SOVJET-ONTDEKKINGEN INZAKE
KOSMISCH EN AARDMAGNETISME
'Disco
discours
Nederlandse primitieven
in het Singermuseum
Jeugdtoneelgroep uit de
V.S. doorkruist Europa
Vertaald uit
het Russisch van
Gleb Goloebev
ZATERDAG 15 JULI 1961
Erbij
,vv.;
-M: Y":>
-•
iaat'
f*- A
«y§l
y
Sas Bunge
8
mmlis
Albert van Dalsum en
Mari Andriessen over
„Kunstenaar en publiek"
PAGINA DRIE
SINDS 3000 JAREN breken geleerden
zich over het magnetisme het hoofd. De
oude Chinezen hadden al opgemerkt dat
stukken van zeker erts lichte ijzeren
voorwerpen aantrokken. Zij gaven dat
erts daarom de naam van „liefdesteen".
Nu noemen wij het minder poëtisch
maar precieser, magnetisch „ijzererts".
Ongetwijfeld zullen de Chinezen die
raadselachtige eigenschap van dat erts nader hebben onder
zocht en daarbij bevonden dat, bij het strijken van „liefde
steen" over een ijzeren naald, die naald ook magnetisch
werd. Bij verdere experimenten zullen zij wellicht eens een
gemagnetiseerde naald aan een zijden draad hebben opge
hangen en toen ontdekt dat die naald altijd in noord-zuid
richting tot rust kwam. En daarmede was het kompas ge
boren. In Europa begon men pas in de middeleeuwen van
het kompas gebruik te maken. De zeelieden dachten toen
dat de kompasnaald door de Poolster werd aangetrokken,
ofschoon die hypothese niet alle eigenaardigheden van het
gedrag van de kompasnaald verklaarde. Maar geen Euro
peaan, op kompas varend, was toen ver naar het westen
gevaren. Toen Columbus voor het eerst de Atlantische
Oceaan overstak, verbaasde hij zich dat de kompasnaald, die
bij zijn vertrek uit Palos naar het oosten afweek, steeds
minder afweek en op een goede dag zuiver de noord-zuid
richting aanwees, om vervolgens steeds meer naar het westen
af te wijken. Tenslotte bedroeg de declinatie niet minder
dan 11°, hetgeen hem en de bemanning van zijn drie cara-
vellen met vrees vervulde. Ofschoon de Engelsman William
Gilbert, na jaren van studie en scherpzinnige experimenten,
tot de conclusie was gekomen dat onze hele planeet een
gigantische magneet was, was het toch Gerard Mercator,
de befaamde projectiekaartenmaker, die voor het eerst be
greep dat de magnetische polen niet met de geografische
samenvielen en dat daarom de afwijking, variatie of decli
natie groeide al naar gelang men een van die polen naderde.
Alleen op de lengte die over beide, de magnetische en de
geografische polen loopt, zal de naald zuiver noord-zuid
wijzen. En juist die meridiaan passeerde Columbus op zijn
tocht naar Amerika. De magnetische polen te vinden was
verre van gemakkelijk. In vele plaatsen van het aardopper
vlak gedroeg de naald zich alsof er vele polen bestonden.
Dat werd veroorzaakt door lagen magnetische ertsen in de
aardkorst. Zulke plaatsen noemt men magnetische anoma
lieën. Ook bleek dat de declinatie jaarlijks verandert. En soms
beginnen de kompaswijzers als bezeten rond te tollen; dan
breekt een magnetische storm los. AI lang geleden hadden
Russische zeelieden, die ver naar het noorden doordrongen,
opgemerkt dat er verband moest bestaan tussen die stormen
en het Noorderlicht. Dat betekent dat men hun oorsprong
in de hemelen moet zoeken concludeerden zij.
