SIGNALEN
De humor van CARMIGGELT
WIM KAN, THUIS OP ZIJN BEST
FORTIS UT RUPES
f
Nieuw ballet van Jerome Robbins
„Events" in Spoleto opgevoerd
Zichzelf aan de haren uit het moeras trekken
Rekenmachine wijst uit dat
één persoon de Ilias schreef
—d. r.d. °p
(Sterk als de rots)
AL EERDER HAD ik over Simon Car- menselijke comedie", die Carmiggelt in
miggeit willen schrijven, naar aanleiding elke close-up van het doodgewone dage-
van zijn bundel „Duiven melken", die vo- lijkse leven ten toon stelt. Waar Balzaè
rig jaar bij N.V. De Arbeiderspers ver- tientallen romandelen nodig had, heeft
scheen. Maar er kwam niet van: er was Carmiggelt genoeg aan een half kolomme-
telkens zoveel bloed ernstige litteratuur die.tje: de tragiek van „la comédie humaine",
besproken moest worden dat de van de „ge- de menselijke ontoereikendheid het „te-
engageerde" lezer meer aandacht vragen
de „stukjes"-verzameling ervoor moest
blijven liggen. Die „cursiefjes" vragen nu
wel geen aandacht Carmiggelt vraagt
niets, hij gééft alleen. Maar een lezer die
weet wat hij aan Carmiggelt en zichzelf ver
schuldigd is, wil voor de miniatuur-verha
len die Carmiggelt schrijft de tijd nemen.
Vroeger zou men die „stukjes" noveletten
hebben genoemd, zoiets als specialiteiten
voor de fijnproevers. Carmiggelt mag zich
nu wel hardnekkig een journalist blijven
noemen, een producent van efemere lees
stof, maar dat is geen reden om zich door
zijn bescheidenheid om de tuin te laten lei
den. Hij is een ras-schrijver, hij heeft
„het" in zijn vingertoppen en is nog iets
anders dan „enig". Trouwens enig „enig
is een woordje", heeft hij geschreven, „dat
kort" noemt men dat tegenwoordig. Wat
wonder, dat Carmiggelt in een paar blad
zijden druks te vinden in zijn bundel
„Duiven melken" een uniek rake karak
teristiek van Elsschot kon geven waar hij
afscheid van hem neemt: „Hij schreef"
en dat is Willem Elsschot ten voeten uit
„met vaste hand, en van alles wat in hem
woelde mocht alleen het toonbare door het
tourniquet. Het wild gedrang daarachter
heeft, geloof ik, aan zijn stijl de vaak ver
bluffende geladenheid gegeven die, op zijn
beste bladzijden, elke volzin een beelden
de kracht schenkt van voldragen poëzie.
Ziedaar een ongewild zelfportret van Car
miggelt, niet getekend met de op het eer
ste gezicht lachwekkende humor die zijn
populariteit verklaart (en rechtvaardigt),
maar met de beheersing van het „wild
En daar gaat de heer Cohen, die socialist
was en een kledingmagazijn had, een par
tijgenoot was van de vader van„Simon"
en aan de grootgeworden Simon nog altijd
de „groeten meegaf voor zijn vader";
daar gaat meneer Cohen bij het station
waar een trein klaarstaat voor Wester -
bork: „geef de groeten aan je vader",
zegt hij. Punt. En dan zijn er huwelijken
die het wat moeilijk hebben met het geluk
en kinderen die verloren raken in de vol
wassenheid en echtparen die „een avondje
uitgaan" en het niet zó treffen met de
goede afloop en zelfs is er een pa, die
zijn zoon niet aan de dood maar aan het
leven verliest, dat niet zijn leven is, en er
een beetje malende van is geworden. En
er zijn schoolmeesters die hun jongetjes
zo opperbest kénnen en er worden bezoek
jes afgelegd die zo gezellig zijn, gezellig,
„een stoet van dwergen", enig, die
Carmiggelt, die knobbelvent, die leuke
gast. „Als je", schreef hij in zijn voor
woord, „in zo'n rubriek maar verre blijft
van de zelden waarlijk inspirerende actu
aliteit en probeert te schrijven naar de
stemming waarin je verkeert, lukt het
soms een resultaat te bereiken dat uit
komt boven het kleinste kwaad van een
gehaaste journalistieke prestatie." Soms?
