SIGNALEN De humor van CARMIGGELT WIM KAN, THUIS OP ZIJN BEST FORTIS UT RUPES f Nieuw ballet van Jerome Robbins „Events" in Spoleto opgevoerd Zichzelf aan de haren uit het moeras trekken Rekenmachine wijst uit dat één persoon de Ilias schreef —d. r.d. °p (Sterk als de rots) AL EERDER HAD ik over Simon Car- menselijke comedie", die Carmiggelt in miggeit willen schrijven, naar aanleiding elke close-up van het doodgewone dage- van zijn bundel „Duiven melken", die vo- lijkse leven ten toon stelt. Waar Balzaè rig jaar bij N.V. De Arbeiderspers ver- tientallen romandelen nodig had, heeft scheen. Maar er kwam niet van: er was Carmiggelt genoeg aan een half kolomme- telkens zoveel bloed ernstige litteratuur die.tje: de tragiek van „la comédie humaine", besproken moest worden dat de van de „ge- de menselijke ontoereikendheid het „te- engageerde" lezer meer aandacht vragen de „stukjes"-verzameling ervoor moest blijven liggen. Die „cursiefjes" vragen nu wel geen aandacht Carmiggelt vraagt niets, hij gééft alleen. Maar een lezer die weet wat hij aan Carmiggelt en zichzelf ver schuldigd is, wil voor de miniatuur-verha len die Carmiggelt schrijft de tijd nemen. Vroeger zou men die „stukjes" noveletten hebben genoemd, zoiets als specialiteiten voor de fijnproevers. Carmiggelt mag zich nu wel hardnekkig een journalist blijven noemen, een producent van efemere lees stof, maar dat is geen reden om zich door zijn bescheidenheid om de tuin te laten lei den. Hij is een ras-schrijver, hij heeft „het" in zijn vingertoppen en is nog iets anders dan „enig". Trouwens enig „enig is een woordje", heeft hij geschreven, „dat kort" noemt men dat tegenwoordig. Wat wonder, dat Carmiggelt in een paar blad zijden druks te vinden in zijn bundel „Duiven melken" een uniek rake karak teristiek van Elsschot kon geven waar hij afscheid van hem neemt: „Hij schreef" en dat is Willem Elsschot ten voeten uit „met vaste hand, en van alles wat in hem woelde mocht alleen het toonbare door het tourniquet. Het wild gedrang daarachter heeft, geloof ik, aan zijn stijl de vaak ver bluffende geladenheid gegeven die, op zijn beste bladzijden, elke volzin een beelden de kracht schenkt van voldragen poëzie. Ziedaar een ongewild zelfportret van Car miggelt, niet getekend met de op het eer ste gezicht lachwekkende humor die zijn populariteit verklaart (en rechtvaardigt), maar met de beheersing van het „wild En daar gaat de heer Cohen, die socialist was en een kledingmagazijn had, een par tijgenoot was van de vader van„Simon" en aan de grootgeworden Simon nog altijd de „groeten meegaf voor zijn vader"; daar gaat meneer Cohen bij het station waar een trein klaarstaat voor Wester - bork: „geef de groeten aan je vader", zegt hij. Punt. En dan zijn er huwelijken die het wat moeilijk hebben met het geluk en kinderen die verloren raken in de vol wassenheid en echtparen die „een avondje uitgaan" en het niet zó treffen met de goede afloop en zelfs is er een pa, die zijn zoon niet aan de dood maar aan het leven verliest, dat niet zijn leven is, en er een beetje malende van is geworden. En er zijn schoolmeesters die hun jongetjes zo opperbest kénnen en er worden bezoek jes afgelegd die zo gezellig zijn, gezellig, „een stoet van dwergen", enig, die Carmiggelt, die knobbelvent, die leuke gast. „Als je", schreef hij in zijn voor woord, „in zo'n rubriek maar verre blijft van de zelden waarlijk inspirerende actu aliteit en probeert te schrijven naar de stemming waarin je verkeert, lukt het soms een resultaat te bereiken dat uit komt boven het kleinste kwaad van een gehaaste journalistieke prestatie." Soms? Vaak weet de linkerhand niet wat de rech ter doet. Dank. Carmiggelt, voor die rech- van zwijgen met een