DE DODENLIJSTVAN
ADRIAN MESSENGER
PR1EGELTJES GROTE REIS
3
„PLANTENTEMMERS" SCHIEPEN UIT WILD
ONKRUID NUTTIGE CULTUURGEWASSEN
Oorsprong en veredeling
onzer landbouzvprodukten
PANDA EN DE MEESTER-OPHEFFER
£Kif hp bprlpiipn fijh
Poille
Ons vervolgverhaal
Indische politie bewaakt
afgelegen pas naar Tibet
VRIJDAG 4 AUGUSTUS 1961
PHILIP MACDONALD
Oorspronkelijke titel:
The list of Adrian Messenger
Wild op hoeden
200 jaar
geleden
Berend Scheepers
Qz
54. We kunnen net zo goed het anker uitwerpen, zegt Polle tegen Pelli,
en dan ben ik net zo vlug even met het volgbootje naar de wal! Het is lang
geleden ,dat het volgbootje gebruikt is! Ik neem meteen het bootje van de
kleintjes ook mee, dan kunnen ze zelf terugroeien! —Als je dan maar
eventjes wacht, totdat ik het touw heb losgemaakt, zegt Pelli droogjes,
anders kom je niet ver!
Zo zag de lijst van Adrian Messenger
eruit
P. BAINBRIDGE,
verzekeringsagent, 14 Orme Terrace,
Cardiff, Wales
JOSHUA BRADDOCK,
boerenarbeider, Peterbury Old
Farm, Moxdale, Yorkshire
IAN JAMES DALKEITH,
advocaat, 27 Botwell Square, Edin-
burg, Schotland
JOHN MAXWELL DEVITT,
arts, 113 Museum Street, London
S.W.
CHARLES MCGOWAN, autoverkoper,
18 Wellington Square, London N.W,
R. F. MORETON,
dierenarts, The Kennels, Little
Madham, Hampshire
CLAUDE ORMISTON,
lekebroeder, Klooster van St.-Bo-
tolph, W. Polhead, Cornwall
A. T. PAXTON,
winkelbediende, 18A Steelman Lane,
Manchester
SIR FRANCIS POMFRET,
landeigenaar, The Manor House,
Mostyn-Underhill, Suffolk
J. SLATTERY,
sigarenhandelaar, 12 Pope Terrace,
Twickenham, Middlesex
HOOFDSTUK 1
Verscheidene jaren nadat het alle
maal voorbij was, bestond er in be
voegde kringen een begrijpelijke
weerstand tegen de publikatie van dit
verhaal, en met tegenzin is de toe
stemming tot openbaarmaking tenslot
te verleend, op voorwaarde, dat be
paalde wijzigingen zouden worden
aangebracht in de namen van perso
nen en plaatsen, wat gemakkelijk is,
en in de tweede plaats dat geen data
genoemd zouden worden, iets wat
veel moeilijker is. We volstaan nu met
te zeggen, dat het tijdstip ergens ge
legen is na de tweede Wereldoorlog.
Het verhaal draait, zoals zo dikwijls
in de droeve geschiedenis van de
mensheid, om een stuk papier. In dit
geval geeii verbroken verdrag of een
onverstandig schrijven van een perso
nage aan een ander, maar een velle
tje waarop Adrian Messenger de na
men, adressen en beroepen van tien
mannen schreef.
De lijst was het resultaat van een
belangrijke hoeveelheid nadenken en
activiteit van de zijde van Adrian en
hij schreef ze op een troosteloze
woensdag in november in zijn flat in
de Londense wijk Mayfair. Andere
stukken papier, die hij tijdens het
schrijven geraadpleegd had, ver
scheurde hij en wierp hij in de haard,
waarbij hij wachtte tot ze tot as wa
ren verteerd alvorens hij naar het
raam ging om naar buiten te kijken
en te huiveren
Hij nam de telefoon van het schrijf
bureau, draaide een nummer. /Toen
een stem zei „Scotland Yard" vroeg
hij naar generaal Firth. Even later zei
hij: „George? Hier Adrian Messen
ger.
