discoucs Dagelijks smijten achthonderd man voor 10D.Q00 gulden in het water Reisbrief uit Erbij L«i>s4«4 OOSTEL'JK FLEVOLAND oppervlakte 5*000 he j"poijwput toegangsslut» PAGINA DR1 b DIJK VAN ZUID-FLEVOLAND GROEIT ELKE WEEK 150 METER OP DE AKROPOLIS is een tiental man- ien ijverig aan het hakken in grote stuk ken marmer. Ik begrijp er niets van. Wil nen dit enorme bouwwerk restaureren erwijl duizenden toeristen overal hun na- nen in krassen? In de kelders van het Parthenon is een prachtig museum inge richt. Vele van de geëxposeerde brokstuk ken zijn ter plaatse opgegraven. Men is druk bezig de beeldenschat, die zich in Londen bevindt, terug te winnen, onder mdere de Karyatiden. De volgende dag begeef ik mij aan boord van een schip dat naar Hydra vaart, tjokvol met allemaal vrolijke, blije en zingende mensen. Het is een heerlijk zeereisje. In Hydra zit het vol toeristen en er zijn marinefeesten. De meeste men sen hebben zo'n klein radiodoosje en zet ten dit zo hard mogelijk aan. Het is niet doolhof van gangen en steegjes zonder naam, bij een oud vrouwtje van negentig jaar. Een goed tehuis. Ze brengt mij naar een prachtige kamer met allemaal por tretjes aan de muur. Er is ook een kastje vol ikonen, waar een klein lichtje voor brandt. 's Morgens vroeg word ik gewekt door het zingen van de vissers die naar de ha ven gaan. Mijn hospita geeft mij koffie. Ik eet 's avonds in een klein eethuisje aan de zee. Een tomatenschotel, spaghetti, brood en wijn. Dit alles voor tien drach men (1,25). Als ik weer bij mijn huisje met de mooie kamer kom zitten de men sen allemaal buiten op kleine stoeltjes en op de grond. Daar ga ik bij zitten. Ze geven mij een bloem en we genieten van de mooie avond. Poppe Damave SCHIPPER BURGGRAAF uit Harderwijk Iaat zijn Eliseeen kaarsrechte voor door het rimpelloze watervlak van het ljselmeer snijdenongeveer in de as van het toekomstige Oostvaardersdiep van Amsterdam naür Lelystad. Aan stuurboord strekt zich een reeds vol tooide dam vierenhalve kilometer lang van de toekomstige hoofdstad der IJselmeerprovincie in westelijke richting uit. In de taal van de dienst der Zuiderzeewerken heet dat dijkgedeelte „Perceel 1". Wie zegt dat dit het eerste stuk is van de zeventig kilometer metende ring dijk om Zuidelijk Flevoland krijgt op korte termijn gelijk. In 1967 moet de ring gesloten zijn, een jaar later zullen de meer dan vijftig duizend hectaren welke zich binnen deze beschutting bevinden droog vallen. Wie verder vooruit kijkt, weet dat het inspectievaartuig van ir. J. Middelburg, die van Lelystad uit op de voortgang van het werk toeziet, eigenlijk niet langs de noordelijke ringdijk van Zuidelijk Fle voland vaart, maar langs de zuidelijke dijk van de Markerwaard. Wanneer ook die laatste polder zal worden aangelegd, zal in het dan reeds droge Zuidelijk Flevoland evenwijdig aan de bestaande een nieuwe dijk worden gebouwd. De ruimte daartussen, welke twee honderdvijftig tot vierhonderd meter breed wordt, wordt uitgegra ven. Daarna laat men die aldus ontstane geid vol water lopen en het Oostvaardersdiep is tegelijkertijd met de dijk van de Markerwaard een feit. Voorlopig gaan de zorgen van Zuiderzeewerken nog uit naar de aanleg van het achtentwintig kilometer lange dijkvak tussen Lely stad en Muiderberg, dat in 1956 gereed moet zijn. WIE veronderstelt, dat men bij Lelystad is begonnen en nu steeds verder aan de dijk voortbreit tot Muiderberg is bereikt, heeft het mis. Om allerlei waterstaatkun dige redenen worden eerst afzonderlijke percelen gemaakt, welke pas later met el kaar worden verbonden. Drie van die per celen zijn nu reeds duidelijk te onderschei den, evenals twee bijzondere werken: de bouwput voor het toekomstige gemaal en de werkhaven ongeveer vier kilometer oostelijk van Pampus. Het volgend jaar komt de ombuiging richting Muiderberg aan de orde. Die werkhaven is het eerste doel van de inspectietocht, welke wij met ir. Mid delburg aan boord van de „Elise" mee maken. Op de heenreis wordt deze over steek van twintig kilometer in anderhalf uur afgelegd en gedurende dit traject