GLORIEUZE TERUGKEER DER NATUUR DAISNE - Baby leert zien - een virtuoos verzenvanöer. Litteraire Kanttekeningen RUSSELSE OEKWIN KEL ZATERDAG 24 JUNI 1961 Erbij PAGINA DRIE C. E. Dinaux Kees Harm BIJ HET LEZEN van hetgeen vroegere natuurliefhebbers hebben geschreven over allerlei kostelijke plekjes in ons land zal het u wellicht precies gaan als mij. hoe verder je leest en hoe beter je zo'n gebied in zijn hedendaagse toestand kent, hoe meer je wordt overvallen door een zekere nostalgie naar die niet eens zó lang vervlogen tijden. Eén stap verder en je bent bereid'allerlei tegen de natuur ge richte activiteiten en hun bedrijvers als de schuldigen te zien. En dan sta je als het ware op een tweesprong. Je kunt doormopperend een zekere levensverbittering tot je tweede natuur maken en in de loop der jaren telkens weer nieuwe dingen vinden om je hartgrondig aan te ergeren. Maar je kunt óók wat verder doordenken en naar de achtergrond van de wijd en zijd om zich heen grijpende natuurvernie- tiging zoeken. Waarna je vroeg of laat van veel dingen leert inzien, dat ze toch niet anders konden zijn dan ze door mensen werden gemaakt. IN EEN GESPREK met Eckermann heeft Goethe, in een tijd dat onder twee derangs jongeren alleen het omvangrijke gedicht als proeve van poëtisch talent gold, gepleit voor het korte vers dat uit de da gelijkse werkelijkheid ontstaat. „Het moe ten", zei hij, „stuk voor stuk gelegen heidsgedichten zijn" de ervaring van al le dag levert rijkelijk de motieven, „de eigenlijke kern"; aan de dichter om uit dat dagelijkse „ein schönes belebtes Ganzes" te maken. Goethe wist wat hij ried. Zélf schreef hij ettelijke „gelegenheidsgedich ten", waaronder de schoonste en onverge- telijkste die ooit in het Duitse taalgebied tot poëzie werden. Johan Daisne is in de zelfde geest een gelegenheidsdichter, een verzenvanger, een strofenverschalker. Hij trekt er niet op uit om zijn Muze in het geheim te ontmoeten, al zou de veelheid en veelsoortigheid van zijn poëtische onstuit baarheid kunnen doen vermoeden dat de liefde van één kant komt; maar zij, de Mu ze, gaat ongevraagd bij hem te gast, bij dag en bij nacht, met orchideeën en boter bloemen, rozen en distels, anjelieren en fluitekruid, en ze bekoort hem telkens weer onweerstaanbaar. Hij bezwijkt voor haar, Daisne. Zijn impressionabele ge moedsgesteldheid, die hem met een zeer gedifferentiëerde en gevarieerde gevoels- scala op de ervaringen des levens doet re ageren, heeft ten gevolge dat het schrijven voor hem de functie uitoefent van een ka- talisator. Schrijven ontwapent voor hem de ontgoochelingen, verzoet de bitterheden, vertedert de herinneringen, bevestigt de jeugd van bloed en gemoed. Schrijven, heeft hij eens gezegd, is voor hem „een poging om zich in dit leven te bevestigen en op deze wereld een beetje over te du ren." Het is, als men wél leest een beves tiging uit nood, uit angst, uit hartzeer om het vele dat onherroepelijk voorbijgaat en dat hij zou willen vasthouden met bei zijn hatiden. En waar zijn handen tekort schie ten, is de poëzie er om de oogst tijdig te bergen. Daisne speelt er zijn bekommer nissen in uit: „ze stroomt, ze waait, ze danst, z'is overal", dichtte hij van zijn poëzie. Vandaar zijn in versvorm verduur zaamde confidenties en buitelingen, snake- rijen en galligheden, allotria en herinne ringen anekdotisch en lyrisch, betogend en episch, en soms dit alles tegelijk. Zó is het vaak: hij begint met een alledaagse