GLORIEUZE TERUGKEER DER NATUUR
DAISNE
- Baby leert zien -
een virtuoos
verzenvanöer.
Litteraire
Kanttekeningen
RUSSELSE
OEKWIN KEL
ZATERDAG 24 JUNI 1961
Erbij
PAGINA DRIE
C. E. Dinaux
Kees Harm
BIJ HET LEZEN van hetgeen vroegere natuurliefhebbers hebben geschreven
over allerlei kostelijke plekjes in ons land zal het u wellicht precies gaan als mij.
hoe verder je leest en hoe beter je zo'n gebied in zijn hedendaagse toestand kent,
hoe meer je wordt overvallen door een zekere nostalgie naar die niet eens zó lang
vervlogen tijden. Eén stap verder en je bent bereid'allerlei tegen de natuur ge
richte activiteiten en hun bedrijvers als de schuldigen te zien. En dan sta je als
het ware op een tweesprong. Je kunt doormopperend een zekere levensverbittering
tot je tweede natuur maken en in de loop der jaren telkens weer nieuwe dingen
vinden om je hartgrondig aan te ergeren. Maar je kunt óók wat verder doordenken
en naar de achtergrond van de wijd en zijd om zich heen grijpende natuurvernie-
tiging zoeken. Waarna je vroeg of laat van veel dingen leert inzien, dat ze toch
niet anders konden zijn dan ze door mensen werden gemaakt.
IN EEN GESPREK met Eckermann
heeft Goethe, in een tijd dat onder twee
derangs jongeren alleen het omvangrijke
gedicht als proeve van poëtisch talent gold,
gepleit voor het korte vers dat uit de da
gelijkse werkelijkheid ontstaat. „Het moe
ten", zei hij, „stuk voor stuk gelegen
heidsgedichten zijn" de ervaring van al
le dag levert rijkelijk de motieven, „de
eigenlijke kern"; aan de dichter om uit dat
dagelijkse „ein schönes belebtes Ganzes"
te maken. Goethe wist wat hij ried. Zélf
schreef hij ettelijke „gelegenheidsgedich
ten", waaronder de schoonste en onverge-
telijkste die ooit in het Duitse taalgebied
tot poëzie werden. Johan Daisne is in de
zelfde geest een gelegenheidsdichter, een
verzenvanger, een strofenverschalker. Hij
trekt er niet op uit om zijn Muze in het
geheim te ontmoeten, al zou de veelheid en
veelsoortigheid van zijn poëtische onstuit
baarheid kunnen doen vermoeden dat de
liefde van één kant komt; maar zij, de Mu
ze, gaat ongevraagd bij hem te gast, bij
dag en bij nacht, met orchideeën en boter
bloemen, rozen en distels, anjelieren en
fluitekruid, en ze bekoort hem telkens
weer onweerstaanbaar. Hij bezwijkt voor
haar, Daisne. Zijn impressionabele ge
moedsgesteldheid, die hem met een zeer
gedifferentiëerde en gevarieerde gevoels-
scala op de ervaringen des levens doet re
ageren, heeft ten gevolge dat het schrijven
voor hem de functie uitoefent van een ka-
talisator. Schrijven ontwapent voor hem
de ontgoochelingen, verzoet de bitterheden,
vertedert de herinneringen, bevestigt de
jeugd van bloed en gemoed. Schrijven,
heeft hij eens gezegd, is voor hem „een
poging om zich in dit leven te bevestigen
en op deze wereld een beetje over te du
ren." Het is, als men wél leest een beves
tiging uit nood, uit angst, uit hartzeer om
het vele dat onherroepelijk voorbijgaat en
dat hij zou willen vasthouden met bei zijn
hatiden. En waar zijn handen tekort schie
ten, is de poëzie er om de oogst tijdig te
bergen. Daisne speelt er zijn bekommer
nissen in uit: „ze stroomt, ze waait, ze
danst, z'is overal", dichtte hij van zijn
poëzie. Vandaar zijn in versvorm verduur
zaamde confidenties en buitelingen, snake-
rijen en galligheden, allotria en herinne
ringen anekdotisch en lyrisch, betogend
en episch, en soms dit alles tegelijk. Zó is
het vaak: hij begint met een alledaagse
inval, een notitie, een rationele overweging
een stemmingsbeeld. Dat is dan de distel
of de anjer, die de Muze bij hem achter
laat. Zo'n aangeboden versregel laat Dais
ne niet los, er kome wat ervan komen wil:
een enkel kwatrijn, een puntdicht, een
scherzo, een „instantané", een balladeske
verdichting, een sonnet met een vijftiende
regel als corona „immer alles frisch
weg was sich taglich darbietet", zei Goe
the.