krijgt men een fraai overzicht op de stand van zaken. HET EERSTE PERCEEL ligt er vrij wel verlaten bij. We zien slechts twee tractoren die als verloren onder de hoge hemel op de taluds hun strakke baantjes trekken. Ze zijn daar al in het stadium van het gras inzaaien, zodat dat stuk dijk voor ir. Middelburg een afgedane zaak is. Tussen het eerste en het tweede perceel gaapt een flinke plas water van vier kilo meter breed. We bevinden ons hier in het toekomstige sluitgat van de dijk. I n het Waterloopkundig Laboratorium te Delft heeft men uitgekiend dat deze plaats voor de sluiting van de dijk het gunstigst is. Inmiddels is de „Elise" het tweede per ceel genaderd, waar aanzienlijk meer be drijvigheid heerst. Het silhouet van de bij alle waterbouwwerken zo vertrouwde kraan met grijper ontbreekt niet en op de kruin van dit eveneens vierenhalve kilo meter lange dijkvak is een aanzienlijke mankracht voorhanden. Kiepauto's reppen zich zonder rusten heen en weer en in het midden duidt een compacte kolom zwarte rook op de aanwezigheid van asfaltma- chines. De Heemsteedse aannemer P. C. Zanen is hier bezig de asfaltlaag op de zeven meter brede weg op de dijk aan te brengen. Van het tweede naar het derde perceel vraagt een overstapje van slechts twee honderdvijftig meter en op die korte af stand valt er heel wat te zien, want hier wordt de bouwput gemaakt voor het ge maal en de sluizen, waarmee Zuidelijk Flevoland droog zal worden gelegd en ge houden. HET DERDE PERCEEL, dat ruim drie ënhalve kilometer lang wordt, bevindt zich volop in het stadium van de dijkbouw, welke hier nog steeds op de beproefde orthodox-Hollandse manier wordt uitge voerd. Hier geen stuntwerk met nylon- matten of met torenhoge caissons, maar de vertrouwde methode waarbij zand met onderlossers tot twee meter onder de wa terspiegel wordt gestort in de geul welke door het uitbaggeren van de soms wel zes meter dikke „slappe laag" van klei en modder is ontstaan. Ter weerszijde van het zandlichaam worden beschermende keileemdammen gelegd, die op hun beurt weer tegen de aanvallen van het water worden beschermd door rieten kraagstuk ken. Daartussen wordt het dijklichaam dan weer met zand opgeperst, dat met een laag keileem van tachtig centimeter tot een meter dik wordt afgedekt, behalve op de plaats waar de weg komt. De be kleding van het beneden-talud bestaat uit basalt- of betonzuiltjes, het boven-talud wordt door een veertig centimeter dikke laag klei omgeven, waarop gras wordt ge zaaid. De aanleg van de weg vormt de finishing touch. Het derde perceel waaraan, evenals met het eerste het geval was, in 1959 werd begonnen, wordt elke week honderd tot honderdvijftig meter langer. Elke dag ver dwijnt een rieten kraagstuk van dertig meter lang en tien meter breed onder het gewicht van honderden ruwe brokken ba- Een Aerocarto-luchtfoto van de stand der werkzaamheden. dijkvak gereed dijkvak in uitvoering dieptevele" m veter» toestand op 1-5-1961 ZUIDEL'JK FLEVOLAND wo OVERZICHT DUKSWEWCEN Overzicht van saltsteen onder water om daar op de glooiing van het zandlichaam te gaan rus ten. Het storten van de stenen gebeurt hier nog als in de tijd van Leeghwater: door mannen met kruiwagens. De Zuider zeewerken bieden een merkwaardige com binatie van mankracht en mechanisatie welke in de inventariscijfers van dit inge wikkelde apparaat tot uitdrukking komt. De vier aannemers hebben samen zo'n achthonderd man aan het werk, de staf van de dienst der Zuiderzeewerken is vijf tig man sterk. Acht baggermolens, negen zuigers, vier drijvende kranen en vier as- faltinstallaties vormen de „grote stukken", nog niet gerekend de vele vaste kranen, de tientallen schepen, drijvende bakken en vrachtauto's. De totale kosten van de in poldering van Zuidelijk Flevoland kan men ruwweg op een ton per dag schatten. Daarin zijn dan zowel de arbeidslonen als de leveranties van materialen en de af schrijvingen op de machinerie begrepen. HET DIJKLEGER komt uit alle wind streken. De veertig wegenbouwers die op perceel 2 in keurige barakken verblijven wonen zowel in het betrekkelijk nabije