HOE STELT MEN ZICH VANDAAG de ren uit de rotatie van de aarde om haar as. met energieën van honderdduizenden elek-
structuur van het algemene magnetische Tegenwoordig zoekt men de oorsprong tronvolts voortjagen. Het tweede aureool
veld voor? Magnetisch veld betekent de van het aardmagnetisme in elektro-dyna- ligt op een hoogte van .40^50 duizend km Russische fysicus ir h. Frenkel zonder
lie bij verwijdering van het aardopper
vlak ongeveer in gelijke mate zwakker
worden. Dus moet hun oorsprong ongeveer
op gelijke diepte in de vloeibare kern lig
gen. Maar waarom reiken de „wortels"
van sommige anomalien zo diep in de aar
de? Worden die anomalien niet alleen door
lagen magnetische ertsen in de aardkorst
veroorzaakt?
Loenik III, die achter om de maan vloog,
berichtte dat zijn magnetometer geen
merkbaar magnetisch veld van dat hemel
lichaam waarnam. Ook bleken om de maan
geen aureolen van geladen deeltjes te be
staan, hetgeen de afwezigheid van een
magnetisch veld nogmaals bevestigt
Ofschoon daarmede de theorie, die de
oorsprong van het magnetisme in de rota
tie van de aarde om haar as zag, definitief
komt te vervallen want in dat geval
moest de maan ook een magnetisch veld
hebben is de mening van de bekende
ruimte waarin de werking van een mag
neet merkbaar is.
Eerst is er het constante basisveld. Ver
dere velden worden gevormd door lagen
metaalertsen in de aardkost. Die plaatsen
mische processen in het binnenste van onze en bestaat uit elektronen van geringe
planeet. Volgens de hedendaagse weten- energie.
schappelijke voorstelling heeft de aardkern Waarschijnlijk zijn die deeltjes uit de
een doorsnede van ong- 7000 km en bestaat interolanetaire ruimte afkomstig, maar
uit gesmolten metalen, is dus in een vloei- zeker is dat zij door het aardveld worden
vloeibaar kern geen magnetisch veld
nog niet bevestigd. Kort voor het lamceren
van de eerste kosmische raketten werd een
opzienbarende ontdekking gedaan, die in
zijn zo talrijk dat het feitelijk ondoenlijk bare toestand, samengeperst door de kolos- vastgehouden en daarmede in wisselwer- staat is onze voorstelling van de maan als
ls van anomalien te spreken. Geladen deel
tjes, die met reuzevaart voortsnellen, vor-
sale druk van alle daarboven liggende
aardformaties. Als gevolg van tempera-
king staan
Ook blijken in de bovenste lagen van de
men elektrische stromen in de bovenste tuurverschillen in verschillende lagen van atmosfeer plekken te zijn waar de inten
lagen van de atmosfeer. En een elektrische
stroom verwekt een magnetisch veld. Deel
tjes, van de zon afkomstig, dringen de at-
mosfeeer binnen-atomen, ionen, elektronen
Zij veroorzaken de magnetische stormen
de kern ontstaan elektrische stromen, die
het basisveld verwekken.
MET HET LANCEREN van raketten, sa-
siteit van het magnetische veld aan zeer
plotselinge veranderingen onderhevig is.
Sommige geleerden denken aan elektrische
stroomsystemen in de atmosfeer, maar mo-
tellieten en kosmische schepen kregen de gelijk vloog Spoetnik juist door een kos-
HM beeld wordt oo8 ibgewikkelder om-
dat elk onderdeel van het algemene mag
netische veld zijn aparte eigenaardigheden
en veranderingen heeft. Daarom is het elektrische veld in de bovenste laeen
noodzakelijk om voortdurend nauwkeurige uÜt"
een magnetische inspectie van onze planeet
vanuit grote hoogte te houden. Spoetnik III
en Loenik I meldden, dat de intensiteit van
een dood, uitgeblust hemellichaam vol
komen te wijzigen. De Sovjet-astronoom
N. A. Kozyrev ontdekte en fotografeerde
zelfs een uitbarsting van gloeiende gassen
in de maankrater Alfons. Dus is de maan
nog zeer heet van binnen, en mogeijjk is
zijn kern in gesmolten, dus vloeibare toe
stand. Maar wairora heeft de maan dan
VLIEGENDE OVER DE GROOTSTE Keen mai?netisch ve,d?