inval, een notitie, een rationele overweging een stemmingsbeeld. Dat is dan de distel of de anjer, die de Muze bij hem achter laat. Zo'n aangeboden versregel laat Dais ne niet los, er kome wat ervan komen wil: een enkel kwatrijn, een puntdicht, een scherzo, een „instantané", een balladeske verdichting, een sonnet met een vijftiende regel als corona „immer alles frisch weg was sich taglich darbietet", zei Goe the. IK KEN VRIJWEL het gehele poëtische oeuvre van Daisne, dat wil zeggenhonder den verzen, en bundel na bundel ben ik verbaasd geweest over de lenigheid waar mee hij zijn .thema inkapselt tot een ge dicht, al werd zijn virtuositeit hem wel eens noodlottig. In zijn jongste verzame- ng van verzen uit 'de jaren 19531960 ij Desclée de Brouwer verschenen onder ,e titel „De nacht komt gauw genoeg" s de vlindervangerbuit zeker niet minder jk geschakeerd in soort en kleur als in oegere bundels. Daisne „bezingt" de mus i de dode huisduil, zijn jeugddroom en 'jn geboortestad Gent, zijn Leie en het uisteken, de herfstige zee-eenzaamheid n de herinneringen aan jeugdige gelief- ■n. Al zijn er gedichten die op de rand an het proza balanceren, al zijn er stro- die zich met een lager poëtisch gehal- --Jrvreden stellen en het dichterlijke aan het beschouwelijke offeren, er is in deze bundel een gulheid en openhartigheid, die ook het minder gelukte goed maakt. VOORTREFFELIJK is Daisne als hij onbevangen speelt. Hij schrijft een ge dicht op zijn geliefde „Suzon", in het Frans nog wel, en het dartelt van klanken met een bekoorlijkheid die een Hégésippe Moreau nauwelijks nog gelezen dichter, helaas wist te strelen uit de naam van een beek: uit La Voulzie. Was Daisne, toen hij de droomgeliefden van zijn jeugd her dacht, betoverd door de melodie van hun namen: Elzelina, Julika, Ciribiribin? Ze doorzingen het gedicht met een gratie, die maar een enkeling onder de modernen uit het woord wist te strijken. Woordspel is trouwens Daisne's bijzondere charme. Bij wijze van uitzondering citeer ik een vijf regelig gedicht in het Frans, dat als proeve van speelsheid mij deed denken aan een duivenveertje dat op een zomer wind wie weet waarheen wordt gedragen; „Coquetterie" noemde hij het: „Les poè.tes font les croquis. Les croquettes vont a autrui. Bon appétit een inval, een taalgrapje, èn meer dan dat. JOHAN DAISNE houdt van de dingen zoals een kind er van houdt. Die argeloos heid heeft hij weten te behoeden voor de ontbladering van zijn verwachtingen. Poë zie- die hemelen bestormt of zich in af gronden stort heeft hij nooit geschreven. Zijn melodie, zijn beelden, zijn dan ook eerder van een ontwapenende charme dan van een overrompelende „nieuwheid". Hij staat met zijn Muze op een zo ver- trouwelijk-innige voet dat hij haar, zonder haar te ontstemmen, over het haar kan strelen zonder haar langdurig in de ogen te zien. Niettemin is hij nog altijd, even als in zijn jeugdjaren, tot over de oren op haar verliefd verliefd dus op het le ven, op het woord, op het woord-leven dat voor hem levenswoord is, op de herin nering vooral aan de geluksuren van zijn liefdesjeugd. Wel laat hij zichzelf al door een gedicht gaan als „de man met eqn stok", wel is de haargroei op zijn wangen sinds korte tijd gaan vergoeden wat de schedel moest missen, maar het kind is in hem blijven wonen en dichten, een grijzend kind met grijzende wijsheid en mildheid: „ik wil," dichtte hij, „als een groot kind verdwijnen." De strijd „van drift en