IK KEN VRIJWEL het gehele poëtische
oeuvre van Daisne, dat wil zeggenhonder
den verzen, en bundel na bundel ben ik
verbaasd geweest over de lenigheid waar
mee hij zijn .thema inkapselt tot een ge
dicht, al werd zijn virtuositeit hem wel
eens noodlottig. In zijn jongste verzame-
ng van verzen uit 'de jaren 19531960
ij Desclée de Brouwer verschenen onder
,e titel „De nacht komt gauw genoeg"
s de vlindervangerbuit zeker niet minder
jk geschakeerd in soort en kleur als in
oegere bundels. Daisne „bezingt" de mus
i de dode huisduil, zijn jeugddroom en
'jn geboortestad Gent, zijn Leie en het
uisteken, de herfstige zee-eenzaamheid
n de herinneringen aan jeugdige gelief-
■n. Al zijn er gedichten die op de rand
an het proza balanceren, al zijn er stro-
die zich met een lager poëtisch gehal-
--Jrvreden stellen en het dichterlijke aan
het beschouwelijke offeren, er is in deze
bundel een gulheid en openhartigheid, die
ook het minder gelukte goed maakt.
VOORTREFFELIJK is Daisne als hij
onbevangen speelt. Hij schrijft een ge
dicht op zijn geliefde „Suzon", in het
Frans nog wel, en het dartelt van klanken
met een bekoorlijkheid die een Hégésippe
Moreau nauwelijks nog gelezen dichter,
helaas wist te strelen uit de naam van
een beek: uit La Voulzie. Was Daisne, toen
hij de droomgeliefden van zijn jeugd her
dacht, betoverd door de melodie van hun
namen: Elzelina, Julika, Ciribiribin? Ze
doorzingen het gedicht met een gratie, die
maar een enkeling onder de modernen uit
het woord wist te strijken. Woordspel is
trouwens Daisne's bijzondere charme. Bij
wijze van uitzondering citeer ik een vijf
regelig gedicht in het Frans, dat als
proeve van speelsheid mij deed denken
aan een duivenveertje dat op een zomer
wind wie weet waarheen wordt gedragen;
„Coquetterie" noemde hij het:
„Les poè.tes
font les croquis.
Les croquettes
vont a autrui.
Bon appétit
een inval, een taalgrapje, èn meer dan
dat.
JOHAN DAISNE houdt van de dingen
zoals een kind er van houdt. Die argeloos
heid heeft hij weten te behoeden voor de
ontbladering van zijn verwachtingen. Poë
zie- die hemelen bestormt of zich in af
gronden stort heeft hij nooit geschreven.
Zijn melodie, zijn beelden, zijn dan ook
eerder van een ontwapenende charme
dan van een overrompelende „nieuwheid".
Hij staat met zijn Muze op een zo ver-
trouwelijk-innige voet dat hij haar, zonder
haar te ontstemmen, over het haar kan
strelen zonder haar langdurig in de ogen
te zien. Niettemin is hij nog altijd, even
als in zijn jeugdjaren, tot over de oren
op haar verliefd verliefd dus op het le
ven, op het woord, op het woord-leven dat
voor hem levenswoord is, op de herin
nering vooral aan de geluksuren van zijn
liefdesjeugd. Wel laat hij zichzelf al door
een gedicht gaan als „de man met eqn
stok", wel is de haargroei op zijn wangen
sinds korte tijd gaan vergoeden wat de
schedel moest missen, maar het kind is
in hem blijven wonen en dichten, een
grijzend kind met grijzende wijsheid en
mildheid: „ik wil," dichtte hij, „als een
groot kind verdwijnen." De strijd „van
drift en rede", van „water tegen vuur",
is nog wel niet beslecht, de naderende
ouderdom drukt wel als een gevreesde
last, maar de aandacht voor het eenvou-
dig-lieflijke, de bezinning op de zin van
het leven, de vertedering voor „les nei-
ges d'antan", hebben er geen schade door
geleden, zelfs niet in strofen waar de vaar
digheid het van de dichterlijkheid wint.