Het is niet gemakkelijk om aan de na-
mische wolk. die haar eigen zwak-magne
tische veld heeft
Oost-Siberische magnetische anomalie, be-
van de atmosfeer wel honderd maal groter richtte Spoetnik III. dat zijn magneto- tuur haar geheimen te ontfutselen. Maar
metingen te verrichten en de magnetische rm™ nianw* «rordt manr lanaraam hat minde™
kaarten te vernieuwen. In ongeveer vijf
jaren tijds zijn zij verouderd. Daarom staat
op alle kaarten het tijdvak aangegeven,
waarop zij betrekking hebben. Buitendien
publiceren de magnetische observatoria elk
jaar correcties, waarin de waargenomen
variaties zijn verwerkt.
En die veranderingen blijken zeer be
langrijk te zijn. Een miljoen jaren geleden
bevonden de magnetische polen zich hele
maal niet daar waar zij vandaag liggen.
EEN MILJOEN JAREN GELEDEN
Maar toen bestond er nog geen kompas en
zelfs geen mens op aarde!
Letterlijk in de laatste jaren heeft men
een nieuwe, verbazingwekkende methode
voor magnetische onderzoekingen uitge
werkt. IJzer, nikkel, kobalt en andere ert
sen bewaren hun magnetische eigenschap
pen bij verhitting alleen tot een bepaalde
temperatuur, 't z.g. Curie-punt, zoals die bij
verschillende ertsen verschillende tempe
ratuur wordt genoemd. Met zeer gevoelige
instrumenten kan men bij benadering vast
stellen hoe het magnetische veld van de
aarde was, toen het ijzererts of de formatie,
waarin het voorkomt, tot het kritische punt
werd verhit en daarna afkoelde.
Toen bleek dat de noordelijke magne
tische pool bij zijn verplaatsing over het
aardoppervlak een ingewikkelde kromme
had beschreven. In het begin van het
archaïsche tijdperk lag zij ergens in het
tegenwoordige dal van de Calorado-rivier
in Noord-Amerika Daarna verplaatste zij
zich naar de Marquesas Eilanden. In het
Mesozoïsche tijdperk wandelde de pool
over de Stille Oceaan en bevond zich toen
in het uiterste zuiden van het tegenwoor
dige Japan. Vandaar verplaatste zij zich
langs de oostkust van Azië naar Noord-
Canada. Zeer nauwkeurige metingen ge
durende de jaren 1948'54 toonden aan,
dat de noordelijke magnetische pool zich
nog verder naar het noorden heeft ver
plaatst, dat zij daarbij de 100° wester
lengte overschreed en de geografische
Noordpool bijna 150 km. dichterbij was ge
komen.
Aldus zijn de geleerden heel wat te
weten gekomen over het verleden en het
tegenwoordige van het magnetische veld
van de aarde. Maar de belangrijkste en
meest voor de hatnd liggende vraag bleef
onbeantwoord. Waarom is onze aarde een
magneet? Wat is de oorsprong van het
basisveld?
EERST DACHT MEN dat het aardmag
netisme een gevolg was van opeenhopingen
van metaalertsen in het binnenste van onze
planset- Maar die hypothese werd onhoud
baar toen men de eigenschappen van me
talen beter leerde kennen. Want in het
binnenste van de aarde moet de tempera
tuur natuurlijk zeer veel hoger zijn dan
het Curie-punt. Daarna deed de theorie
opgeld, die het magnetisme wilde verkla-
was dan verwacht. Onze planeet wordt meter maar zeer langzaam het minderen
omgeven door bijzonder elektrische aureo- van de magnetische intensiteit waarnam,
len (van Ailen gordels; de vert.). Het eerst Dat wettigt de conclusie dat beide meest
ligt op een hoogte van 5001000 km en
bestaat uit massa's elektrische deeltjes, die
stabiele delen van het geomagnetische veld
het basisveld en het veld van de anoma-
elke nieuwe ontdekking betekent meerdere
kennis, die uiteindelijk ook tot de oplossing
van het raadsel van het aardmagnetisme
zal leiden.