„Wel heb ik ooit!" De stem klonk
verbaasd. „Hoe maak jij het? Waar
heb jij de laatste zes maanden uitge
hangen?" Adrian zei: „Kun je vrijdag
met me lunchen?" 4
„Niets liever dan dat," was het ant
woord. „Waar?"
„In mijn club," zei Adrian en legde
uit waar dat was. „Ik zou het morgen
wel willen doen, maar ik ga vanavond
de stad uit. Ik wil een dagje jagen
voor ik naar Amerika vertrek".
Bij het begin van de jacht kwam
men samen in Deyming Abbey in
Medeshire. Deyming Abbey was het
huis waar jagermeester Roderick Si
mon Fortescue Swabborn woonde, de
markies van Gleneyre, die ondanks
zijn vijfentachtig jaar wat de jacht be
trof nog altijd zeer actief was.
In de prachtige heldere morgen
deed zich een vinnige vrieskou voelen.
Een zwakke novemberzon kleurde de
rode stenen van het oude huis en et
ste de kale beuken scherp zwart tegen
het groen van gras en haag. In het
voorhof en op de weg, tot in de uiter
ste hoeken van het park, waren paar
den, paarden en nog eens paarden.
Het geknars van hoeven op grint, ver
mengd met gesprekken van de ruiters
en de geluiden van auto's, die een
groep toeschouwers hadden aange
voerd, waren overal hoorbaar.
Het terras boven het voorhof was
geheel gevuld met deelnemers aan de
jacht, die zich verdrongen om de
witgedekte tafels, het rood van de
jassen van de mannen geaccentueerd
door het zwart van de vrouwenkle
ding. Ergens in hun midden, hoog uit
stekend boven zijn vrienden, stond de
jagermeester, lachend tegen alles en
iedereen, zijn witte snor scherp tegen
zijn gebruinde, oude gezicht afste
kend.
Hij dronk zijn glas leeg en zei, ter
wijl hij in het rond keek: „Een prach
tige opkomst. Ben blij dat te zien."
„Doet je denken aan vroeger, hè?"
zei zijn oudste vriend, die altijd nog
vijftien jaar jonger was dan de mar
kies. „In zekere zin hoe noemen ze
dat tegenwoordig ook alweer?" „Nos
talgisch", zei een ander, een jongen
van vijfenvijftig.
„En allemaal jouw werk, Roddy?"
Nummer drie sloeg de markies op de
schouder. „Je verdient een onder
scheiding." Hij omvatte het hele to
neel in een breed gebaar. „Moet je
dat zien. Je zou niet zeggen dat er een
oorlog is geweest, wel?"
„Dat is geen verdienste van mij,
m'n waarde." De markies glimlachte
verontschuldigend. „Ik had toevallig
nog wat geld over. En als ik het niet
zou hebben, dan had Mildred goddank
nog volop." Hij grinnikte. „Moraal:
trouw met een Amerikaanse!"
Er klonk een stem achter hem en
iemand legde een smalle gehand-
schoende hand op zijn arm. Hij draai
de zich om en keek waarderend naar
de jonge, donker geklede vrouw met
een hoge hoed, die achter hem stond.
„Neemt u mij niet kwalijk," zei de
vrouw, „mijn dochter hoorde, dat uw
kleinzoon, ondanks zijn school, van
daag ook van de partij zou zijn. Is
dat zo?"
Gleneyre lachte. „Inderdaad, Ma
rian. Een tussentijdse vakantie. Waar
schijnlijk is hij zijn pony aan het
temmen."
Hij had gelijk. Ongeveer tweehon
derd meter ten westen van het huis
reed Christopher Derek Swabborn, de
vijftiende burggraaf van Saltmarche,
op zijn pony tussen de bomen die
langs de weg stonden. Hij waakte er
zorgvuldig voor niet te dicht bij de ge
parkeerde auto's te komen, ook al was
de kort geleden nog onheilspellend
welvende rug onder hem langzamer
hand tot rust gekomen.