rede", van „water tegen vuur", is nog wel niet beslecht, de naderende ouderdom drukt wel als een gevreesde last, maar de aandacht voor het eenvou- dig-lieflijke, de bezinning op de zin van het leven, de vertedering voor „les nei- ges d'antan", hebben er geen schade door geleden, zelfs niet in strofen waar de vaar digheid het van de dichterlijkheid wint. WEINIG DICHTERS van deze tijd heb ben zichzelf zo vrij uitgezongen als Daisne. „Gedichten schrijven is borduren", heeft hij getuigd. Dat borduren „op een regel- vast stramien" heeft zijn gevaren. Maar goed, Daisne waagt zich eraan, hij laat het er op aankomen dat er versregels tus sendoor kunnen lopen die zich te gemak kelijk aan metrum en rijmdwang onder werpen ook dat is ten dele spel, poëti sche onbekommerdheid, lokaas waarmee de voortreffelijke verzen worden gevan gen. En zijn virtuositeit laat hem zelden in de steek. Waar hij tot het mededelend proza dreigt af te glijden is er vrijwel altijd de reddende vondst van een beeld dat het wankelende gedicht op de been houdt. Neem een „zwak" inzettend gedicht als „Februari" door „de barcarolle van de regen" wordt het onverwacht goedge maakt. Hoe gemakkelijk Daisne kan spe len, bewijst zijn bij de dood van Felix Timmermans geschreven gedicht: het dra peert de nagedachtenis van „de Fé" met vanen van titels, die de rouw in de goede levensblijheid doen verkeren waarmee Pal lieter door het leven en de pastoor door de bloeyende wijngaard is gegaan. ER IS IN DEZE gedichten veel olijks, veel dartels, veel weemoedigs ook, dat het leed en de angst en de ontmoediging weg- dicht. In de ondertoon kan men horen dat het geen ij dele bewering is als Daisne zijn poëzie „een brokstuk in zijn bange keel", „een galsteen van de smart" noemt en haar vrijwel in één adem vergelijkt met „een breikous van zijn handen". Zo'n uitlating kan hij zich tegenover zijn Muze veroorloven. Hij dichtte immers: „Ik zag een man eên zonnestraal oprapen, hem in zijn zak steken en op zijn hart, Toen sliep er iemand in die niet kon slapen en blijde werd een ziel die was verward. Een tovenaar! zo prevelden twee knapen. Ach neen, mijn kind, een meester van de smart." Naast dit en een dergelijk gedicht laat tijdens een „Halfvastenkermis" de lente zich des te bevalliger vangen „in vanille- geur van wafels". MAAR ER IS NÓG iets, en dat wordt maar al te vaak over het hoofd gezien: de natuur is steeds bereid terug te keren naar gebieden, welke ze al wie weet hoe lang geleden aan de mens heeft moeten af staan. Sterker nog, ze staat als het ware steeds in starthouding om de mogelijkhe den meteen te grijpen als ze zich voor doen. Vlak na de laatste oorlog is dit heel mooi en vreugdevol te zien geweest in Vo gelenzang, waar men wat turf had wegge- graven van onder het oude duinzand. Nat en drassig waren de turfgaten aan hun lot overgelaten een paar jaar later stond het er boordevol bloeiende wilde or chideetjes (die inmiddels helaas alweer vervangen zijn door bloembollen). Het le- vernde bewijs voor de stelling, dat de na tuur terugkomt waar haar een kans wordt gegeven (en waar de mens misschien zelfs een handje zal willen helpen). Het recept is dan doodeenvoudig: stel een liefst niet al te klein stuk grond beschikbaar, zoek iemand die weet wat daar de mo gelijkheden zijn en die over een beetje fantasie beschikt, steun hem met niet eens erg veel geld en geef hem de hulp van een paar grondwerkers en tuinlieden om tot uitvoering te brengen wat hij