- xjococxsooa-öooaoooocoooooóöoöoooöoöooöc^
IN HET SINGER MUSEUM is tot 10 september een grote
tentoonstelling van Nederlandse Primitieven uit Nederlands
particulier bezit te zien. Hel is goed in verband hiermee eraan
te herinneren, dat de expositie van middeleeuwse kunst der
Noordelijke Nederlanden al weer drie jaar geleden in het Rijks
museum gehouden werd. Mij ligt laatstgenoemde expositie
namelijk nog zo vers in het geheugen, dat ik me even afvroeg
of men in Laren niet te vroeg kwam met een aanvulling op
onze ervaringen en kennis. Ik werd snel gerustgesteld. Ik vond
weer de bevestiging van het feit dat ik in de loop der jaren
steeds meer ben gaan voelen voor deze „primitief" genoemde
kunst. Ik heb een tijd gehad, dat ik dacht te zeer afgesloten
te zijn voor deze periode in de vaderlandse kunsthistorie. Nog
goed herinner ik mij mijn eerste bezoek aan Brugge en Gent.
De tekenschool lag nog niet zo ver achter me. Van genoemde
steden genoot ik van Gent het meest. Brugge kwam me voor
als een openluchtmuseum. Ik was in gezelschap van een anti
quair, op zoek naar waar voor zijn winkel, en een acteur, die
in dat Brugge de rol van een devoot gelovige liep te spelen. Dit
bij elkaar bevorderde mijn belangstelling voor Brugge's koste
lijk schilderij enbezit niet bepaald. Ik was opgevoed in een
Renaissancistische traditie en koesterde bepaalde ideeën omtrent
wat een schilderij diende te zijn. Daaraan beantwoordden
enige portretten van schenkers van altaarstukken. Voorts be
stond er iets van respect voor de grote nauwkeurigheid van
die zo genoemde primitieven, een nauwkeurigheid, nagestreefd
door de magische realisten van de tijd waarover ik spreek, en
voor wier werk ik eigenlijk weinig kon voelen. Die beperktheid
van zien valt achteraf nog wel mee als men denkt aan jongeren
van nu, die voor de t v. mogen zeggen, dat musea van oude
kunst maar in brand gestoken moesten worden. Als een voor
mij belangrijke ervaring is tpen gaan gelden, dat ik een jaar
later onweerstaanbaar naar Brugge ge
trokken werd om de schilderijen, waarvan
ik dacht'dat ze me zo weinig deden, Jerug
te zien. Want ze waren me gaan intrigeren
en zelfs meende ik het begin van een liefde
voor enige werken bij mijzelf bespeurd te
hebben. Jonge avant-gardisten wens ik
toe, dat ook zij een keer ontdekken, dat er
grote dingen bestaan waar men dood
eenvoudig niet omheen kan lopen. Want
op dat moment ligt het begin van een
dieper schouwen.
DOOR DE KORTE INLEIDING tot de
catalogus van de tentoonstelling in het
,-vl .V<<
'V.