De pony was grijs, een fraai goed
gebouwd dier van zeven jaar. Dat be
tekende dat hij vijf jaar jonger was
dan zijn berijder. De jongen had de
blanke huid en de ver uit elkaar staan
de ogen van alle Swabborns en als hij
het niet kon horen zei zijn grootvader
wel dat hij „de beste zit op een paard
had, die je ooit van een kind gezien
had."
Hij had ook goede manieren. Dat
verklaart waarom hij, toen een man
uit een sportauto stapte en naar hem
toekwam, de leidsels aantrok en be
leefd wachtte.
De man, een dikke dertiger van
iets meer dan gemiddelde lengte, was
bijzonder onopvallend. Datzelfde gold
ook voor zijn auto en voor zijn kle
ding. Maar er was toch iets aan hem
dat maakte dat Derek hem, nog voor
hij een woord gezegd had, voor een
Amerikaan hield. Misschien was het
het fototoestel dat om zijn hals hing.
Hij Zei: „Neem me niet kwalijk,
maar ik heb nog nooit een Engelse
vossenjacht gezien. Ik vroeg me af
waar de honden zijn."
Derek onderdrukte met enige moeite
een grijns. „De honden komen zo," zei
hij, wijzend. „Ze komen daar van
achter de stallen vandaan."
De zon glinsterde op de gekleurde
brilleglazen van de man toen hij in de
aangegeven richting keek. „Van wel
ke kant?" vroeg hij. „Zou het goed
zijn als ik een paar foto's maak?"
Hij nam het- fototoestel in zijn hand
en glimlachte tegen Derek.
Derek mocht hem wel. „Natuurlijk"
zei hij. Het is een goede plaats hier.
De jacht komt hier vlak langs, want
het struikgewas bij het huis wordt
het eerst doorzocht."
(Wordt vervolgd)
Een kleine groep Indische politieman
nen heeft zijn tenten opgeslagen in de
Shipki-pas tussen India en Tibet. Het is
een strategische pas, maar er komt geen
mens voorbij. De grond is hard, de natuur
doods en water is nauwelijks te vinden.
Om de beurt krijgen de agenten eens in
de drie maanden toestemming een bad te
nemen en de kleren te wassen. Daarvoor
moeten zij dan een voettocht maken van
tien kilometer door het woeste terrein
(hoogte circa 4000 meter) naar het dichts-
bijzijnde dorpje: Namgia. In het politie-
kamp is water gerantsoeneerd. Per man
ontvangen de agenten circa vier liter per
dag. De helft daarvan drinken zij op.
In 1953 begon de Indische politie met de
bewaking. Toen kwamen er wel eens vluch
telingen uit Tibet aan. In 1959 barstte het
Indisch-Chinese grensdispuut los en werden
er twee compagnieën politieagenten gele
gerd. Zij leefden in bunkers, die geen deu
ren en ramen hadden, slechts gaten, en
ondergrondse schuilplaatsen.
In de winter staat de sneeuw soms der
tig centimeter hoog in de bunkers. Dat is
overigens ook de tijd dat er geen water
probleem is, maar in de zomer als de kou
is afgenomen, is het leven nog geen pretje.
Elke dag tegen het middaguur blaast een
harde bergwind door de vallei en over de
pas en is het bijna onmogelijk om lang
buiten te blijven.
Ongeveer duizend Tibetaanse vluchtelin
gen zijn over deze bergpas naar India ge
vlucht. De laatste grote groep stak een
brug in brand die kilometers diep in Ti
bet lag, omdat Chinese soldaten achter
hen aanzaten. De brug verhinderde de
Chinezen verder te gaan, maar ook ande
re Tibetaanse vluchtelingen konden later
niet meer langs deze weg reizen.
29
op
-30. Het schip was vertrokken en voer
de oceaan. Professor Wiedemors en
doctor Kanebit maakten 't zich gemakke
lijk in hun hut en konden zich nu op hun
gemak bezig houden met het dwergje.