in zijn gedachten heeft. Om deze laatste regels bewezen te zien, kunt u niet beter doen dan eens bij de „buren" te gaan kijken. Ik bedoel bij de Amstelveners. Vraag maar naar het Jac. P. Thijsse-park. Misschien gaat het u dan wel als mij; drie hadden er nog nooit van gehoord, maar de vierde legde me duidelijk de weg uit (aan het eind van dat plant soen naast de opleidingsschool van het Le ger des Heils) eraan toevoegend, dat hij er zelf nog nooit was geweest. Links: Wolverlei of valkruid. Rechts: Een normaal blad van de konings varen (midden foto); met daarnaast een blad dat is vervormd tot drager van sporendoosjes. DE INGANG was karakteristiek. Een klein pad, nagenoeg verscholen tussen veel struiken, een allerbescheidenst groen bord je met de naam en daaronder iets over een verbod van bloemen plukken. En daaronder een lekkere, uitgebreide pol ge vlekte dovenetels, roodviolet met witte spikkels. Dan weet je meteen, dat je aan het goede adres bent en vol verwachting ga je het door veel elzen en berken om zoomde pad op. Eerlijk gezegd, om van de ene verbazing in de andere te vallen! Voor mij begon dat vroeg in het voorjaar met een overdaad van bloeiende stengello- ze sleutelbloemen ofwel wilde primula's, met belmbloemen en bosanemomen, maar ook narcissen en de lila bloemen der pe perboompjes tegen de kale takken van de ze aardige struiken. En verderop, daar werd het een land van belofte met lage stukken langs de oevers van een doorlo pende waterpartij, met echte veenvegeta- ties vol veenmos, met stukje kletsnatte hei zoals die in groeiend veen thuishoren. Een paar weken later bloeiden er temidden van vele andere heerlijkheden de zomer klokjes (die veertig jaar geleden nog op een eilandje in het Spaarne stonden) en de als dambordjes geblokte kievitsbloe men. Op vele plaatsen begonnen toen de machtige veren van de koningsvarens zich al te ontplooien en zo was er meer dat in de voorzomer wel heel mooi zou moe ten worden. IK HEB ER WEER een bedevaart heen gemaakt en daarvan doe ik u zeer in het kort verslag. De koningsvarens zijn alle maal prachtexemplaren geworden, met fors, lichtgroen blad en daartussen als roestbruine bezems de bladeren die alleen maar bestemd zijn om honderdduizenden sporendoosjes te dragen. Op de lage veen- plekken staan de wilde orchideeën, de han- dekenskruiden, te bloeien dat het een lust is, sommige met trossen van twintig cen timeter. Onder het elzehout zit de boswe- derik vol gele, langgesteelde sterbloemen en in de heiplekken is er alom het diepe geel van de wolverlei, die in de tijd van de kruidenzoekers algemeen valkruid heet te omdat hij tegen kneuzingen en verstui kingen moest helpen. Er zijn bloem wei tjes met overdadige vegetatie van wilde margrieten,beemd-ooievaarsbek, koekoeks bloemen en grote pimpernel. Aan de voet van een kleine, kunstmatige heuvel bloei en de zachtgele hoornpapavers boven grijs groen blad en ergens aan de waterkant staat een forse batterij van wilde kaar- debollen klaar om in bloei te schieten; heel vreemd, met een ring van fletslila bloemp jes om het midden van de stekelige bloei- wijzen. Zo'n ring splitst zich na enkele dagen in tweeën en het ene gedeelte gaat bloeiend naar boven, het andere naar om laag. MOET IK U NOG meer van de inven taris opsommen? Waarom eigenlijk? Er kan beter iets te ontdekken overblijven. En als u dan eindelijk wat van uw eerste vreugde en verbazing bent bekomen daar ginds, kijk dan eens hoe dit wonderlijke