VOOR DECCA (SXL 2261) hebben de
Wiener Philharmoniker onder Herbert
von Karajan twee Symfonische Gedich
ten van Richard Strauss opgenomen:
de „Till Eulenspiegel" en „Tod und
Verklarung"; de eerste plaatzijde wordt
aangevuld met de sluierdans van Salo-
mé uit de gelijknamige opera. Van het
virtuoze orkestscherzo dat Tijl's stre
ken, zijn escapades en zijn treurig ein
de schildert, geeft het Weense orkest
een degelijke, ietwat gepolijste uitvoe
ring. Men kan nu niet direct zeggen
dat de vonken eraf springen, maar
ook in zulk een meer evenwichtige dan
schilderachtige opvatting, is Strauss'
opus nog steeds een boeiende uiting
van muzikaal „naturalisme". Het klas
sieke pakje dat von Karajan hem aan
gemeten heeft blijkt Tijl heel goed te
passen. Minder genietbaar is „Tod und
Verklarung". Dit oer-Duitse werkstuk
houdt zich bezig met de koortsdromen,
de kinderherinneringen en de „vizioe-
nen van de levensstrijd" van een aan
het ziekbed gekluisterde. Blijkens een
toelichting in de partituur is deze mu
ziek een echo uit het jaar 1889, toen de
componist zelf lange tijd ziek was:
„Ein Nachklang der Zeit, in der ein
tückisches Leiden den jungen Tondich-
ter aufs Krankenlager geworfen hatte
und der Drang nach dem Vollendendür-
fen des Erdenpensums und nach eine-
me Auflösen in der Ewigkeit mit ein-
ander in Widerstreit standen". Het is
een kwalijk brok programmamuziek ge
worden van de man die beweerde „een
glas bier op muziek te kunnen zetten".
Van de koortswalmen van R. Strauss
wordt de toehoorder niets bespaard, tot
eindelijk in een stralend C-majeur de
„Verklarung" is aangebroken. Helaas,
het is meer ziek dan mu-ziek.
HEEL WAT FLEURIGER is Decca
LXT 5598 met vijf delen uit de „Iberia"
van Albeniz, in de orkestratie van de
Spaanse dirigent Enrique Arbós. Deze
orkestrale zettingen houden het midden
tussen Rimsky-Korssakof (Scheheraza
de) en Ravel (Rapsodie Espagnole).Zeer
briljant van klankkleur zijn vooral El
Puerto en Navarra, een postuum stuk,
voltooid door Déodat de Sévérac. Evo
cation, in de oorspronkelijke pianover
sie geheimzinnig door de ingehouden
expressie, heeft in de bewerking wel
iets aan sfeer verloren: de verscheiden
heid van de orkesttimbres „laat niets
te raden over". Hetzelfde geldt van
„Triana" dat ook teveel tot een kleuri
ge kling-klang over Andalusische mo
tieven wordt verminderd. De uitvoering
van het Suisse- Romande Orkest onder
Ansermet is zoals men het van deze
dirigent verwacht: spits en ad rem,
helder zonder nu direct laaiend te wor
den. De plaat wordt aangevuld met de
drie „Danzas Fantasticas" van Turina,
die van een oppervlakkiger inspiratie
zijn dan de stukken van Albeniz.
DE DERTIEN SYMFONISCHE Ge
dichten van Frans Liszt zijn van het
orkestrepertoire verdwenen, op één na,
Twee orkeslopnamen van Decca. Op LXT
5620 de Wiener Philharmoniker onder Von
Karajan met Strauss „Till Eulenspiegel",
..Salomé's Tanz" en „Tod und Verklarung
Op LXT 5598 het Orchestre de la Suisse Ko-
mande onder Ansermet, met Albeniz (vijf
delen uit de suite „Iberia", in de orkestratie
van Arbós) en Turina (Danzas Fantósticas).
Ter gelegenheid van de 150ste herdenking van
Liszt's geboortejaar (1811) heeft DGG een
plaat uitgebracht met het Symfonisch Gedicht
„Mazeppa", de Hongaarse Rhapsodieën no. 4
en 5, en de Hongaarse Fantasie voor piano en
orkest. De uitvoerenden zijn het Berlijns Phil-
harmonisch Orkest onder leiding van Herbert
von Karajan en de pianist Shura Cherkassy
(DGG 18692).