De professor had het ventje uit de trom
mel genomen en zette hem op het tafel
blad. Och jahet kereltje was niet
veel groter dan een melkbeker!
Professor Wiedemors kende heel wat
van de negertalen en zo kon hij zich tame
lijk verstaanbaar maken voor het ventje.
Luister 'es, vriendjeik zal zor
gen, dat je geen klagen over ons hebt.
We zullengoed voor je zorgen en later
brengen we je eerlijk weer netjes terug
naar je stamgenoten! zei hij.
'fev
Helemaal weg van hoeden is stewar
dess Dale Gallie uit Vancouver, Cana
da. Overal waar zij komt en dat
is opvele plaatsen, speurt zij naar
stig naar ongewone modellen. Zo kon
zij voor dit plaatje poseren „gekleed"
in een serie hoeden; afkomstig uit
Acapulgo, Mexico, Honoloeloe, Hawaii,
Hongkong en een grote „Lampekap"
uit Formosa.
Oprechte Dingsdagse Haerlemse Courant
den 4 Augusti 1761
Daar is weggelopen van den Hoef, op
den 31 July 1761: Een Witte
Krullokte staande HOND,
die hem levendig te recht
brengt by Jan Essing
op de Plaats Eynd Hoeff,
op Egmond aan den Hoef,
zal een Gouden Ducaat ge
nieten.
OOIWpRokSüb-
GEfciE. ökol
WE VINDEN het heel gewoon, dat we rogge, haver, aardappels, hiet en bloem
bollen verbouwen. Misschien is het langzamerhand ook wel gewoon geworden,
maar zo héél gewoon is dat toch eigentijk niet. Want al onze cultuurgewassen
zijn op de één of andere manier veredeld, dus door speciale kweekmethoden
tot hogere produktie gebracht of op andere manier beter aan de mens dienstbaar
gemaakt. hebt er natuurlijk nooit zo bij stil gestaan, maar als het zo gewoon
was, dat hier alle mogelijke gewassen verbouwd worden, dan moest men hier
ook de wilde vormen vinden. En op enkele uitzonderingen na. is dat nooit het
geval. Met dit feit is op de meest simpele manier het bewijs geleverd, dat de
meeste van onze cultuurgewassen van elders naar hier zijn gekomen. En sommige
heel belangrijke, nog niet eens zo heel lang geleden, zoals bijvoorbeeld de aard
appel en de tabak, die we hiep nog maar enkele honderden jaren kennen en die
uit Zuid-Amerika naar onze streken kwam.
IN DE 16E en 17e eeuw was er een
ware rage in het zoeken naar nieuwe ge
wassen. Dezelfde man Carolus Clusius, die
in Nederland de tulp introduceerde, heeft
in 1588 ook de aardappel in ons land ver
spreid. De tulp kwam uit Turkije, evenals
de laurierkers, de paardenkastanje en de
plataan.
Maar pas de laatste 50 jaar heeft men
ontdekt dat bij allerlei nog tamelijk pri
mitieve volken nog een ongekende rijkdom
aan wilde vormen van onze cultuurgewas
sen voorkomt. Vooral de Rus N.I.Vavilov
heeft tijdens talrijke expedities naar alle
uithoeken van de wereld veel belangwek
kends op dat gebied ontdekt en beschre
ven.
Tropische oorsprong
MAAR WAT BELANGRIJKER is, hij
ontdekte ook dat er bepaalde wetmatighe
den bestaan wat betreft de aardrijkskun
dige verspreiding van al deze gewassen.
Zo bleek o.a. dat de grootste vormenrijk
dom van bepaalde gewassen geconcen
treerd is op zekere tamelijk sterk begrens
de gebieden. Deze gebieden zijn dan de
oorspronggebieden van deze gewassen. De
meeste oorspronggewassen van onze cul-
tuurgewssen liggen ten noorden van de
evenaar, maar wel in de tropen. Opmerke
lijk is echter, dat deze oorspronggebieden
in de meeste gevallen juist in bergachtige
streken liggen. Streken dus, waar door de
hellingen en dalen de meest uiteenlopende
klimaten heersen en waardoor dus ondanks
de tropische ligging een selectie tot aller
lei (klimaats) rassen mogelijk was.