Kampen als in Emmen in Drente en Mak- kum in Friesland. Weer anderen komen tot uit de Alblasserwaard. Behalve een paar man die achterblijven voor wacht diensten gaat het hele dijkleger van vrij dagmiddag drie uur tot maandagmiddag twaalf uur naar huis. In die tussenliggen de werkdagen komt men overigens heus wel aan een aehtenveertigurige werkweek toe. Hoewel de dijkwerkers dus elke week naar huis gaan en zo lange dagen maken dat ze 's avonds vaak geen pap meer kunnen zeggen, wordt er ruimschoots aan hun geestelijk en cultureel welzijn ge bouwd. De dominee komt elke veertien dagen langs en drie keer per maand wordt in de houten keten op de dijkpercelen een filmvoorstelling gegeven. Sommige uit voerders logeren liever aan de wal, ook al kost hun dat elke werkdag een uur varen van Lelystad naar de dijk en weer terug. In hotel „De eerste Aanleg" klinkt dan ook elke morgen om vijf uur een reeks roffels op de kamerdeuren om de mannen van de dijk te wekken. het project. ZO'N GEZELSCHAP dijkbouwers vormt trouwens in allerlei opzichten een merk waardige gemeenschap. Er zijn er bij die in de dienst der Zuiderzeewerken vergrijsd zijn, zoals de technisch hoofdambtenaar H. Meijer, die elke dag heen en weer vaart naar Marken om vandaar zijn wo ning in Edam te bereiken Hij maakt de inpoldering nu al vijfendertig jaar mee en men moet van goeden huize komen wil men hem nog iets nieuws op dit gebied kunnen vertellen. Opzichter Stevens, die op perceel 2 het landwerk in de gaten houdt, is er tweeëntwintig jaar bij. Zijn Het zinken van kraagstukken voor het derde perceel van de dijk van Zuide lijk Flevoland. collega's wijzen hem aan als de man die al anderhalf jaar lang niet uit Lelystad is weggeweest, zelfs niet voor weekeind of een boodschap in Harderwijk. „Waarom zou ik? Hoewel ik in het westen ben op gegroeid, houd ik toch van die wijde ruim ten hier. En die pioniersgemeenschap van Lelystad is boeiend genoeg. Mijn vrouw helpt bij de twee of drie bevallingen welke maandelijks in de tachtig gezinnen plaats hebben en assisteert zondags bij de rond leidingen in de expositiezaal". Men treft in deze stoere mannenmaat schappij toch hier en daar een vrouwsper soon aan. Dat zijn de keetmeisjes, die er voor zorgen dat de opzichters op tijd hun bakje troost krijgen en dat hun houten kantoortjes stof schoon blijven. Op perceel 3 ontmoeten we een struise Volendamse in het traditionele kostuum van haar woonplaats. Op perceel 2 maken we ken nis met een jonge vrouw die het werk aan de dijken blijkbaar niet meer kan missen. Zij kwam al in 1954 als keetmeisje bij Zui derzeewerken, maakte eerst de inpolde ring van Oostelijk Flevoland mee, kreeg kennis aan een der dijkwerkers en trouw de met hem en hoewel de man sindsdien zijn brood op de wal verdient, trekt zij nog elke dag weer of geen weer naar de dijk. MEN KAN HEEL WAT van dergelijke bijzonderheden over het dagelijks leven der Zuiderzeewerkers op zo'n informele in spectietocht vernemen. De terugweg duurt namelijk heel wat langer dan de vaart van Lelystad naar de werkhaven. Op tal van punten springt ir. Middelburg van de „Elise" over op zuigers, baggermolens en kranen, op een enorme drijvende asfaltin- stallatie die elk uur een slordige twintig ton asfalt produceert of klimt hij onver moeibaar de metalen ladder af en op wel ke door schipper Burggraaf of zijn zoon aan de voorplecht wordt bevestigd telkens wanneer een comfortabele meerplaats ont breekt. Soms maken we een wandeling van een paar kilometer over de dijk, terwijl de „Elise" vast vooruit vaart om ons ver derop aan boord te nemen. DE WERKHAVEN halverwege perceel drie en Pampus wordt gevormd door de twee vakken van de dijken voor de Mar- IN 1949 COMPONEERDE Benjamin Britten zijn Lentesymfonie („Spring Symphony") die nu door Decca is uit gebracht op een LP, met de componist als dirigent van het koor en orkest van Covent Garden, en met medewerking van een jongenskoor en drie vocale so listen: Jennifer Vyvyan, sopraan; Nor- ma Procter, alt; en Peter Pears, tenor. De tekst wordt gevormd door dertien oud-Engelse gedichten, meest