Vaak weet de linkerhand niet wat de rech
ter doet. Dank. Carmiggelt, voor die rech-
van zwijgen met een goeie vriend en van ter. Laat ik haar via deze kroniek even
„Egidius, waer bestu bleven", van rol- drukken. En nu ga ik een uurtje
'pens en van wolkenluchten. Hij heet Piet, „rielèksen".
zou niets liever en niets anders dan Piet
willen zijn en een beetje gelukkig als n,
hij daar op zijn paaltje zit te „rielèksen". vmaux
8m
je pas veelvuldig gaat gebruiken als het gedrang achter het tourniquet, dat de
leven niet meer zo enig is." En dit laatste tragiek met een korreltje zout presenteert.
dit niet-enige, is en werd met de jaren
steeds méér de kern van zijn humor: DE HUMOR VAN CARMIGGELT moet
het verhaaltje, dat grappige, koddige, mal- men niet vergelijken met die van de olijke
le verhaaltje dat hij vertelt is helemaal Hildebrand of de guitige Klikspaan, in he-
niet zo amusant. Mij tenminste brengt het melsnaam niet; zelfs niet met die van de
onder het lezen zelden tot een lach. Of
liever gezegd: ik lach wel, maar alleen
omdat ik evenals Carmiggelt zelf waar
schijnlijk in lachen altijd toch nog de
beste kans zie om te leven. Zo geeft Car
miggelt zich met zijn stukjes zijn levens
kans. Als Münchhausen aan zijn haren,
trekt Carmiggelt zich aan zijn stukjes uit
het moeras. Voor zover mogelijk. Zijn hu
mor is dus „zelfredding"Gedurende en
kele dagen heb ik daarvan de proef op de
som kunnen nemen: ik las zijn zojuist bij
de N.V. De Arbeiderspers in een ABC-
Pocket verschenen keur „Een stoet van
dwergen", zijnde een „naar eigen smaak
gemaakte bloemlezing" uit het dertiental
sinds 1946 van zijn hand verschenen en ve
le malen herdrukte bundels.
menselijk en sociaal geëngageerde Die
kens. Wie wil en kan zou bij Dostojewski
terecht kunnen en niet alleen bij diens
„Het landgoed Stepantsjikov", maar ge
rust bij „Demonen" en toe maar.