Maar niet alle oorspronggebieden liggen
in de tropen of subtropen. En wat u na
het bovenstaande zeker niet verwacht zou
hebben: ons Nederland ligt ook in zo'n oor-
spronggebied, namelijk in het ontstaansge-
bied van de grassen. Is het dus een won
der, dat juist in ons land zulke goede en
wereldvermaarde grasselecteurs en -kwe
kers wonen en werken?
Maar aan de andere kant kennen we hier
ook wilde planten, voor ons gevoel dus on
kruiden, die in andere streken op aarde
als cultuurgewas worden gebruikt. Een ty
pisch voorbeeld hiervan is de... brandnetel.
Er zullen- in Nederland- niet zo heel veel
mensen zijn die iets goeds van de brand
netel weten te zeggen, óf het moesten
vlinderverzamelaars zijn. want op de
brandnetel komen enkele heel mooe vlin
ders voor.
Opgravingen hebben echter aangetoond,
dat al ruim 3000 jaar geleden vezels wer
den gemaakt van brandnetels. Maar ook
heden ten dage zijn er streken, niet
eens zo heel ver weg, waar de brand
netel als vezelgewas wordt verbouwd, o.a.
in Oost Duitsland. Helaas is het onmoge
lijk om exakte cijfers te krijgen over de
oppervlakte van het aldaar beteelde areaal,
maar het moet beslist niet zo heel gering
zijn. En denk nu niet direkt aan surrogaat;
de Duitsers zijn inderdaad erg sterk in
„Ersatz". Maar hier is het toch heel iets
anders. Oorspronkelijk probeerde men om
vezels te maken van de gewone wilde
brandnetel. Maai tot een echte textielin
dustrie voerde dit evenwel niet Omstreeks
1850 werd echter een Oostaziatische soort
netels verwerkt. De successen bleven ook
COP MAïTfN TOONCM
12. Nu geleidde Archibald Brauswasser de zwoegende
en zwetende Panda-in-de-boom dus naar zijn decorver-
huurderij, die bij nauwkeurige beschouwing een weinig
aanzienlijk bedrijf bleek te zijn. Het niet zeer weidse
gebouw was met een geur van schimmel en moedeloos
heid omgeven, en behalve een ophaalbrug die buiten
te luchten was gezet, verried slechts een bordje met
het teleurstellende opschrift: „Props verhuurderij" wat
er hier omging. Daarentegen getuigden de gebaren
waarmee de heer Archibald Brauswasser eerst de voor
deur en vervolgens het boomluikje opende van een
zekere trots en voldoening gevoelens overigens die
Panda in de eerste ogenblikken na zijn bevrijding uit
de dramatische stronk nog nauwelijks kon delen. „Het
leven in de kunst IS zwaar," gaf de decorverhuurder
toe, „maar het schenkt een oneindig veel groter vol
doening dan welke moderne oppervlakkigheid ook. En
kijk om je heen en zie de stralende pracht waarin je
verder je werkzaamheden zult verrichten!" Toen hij
eens rondkeek raakte Panda werkelijk onder de indruk.
„Wat stelt dit allemaal voor?" vroeg hij verward.
„Waar ben ik eigenlijk?" „Je staat nu," verklaarde
Archibald Brauswasser, „tussen de opera Carmen en
het toneelstuk Majoor Barbara. Is er voor een jongeling
een schonere standplaats denkbaar?"
ditmaal uit. Maai er zijn nu een
maal altijd mensen die bezeten zijn van
een bepaald idee en dan van geen ophou
den weten. Zo was het ook hier, want toen
de tweede wereldoorlog uitbrak, was men
met kruisen en selecteren toch zó ver,
dat men gekruist en geselecteerd had met
500 ha. brandnetels te laten verbouwen.