goeie vriend en van ter. Laat ik haar via deze kroniek even „Egidius, waer bestu bleven", van rol- drukken. En nu ga ik een uurtje 'pens en van wolkenluchten. Hij heet Piet, „rielèksen". zou niets liever en niets anders dan Piet willen zijn en een beetje gelukkig als n, hij daar op zijn paaltje zit te „rielèksen". vmaux 8m je pas veelvuldig gaat gebruiken als het gedrang achter het tourniquet, dat de leven niet meer zo enig is." En dit laatste tragiek met een korreltje zout presenteert. dit niet-enige, is en werd met de jaren steeds méér de kern van zijn humor: DE HUMOR VAN CARMIGGELT moet het verhaaltje, dat grappige, koddige, mal- men niet vergelijken met die van de olijke le verhaaltje dat hij vertelt is helemaal Hildebrand of de guitige Klikspaan, in he- niet zo amusant. Mij tenminste brengt het melsnaam niet; zelfs niet met die van de onder het lezen zelden tot een lach. Of liever gezegd: ik lach wel, maar alleen omdat ik evenals Carmiggelt zelf waar schijnlijk in lachen altijd toch nog de beste kans zie om te leven. Zo geeft Car miggelt zich met zijn stukjes zijn levens kans. Als Münchhausen aan zijn haren, trekt Carmiggelt zich aan zijn stukjes uit het moeras. Voor zover mogelijk. Zijn hu mor is dus „zelfredding"Gedurende en kele dagen heb ik daarvan de proef op de som kunnen nemen: ik las zijn zojuist bij de N.V. De Arbeiderspers in een ABC- Pocket verschenen keur „Een stoet van dwergen", zijnde een „naar eigen smaak gemaakte bloemlezing" uit het dertiental sinds 1946 van zijn hand verschenen en ve le malen herdrukte bundels. menselijk en sociaal geëngageerde Die kens. Wie wil en kan zou bij Dostojewski terecht kunnen en niet alleen bij diens „Het landgoed Stepantsjikov", maar ge rust bij „Demonen" en toe maar. „De Gebroeders Karamazow". Of bij Go- gols Peterburgse Vertellingen en het meest waarschijnlijk bij Tsjechov, niet bij de jonge Tsjechov, die grappige feuilleton- nistische instantané's schreef, maar bij de latere, die in „Een trieste geschiedenis" op de vraag van Katja „wat moet ik doen" haar pleegvader Nikolai Stepanitsj laat antwoorden: „met mijn hand op mijn hart, Katja, ik weet het niet". Er is en wie zou dat niet hebben ontdekt in Carmiggelts „stul. es" heel wat me lancholie, heeft wat van dit vermomde „ik- weet-het-niet". Het staat er alleen niet met zoveel woorden. Het staat er voorname lijk in wat er niet staat, in wat Carmig gelt aan de goede verstaander te horen overlaat, maar zó, dat deze er, goed luis terend, niet „onderuit komt". Ik schrijf niet over de contrastwerking in Carmig- gelt's humoresken, niet over de zelfspot en Bergsons weerwraak. Ik heb zijn humor niet ontleed en ik zal me wel wachten dat te doen. Ik heb genoeg aan de deernis om het zo maar te noemen die Car miggelt (en ook dat heeft hij met Tsje chov gemeen) met het menselijke lot heeft. Alleen die deernis is in staat om te (Van onze correspondent) ROME Het succes van het „Festival der twee Werelden" in Spoleto is thans zo mogelijk nog groter geweest dan in de drie voorafgaande jaren en „Spoleto^ gaan. Maar dit jaar was hij weer present en kreeg Spoleto een derde wereldpremiè re van hem: „Events". Het programma geeft bij wijze van toelichting op „Events" deze korte opmerking: „Een ballet dat handelt over gebeurtenissen, pogingen en hernemingen". Verder wordt alleen ver meld, dat de muziek werd gecomponeerd is nu ongetwijfeld het belangrijkste festi- door Robert Prince, die ook „Opus Jazz" val van Italië. Voor wie het niet heeft Qp naam heeft staan (en ook ditmaal LACHEN ZIEHIER. Achter het sta tion zit' een man op een paaltje. Hij houdt van de meeuwen en van Richard Tauber, IK LAS DEZE STUKJES met een niet geringe waardering. Ik hèrlas ze met