„De Gebroeders Karamazow". Of bij Go-
gols Peterburgse Vertellingen en het
meest waarschijnlijk bij Tsjechov, niet bij
de jonge Tsjechov, die grappige feuilleton-
nistische instantané's schreef, maar bij de
latere, die in „Een trieste geschiedenis"
op de vraag van Katja „wat moet ik
doen" haar pleegvader Nikolai Stepanitsj
laat antwoorden: „met mijn hand op
mijn hart, Katja, ik weet het niet". Er
is en wie zou dat niet hebben ontdekt
in Carmiggelts „stul. es" heel wat me
lancholie, heeft wat van dit vermomde „ik-
weet-het-niet". Het staat er alleen niet met
zoveel woorden. Het staat er voorname
lijk in wat er niet staat, in wat Carmig
gelt aan de goede verstaander te horen
overlaat, maar zó, dat deze er, goed luis
terend, niet „onderuit komt". Ik schrijf
niet over de contrastwerking in Carmig-
gelt's humoresken, niet over de zelfspot
en Bergsons weerwraak. Ik heb zijn humor
niet ontleed en ik zal me wel wachten dat
te doen. Ik heb genoeg aan de deernis
om het zo maar te noemen die Car
miggelt (en ook dat heeft hij met Tsje
chov gemeen) met het menselijke lot
heeft. Alleen die deernis is in staat om
te
(Van onze correspondent)
ROME Het succes van het „Festival
der twee Werelden" in Spoleto is thans
zo mogelijk nog groter geweest dan in
de drie voorafgaande jaren en „Spoleto^
gaan. Maar dit jaar was hij weer present
en kreeg Spoleto een derde wereldpremiè
re van hem: „Events". Het programma
geeft bij wijze van toelichting op „Events"
deze korte opmerking: „Een ballet dat
handelt over gebeurtenissen, pogingen en
hernemingen". Verder wordt alleen ver
meld, dat de muziek werd gecomponeerd
is nu ongetwijfeld het belangrijkste festi- door Robert Prince, die ook „Opus Jazz"
val van Italië. Voor wie het niet heeft Qp naam heeft staan (en ook ditmaal
LACHEN ZIEHIER. Achter het sta
tion zit' een man op een paaltje. Hij houdt
van de meeuwen en van Richard Tauber,
IK LAS DEZE STUKJES met een niet
geringe waardering. Ik hèrlas ze met een
niet geringe bewondering en sympathie,
met de onomschrijfbare gevoelens van
vriendschap voor een persoonlijk-onbeken
de, aan wie men veel heeft te danken.
Elke humor afgezien van de welgeda
ne, waarmee de negentiende-eeuwse bon-
hommie van de „humoristen" aan onze lit
teratuur een twijfelachtige roep gaf
komt voort uit een onvree, een verzet, een
ontgoocheling. Bergson, de filosoof van het
„élan vital", heeft in zijn onhumoristische
studie over de humor in het humoristische
een weerwraak ontdekt op de dodelijke re- Jav,ucll
gelmaat van het gemechaniseerde leven, Carmiggelt 'te „lachen",
op het obligate patroon, dat geen ruimte
meer laat voor een uit-zichzelf leven, voor
-.om het grote woord te noemen de
vrijheid. „Vrijheid is larie", laat Carmig
gelt een „oude man met een soort schip
perspet op" zeggen: „en ik kan het weten,
want ik heb er mijn leven lang naar ge
zocht." En dan begint die schipperspet de
balans van zijn leven op te maken: de
school met een meester die riep „hee kom
jij eens hier"; en dan een baas en dan
de dienst, een verloving, een huwelijk, kin
deren, een stervende vrouw, kleinkinderen
altijd „iets" dat zegt „hee, kom jij eens
hier". Waarmee ik maar zeggen wil: Car- OVER DRIE DAGEN, op dinsdag
miggeit behoort tot de non-conformisten, 15 augustus, is het precies vijfentwintig
de zelfkanters, de vagebonden en de ge- qe|ecjen dat Wim Kan de eerste
boren verliezers, die alleen kunnen winnen 1 f R r „L._r_t
door hun tot „humor" getemperde ironie, voorstelling gaf met z.|n A.B.C.-cabaret.
die uit het sarcasme de giftige angel heeft Op deze dag gaat in het Haagse Uili-
getrokken. gentia de première van zijn nieuwe pro-
WILLEM ELSSCHOT speelde zoals gramma, waarvan het jubileumkarakter
Carmiggelt schreef in zijn leven een geïllustreerd wordt door het teit dat
soort vaderrol. Elsschot was „met het VVim Sonneveld en Toon Hermans di-
despotisch bewind dat hij voerde over zijn verse nummers ervan hebben geregis-
ses" en „Lijmen" en „Kaas", de groot- gerepeteerd door de groep, die behalve
vader van „Tsjip", met een enkele strofe yjj vvim Kan en Corry Vonk bestaat uit
meegemaakt, is het moeilijk zich voor te
stellen hoe een stadje, dat zeker niet
meer dan 50.000 inwoners heeft, eruit ziet
wanneer, zoals op de laatste dag het ge
val was, er 30.000 gasten aanwezig zijn.
