
van ons nationale leven het visitekaartje
van Nederland in het buitenland. De Ame
rikaanse filatelist Ernest A. Kehr heeft ge
schreven, dat de Nederlandse postzegels
misschien niet bij ieder in de smaak val
len, maar over het algemeen vertonen zij
karakter, een eigenschap waarop slechts
weinige andere landen ter wereld kunnen
bogen.
i*
De 5-cent-blauw-1852 met de beelde
naar van Koning Willem III, de eerste
Nederlandse postzegel.
Voordat wij die lof verdienden is er heel
wat gebeurd sinds de goede start die Ne
derland op 1 januari 1852 maakte met zijn
eerste postzegels, die de beeldenaar van
Koning Willem III droegen. „De charme
der eerste zegels: de beeldenaar 1850-1900"
zet de schrijver boven een hoofdstuk, dat
gevolgd wordt door „Tekenen van verval
1900-1920" en „Eerste stappen tot verhef
fing: 1906 en 1913."
IN TEGENSTELLING tot de beoefenaar
der vrije kunsten moet de postzegelkun-
Randschrift van J. van Krimpen en beel
tenis Koningin Wilhelmina van S. L. Hartz
uit 1946.
stenaar zich onderwerpen aan bepaalde
voor de vormgeving dwingende grondsla
gen van afmeting, ontwerp, druk en kleur.
De postzegel dient klein van afmeting te
zijn en het ontwerp moet daarmee in
overeenstemming zijn, waarbij ruimte be
hoort te blijven voor de landsnaam of een
andere algemeen bekende karakteristiek
van een land, alsmede voor een duidelijk
waardecijfer. Zonder een uiteenzetting van
de vele druktechnieken zal het duidelijk
zijn dat bepaalde procédé's en papier
soorten niet deugen voor postzegeldruk.
Voorts moeten de kleur of kleurencombi
naties aantrekkelijk zijn, opdat de post
zegel niet wordt verlaagd tot een plak
plaatje of reclamedrukwerkje. Tenslotte is
men er meestal niet met één ontwerp, om
dat een uitgifte vaak een reeks van meer
zegels betreft, waarvan de afzonderlijke
beelden een geheel moeten vormen.
HET IS GEEN WONDER dat deskun
digen de wenselijkheid bepleiten dat ont
werper en graveur een en dezelfde per
soon moeten zijn, waardoor althans twee
der maatstaven door één kunstenaar wor
den gehanteerd. Chr. de Moor eert in dit
boek het baanbrekende werk van mr. J.
F. van Royen, directeur-generaal der
P.T.T., die met de kunstcriticus W. F.
Gouwe zoveel gedaan heeft voor een ver
antwoorde vormgeving van de Nederland
se postzegel. Het zal voor velen een open
baring zijn dat in het begin van onze eeuw
postzegels zijn ontworpen door de archi
tecten De Bazel en De Klerk en door de
beeldende kunstenaars A. Derkinderen,
hoogleraar-directeur van de Rijksacade
mie voor Beeldende Kunsten te Amster
dam en professor J. Veth.
Na een Schets van het geestelijk kli-
SINDS IK IN HOLLAND schrijf (als
auteur en journalist) ben ik zoals som
mige mensen zeggen „een verschijn
sel" geworden. Natuurlijk zijn alle men
sen, dieren en dingen („Can you eat
it?") verschijnsels, maar dan heten ze
onverschillig „geranium" of „de kat
van hiernaast" of „Juffrouw Borstlap".
Of zelfs „Professor Doktor Ingeeniejeur"
zoals de radio dat altijd zo eerbiedig
spelt). Maar nog steeds niet: verschijn
sel. Zelfs Zijne Excellentie Minister
Luns is geen verschijnsel.
Maar op een onverwacht ogenblik
kan een ding, een dier of een mens een
verschijnsel worden. Bij voorbeeld: „de
TV in de huiskamer", „het laatste wrat
tenzwijn van Celebes". Opeens kijkt
iedereen er met andere ogen naar. Zo
kijken nu opeens verscheidene mensen
naar het onbelangrijke geval (repatri-
antje, Indische Nederlander, Indonesi
sche Nederlander, Indonesiër wat
doet het er eigenlijk precies toe) Tja-
lie Robinson. Ik scheen al een tijdje
verschijnsel te zijn, maar werd het pas
gewaar toe ik de recensies van mijn
boeken las.
TUSSEN TWEE HAAKJES: sommi
ge recensies waren zó boeiend en mee
slepend geschreven, dat ik een razende
trek kreeg mezelf te lezen. Maar dat
bekwam me altijd nogal zuur. Want
ik vond altijd alleen mezelf (dus met
vele, soms handig verborgen, gebre
ken) terug. Dus niet als verschijnsel.
Nochtans schijn ik ook te bestaan als
„het verschijnsel van de kleine Indo in
de Nederlandse litteratuur", „het ver
schijnsel van de bewuste Indische bur
ger in Nederland, „het verschijnsel van
het koloniale element in de Nederland
se literatuur en pers". Vooral die laat
ste verschijnselvorm is niet voor de
poes!