En toen ging de teelt ineens wel. Het bleek
dat men gekruisd en geselecteerd had met
allerlei netels uit Europa, Noord-Amerika
en de gematigde streken van Azië. Men
teelt thans een gewas dat ongeveer 2 me
ter hoog wordt en het vezelgehalte is van
ca. 5 pet gestegen op ca. 17 pet terwijl
de opbrengst per hectare.vervijfvoudigd is.
Men bereidt er het z.g. neteldoek uit.
DE VEREDELING van dit onkruid
bracht echter nog andere gezichtspunten
naar voren. Het gewas kon in wilde toe
stand al als groente gegeten worden. Jon
ge brandnetels zijn zeer voedzaam en sma
ken goed. Alleen het plukken is een moei
lijkheid, maar met handschoenen doe je
al heel wat.
De nieuwe selecties kunnen echter ook
als geneeskrachtig kruid verbouwd wor
den en als veevoer. In de geneeskunde
kent men Urtica is brandnetel) o.a. als
bloedstelpend middel en tegen steenpuisten
En op heel grote schaal wordt het te
genwoordig ook gebruikt als grondstof
voor de chlorofyi (bladgroen'-bereiding.
Brandnetels hebben een buitengewoon
hoog gehalte aan bladgroen. Deze stof, het
bladgroen wordt toegepast op allerlei ge
bied: voor kosmetische artikelen, als lucht-
zuiveraar en in de chemische- en verfin
dustrie.
MAAR WAAR kwamen onze andere en
in deze streken verbouwde landbouwge
wassen vandaan? Dat is niet met twee
woorden te zeggen. Tarwe, rogge, kleinza-
dige erwten en vlas, paardebonen, linzen
en verschillende groentegewassen komen
oorspronkelijk uit Zuid-West-Azie: Zuide
lijk Afganistan, India, Kashmir, Perzië,
e.d. Zuid-Oost-Azië: China, Japan en Ne
pal leverde ons „naakte" haver, gerst, so
jabonen, verschillende vruchtbomen en en
kele kruisbloemige gewassen. Bieten daar
entegen en grootzadige erwten en vlas en
allerlei groenten en vruchtbomen komen
uit het Middellandse-Zeegebied. Abessinië
en omliggende landen leverden ons ande
re gerst- en tarwesoorten en bepaalde erw
ten en haverrassen. Zuid Amerika, Mexi
co en vooral Peru brachten on° de aard
appel, mais, tabak, kinine en zonnebloe
men. Het suikerriet schijnt van de Philip-
pijnen afkomstig te zijn.
Terug naar de natuur
Oppervlakkig bezien, zou men zeggen,
dat we er tegenwoordig wel zijn met onze
cultuurgewassen. Maar niets is minder
waar, want nog steeds grijpen onze kwe
kers terug naar het oorspronkelijke uit
gangsmateriaal als dat ergens ter wereld
nog in het wild groeit.
Een heel bekend voorbeeld is b.v. het
zoeken naar tegen de coloradokever be
stand zijnde aardappelrassen. Men heeft
namelijk ontdekt, dat verschillende wilde
aardappelrassen in de Andes niet door de
ze be.-uchte parasiet worden aangetast. Wat
ligt dus meer voor de hand, dan dat we
proberen onze bestaande aardappelrassen
te kruisen met wilde „resistente" (is on
vatbare) vormen? Aardappels kweken en
selecteren is echter een uiterst moeizaam
en tijdrovend werk. Tot nu toe is het wel
gelukt om tegen kever „resistente" vor
men te kweken, maar.de knollenop-
brengst liep zozeer terug, dat ze praktisch
nog van nul en gener waarde meer is.
Maar dat zegt niet, dat we het gestelde
doel nooit zullen bereiken. Ook met aller
lei andere gewassen grijpt men steeds
weer terug tot de wilde vormen om aldus
tot betere cultuurrassen te komen. Die
eenvoudige wilde planten, ver weg ergens
in de wildernis, zijn vaak een onuitputte
lijke bron van waardevol materiaal voor
de kweker.
Copyright P 1 B Boi fc Copenhoge