Natuurlijk ziet slechts een deel daarvan
iets van het festival. Op de laatste dag
was er bijvoorbeeld om twaalf uur een
buitengewoon goed en zeer gevarieerd
concert van kamermuziek In het theater
Caio Melisso, dat driehonderd zit-
plaatsen heeft.
IN 1958, TOEN MENOTTI voor het
eerst zijn festival organiseerde, vormde
de vice-directeur van het „New York Ci
ty Ballet", Jerome Robbins, een eigen
groep de „Ballets U.S.A." met het doel
op te treden in Spoleto. Behalve met bal
letten, die tot het repertoire van het
„New York City Ballet", behoren, kwam
lachen, is het gepermitteerd om met hij met een wereldpremière voor Spoleto
„New York Export: Opus Jazz". Het werd
een overweldigend succes. In 1959 verraste
hij ons met een groot ballet, jn yijf episQr
den, „Moves" zónder een noot muziek of
begeleiding. In 1960 liet Robbins -verstek
gaat het om jazz-muziek) en dat Ben
citeer:
„Hier is de bult, de rammelkast,
de knobbelvent, de leuke gast,
de dwerg die het hoofd omhoog moet
steken
als hij zijn zonen toe wil spreken".
En Elsschot is het geweest, deze knob
belvent en dwerg, die Simon Carmiggelt
Maya Bouma, Sant Heyermans, Philip
pine Aeckerlin, Annelies Bouma, Jenny
Arean, Eva Gossler, Hans Elsink, Jacco
van Renesse en René Franck. Ru van
Veen verzorgt weer de muzikale om
lijsting.
EEN ZILVEREN WIM KAN dus; de
zonder het te weten en helaas zonder het helft van zijn vijftigjarige leven heeft hij
ooit meer te kunnen weten de titel aan op planken gestaan. Met een variant op
de hand heeft gedaan van deze zelfkeur: zjjn laatste oudejaarsconférence zou men
„Een stoet van dwergen" noemde hij in hem kunnen adviseren: „Uithuilen en op
een brief aan Carmiggelt diens „stukjes n;euw beginnen" als men het met die wens
meer doelend dunkt me op de geest van over zichzelf had. Want wij zijn het
deze sublieme momentopnamen-in-taal dan zejf uithuilen en opnieuw beginnen:
op hun kortheid. Beiden, Elsschot en Car- iachen om Wim Kan. Hij heeft die unieke
miggeit, moeten het niet van de brave bur- beheersing over de wetten van spanning
ger hebben, ze kénnen hem te goed, ze en ontspanning: hij haalt onze lach tot
zagen hem te scherp als figurant in de het randje en laat hem dan weer éven los
tot hij het schijnbaar weer niet laten
j 4. kan en ons weer binnenstebuiten keert,
Wim Kan repeteert zijn nummer dat
na de pauze gegeven zal worden.
Toon Hermans heeft voor het jubi
leumprogramma van Wim Kan een
nummer geschreven waarin Corry
Vonjc als non optreedt. Toon
regisseert Corry.
argeloos goochelaar met. aroteske gratie,
ritmisch improvisator, uitholler van de
sleur.
KAN IS DE BURGERMAN langs het
lijntje. Er ontgaat hem niets, de openbare
mening schiet wortel in hem, ondergaat
vreemde gistingen en schiet dan in een
vuurwerk van woord- en gedachtenspe-
lingen naar buiten. Onze eigen dierbare
openbare mening wordt een afgrond waar
in wij lachend verdwijnen. Onze zekerin
gen slaan door en terwijl wij schateren
over ministers, toestanden in Holland en
het burgerdom alles op losse schroeven
merken we de eigen stuurloosheid niet.