uit de vijftiende en zestiende eeuw, terwijl men ook de namen tegenkomt van Wil liam Blake en W. H. Auden. De compo nist heeft deze gedichten gerangschikt tot een soort lente-cyclus die het ont waken van nieuwe krachten in de na tuur en in de mens, en de geboorte van een hernieuwde levensvreugde bezingt. Naar de muzikale vorm is het een vier delige symfonie, maar in plaats van de gebruikelijke thematische verwikkelin gen treedt een soort „onderbroken cre scendo" dat via verschillende belichtin gen van 't lente-fenomeen tenslotte uit mondt in een grandioze verheerlijking van de meimaand, gecombineerd met het jongenskoor dat „Soomer is icoomen in" zingt, een canon uit het jaar 1240. WIE AAN ZIJN DISCOTHEEK een hedendaagse werk wil toevoegen dat bij herhaald luisteren steeds meer zal gaan fascineren, zij deze opname aanbevolen. De tekst is op een apart vel in de hoes bijgevoegd en het is wel gewenst eerst van de gedichten kennis te nemen. In dien men deze geringe moeite ervoor over heeft, zal men bij het aanhoren van Britten's verklanking het eens zijn met wat Gordon Stewart in zijn com mentaar schrijft: „Verbazingwekkend is het hoe Benjamin Britten er steeds weer in slaagt ons een nieuwe visie te schenken, zonder te breken met het mu zikale verleden van een eeuwenlange ontwikkeling. Het lijkt me dat dit de ware toetssteen van het genie is". INDERDAAD, op die visie komt het aan en zij stelt Britten in staat in een door velen doodgewaand arsenaal van formele en instrumentale middelen de meest treffende vondsten te doen. Niet alleen beschikt hij over de fundamente- Decca heeft, na de „Nocturne" voor tenor solo en klein ensemble en de volledige opera „Peter Grimes" thans ook de „Spring Sym phony" van Benjamin Britten opgenomen. Dit werk voor koor, orkest en solisten wordt op Decca LXT 5624 uitgevoerd onder leiding van de componist. Ie gave van de melodie een melodie die met geen enkele bekende vorm te vergelijken is en die bovendien bijzon der goed op de Engelse tongval geënt kan worden maar bovendien heeft hij een uiterst expressief accoordge- bruik en een originele orkestratiekunst, waarbij hij steeds met de eenvoudigste middelen genoegen kan nemen. Aan het slot van het gedicht „Fair and Fair" komt een afsluitingsformule voor, een zogenaamde „tonale cadens", die sinds de dagen van Bach en Mozart in zwang is. Het vreemde is: bij Britten klinkt ze anders, ze betekent iets anders, omdat ze, geplaatst in de continuïteit van het voorafgaande, van waarde veranderd is. DE VOORBEELDEN van Britten's orkestrale fantasie zijn teveel om op te noemen. Ook hier durft hij met heel weinig genoegen te nemen (want er is een zekere durf voor nodig en een groot meesterschap om zich in een werk van ongeveer drie kwartier spaarzaam te bedienen van orkestraal geweld). Slechts twee voorbeelden, „The Merry Cuckoo", waarin het vogelgekwetter contrapuntisch door drie trompetten ge geven wordt tegen de tenorsolo, dus niet met de voor zulke passages geijkte flui ten en klarinetten. En „Waters Above", eveneens voor tenor-solo, waarin een milde regenbui op een zonnige dag on vergelijkelijk effectief geschilderd wordt door de hoge violen die aan de punt van de stok spelen. Britten's „Spring Symphony" is geen overrompelend werk in de gebruikelijke zin des woords, al weet de componist ook terdege hoe hij een ritmische stu wing moet „timen" om de toehoorder mee te voeren, getuige de beide laatste nummers van zijn lente-cyclus. Maar juist dit zich-bepalen tot zuiver muzika le middelen met uitsluiting van machts vertoon en effectbejag maakt ook dit werk van de Engelse componist (de grootste sinds Purcell) tot iets bijzon der boeiends. Van de uitvoering, on der leiding van de componist, kan ge zegd worden dat ze vlekkeloos is en dat er een sterke suggestieve werking van uitgaat. Sas Bunge kerwaard en Zuidelijk Flevoland, die het vorig jaar werden aangelegd. De eerstge noemde dijk dient als golfbreker; de twee de, die twee kilometer lang en vijftig me ter breed is, zal vooral als opslagplaats voor materialen dienen. In Lelystad ligt al