„Les Préludes", dat echter ook niet
meer de populariteit geniet van een
dertig, veertig jaar geleden. DGG heeft
het aangedurfd om uit grootmoeder's
muziekkastje Liszt's „Mazeppa" nog
eens te voorschijn te halen, en op te
nemen met de Berliner Philharmoniker
onder Herbert von Karajan. En inder
daad: deze schildering van de neder
laag en uiteindelijke glorie van een
Kozakkenvorst, is wel erg uit de oude
doos, en ternauwernood voor herleving
vatbaar. Hetzelfde geldt voor de Hon
gaarse Rhapsodieën no. 4 en 6, in de
orkestbewerking die de componist er
van maakte met behulp van zijn leer
ling Döppler. In de oorspronkelijke ver
sie voor piano zijn deze zigeunerpasti-
sches nog wel te genieten, mits met de
moeiteloze virtuositeit van bijvoorbeeld
een Cziffra vertolkt. De zaak is, dat het
typische „heroïsche" aspect van zulke
bravourenummers voor hedendaagse
oren alleen tot zijn recht komt in het
schijnbare nonchalante gemak waar
mee de enkeling aan het klavier iedere
technische verwikkeling in een adem
benemend vuurwerk doet verkeren. Het
is deze overwinning over de materiële
weerstand van het instrument die ont
breekt wanneer alle stemmen, in plaats
van over tien vingers, keurig over een
heel orkest verdeeld zijn.
DE ENIGE „INHOUD" die dit soort
muziek nog heeft is de fysieke kracht
toer, met verve verricht, en zonder dat
blijft het beuken op zéér holle vaten.
Daar komt bij dat het contact van de
solist met zijn instrument een heel spe
ciaal rubato met zich meebrengt een
„vrije hand" in het trekken van de rit
mische contouren; een orkest echter
kan dit nooit imiteren, omdat het col
lectief waarvan de leden ieder op tijd
hun inzetten maken en passages spe
len, dit rubato niet kent, en omdat
zelfs de verstandigste en meest beze
ten dirigent het er niet in kan brengen.
Liszt was in de eerste plaats een groot
pianist, een vertolker wiens vermogens
als het ware „overborrelden" naar de
creatieve sector. Het enige wat dan ook
nog levensvatbaar is van zijn reusach
tig oeuvre, zijn enkele tientallen piano-
werken maar die moet men dan ook
op de piano uitgevoerd horen, en niet
zoals op deze L.P. in een orkestzetting
die Liszt uit zijn meest eigen klimaat
overplant naar een klanksfeer waar hij
niet kan gedijen. De uitvoering door
het Berlijns orkest is trouwens een
tikkeltje te geperfectioneerd; wat meer
„Schmiere" zou hier een deugd ge
weest zijn. Verbluffend is wel het piano
spel van de Russisch-Amerikaanse pia
nist Shura Cherkassy in de Hongaarse
Fantasie voor piano en orkest.
EEN GROEP van 25 Amerikaanse scho
lieren uit Scarsdale, een voorstad van
New York met 17.000 inwoners, zal deze
zomer zes weken in Europa rondtrekken
als een „reizende vriendschapsboodschap"
■rr-xztxi-.
(The New Yorker)
Singer Museum en een woord vooraf
daarin van de heer K. G. Boon, kwam ik
op de hiervoor geschreven herinneringen.
Boon begint met: „In 1809 schreef Pieter
Kikkert als antwoord op een prijsvraag
van Teylers Tweede Genootschap te Haar
lem in zijn bekroonde „Verhandeling op
gevende het kleine getal der Nederlandse
historieschilders": dat „de barbaarse Mid
deleeuwen het kunstvuur hadden uitge
doofd" en dat dit vuur pas weer oplaaide
in de 14de en 15de eeuw in Italië". Deze
regel moet illustreren het gebrek aan be
langstelling hier in Nederland Holland
zegt Boon verduidelijkend in een be
paalde tijd. Verder spreekt hij van enige
historische lichtpunten met daarop weer
gemiste kansen. En tenslotte wijst hij op
een in 1936 in Rotterdam gehouden ten
toonstelling van werken van Jeroen Bosch
en zijn tijd, die zoveel bijgedragen heeft
tot een „beter begrip van de vroege kunst
en vooral ook de liefde gewekt" heeft
„voor een nog te zeer miskend gebied, de
vroege Hollandse schilderkunst". Mijn be
zoek aan Srugge lag dan net een jaar eer
der en illustreert mede een ontwikkeling,
die maakte dat men in Nederland meer
vroeg-Nederlandse kunst ook in particu
liere kring is gaan verzamelen. De ten
toonstelling doet hier nader verslag van.