Kan kan wat we vrij zelden iemand gun
nen: ons eigen roer overnemen. Hij haalt
de besté stuurlui van de wal en samen
brullen we om de lege kade, verrukkelijk
anoniem. Kan is een macht. Hij pakt de
openbare mening, en holt die met zichzelf
uit. In die leegte kan men zich excuses
voor het woord te barsten lachen zonder
dat het kwaad kan.
IN DAT FEEST van herkenning en ont
kenning smelt hij een volk samen dat an
ders tussen de zuilen uit elkaar hangt. Hij
bereikt schijnbaar argeloos wat wij sinds de
oorlog niet meer hadden gehad: op drie
oudejaarsavonden heeft hij ons hele volk
van hoog tot laag in één geest ver
enigd gehad. Hij is Nederlander in hart en
nieren en anders niets. Hij kan niet als
Sonneveld en Hermans successen boeken
in het buitenland en probeert het ook niet.
Thuis is hij op zijn best
Een moment uit Eventsvan Jerome
Robbins: de rassenhaat.
Shahn, een der belangrijkste figuratieve
schilders van Amerika, de decors heeft
ontworpen.
„EVENTS" is een ballet van onze tijd,
van de jeugd van onze tijd, een jeugd die
uitbundig het leven liefheeft, maar leeft
onder de gestage bedreiging van oorlog
en vernietiging. Een verhalend ballet is
het niet, eer een aanduidend. De grote
vraagstukken van onze tijd komen er in
naar voren. Eerst zien we een aantal jonge
mensen, die tegen een achtergrond van
wolkenkrabbers en ver van de natuur toch
wel gelukkig zijn in hun wereldje van
„blue jeans", „jukeboxes" en „rock 'n
roll". In het tweede tafreel voelen wij
een dreiging. De onbezorgde wereld van
het begin is door een wazig floers ver
duisterd en de bewegingen der dansers
hebben iets zoekends en weifelends gekre
gen. Nu komt een jonge neger, John Jo
nes, op het toneel en uit de hoogte dalen
twee heel grote koppen neer, een blanke
en een zwarte. We zien de rassenhaat:
de blanke jongens en meisjes die de neger
uitjouwen en willen weren uit hun kring,
tot zij hem tenslotte aanvaarden als een
soort nar, een kerel die met zijn vreemde
danspassen en zijn soepel bewegen de an
deren verstrooiing mag geven, maar die
gevaar loopt te worden gelyncht als hij
belangstelling toont voor blanke vrouwen.
GELEIDELIJK RAAKT de blanke we
reld onder zijn bekoring en neemt het rit
me en de onsymmetrische bewegingen van
de neger over. Dan ontlaadt zich de woe
de van de te lang getergde neger, die al
len bedreigt, stoelen over het toneel
smijt en een oerkracht ontwikkelt waar
voor allen terugschrikken. Weldra komen
de blanken terug en nu wordt de neger
gepaaid en gevleid. Als sportkampioen
wordt hij op schouders in triomf gedra
gen en tenslotte lijkt het of hij opgaat
in de gemeenschap der blanken. Er
wordt een nieuw probleem gesteld. De mu
ziek krijgt een ernstig, religieus karak
ter. Een gestyleerd kerkraam dient als
verdere aanduiding.