Laat mij dus direct constateren (en ik
meen dit te mogen doen ook namens
alle mede-verschijnsels nozems en
lustmoordenaars incluis) dat de meta
morfose van optisch verschijnsel tot
„sociaal-cultureel" verschijnsel zelden
leuk is voor het slachtoffer. Ook al om
dat de bestbedoelde beschouwingen de
plank soms lelijk mis slaan en het
slachtoffer er per slot van rekening al
tijd bijstaat: A. als feestvarken, B. in
zijn hemd, C. als feestvarken-in-hemd.
Wat bij het waarnemen van een ver
schijnsel echter meestal tot slachtof
fers en toeschouwers tegelijk doordringt
is ook, dat het verschijnsel meestal niet
nieuw is. In mijn genre (zowel litterair
als journalistiek) hebben velen vóór
mij ook geschreven. En vaak met veel
meer talent en meer eer: Multatuli,
Busken Huet en Du Perron, om maar
meteen een paar voortreffelijke te noe
men. Zij mogen dan bruin of gebruind
blank zijn, zij hebben één ding gemeen:
zij komen uit In dié (terug) en hebben
(daarom?) een sanguinische stijl, een
fel polemiserende, vaak raillerende pen,
een nogal onprettig aandoende „anti-
Nederlandse" geest.
DEZE DRIE NAMEN en hunne „ver
schijnsels" peinzend bekijkend, doe ik
een aantal ontdekkingen:
1. Het „sociaal-cultureel" verschijn
sel is slechts het lichtgevend aureool
van het optische verschijnsel.
2. De combinatie herinnert zo onge
veer aan een primitieve muurschilde
ring uit het Quatrocento: een meneer
in een saai hemd en met wat mariniers
plegen te noemen „een kolera-kop",
welk hoofd echter gesierd is met een
stralend gouden aureool. (Denk aan
het feestvarken-in-hemd voornoemd).
Toch wel jammer: die kop in dat aure
ool. Soms.
3. Het is dus wel een verademing als
de kop verdwijnt, met andere woorden
het optisch verschijnsel overlijdt. On
verdeelde roem en eer worden elk ver
schijnsel „post mortem" deelachtig.
4. Niemand schijnt te merken dat, ook
al komen er telkens nieuwe (lelijke)
koppen, de aureolen identiek zijn.
5. In „culturele studiën" hoort de
identiteit van die aureolen te worden
vastgesteld, zo zorgvuldig mogelijk wor
den geformuleerd en een vaste plaats
toegekend in de maatschappij en cul
tuur.
DAT NU IS NA HONDERD jaar Mul
tatuli nog steeds niet gebeurd. Schrij
vers als Multatuli, Couperus, Du Per
ron en in latere tijd bijvoorbeeld Re-
sink, Maria Dermoüt en schrijver de
zes, lopen eigenlijk zo'n beetje ver
weesd in de litteratuur rond, niet pas
send in tijdvakken, richtingen, scholen,
groeperingen en stijlen. Eigenlijk le
ven ze min of meer in de litteratuur als
de repatrianten in de maatschappij: die
zitten ook in geen enkele zuil bij voor-
Jan Boon werd in 1911 in Nijmegen gebo
ren uit een Nederlandse vader en een Indische
moeder. Toen hij drie maanden oud was ging
hij met zijn ouders naar Indië waar hij vrij
wel onafgebroken tot 1954 gebleven is. Hij had
vele beroepen en belandde uiteindelijk in de
journalistiek Hij koos bewust het Indische
standpunt en derhalve een Indisch pseudo
niem: Tjalie (onvervalst Indische naam) Ro
binson (de familienaam van zijn moeder).
Voor zijn litteraire werken koos hij opnieuw
een Indisch pseudoniem: Vincent Mahieu. Hij
schreef de alom zeer lovend ontvangen ver
halenbundels ..Tjies" en „Tjoek". Hij redi
geert het eerste en enige Indische tijdschrift
in Nederland Tong-Tong". Tjalie Robinson
emigreert binnenkort naar Aüierika.
beeld. Men acht ze al naar het zo uit
komt representatief voor het Nederlan
derschap (Couperus, Toorop, Maus Gat-
sonides, Eppo Doeve, de „Blue Dia
monds" zijn Nederlanders nozems en
die bruine juffer die daar voorbijloopt
zijn Indonesiërs) en verder kent nie
mand niemand. En dat „wonderlijke
gebeuren" voltrekt zich al eeuwen
want al sinds Houtman kwamen onop
houdelijk repatrianten in Nederland. Ja
toch? Jan Huygen van Linschoten, Rum-
phius, Valentijn o ja, ja! Ook al
stierf men daar, zijn culturele nalaten
schap kwam toch wel terug!