park gesitueerd en gevormd is! Het is niet anders dan een ellenlange, maar kronke lige en zeer smalle strook overgeschoten grond geweest voordat het tot dit lust oord der natuurliefhebbers werd onder de prachtige leiding van de heer Landwehr, die dit alles voor zijn gemeente tot stand bracht. En eigenlijk nog veel meer, want nadat hij heeft gegraven en geplant is niet alleen het gewas bijzonder voorspoe dig opgegroeid, maar bovendien zijn aller lei vogels er zich komen vestigen. Lijsters, fitis, tjiftjaf, spotvogel, en nog vele andere kunt u er horen en zien. Dit park op een overgeschoten hoekje is een prachtig stuk (geleide) natuur geworden, waar u nodig eens moet gaan kijken en genieten. U, en vooral burgemeesters en raadsleden, die dit lezen. Om eens in eigen kring na te gaan of er wellicht in de gemeente een hoek grond is, die tot iets dergelijks zou zijn om te toveren. Opdat onze jeugd niet helemaal van de natuur vervreemd rake; en misschien ter compensatie van zware verliezen op andere punten... EEN KIND MOET LEREN lopen. Daaraan twijfelt nie mand. Maar leren zien? Het kind moet leren zien. Dat span nende avontuur begint al di rect enkele uren na de geboorte. Dan leert hij alléén. Hij maakt vorderingen die door de volwassenen maar nauwelijks worden opgemerkt. Eerst is er licht en don ker, waaraan hij al spoedig went. Dan kan hij dag en nacht onderscheiden. Na vier weken pas, soms iets later begint het kind een voorwerp dat in de wieg hangt te onder scheiden. Het gaat moeders glimlach als een veilig en warm bewijs van liefde her kennen en beantwoorden. Acht weken oud wordt het bezig gehouden door een groot, glimmend object, verder weg. Na drie maanden gaan be wegende voorwerpen hem boeien. Nog méér dan een maand daarna heeft de jonge wereldburger nodig om de handbewegingen met die van de ogen te laten samenwer ken. Dan komt snel de tijd waarop hij bewust grijpt, niet langer probeert met elk van zijn ogen apart een voorwerp te bekijken. Z'n moeder zal dat ontroerd opmerken. Het kind heeft leren zien. Baby is één jaar, baby kruipt. Hij kijkt en ziet. Maar hij ziet een wereld waar wij ons maar moeilijk een voorstelling van kunnen ma ken. Is het vreemd, dat het duidelijke angst heeft voor de mooie, maar wat grote beer, die oma zo trots meebracht? Natuurlijk staat oma wat be dremmeld te kijken als zij ziet hoe haar geschenk door kleinzoon verkeerd wordt be grepen. Maar baby ziet de wereld vanuit een andere hoek dan wij. Voor hem zijn de beer, zijn bal, de tafel poten en ook de voeten en schoenen die hij ziet, kolos sale voorwerpen die voor het eerst tastbaar werden en angstaanjagend tegelijk. Het grote avontuur: de verkenning van de ruimte is begonnen. Aan die ruimte kan hij maar moeilijk wennen. Is het u wel eens opgevallen hoe een klein kind alle interesse verliest in een voorwerp, dat hij buiten zijn wieg of box wist te wer ken? Het is dan buiten zijn gezichtsveld geraakt. Het gaan waarderen en blij zijn (zoals ieder moest zijn) met de gezonde ogen, waar mede de natuur hem bedeel de. En als zijn ogen niet ge zond bleken, maar afwijkingen vertoonden? Dan behoeft meestal geen angst voor de toekomst te bestaan. Maar wel zal extra zorg van moeder en vader noodzakelijk zijn. Het kind begint jong zijn ogen te gebruiken inten sief te gebruiken. Op lagere- school-lee,ftijd geniet hij van al het nieuwe in zijn wereld zonder reserves, critiekloos. Zelf is hij nog het middel punt, waar naar zijn