Door wiegende, deinende bewegingen
wordt het gebed aangeduid en weldra be
reikt men een climax, waarbij de mensen
menigte als 't ware een toren vormt, de
hemel afzoekt, vragend en smekend. Grau
we figuren, steunend op stokken herinne
ren aan de mismaakten en blinden in de
schilderijen van Brueghel. Zij willen een
wonder afdwingen van de hemel en plot
seling zakt alles ineen: de hemel is leeg
gebleken en in plaats van vertroosting
daalt de atoomverschrikking neer. Stuip-
ALS IK IN DE gewelfde kamer aan
mijn schrijftafel zit en mijn naar bui
ten dwalende blik de associatieve hin
dernissen heeft genomen als daar zijn
het te tropische muskietengaas voor de
Spaanserig getraliede raamnis waar bo
venuit Mexicaanse cactussen bloeien,
dan komt hij te rusten op de pas ge
snoeide zilveren kruinen van de olijfbo
men op een lager plan, daar in de
eerste eeuwen van onze jaartelling ge
plant door Romeinse emigranten, die dit
land aan de Middellandse Zee in cul
tuur brachten en het hun provincia
noemden. De streek van de Provence
waar ik woon, behoorde in de middel
eeuwen tot het grootgrondbezit van de
beroemde abdij van Lérins op het
eiland St. Honorat tegenover Cannes.
Daar waar de monniken een uithof ge
had hadden, werd in latere eeuwen een
parochie opgericht. Dat was in de ze
ventiende eeuw, maar toen bestond de
bergerie al, die ik bewoon. De streek,
woest en bergachtig, nu danig verka
veld en niet langer onder supervisie
waar het de exploitatie van de bossen
en de cultures betreft, ging van liever
lede achteruit totdat het in de vorige
eeuw zover kwam, dat de boeren hun
bastide, mas en jas verlieten, de wijn
bergterrassen door de pijnboom werden
overwoekerd, de streek zijn belangrijk
heid verloor en werd vergeten.
IK HEB stokoude mensen gesproken,
die niet anders wisten te vertellen dan
dat alles altijd al zo geweest was: ver
laten huizen, in puin gevallen, ingestor
te terrasmuren, uitgedroogde bronnen
en waterputten, onhervindbare wegen.
Een boer vertelde mij nog te weten als
de dag van gisteren, dat zijn grootva
der het algemeen verval had getrotseerd
en zijn vader als kind nog had mee
geholpen bij de oogst van wijn, haver
en rogge. Deze boer heeft mij zijn voor
vaderlijke hektaren grond verkocht,
maar ik vond er geen spoor van een
wijnstok als bewijs voor de juistheid van
zijn verhaal.
De terrassen zelf zijn geheel geëro
deerd, een natuurkundige parodie op de
wapenspreuk van de gemeente, die
luidt: fortis ut rupes, sterk als rots,
Roquefort.
INMIDDELS ZIT IK nog steeds voor
mijn schrijftafel en kijk naar buiten.
De lucht is lichtblauw zoals op de an
sichtkaarten, die de touristen aan de
kust naar hun respectieve vader
landen sturen. De zee is van een ander
blauw, pruisisch zou ik bijna zeggen als
dat hier geen misplaatst woord was.
Van hieruit kan ik de zee niet zien,
maar toch weet ik wel hoe hij er op
het ogenblik uitziet, want er waait al
een paar dagen een fikse wind vanuit
het Rhdne-dal, een mistral dus. Als Hol
lander ben je heel wat gewend wat win
den en waaien betreft, maar de mis
tral, dat is een bijzondere wind. Een
bijzonder onaangename wind, die maxi
maal zes dagen aanhoudt, maar dat is
dan ook werkelijk de limiet, want daar
na zou je er gek van worden.
Voor mijn neus op het terras staat
deftig een zwart-doorlopen, half onder
eroverheen hangende geraniums en
sliertige kamperfoelie verscholen, dik
buikige olijfpot. Gisteren heb ik erin ge
keken en zag als reminiscentie aan de
laatste wolkbreuk een klein meertje
schitteren in de zon. Maar tussen de
gloeiende poreuze wanddroogt dat snel
ler op dan het water van de Var.
IK HEB HOLLANDERS bij het pas
seren van de Var over de gigantische
brug bij het vliegveld van Nice, min
achtend hun schouders zien ophalen
voor die rivier. Zij vonden hem het aan
kijken nauwelijks waard: bijna geen
water, woestijnen kiezel, geen scheep
vaart. Rommelig en armoedig, zeiden
ze. De Rijn, de Maas, de Waal, de lJsel
en de Lek, dat zijn pas rivieren!