WAT IS NU HET CURIEUZE? Dat
er aan al die terugkomers en nieuwko
mers blijkbaar iets aparts zit. Dat apar
te is soms zeer mooi en soms „onver
teerbaar", vaak volkomen onbegrijpe
lijk. Maar naar die „onprettige kanten"
wil men niet zien. Het smakelijke wordt
opgeslokt of met een rood-wit-blauw
vlaggetje gekoloniseerd". De Rest
wordt ononderzocht weggeworpen. Nie
mand komt op het idee juist het wegge-
worpene eens goed te onderzoeken. Want
ook al zou dat versmade deel bijvoor
beeld Indonesisch zijn, daarom hóeft
het nog niet onverteerbaar te zijn. Denk
maar eens aan de specerijen, aan de
rijsttafel, de kerrysoe p, de loempia.
Ook die hebben ofschoon in hart en
nieren Indonesisch een ereplaats ge
kregen in de Hollandse maatschappij.
NU BEN IK (hoewel bruin) geen
loempia (Notoe Soeroto was een loem
pia). Ik ben een halve loempia (o ja,
halfbloedje, komt uit!). Nu blijkt dat
de ene helft van mij in bijvoorbeeld de
litteratuur verteerbaar en zelfs sma
kelijk is. De andere helft kent men
niet en wil men dus óf wegwerpen óf
assimileren (als de andere helft ma
ken). Helaas kan dat niet. En daarom
zit men met een onverteerbaar stuk
van mij. En van Multatuli, Busken
Huet, enz. enz. Want ook al hebben zij
„geen druppel Indonesisch bloed", zij
zijn vaak in de geest diep van het Oos
ten doordrongen en blijven „onindeel-
baar" in cultuur en maatschappij. Wij
zijn als het ware figuren in een enorme
wandschildering, waarvan men de kop
pen heeft weggewist, zodat de aureolen
een beetje gek in de lucht hangen. Het
is geloof ik in het belang van de hele
wandschildering dat men de koppen
restaureert, ook al zijn ze niet blank,
maar bruin, geel, groen! Misschien
geeft dat (zoals een dame zonder ver
stand van kunst me zei) juist de aparte
charme aan het geheel. Ik geloof dat
ook dan pas de compositie tot haar volle
recht komt.
En na deze verhandeling over schrijf-
schilder- en kookkunst, smakelijk eten,
cvltuurvrienden!
maat en artistieke brandpunten omstreeks
1920, noemt De Moor de postzegelprijs
vraag van 19221923 een klaroenstoot. On
der de officiële deelnemers treft men be
kende namen aan: de architect en teke
naar M. de Klerk, Chris Lebeau, Jan Too
rop, en de grote letterkunstenaar S. H. de
Roos. In het volgende hoofdstuk „Beelde
naar en doelbewuste vernieuwing" noemt
hij Willem van Konijnenburg, S. L. Hartz
en de letterkunstenaar Jan van Krimpen.
De Moor citeert een stukje van Hartz'
„Taal noch teken" in Boekcier (1952), dat
bijzonder goed illustreert wat de waarde
van goedgetekende letters is:
„Gelooft U maar niet dat het maken
van een letter minder moeilijk is dan het
in beeld brengen van iets anders. De let
tervorm is een abstracte vorm en ons
staat geen vergelijkingsmateriaal ten
dienste zoals bij de voortbrengselen van
de natuur. Eric Gill, die zowel van het
menselijk lichaam als van de letter prach
tige verbeeldingen heeft gemaakt, schrijft
dat het maken van een goede R. moeilijker
is dan het tekenen van een goede vrou
wenfiguur. Dat de meeste groten uit de
geschiedenis der kunsten de moeilijkheden
van de materie der letters hebben begre
pen blijkt wel uit hun preoccupatie met
deze tekens. Van Leonardo tot Picasso
heeft men geprobeerd in deze geheimzin
nige wereld van abstracte gebruiksvoor
werpen door te dringen.In deze tijd
van spanningen en stijlloosheid is vreemd
genoeg een enorme belangstelling voor de
letter. Nooit is er zoveel in druk versche
nen over uitsluitend letters als op het
ogenblik, nooit zijn er slechtere letters ge
maakt naast zoveel uitzonderlijk goede".
HET IS DE GROTE verdienste van De
Moor dat hij met dit boek bekendheid
geeft aan een aspect van onze nationale
kunst, dat buiten een kleine kring van
specialisten een vrijwel onbekend terrein
is.
BONN (AFP) „Kamer 600" van het
gerechtsgebouw in Neurenberg, waarin in
1946 de processen tegen de Duitse oorlogs
misdadigers werden gevoerd, zal door de
Amerikaanse legerautoriteiten aan het
Westduitse ministerie van Justitie worden
overgedragen. Neurenberg wordt hierdoor
een toeristische attractie armer. Tot dus
ver was de entourage van de zaal uit de
tijd van de processen intact gelaten, doch
deze zal thans verdwijnen.