WEINIG DICHTERS van deze tijd heb
ben zichzelf zo vrij uitgezongen als Daisne.
„Gedichten schrijven is borduren", heeft
hij getuigd. Dat borduren „op een regel-
vast stramien" heeft zijn gevaren. Maar
goed, Daisne waagt zich eraan, hij laat
het er op aankomen dat er versregels tus
sendoor kunnen lopen die zich te gemak
kelijk aan metrum en rijmdwang onder
werpen ook dat is ten dele spel, poëti
sche onbekommerdheid, lokaas waarmee
de voortreffelijke verzen worden gevan
gen. En zijn virtuositeit laat hem zelden
in de steek. Waar hij tot het mededelend
proza dreigt af te glijden is er vrijwel
altijd de reddende vondst van een beeld
dat het wankelende gedicht op de been
houdt. Neem een „zwak" inzettend gedicht
als „Februari" door „de barcarolle van
de regen" wordt het onverwacht goedge
maakt. Hoe gemakkelijk Daisne kan spe
len, bewijst zijn bij de dood van Felix
Timmermans geschreven gedicht: het dra
peert de nagedachtenis van „de Fé" met
vanen van titels, die de rouw in de goede
levensblijheid doen verkeren waarmee Pal
lieter door het leven en de pastoor door
de bloeyende wijngaard is gegaan.
ER IS IN DEZE gedichten veel olijks,
veel dartels, veel weemoedigs ook, dat het
leed en de angst en de ontmoediging weg-
dicht. In de ondertoon kan men horen
dat het geen ij dele bewering is als Daisne
zijn poëzie „een brokstuk in zijn bange
keel", „een galsteen van de smart" noemt
en haar vrijwel in één adem vergelijkt
met „een breikous van zijn handen". Zo'n
uitlating kan hij zich tegenover zijn Muze
veroorloven. Hij dichtte immers:
„Ik zag een man eên zonnestraal oprapen,
hem in zijn zak steken en op zijn hart,
Toen sliep er iemand in die niet kon
slapen
en blijde werd een ziel die was verward.
Een tovenaar! zo prevelden twee knapen.
Ach neen, mijn kind, een meester van de
smart."
Naast dit en een dergelijk gedicht laat
tijdens een „Halfvastenkermis" de lente
zich des te bevalliger vangen „in vanille-
geur van wafels".
MAAR ER IS NÓG iets, en dat wordt
maar al te vaak over het hoofd gezien: de
natuur is steeds bereid terug te keren
naar gebieden, welke ze al wie weet hoe
lang geleden aan de mens heeft moeten af
staan. Sterker nog, ze staat als het ware
steeds in starthouding om de mogelijkhe
den meteen te grijpen als ze zich voor
doen. Vlak na de laatste oorlog is dit heel
mooi en vreugdevol te zien geweest in Vo
gelenzang, waar men wat turf had wegge-
graven van onder het oude duinzand. Nat
en drassig waren de turfgaten aan hun
lot overgelaten een paar jaar later
stond het er boordevol bloeiende wilde or
chideetjes (die inmiddels helaas alweer
vervangen zijn door bloembollen). Het le-
vernde bewijs voor de stelling, dat de na
tuur terugkomt waar haar een kans wordt
gegeven (en waar de mens misschien zelfs
een handje zal willen helpen). Het recept
is dan doodeenvoudig: stel een liefst
niet al te klein stuk grond beschikbaar,
zoek iemand die weet wat daar de mo
gelijkheden zijn en die over een beetje
fantasie beschikt, steun hem met niet eens
erg veel geld en geef hem de hulp van
een paar grondwerkers en tuinlieden om
tot uitvoering te brengen wat hij in zijn
gedachten heeft.