over- (Van onze medische medewerker) speelt op zo'n ogenblik in zijn wereld geen rol meer. NU KRUIPT BABY. Nu merkt hij dat zijn wereld groter wordt. Uit de ruimte klinken soms stemmen. Als hij ziet vanwaar, kan hij schrikken en in een plotseling angstig huilen uitbarsten. Daarom is moeder verstandig als zij in het begin van de avontuurlijke periode, haar kind van dichtbij toespreekt. Hij zal dan nog iets, iets heel belangrijks herkennen, van de nog maar kort geleden, zo vertrouwde dingen. Lang zaam maar zeker zal baby leren zien. Dan zullen ook voor hem de voorwerpen en meubels in de kamer, het pad in de tuin, het hek dat deze afsluit, normale propor ties krijgen. Dan zal hij steeds meer het wonder van het zien tuiging veel om draait. Met anderen rekening te moeten houden is een gedachte die hem niet dikwijls kwelt. Hij aanvaardt zijn omgeving, en ook zichzelf, zonder zich al te vaak het waarom af te vragen. Dat geldt ook voor zijn ogen. HET IS MOEILIJK voor de ouders met zekerheid iets over de ogen van hun kind te vertellen. Ook al is het dan later, nadat de schoolarts een afwijking heeft vastgesteld, begrijpelijk waarom zoon of dochter klaagde over hoofd pijn of zelfs wel dat hij op het bord niet goed had kunnen zien. Het is héél ongelukkig wan neer een kind naar de lagere school gaat met een gebrek kig gezichtsvermogen om niet te spreken over de mid delbare scholen, die véél, véél van zijn ogen vragen zo veel dat zelfs de beste, onver mijdelijk vermoeid raken. Aan een onvolledig gezichts vermogen van kinderen moet door de ouders zo spoedig en zo jong mogelijk alle aandacht gegeven worden Gelukkig heeft in Nederland geregeld een schoolonderzoek plaats. Noodzakelijkerwijs echter slecht, om de twee jaar. En niets verandert zo snel als de ogen van een kind. KUNNEN OUDERS zon- derenige medische kennis vaststellen of een oogonder zoek van hun spruiten wen selijk is? Hier volgen een aan een aantal verschijnselen, die kunnen wijzen op een storing in het waarnemingsvermogen voor de ogen. Zij zijn niet meer dan een aanwijzing, zij mogen alleen beschouwd wor den als een waarschuwing, dat een bezoek aan de oog arts wenselijk is. 1) Het kind wrijft voortdurend in z'n oog jes. 2) Het kind is vermoeid of lusteloos na 'n werkje waarbij 't z'n ogen intensief heeft moe ten gebruiken. 3) Hij fronst veelvuldig het voorhoofd. 4) Tranende ogen (op iets oudere leeftijd; niet bij baby's). 5) Het kind laat het hoofdje hangen. 6) Rode oogleden. 7) zien). 8) Het is steeds onrustig, onoplettend en wil niet lezen. 11) Het leunt op de schoolbank ver naar voren, om beter op het bord te kunnen zien. 12) Het heeft een sterke afkeer van schel licht. 13) Het houdt allerlei voorwerpen op een vreemde afstand van het oog om die te kunnen zien. 14) Het houdt het hoofd vaak schuin. SUIKER, HET DRAMA van Hugo Claus, is door Karl Guttmann in het Duits ver taald. Als „Zucker" wordt het deze maand voor de eerste keer gespeeld door het ste delijk gezelschap van Neurenberg binnen het kader van een zogeheten „Woche des Zeitgenössischen Theaters". VAN HET GROENINGEMUSEUM te Brugge is eindelijk een nieuwe cata logus verschenen. Hij is verlucht met re- produkties in kleuren of in zwart-wit van alle 291 tentoongestelde werken. Van alle worden uitgebreide gegevens vermeld. Voor een Nederlander is het verwonderlijk dat bij de litteratuur nergens sprake is van Hoogewerff's standaardwerk over de Noord-Nederlandse Schilderkunst, (uitgave