OP DEZE EXPOSITIE is niet alles van
waarlijk grote kwaliteit: men loopt hier
soms wel om een en ander heen misschien.
Het belang van deze expositie is vooral
dat zij de kennis van de bezoeker aan
vult. Bovendien onderstrepen „scholen"
nog eens het belang van de meesters,
die aan het begin van een school
stonden. En voorts is het niet on
mogelijk dat men ontdekt, dat een
kunst van kleine meesters van die
tijd op bepaalde momenten ons wel eens
Vrouwenportret van Jan Joest van
Calcar (1460—1519)
meer kan boeien dan de kunst van kleine
meesters uit bijvoorbeeld de Renaissance.
Meer toch dan de veeleer van eigen per
soonlijke gevoelens getuigende en niet
tot de groten behorende Renaissance
schilders waren die „primitieven" gericht
op een getuigen van algemeen menselijk
voelen en gebeuren, zij het dan vastge
legd veelal in een tot symbool geworden
verhaal, dat dan toch van een algemeen
verstaanbare symboliek was Men kan
zeggen dat een groter publiek „aan deze
kunst iets had." Hier kunnen we mogelijk
ervaren dat de toewijding tot een idee ons
meer intrigeert, en misschien ontroert, dan
het „meesterlijk" schilderen. Dat laatste
overigens gezegd met alle respect toch
voor veel hier aanwezig kunnen. Mij
intrigeert hier de op kwaliteit in breedste
zin controleerbare inzet voor iets, een in
zet, die steunt op geloof en op zoveel mo
gelijk vakmanschap bij het gebruik van
de middelen, die dienen bij het overbren
gen van een gedachte Hoewel eerder ge
wonnen voor de kunst van de tijd, waar
van deze expositie getuigt, is mijn waar
dering voor deze tentoonstelling ook een
reactie op wat zich vandaag de dag zo
opdringend soms aandient: abstracte kunst
experimentele kunst en kunst van „tekens"
waarover nog zo weinig afspraken bestaan
en die, behalve de verkeerstekens, meestal
alleen gelden voor de steller daarvan.
NATUURLIJK KAN VANDAAG 'n kunst
als die van deze expositie niet zo gelden
als wat we ons zouden willen voorstellen
als een kunst van vandaag. Onlangs getuig
de ik met waardering van de religieuze
kunst van een Jan Dijker, die de auteur
is van twee mozaïeken aan het Gymna
sium Paulinum te Driehuis. Dijkers sym
boliek is natuurlijk alleen maar verstaan
baar voor een toch beperkte zij het ook
weer ruime groepering, waaronder ik niet
alleen zijn geloofsgenoten tel. Maar hij be
schikt over de voor deze tijd meer eigen
middelen om iets meer te appelleren mis
schien dan Jie kleine meesters van vroe
ger. Een „kruisdraging" van een Noord-
Nederlands meester (de benaming mees
ter wordt te gemakkelijk gebruikt) van om
trent 1480 doet mij trouwens heel weinig
omdat van enigszins aanvaardbare midde
len nauwelijks sprake is. Daartegenover
staat dan een schilderijtje van dezelfde tijd
van Colijn de Coter, een „Piëta", dat op
middelen bekeken echt niet groots genoemd
kan worden, maar sterk ontroert door de
inzet, het navoelen van het gebeuren, dat
een ieder leerde begrijpen of op zijn minst
voelen. Hier blijkt een schilderijtje over
eigen tijd heen te reiken door diep voelen
en algemene "erstaanbaarheid. zonder dat
van grote zuiver picturale kwaliteiten ge
sproken kan worden. En zo ontmoet men
hier wel meer.