een niet geringe bewondering en sympathie, met de onomschrijfbare gevoelens van vriendschap voor een persoonlijk-onbeken de, aan wie men veel heeft te danken. Elke humor afgezien van de welgeda ne, waarmee de negentiende-eeuwse bon- hommie van de „humoristen" aan onze lit teratuur een twijfelachtige roep gaf komt voort uit een onvree, een verzet, een ontgoocheling. Bergson, de filosoof van het „élan vital", heeft in zijn onhumoristische studie over de humor in het humoristische een weerwraak ontdekt op de dodelijke re- Jav,ucll gelmaat van het gemechaniseerde leven, Carmiggelt 'te „lachen", op het obligate patroon, dat geen ruimte meer laat voor een uit-zichzelf leven, voor -.om het grote woord te noemen de vrijheid. „Vrijheid is larie", laat Carmig gelt een „oude man met een soort schip perspet op" zeggen: „en ik kan het weten, want ik heb er mijn leven lang naar ge zocht." En dan begint die schipperspet de balans van zijn leven op te maken: de school met een meester die riep „hee kom jij eens hier"; en dan een baas en dan de dienst, een verloving, een huwelijk, kin deren, een stervende vrouw, kleinkinderen altijd „iets" dat zegt „hee, kom jij eens hier". Waarmee ik maar zeggen wil: Car- OVER DRIE DAGEN, op dinsdag miggeit behoort tot de non-conformisten, 15 augustus, is het precies vijfentwintig de zelfkanters, de vagebonden en de ge- qe|ecjen dat Wim Kan de eerste boren verliezers, die alleen kunnen winnen 1 f R r „L._r_t door hun tot „humor" getemperde ironie, voorstelling gaf met z.|n A.B.C.-cabaret. die uit het sarcasme de giftige angel heeft Op deze dag gaat in het Haagse Uili- getrokken. gentia de première van zijn nieuwe pro- WILLEM ELSSCHOT speelde zoals gramma, waarvan het jubileumkarakter Carmiggelt schreef in zijn leven een geïllustreerd wordt door het teit dat soort vaderrol. Elsschot was „met het VVim Sonneveld en Toon Hermans di- despotisch bewind dat hij voerde over zijn verse nummers ervan hebben geregis- ses" en „Lijmen" en „Kaas", de groot- gerepeteerd door de groep, die behalve vader van „Tsjip", met een enkele strofe yjj vvim Kan en Corry Vonk bestaat uit meegemaakt, is het moeilijk zich voor te stellen hoe een stadje, dat zeker niet meer dan 50.000 inwoners heeft, eruit ziet wanneer, zoals op de laatste dag het ge val was, er 30.000 gasten aanwezig zijn. Natuurlijk ziet slechts een deel daarvan iets van het festival. Op de laatste dag was er bijvoorbeeld om twaalf uur een buitengewoon goed en zeer gevarieerd concert van kamermuziek In het theater Caio Melisso, dat driehonderd zit- plaatsen heeft. IN 1958, TOEN MENOTTI voor het eerst zijn festival organiseerde, vormde de vice-directeur van het „New York Ci ty Ballet", Jerome Robbins, een eigen groep de „Ballets U.S.A." met het doel op te treden in Spoleto. Behalve met bal letten, die tot het repertoire van het „New York City Ballet", behoren, kwam lachen, is het gepermitteerd om met hij met een wereldpremière voor Spoleto „New York Export: Opus Jazz". Het werd een overweldigend succes. In 1959 verraste hij ons met een groot ballet, jn yijf episQr den, „Moves" zónder een noot muziek of begeleiding. In 1960 liet Robbins -verstek gaat het om jazz-muziek) en dat Ben citeer: „Hier is de bult, de rammelkast, de knobbelvent, de leuke gast, de dwerg die het hoofd omhoog moet steken als hij zijn zonen toe wil spreken". En Elsschot is het geweest, deze knob belvent en dwerg, die Simon Carmiggelt Maya Bouma, Sant Heyermans, Philip pine Aeckerlin, Annelies Bouma, Jenny Arean, Eva Gossler, Hans Elsink, Jacco van Renesse en René Franck. Ru van Veen verzorgt weer de muzikale om lijsting. EEN ZILVEREN WIM KAN dus; de zonder het te weten en helaas zonder het helft van zijn