gemeente Brugge). BIJ DE UITGEVERIJ Heideland te Has selt (dezelfde, die ook uitgeefster is van de Vlaamse pockets) zal de eerste Nederland se vertaling van het complete werk van Knut Hamsun verschijnen. De omvang wordt tien delen, elk van tussen de 500 en 600 pagina's. Lode Baekelmans heeft de inleiding voor deze uitgave geschreven. Uit de omstandigheid dat bij een feestelijke plechtigheid te Antwerpen ter gelegenheid van het verschijnen van het eerste deel van dit verzameld werk zowel de Noorse ambassadeur te Brussel als de Belgische adjunct-minister van nationale opvoeding en kuituur aanwezig was, mag men aflei den dat men in zijn vaderland geen wrok meer koestert over de houding van de gro te Noorse schrijver tijdens Wereldoorlog II AAN DE WAALSE dichters van heden heeft Maurice Piron' onder auspiciën van de Unesco een boekje gewijd: Poètes Wal- lons d'Aujourd'hui (Grasset, Parijs) dat in derdaad in een leemte voorziet. Piron heeft een aantal gedichten van Waalse dichters uit de laatstedertig jaar in het Frans vertaald en van een boeiende inleiding voorzien. Daarin geeft hij als zijn oordeel dat de Waalse poëzie zo'n eigen taal spreekt dat men haar niet mag onderbren gen bij een goedhartig regionalisme. Zij kan bogen op een geschiedenis van drie eeuwen en men zal haar op een lijn moe ten stellen met haar zusters uit Picardie, Lotharingen of Vaud. De Waalse dichters van thans zetten de traditie voort. Piron meent dat zij vaak een kunstzinnig en menselijk peil bereiken, dat onverwacht is en dat de dichters juist in het dialect een gamma van tonen en effecten hebben ge vonden, voor welke de Franse taal ontoe reikend is. De anthologie, die naast elkan der de originele Waalse tekst geeft en de vertaling van Piron bewijst dat op vele bladzijden. In het zevende nummer van de veertien de jaargang van het nieuw Vlaams tijd schrift (uitgeverij ontwikkeling, Antwer pen) is een merkwaardig en hoe zou het anders kunnen? boeiend artikel ge publiceerd van Herman Teirlinck met be trekking tot zijn jongste toneelstuk „Jokas- te tegen God" Hij noemt dat artikel „een mijns inziens kurieuze mededeling" op een denkbeeldig thema van de beroemde actri ce Rachel (1820-1858) en hij borduurt er verder op het verhaal, volgens hetwelk de Franse tragediespeelster eens, toen zij in Oedipos van Sophocles de rol van Jokaste moest spelen, die heeft geweigerd op een der laatste repetities omdat het haar, zoals zij zeide, „volkomen onmogelijk was te lie gen." Teirlinck geeft dan de motivering van Rachel en bouwt daarop een karakter tekening van Jokaste. Volgens hem is het ondenkbaar dat wanneer zij aan „de plots als uit de hemel gevallen jonge held" Oedi pos wordt geschonken, „haar vervoering het schrikkelijke verleden ten enenmale vermogen zou uit te roeien." Teirlinck meent dat zij toch zeker in een flits zich zal moeten vragen of hij haar zoon niet is en die vraag zal moeten worden ge wekt door een blik naar Oedipos' vermink te voeten. Later, wanneer Tiresias, de pro feet, ten slotte Oedipus zelf voor de moord op Laos verantwoordelijk stelt, vermoedt zij „nog rampspoediger onthullingen." Ik zie, schrijft Theirlinck, Rachel nu staan in haar tragische luister. Thans kan zij in derdaad de ware, de authentieke Jokaste spelen, om zich ten slotte te vragen wat er met het vijfde kind, Ismene heeft mo gen geschieden. Misschien is - i? viouw van Kreons zoon g'

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 15