Om deze laatste regels bewezen te zien,
kunt u niet beter doen dan eens bij de
„buren" te gaan kijken. Ik bedoel bij de
Amstelveners. Vraag maar naar het Jac.
P. Thijsse-park. Misschien gaat het u dan
wel als mij; drie hadden er nog nooit van
gehoord, maar de vierde legde me duidelijk
de weg uit (aan het eind van dat plant
soen naast de opleidingsschool van het Le
ger des Heils) eraan toevoegend, dat hij
er zelf nog nooit was geweest.
Links: Wolverlei of valkruid.
Rechts: Een normaal blad van de konings
varen (midden foto); met daarnaast een
blad dat is vervormd tot drager van
sporendoosjes.
DE INGANG was karakteristiek. Een
klein pad, nagenoeg verscholen tussen veel
struiken, een allerbescheidenst groen bord
je met de naam en daaronder iets over
een verbod van bloemen plukken. En
daaronder een lekkere, uitgebreide pol ge
vlekte dovenetels, roodviolet met witte
spikkels. Dan weet je meteen, dat je aan
het goede adres bent en vol verwachting
ga je het door veel elzen en berken om
zoomde pad op. Eerlijk gezegd, om van
de ene verbazing in de andere te vallen!
Voor mij begon dat vroeg in het voorjaar
met een overdaad van bloeiende stengello-
ze sleutelbloemen ofwel wilde primula's,
met belmbloemen en bosanemomen, maar
ook narcissen en de lila bloemen der pe
perboompjes tegen de kale takken van de
ze aardige struiken. En verderop, daar
werd het een land van belofte met lage
stukken langs de oevers van een doorlo
pende waterpartij, met echte veenvegeta-
ties vol veenmos, met stukje kletsnatte hei
zoals die in groeiend veen thuishoren. Een
paar weken later bloeiden er temidden van
vele andere heerlijkheden de zomer
klokjes (die veertig jaar geleden nog op
een eilandje in het Spaarne stonden) en
de als dambordjes geblokte kievitsbloe
men. Op vele plaatsen begonnen toen de
machtige veren van de koningsvarens zich
al te ontplooien en zo was er meer dat
in de voorzomer wel heel mooi zou moe
ten worden.
IK HEB ER WEER een bedevaart heen
gemaakt en daarvan doe ik u zeer in het
kort verslag. De koningsvarens zijn alle
maal prachtexemplaren geworden, met
fors, lichtgroen blad en daartussen als
roestbruine bezems de bladeren die alleen
maar bestemd zijn om honderdduizenden
sporendoosjes te dragen. Op de lage veen-
plekken staan de wilde orchideeën, de han-
dekenskruiden, te bloeien dat het een lust
is, sommige met trossen van twintig cen
timeter. Onder het elzehout zit de boswe-
derik vol gele, langgesteelde sterbloemen
en in de heiplekken is er alom het diepe
geel van de wolverlei, die in de tijd van
de kruidenzoekers algemeen valkruid heet
te omdat hij tegen kneuzingen en verstui
kingen moest helpen. Er zijn bloem wei
tjes met overdadige vegetatie van wilde
margrieten,beemd-ooievaarsbek, koekoeks
bloemen en grote pimpernel. Aan de voet
van een kleine, kunstmatige heuvel bloei
en de zachtgele hoornpapavers boven grijs
groen blad en ergens aan de waterkant
staat een forse batterij van wilde kaar-
debollen klaar om in bloei te schieten; heel
vreemd, met een ring van fletslila bloemp
jes om het midden van de stekelige bloei-
wijzen. Zo'n ring splitst zich na enkele
dagen in tweeën en het ene gedeelte gaat
bloeiend naar boven, het andere naar om
laag.