het beschikbare terrein met tachtigdui zend ton basalt klinkers en andere steen soorten propvol en bovendien betekent de werkhaven een belangrijke besparinj op het transport Een op het droge getrokken woonark zal straks onderdak bieden aan tien man van de dienst der Zuiderzeewer ken en een kok Het zuidoostelijk deel van de ringdam van de bouwput voor het gemaal steekt al boven water, hoewel pas dit voorjaar met die klus werd begonnen. Het gaat hard en misschien komt dat wel omdat aan dit onderdeel minder orthodox wordt gewerkt dan bij de dijkvakken. Zui gers halen hier het zand rechtstreeks uit de zeebodem en persen het onmiddellijk op. Dat hangt samen met de minder zwa re eisen welke aan deze omwalling met een lengte van tweehonderdvijftig meter in het vierkant worden gesteld. Intussen blijkt er enige trammelant te zijn met de zuiger Markerwaard, die een onverteerba re slappe laag in plaats van zand in de pijp heeft gekregen en nu hulpeloos ligt te kuchen tot hij van binnen weer schoon is. Dergelijke akkefietjes brengen hier nie mand van z'n stuk: ze horen erbij, zo lang ze maar niet elke dag voorkomen. De bouwput zal trouwens toch wel voor de winter droogvallen en wat ir. Middel burg betreft kan er het volgend jaar aan het gemaal worden gewerkt. Hij monstert, terwijl hij die verzekering geeft, het zand waarmee op perceel 2 asfalt wordt ge maakt. Er zijn wat verschillen van me ning over de kwaliteit van het zand tus sen de hoofdaannemer en de onderaanne mer. DE EERSTE ZEGT dat niet hij, maar de onderaannemer verantwoordelijk is voor de asfalt, doch die wijst er op dat de hoofdaannemer het zand voor dat asfalt aan hem levert. Zuiderzeewerken blijf on bewogen bij dat soort discussies. Er wordt immers pas betaald wanneer het werk naar genoegen van de opdrachtgever is opgeleverd. Het is laat in de middag wanneer schipper Burggraaf de „Elise" vastlegt aan de rijkssteiger voor de wo ning van ir. Middelburg te Lelystad. Uit de luidspreker van de mobilofoon blijven echter zonder enige adempauze de tien tallen stemmen klinken van al die drijven de en vaste posten, in en om het IJsel- meer, die met elkaar weven aan het steeds meer geschakeerde patroon van Neder land. J. H. Bartman Uit Griekenland, waar de Haarlemse schilder Poppe Damave heen is gegaan, krachtens de reisbeurs die hij van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en We tenschappen heeft ontvangen, stuurde hij ons een tekening van het eilandje Hydra en een korte reisbeschrijving, welke wij hierbij afdrukken. MIJN EERSTE kennismaking met Grie kenland is het heerlijke zingen. In een waehtlokaaltje aan de grens zitten douane beambten veelstemmig wonderlijke liede ren te zingen, zo ijl als de lucht boven het vlakke landschap. Na de grensforma- liteiten rijdt de trein weer, niet lang, want na een uur komt hij bonkend en stotend tot stilstand. De locomotief is stuk. De machinisten gaan zwetend in de zon aan de machine ploeteren. Ik bemoei mij er ook mee. Er is een as gebroken. Er komt een andere locomotief. We passeren Thes saloniki en een heleboel andere plaatsen Een oud moedertje doet een geldstuk in een beschreven enveloppe en gooit die naar buiten. Ze vertelt mij waarvoor dit is maar ik snap er niets van. We rijden langs de Olympus in Thessa- lië en komen na een hele tijd langs de grootste vallei van Griekenland, prachtig vanaf die grote hoogte 's Nachts arri veren we in Athene. Een dag later zegt de ambassadeur mij toe zijn best te doen om van het werk dat ik hier maak een tentoonstelling te laten houden. Het is gloeiend heet op straat. Ik vlucht n een Byzantijns museum, waar prachtig geprepareerde ikonen en fresco's te zien zijn. m - te harden. Ik zoek de rust in de bergen, waar ik een prachtige grot vind. Heerlijk! Ik verberg mijn bagage achter een grote steen en trek er onbekommerd op uit. EEN VOLGENDE NACHT leg ik een vuurtje aan maar als dit uit is komen ze toch weer opzetten. Onder de strakblauwe hemel ga ik dus maar op zoek naar een ander onderkomen en vind dit, in een

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 15