vijftigjarige leven heeft hij ooit meer te kunnen weten de titel aan op planken gestaan. Met een variant op de hand heeft gedaan van deze zelfkeur: zjjn laatste oudejaarsconférence zou men „Een stoet van dwergen" noemde hij in hem kunnen adviseren: „Uithuilen en op een brief aan Carmiggelt diens „stukjes n;euw beginnen" als men het met die wens meer doelend dunkt me op de geest van over zichzelf had. Want wij zijn het deze sublieme momentopnamen-in-taal dan zejf uithuilen en opnieuw beginnen: op hun kortheid. Beiden, Elsschot en Car- iachen om Wim Kan. Hij heeft die unieke miggeit, moeten het niet van de brave bur- beheersing over de wetten van spanning ger hebben, ze kénnen hem te goed, ze en ontspanning: hij haalt onze lach tot zagen hem te scherp als figurant in de het randje en laat hem dan weer éven los tot hij het schijnbaar weer niet laten j 4. kan en ons weer binnenstebuiten keert, Wim Kan repeteert zijn nummer dat na de pauze gegeven zal worden. Toon Hermans heeft voor het jubi leumprogramma van Wim Kan een nummer geschreven waarin Corry Vonjc als non optreedt. Toon regisseert Corry. argeloos goochelaar met. aroteske gratie, ritmisch improvisator, uitholler van de sleur. KAN IS DE BURGERMAN langs het lijntje. Er ontgaat hem niets, de openbare mening schiet wortel in hem, ondergaat vreemde gistingen en schiet dan in een vuurwerk van woord- en gedachtenspe- lingen naar buiten. Onze eigen dierbare openbare mening wordt een afgrond waar in wij lachend verdwijnen. Onze zekerin gen slaan door en terwijl wij schateren over ministers, toestanden in Holland en het burgerdom alles op losse schroeven merken we de eigen stuurloosheid niet. Kan kan wat we vrij zelden iemand gun nen: ons eigen roer overnemen. Hij haalt de besté stuurlui van de wal en samen brullen we om de lege kade, verrukkelijk anoniem. Kan is een macht. Hij pakt de openbare mening, en holt die met zichzelf uit. In die leegte kan men zich excuses voor het woord te barsten lachen zonder dat het kwaad kan. IN DAT FEEST van herkenning en ont kenning smelt hij een volk samen dat an ders tussen de zuilen uit elkaar hangt. Hij bereikt schijnbaar argeloos wat wij sinds de oorlog niet meer hadden gehad: op drie oudejaarsavonden heeft hij ons hele volk van hoog tot laag in één geest ver enigd gehad. Hij is Nederlander in hart en nieren en anders niets. Hij kan niet als Sonneveld en Hermans successen boeken in het buitenland en probeert het ook niet. Thuis is hij op zijn best Een moment uit Eventsvan Jerome Robbins: de rassenhaat. Shahn, een der belangrijkste figuratieve schilders van Amerika, de decors heeft ontworpen. „EVENTS" is een ballet van onze tijd, van de jeugd van onze tijd, een jeugd die uitbundig het leven liefheeft, maar leeft onder de gestage bedreiging van oorlog en vernietiging. Een verhalend ballet is het niet, eer een aanduidend. De grote vraagstukken van onze tijd komen er in naar voren. Eerst zien we een aantal jonge mensen, die tegen een achtergrond van wolkenkrabbers en ver van de natuur toch wel gelukkig zijn in hun wereldje van „blue jeans", „jukeboxes" en „rock 'n roll". In het tweede tafreel voelen wij een dreiging. De onbezorgde wereld van het begin is door een wazig floers ver duisterd en de bewegingen der dansers hebben iets zoekends en weifelends gekre gen. Nu komt een jonge neger, John Jo nes, op het toneel en uit de hoogte dalen twee heel grote koppen neer, een blanke en een zwarte. We zien de rassenhaat: de blanke jongens en meisjes die de neger uitjouwen en willen weren uit hun kring, tot zij hem tenslotte aanvaarden als een soort nar, een kerel die met zijn vreemde danspassen en zijn soepel bewegen de an deren verstrooiing mag geven, maar die gevaar