MOET IK U NOG meer van de inven
taris opsommen? Waarom eigenlijk? Er
kan beter iets te ontdekken overblijven. En
als u dan eindelijk wat van uw eerste
vreugde en verbazing bent bekomen daar
ginds, kijk dan eens hoe dit wonderlijke
park gesitueerd en gevormd is! Het is niet
anders dan een ellenlange, maar kronke
lige en zeer smalle strook overgeschoten
grond geweest voordat het tot dit lust
oord der natuurliefhebbers werd onder de
prachtige leiding van de heer Landwehr,
die dit alles voor zijn gemeente tot stand
bracht. En eigenlijk nog veel meer, want
nadat hij heeft gegraven en geplant is
niet alleen het gewas bijzonder voorspoe
dig opgegroeid, maar bovendien zijn aller
lei vogels er zich komen vestigen. Lijsters,
fitis, tjiftjaf, spotvogel, en nog vele andere
kunt u er horen en zien. Dit park op een
overgeschoten hoekje is een prachtig stuk
(geleide) natuur geworden, waar u nodig
eens moet gaan kijken en genieten. U, en
vooral burgemeesters en raadsleden, die
dit lezen. Om eens in eigen kring na te
gaan of er wellicht in de gemeente een
hoek grond is, die tot iets dergelijks zou
zijn om te toveren. Opdat onze jeugd niet
helemaal van de natuur vervreemd rake;
en misschien ter compensatie van zware
verliezen op andere punten...
EEN KIND MOET LEREN
lopen. Daaraan twijfelt nie
mand. Maar leren zien? Het
kind moet leren zien. Dat span
nende avontuur begint al di
rect enkele uren na de
geboorte. Dan leert hij alléén.
Hij maakt vorderingen die
door de volwassenen maar
nauwelijks worden opgemerkt.
Eerst is er licht en don
ker, waaraan hij al spoedig
went. Dan kan hij dag en
nacht onderscheiden. Na vier
weken pas, soms iets later
begint het kind een voorwerp
dat in de wieg hangt te onder
scheiden. Het gaat moeders
glimlach als een veilig en
warm bewijs van liefde her
kennen en beantwoorden.
Acht weken oud wordt het
bezig gehouden door een groot,
glimmend object, verder weg.
Na drie maanden gaan be
wegende voorwerpen hem
boeien. Nog méér dan een
maand daarna heeft de jonge
wereldburger nodig om de
handbewegingen met die van
de ogen te laten samenwer
ken. Dan komt snel de tijd
waarop hij bewust grijpt, niet
langer probeert met elk van
zijn ogen apart een voorwerp
te bekijken. Z'n moeder zal dat
ontroerd opmerken. Het kind
heeft leren zien.
Baby is één jaar, baby
kruipt. Hij kijkt en ziet.
Maar hij ziet een wereld waar
wij ons maar moeilijk een
voorstelling van kunnen ma
ken. Is het vreemd, dat het
duidelijke angst heeft voor de
mooie, maar wat grote beer,
die oma zo trots meebracht?
Natuurlijk staat oma wat be
dremmeld te kijken als zij
ziet hoe haar geschenk door
kleinzoon verkeerd wordt be
grepen. Maar baby ziet de
wereld vanuit een andere
hoek dan wij. Voor hem zijn
de beer, zijn bal, de tafel
poten en ook de voeten en
schoenen die hij ziet, kolos
sale voorwerpen die voor het
eerst tastbaar werden en
angstaanjagend tegelijk. Het
grote avontuur: de verkenning
van de ruimte is begonnen.
Aan die ruimte kan hij maar
moeilijk wennen. Is het u wel
eens opgevallen hoe een klein
kind alle interesse verliest in
een voorwerp, dat hij buiten
zijn wieg of box wist te wer
ken? Het is dan buiten zijn
gezichtsveld geraakt. Het
gaan waarderen en blij
zijn (zoals ieder moest zijn)
met de gezonde ogen, waar
mede de natuur hem bedeel
de. En als zijn ogen niet ge
zond bleken, maar afwijkingen
vertoonden? Dan behoeft
meestal geen angst voor de
toekomst te bestaan. Maar wel
zal extra zorg van moeder en
vader noodzakelijk zijn.
Het kind begint jong zijn
ogen te gebruiken inten
sief te gebruiken. Op lagere-
school-lee,ftijd geniet hij van
al het nieuwe in zijn wereld
zonder reserves, critiekloos.
Zelf is hij nog het middel
punt, waar naar zijn over-
(Van onze medische medewerker)
speelt op zo'n ogenblik in zijn
wereld geen rol meer.