ALS AANVULLING op onze kennis kan
deze expositie, zoals ik vermeldde ook be
langrijk genoemd worden. Schrijver dezes,
die vlak voor de jaren, waarin hij Brugge
bezocht, zijn kunstgeschiedenis tot op ze
kere en voor een examen verplichte hoog
te wel kende, ontmoette hier nieuwe na
men, die mogelijk moeten gaan gelden
voor degenen, die eenzelfde examen moe
ten afleggen in deze tijd. Ik denk bij voor
beeld aan Lucas van Gassel, die leefde
tussen ongeveer 1500 en 1570. Ook een er
varing op deze expositie: het schijnt dat
onze kinderen, waarvan velen nu voor hun
examen zitten, of dat net deden, toch iets
meer moeten leren kennen dan wij. Het
werk van Van Gassel bleek mij iets, waar
om men niet heen kan lopen.
Voor kunsthistorici behoef ik niet te
schrijven. Maar wie, buiten hen, had ge
hoord van Jan Joest van Calcar (ca. 1460-
1519 te Haarlem). Hij is de auteur van een
hierbij gereproduceerd vrouweportret, dat
men zo graag in het Frans Halsmuseum
zou willen zien. Van het hier aanwezige
heb ik maar enkele zaken genoemd. Men
exposeert in het Singer Museum naast de
schilderijen ook plastieken, ook gebrand
schilderde ruiten, handschriften en enige
voorbeelden van kunstnijverheid.
van de jongeren der Verenigde Staten. Zij
zijn allen lid van een toneelgroep. Amster
dam en wellicht ook Brussel krijgen ook
enkele voorstellingen te zien, en een bij
zonderheid voor Nederland is dat de ac
teurs en actrices hun Nederlandse gast
vrouwen en gastheren zullen uitnodigen
voor een gezamenlijke boottocht over de
Rijn met een onderbreking in Heidelberg.
Deze tocht is bedoeld als een pauze in het
zware programma van de actieve leden van
de toneelvereniging der middelbare school
in Scarsdale.
HET STUK dat zij in de landen van
West-Europa en ook achter het IJzeren
Gordijn zullen opvoeren is Thornton Wil-
ders' „Our Town", waarvoor de auteur de
Pulitzerprijs kreeg. De voorstellingen zul
len worden gehouden wanneer en 'waar
zich de mogelijkheid in de landen voordoet.
De opvoering geschiedt in een door het pu
bliek gevormde cirkel.
De bedoeling van de Amerikaanse groep
is niet het demonstreren van hun talent,
niet in de eerste plaats de opvoering van
het toneelstuk, maar in hoofdzaak de be
vordering van het contact met de Europe
se jeugd.
Ze blijven dan ook verscheidene dagen in
elk land om de gewoonten en interesses
van de bevolking te leren kennen en over
nachten bij burgers van het land zelf. Na
de opvoering van „Our Town" zal getracht
worden een discussie met het publiek op
touw te zetten.
DIT IS DE EERSTE keer dat een Ame
rikaanse toneelgroep van jongeren zonder
geldelijke steun van de regering, speciaal
voor de jeugd in Europa voorstellingen
komt geven. Tien juli beginnen ze in Lon
den, waarna Amsterdam, Hannover, Ber
lijn, Warschau, Kopenhagen, Oslo en waar
schijnlijk ook Brussel worden aangedaan.
Op 22 en 23 juli zullen te Hilvarenbeek
voor de vijftiende maal de Groot-Kempi-
sche Cultuurdagen worden gehouden. Als
onderwerp voor deze dagen is gekozen het
thema „Kunstenaar en Publiek"; de kun
stenaars Albert van Dalsum, Mari An
driessen, Lode de Vocht en André de
Medts zullen tijdens de openingszitting
het woord voeren.
In het kader van de lustrumviering zal
een tentoonstelling onder de titel „Kunst
schatten uit Kempische Abdijen" worden
d u d gehouden. Deze tentoonstelling zal
Buys zaterdag 22 juli worden geopend
op