loopt te worden gelyncht als hij belangstelling toont voor blanke vrouwen. GELEIDELIJK RAAKT de blanke we reld onder zijn bekoring en neemt het rit me en de onsymmetrische bewegingen van de neger over. Dan ontlaadt zich de woe de van de te lang getergde neger, die al len bedreigt, stoelen over het toneel smijt en een oerkracht ontwikkelt waar voor allen terugschrikken. Weldra komen de blanken terug en nu wordt de neger gepaaid en gevleid. Als sportkampioen wordt hij op schouders in triomf gedra gen en tenslotte lijkt het of hij opgaat in de gemeenschap der blanken. Er wordt een nieuw probleem gesteld. De mu ziek krijgt een ernstig, religieus karak ter. Een gestyleerd kerkraam dient als verdere aanduiding. Door wiegende, deinende bewegingen wordt het gebed aangeduid en weldra be reikt men een climax, waarbij de mensen menigte als 't ware een toren vormt, de hemel afzoekt, vragend en smekend. Grau we figuren, steunend op stokken herinne ren aan de mismaakten en blinden in de schilderijen van Brueghel. Zij willen een wonder afdwingen van de hemel en plot seling zakt alles ineen: de hemel is leeg gebleken en in plaats van vertroosting daalt de atoomverschrikking neer. Stuip- ALS IK IN DE gewelfde kamer aan mijn schrijftafel zit en mijn naar bui ten dwalende blik de associatieve hin dernissen heeft genomen als daar zijn het te tropische muskietengaas voor de Spaanserig getraliede raamnis waar bo venuit Mexicaanse cactussen bloeien, dan komt hij te rusten op de pas ge snoeide zilveren kruinen van de olijfbo men op een lager plan, daar in de eerste eeuwen van onze jaartelling ge plant door Romeinse emigranten, die dit land aan de Middellandse Zee in cul tuur brachten en het hun provincia noemden. De streek van de Provence waar ik woon, behoorde in de middel eeuwen tot het grootgrondbezit van de beroemde abdij van Lérins op het eiland St. Honorat tegenover Cannes. Daar waar de monniken een uithof ge had hadden, werd in latere eeuwen een parochie opgericht. Dat was in de ze ventiende eeuw, maar toen bestond de bergerie al, die ik bewoon. De streek, woest en bergachtig, nu danig verka veld en niet langer onder supervisie waar het de exploitatie van de bossen en de cultures betreft, ging van liever lede achteruit totdat het in de vorige eeuw zover kwam, dat de boeren hun bastide, mas en jas verlieten, de wijn bergterrassen door de pijnboom werden overwoekerd, de streek zijn belangrijk heid verloor en werd vergeten. IK HEB stokoude mensen gesproken, die niet anders wisten te vertellen dan dat alles altijd al zo geweest was: ver laten huizen, in puin gevallen, ingestor te terrasmuren, uitgedroogde bronnen en waterputten, onhervindbare wegen. Een boer vertelde mij nog te weten als de dag van gisteren, dat zijn grootva der het algemeen verval had getrotseerd en zijn vader als kind nog had mee geholpen bij de oogst van wijn, haver en rogge. Deze boer heeft mij zijn voor vaderlijke hektaren grond verkocht, maar ik vond er geen spoor van een wijnstok als bewijs voor de juistheid van zijn verhaal. De terrassen zelf zijn geheel geëro deerd, een natuurkundige parodie op de wapenspreuk van de gemeente, die luidt: fortis ut rupes, sterk als rots, Roquefort. INMIDDELS ZIT IK nog steeds voor mijn schrijftafel en kijk naar buiten. De lucht is lichtblauw zoals op de an sichtkaarten, die de touristen aan de kust naar hun respectieve vader landen sturen. De zee is van een ander blauw, pruisisch zou ik bijna zeggen als dat hier geen misplaatst woord was. Van hieruit kan ik de zee niet zien, maar toch weet ik wel hoe hij er op het ogenblik uitziet, want er waait al een paar dagen een fikse wind vanuit het Rhdne-dal, een mistral dus. Als Hol lander ben je heel wat