NU KRUIPT BABY. Nu
merkt hij dat zijn wereld
groter wordt. Uit de ruimte
klinken soms stemmen. Als
hij ziet vanwaar, kan hij
schrikken en in een plotseling
angstig huilen uitbarsten.
Daarom is moeder verstandig
als zij in het begin van de
avontuurlijke periode, haar
kind van dichtbij toespreekt.
Hij zal dan nog iets, iets heel
belangrijks herkennen, van de
nog maar kort geleden, zo
vertrouwde dingen. Lang
zaam maar zeker zal
baby leren zien. Dan zullen
ook voor hem de voorwerpen
en meubels in de kamer, het
pad in de tuin, het hek dat
deze afsluit, normale propor
ties krijgen. Dan zal hij steeds
meer het wonder van het zien
tuiging veel om draait. Met
anderen rekening te moeten
houden is een gedachte die
hem niet dikwijls kwelt. Hij
aanvaardt zijn omgeving, en
ook zichzelf, zonder zich al te
vaak het waarom af te vragen.
Dat geldt ook voor zijn ogen.
HET IS MOEILIJK voor de
ouders met zekerheid iets
over de ogen van hun kind te
vertellen. Ook al is het dan
later, nadat de schoolarts een
afwijking heeft vastgesteld,
begrijpelijk waarom zoon of
dochter klaagde over hoofd
pijn of zelfs wel dat hij op
het bord niet goed had kunnen
zien.
Het is héél ongelukkig wan
neer een kind naar de lagere
school gaat met een gebrek
kig gezichtsvermogen om
niet te spreken over de mid
delbare scholen, die véél, véél
van zijn ogen vragen zo
veel dat zelfs de beste, onver
mijdelijk vermoeid raken.
Aan een onvolledig gezichts
vermogen van kinderen moet
door de ouders zo spoedig
en zo jong mogelijk alle
aandacht gegeven worden
Gelukkig heeft in Nederland
geregeld een schoolonderzoek
plaats. Noodzakelijkerwijs
echter slecht, om de twee
jaar. En niets verandert zo
snel als de ogen van een kind.
KUNNEN OUDERS zon-
derenige medische kennis
vaststellen of een oogonder
zoek van hun spruiten wen
selijk is? Hier volgen een aan
een aantal verschijnselen, die
kunnen wijzen op een storing
in het waarnemingsvermogen
voor de ogen. Zij zijn niet
meer dan een aanwijzing, zij
mogen alleen beschouwd wor
den als een waarschuwing,
dat een bezoek aan de oog
arts wenselijk is. 1) Het kind
wrijft voortdurend in z'n oog
jes. 2) Het kind is vermoeid of
lusteloos na 'n werkje waarbij
't z'n ogen intensief heeft moe
ten gebruiken. 3) Hij fronst
veelvuldig het voorhoofd. 4)
Tranende ogen (op iets oudere
leeftijd; niet bij baby's). 5)
Het kind laat het hoofdje
hangen. 6) Rode oogleden. 7)
zien). 8) Het is steeds onrustig,
onoplettend en wil niet lezen.
11) Het leunt op de schoolbank
ver naar voren, om beter op
het bord te kunnen zien. 12)
Het heeft een sterke afkeer
van schel licht. 13) Het houdt
allerlei voorwerpen op een
vreemde afstand van het oog
om die te kunnen zien. 14)
Het houdt het hoofd vaak
schuin.
SUIKER, HET DRAMA van Hugo Claus,
is door Karl Guttmann in het Duits ver
taald. Als „Zucker" wordt het deze maand
voor de eerste keer gespeeld door het ste
delijk gezelschap van Neurenberg binnen
het kader van een zogeheten „Woche des
Zeitgenössischen Theaters".
VAN HET GROENINGEMUSEUM te
Brugge is eindelijk een nieuwe cata
logus verschenen. Hij is verlucht met re-
produkties in kleuren of in zwart-wit van
alle 291 tentoongestelde werken. Van alle
worden uitgebreide gegevens vermeld.