gewend wat win den en waaien betreft, maar de mis tral, dat is een bijzondere wind. Een bijzonder onaangename wind, die maxi maal zes dagen aanhoudt, maar dat is dan ook werkelijk de limiet, want daar na zou je er gek van worden. Voor mijn neus op het terras staat deftig een zwart-doorlopen, half onder eroverheen hangende geraniums en sliertige kamperfoelie verscholen, dik buikige olijfpot. Gisteren heb ik erin ge keken en zag als reminiscentie aan de laatste wolkbreuk een klein meertje schitteren in de zon. Maar tussen de gloeiende poreuze wanddroogt dat snel ler op dan het water van de Var. IK HEB HOLLANDERS bij het pas seren van de Var over de gigantische brug bij het vliegveld van Nice, min achtend hun schouders zien ophalen voor die rivier. Zij vonden hem het aan kijken nauwelijks waard: bijna geen water, woestijnen kiezel, geen scheep vaart. Rommelig en armoedig, zeiden ze. De Rijn, de Maas, de Waal, de lJsel en de Lek, dat zijn pas rivieren! Maar toch volg ik soms om de schoon heid van de Var te genieten de weg over de bergen erlangs, die meer dan vierhonderd meter hoog zijn en zijn na tuurlijke bedijking vormen. Je zou over een apart litterair talent moeten kun nen beschikken om het gezicht op die droge rivier te beschrijven. Dat je een zilverlint de zee in ziet wapperen, is een banaal beeld en daarbij onjuist, want de machtige, stralend witte bed ding is zo strak als de stok van een blindeman. Ik denk aan een blindeman, en dat is zo vreemd niet, want ik heb gemerkt dat de meeste automobilisten deze weg slechts rijden om zo snel mo gelijk het hun aanbevolen of bekende gastronomische paradijs te bereiken: onderweg daarheen zijn zij blind en mis schien ook wel duizelig (van de hoogte of de honger!). Maar niettemin zijn dat nog de beste toeristen, die het scheutje room in hun koffie en het griesmeelpuddinkje met bessensap allang vergeten hebben. Maar er zijn ook andere toeristen: Engelsen, die hun theeën niet krijgen gezet als Willem Sonneveld, auteur-cabaretier, werd 28 juni 1917 in Utrecht geboren. Na de h.b.s. te hebben doorlopen, enige tijd op een kan toor te hebben gewerkt en bij het amateur toneel te hebben gespeeld, werd hij in 1936 secretaris van Louis Davids. Hij werkte enige tijd in Parijs en keerde tijdens de mobilisatie terug. In zijn loopbaan was hij achtereenvol gens geëngageerd bij Cor van der Lugt-Mel- sert, Ko Arnoldi, Abraham van der Vies, Cruys Voorbergh en het Theater der Prominenten (gevluchte Duitse Joden). Tussen deze enga gementen door gaf hij voorstellingen met eigen cabaretgroepen. Na de oorlog stichtte hij een eigen gezelschap waarin hij ook pan tomimekunst bracht. Hij maakte tournees door West-Duitsland, Frankrijk, Spanje, Scan dinavië, Engeland, Amerika en Canada. Hij verbleef anderhalf jaar in Amerika, waar hij optrad in de film „Silk Stockings" en voor de televisie. In Engeland oogstte hij veel succes met televisieshows. Hij heeft samengewerkt met Mary Dresselhuys en Georgette Hage- doorn. In zijn gezelschap traden onder ande ren op Conny Stuart, Sophie Stein, Hetty Blok. Lia Dorana en Erie Rouché. Hij is thans mededirecteur van het Nieuwe De la Mar- theater in Amsterdam Hij bezit een boerde rijtje in Roquefort les Pins A.M in Zuid- Frankrijk, waar hij zijn vakanties doorbrengt. Sonneveld woont in Amsterdam. thuis, Amerikanen voor wie geen enkele drap,k koud genoeg geserveerd wordt, Italianen die met opgetrokken wenk brauwen en lange tanden spaghetti eten, Spanjaarden die zich ergeren aan het losbandig tenue van de dames mede toeristen, Belgen die zich ervan ver dacht weten slecht Frans te spreken, Scandinaviërs die zich generen voor hun lengte en blonde haren omdat hun huiden roodgloeiend zijn. TERECHT OF TEN ONRECHTE zijn vele toeristen hier teleurgesteld en un happy. Sommigen willen de dagen van hun vooruitbetaald séjour in hotel of pension wel uitzitten of ervan maken wat zij kunnen, maar zweren nooit meer terug te komen, want ideaal is het niet, zeggen ze. Maar daar nu juist wringt hem de schoen. Zij zijn naar het Zuid- Frankrijk van hun grootouders of oud tante gekomen, dat een paradijs moest zijn, waarin zij blij en onbekommerd veertien dagen, drie weken als geluk kige mensen konden rondwandelen. En dat is hun nu tegengevallen, want zij waren er niet op bedacht met een an dere mentaliteit, andere coden en ge woonten te doen te krijgen. Als zij langs de zeeboulevard in Nice of Cannes, ruw geschat duizend klapstoeltjes zien staan verwachten zij niet anders dan daarop kosteloos te kunnen gaan zitten uitrus ten: de vijftien francs die dat genoegen hun kost, wekken hun verontwaardi ging. Een nonnetje, dat op een terras langs de tafeltjes met etende en vrolijk drinkende mensen gaat om wat frank jes bij elkaar te bedelen voor een te huis voor verwaarloosde kinderen, be zien zij als een soort oplichtster en wil len zij nog niet eens vergelijken met een zuster van het Leger des Heils. Dat moest de Paus verbieden, heb ik zelf horen zeggen in mijn landstaal, zij het dan met een Gronings accent. DAAROM BLIJF IK maar liever in mijn achterland tussen de olijven en cypressen, de krekels en hagedissen, de thym, lavendel, rosmarijn en mint. Soms maak ik een wandeling, gewapend met een sikkel om mij een weg te ba nen door het struikgewas en met een netje om vlinders te vangen. En met een strooien hoedje op mijn hoofd of als ik dat vergeten ben, getooid met een geknoopte zakdoek. Op z'n Hollands. EEN ZORGVULDIGE analyse met een trekkend sterft een ganse generatie en de ejektronische rekenmachine heeft een Ame wereld blijft als een puinhoop achter. MAAR ER ZIJN enkele overlevenden, die nieuwe pogingen doen, een nieuwe we reld willen bouwen. Opnieuw zien wij wol kenkrabbers en zorgeloos vertier, tot de danspassen overgaan in marcheren en op nieuw twee groepen vijandig tegenover el kaar staan. Nu daalt uit de lucht als een immense moker een vuist, gewapend met nog afgrijselijker moordmiddelen en op nieuw wordt alle leven vernietigd. Slechts vier personen, drie jongens en een Chi nees meisje, overleven de tweede ramp en zij staan daar wezenloos en staren el kaar en het publiek aan, verbaasd en verbijsterd over wat zij hebben beleefd. rikaans docent in de klassieke talen tot de conclusie gebracht dat de Ilias van Home rus het werk moet zijn van één schrijver. De Ilias en de Odyssee worden algemeen toegeschreven aan Homerus, maar men koestert het vermoeden dat de beide mees terwerken door verschillende schrijvers waren samengesteld. JAMES MCDO NOUGH. docent in de klassieke talen aan het St. Josephs College te Philadelphia heeft voor zijn proefschrift met een reken machine een studie gemaakt van de 112.000 woorden van de Ilias, volgens hun metrisch gebruik. Hij toont aan dat subtiele stylis- tische gebruiken op een enkel scheppend talent wijzen. MCDONOUGH is de eerste classicus die gebruik heeft gemaakt van een reken machine voor een stylistisch onderzoek. Het heeft hem zes maanden gekost om het probleem in code op de IBM-650 machine te zetten en slechts één dag om het de machine te laten uitwerken. Zonder de machine zou deze studie jaren in beslag hebben genomen. Hij wil nu een studie maken van de Odyssee om te zien of de stijlgebruiken dezelfde zijn als die van de Ilias. De „650" lijkt een grote toekomst tege moet te gaan als detective om de vele raadsels op te lossen van de wereldlitte ratuur.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 13