Voor een Nederlander is het verwonderlijk
dat bij de litteratuur nergens sprake is
van Hoogewerff's standaardwerk over de
Noord-Nederlandse Schilderkunst, (uitgave
gemeente Brugge).
BIJ DE UITGEVERIJ Heideland te Has
selt (dezelfde, die ook uitgeefster is van de
Vlaamse pockets) zal de eerste Nederland
se vertaling van het complete werk van
Knut Hamsun verschijnen. De omvang
wordt tien delen, elk van tussen de 500
en 600 pagina's. Lode Baekelmans heeft de
inleiding voor deze uitgave geschreven. Uit
de omstandigheid dat bij een feestelijke
plechtigheid te Antwerpen ter gelegenheid
van het verschijnen van het eerste deel
van dit verzameld werk zowel de Noorse
ambassadeur te Brussel als de Belgische
adjunct-minister van nationale opvoeding
en kuituur aanwezig was, mag men aflei
den dat men in zijn vaderland geen wrok
meer koestert over de houding van de gro
te Noorse schrijver tijdens Wereldoorlog II
AAN DE WAALSE dichters van heden
heeft Maurice Piron' onder auspiciën van
de Unesco een boekje gewijd: Poètes Wal-
lons d'Aujourd'hui (Grasset, Parijs) dat in
derdaad in een leemte voorziet. Piron heeft
een aantal gedichten van Waalse dichters
uit de laatstedertig jaar in het Frans
vertaald en van een boeiende inleiding
voorzien. Daarin geeft hij als zijn oordeel
dat de Waalse poëzie zo'n eigen taal
spreekt dat men haar niet mag onderbren
gen bij een goedhartig regionalisme. Zij
kan bogen op een geschiedenis van drie
eeuwen en men zal haar op een lijn moe
ten stellen met haar zusters uit Picardie,
Lotharingen of Vaud. De Waalse dichters
van thans zetten de traditie voort. Piron
meent dat zij vaak een kunstzinnig en
menselijk peil bereiken, dat onverwacht is
en dat de dichters juist in het dialect een
gamma van tonen en effecten hebben ge
vonden, voor welke de Franse taal ontoe
reikend is. De anthologie, die naast elkan
der de originele Waalse tekst geeft en de
vertaling van Piron bewijst dat op vele
bladzijden.
In het zevende nummer van de veertien
de jaargang van het nieuw Vlaams tijd
schrift (uitgeverij ontwikkeling, Antwer
pen) is een merkwaardig en hoe zou
het anders kunnen? boeiend artikel ge
publiceerd van Herman Teirlinck met be
trekking tot zijn jongste toneelstuk „Jokas-
te tegen God" Hij noemt dat artikel „een
mijns inziens kurieuze mededeling" op een
denkbeeldig thema van de beroemde actri
ce Rachel (1820-1858) en hij borduurt er
verder op het verhaal, volgens hetwelk de
Franse tragediespeelster eens, toen zij in
Oedipos van Sophocles de rol van Jokaste
moest spelen, die heeft geweigerd op een
der laatste repetities omdat het haar, zoals
zij zeide, „volkomen onmogelijk was te lie
gen." Teirlinck geeft dan de motivering
van Rachel en bouwt daarop een karakter
tekening van Jokaste. Volgens hem is het
ondenkbaar dat wanneer zij aan „de plots
als uit de hemel gevallen jonge held" Oedi
pos wordt geschonken, „haar vervoering
het schrikkelijke verleden ten enenmale
vermogen zou uit te roeien." Teirlinck
meent dat zij toch zeker in een flits zich
zal moeten vragen of hij haar zoon niet
is en die vraag zal moeten worden ge
wekt door een blik naar Oedipos' vermink
te voeten. Later, wanneer Tiresias, de pro
feet, ten slotte Oedipus zelf voor de moord
op Laos verantwoordelijk stelt, vermoedt
zij „nog rampspoediger onthullingen." Ik
zie, schrijft Theirlinck, Rachel nu staan in
haar tragische luister. Thans kan zij in
derdaad de ware, de authentieke Jokaste
spelen, om zich ten slotte te vragen wat
er met het vijfde kind, Ismene heeft mo
gen geschieden. Misschien is - i? viouw
van Kreons zoon g'