Maar toch volg ik soms om de schoon
heid van de Var te genieten de weg
over de bergen erlangs, die meer dan
vierhonderd meter hoog zijn en zijn na
tuurlijke bedijking vormen. Je zou over
een apart litterair talent moeten kun
nen beschikken om het gezicht op die
droge rivier te beschrijven. Dat je een
zilverlint de zee in ziet wapperen, is
een banaal beeld en daarbij onjuist,
want de machtige, stralend witte bed
ding is zo strak als de stok van een
blindeman. Ik denk aan een blindeman,
en dat is zo vreemd niet, want ik heb
gemerkt dat de meeste automobilisten
deze weg slechts rijden om zo snel mo
gelijk het hun aanbevolen of bekende
gastronomische paradijs te bereiken:
onderweg daarheen zijn zij blind en mis
schien ook wel duizelig (van de hoogte
of de honger!).
Maar niettemin zijn dat nog de beste
toeristen, die het scheutje room in hun
koffie en het griesmeelpuddinkje met
bessensap allang vergeten hebben. Maar
er zijn ook andere toeristen: Engelsen,
die hun theeën niet krijgen gezet als
Willem Sonneveld, auteur-cabaretier, werd
28 juni 1917 in Utrecht geboren. Na de h.b.s.
te hebben doorlopen, enige tijd op een kan
toor te hebben gewerkt en bij het amateur
toneel te hebben gespeeld, werd hij in 1936
secretaris van Louis Davids. Hij werkte enige
tijd in Parijs en keerde tijdens de mobilisatie
terug. In zijn loopbaan was hij achtereenvol
gens geëngageerd bij Cor van der Lugt-Mel-
sert, Ko Arnoldi, Abraham van der Vies, Cruys
Voorbergh en het Theater der Prominenten
(gevluchte Duitse Joden). Tussen deze enga
gementen door gaf hij voorstellingen met
eigen cabaretgroepen. Na de oorlog stichtte
hij een eigen gezelschap waarin hij ook pan
tomimekunst bracht. Hij maakte tournees
door West-Duitsland, Frankrijk, Spanje, Scan
dinavië, Engeland, Amerika en Canada. Hij
verbleef anderhalf jaar in Amerika, waar hij
optrad in de film „Silk Stockings" en voor de
televisie. In Engeland oogstte hij veel succes
met televisieshows. Hij heeft samengewerkt
met Mary Dresselhuys en Georgette Hage-
doorn. In zijn gezelschap traden onder ande
ren op Conny Stuart, Sophie Stein, Hetty
Blok. Lia Dorana en Erie Rouché. Hij is thans
mededirecteur van het Nieuwe De la Mar-
theater in Amsterdam Hij bezit een boerde
rijtje in Roquefort les Pins A.M in Zuid-
Frankrijk, waar hij zijn vakanties doorbrengt.
Sonneveld woont in Amsterdam.
thuis, Amerikanen voor wie geen enkele
drap,k koud genoeg geserveerd wordt,
Italianen die met opgetrokken wenk
brauwen en lange tanden spaghetti eten,
Spanjaarden die zich ergeren aan het
losbandig tenue van de dames mede
toeristen, Belgen die zich ervan ver
dacht weten slecht Frans te spreken,
Scandinaviërs die zich generen voor
hun lengte en blonde haren omdat hun
huiden roodgloeiend zijn.
TERECHT OF TEN ONRECHTE zijn
vele toeristen hier teleurgesteld en un
happy. Sommigen willen de dagen van
hun vooruitbetaald séjour in hotel of
pension wel uitzitten of ervan maken
wat zij kunnen, maar zweren nooit meer
terug te komen, want ideaal is het niet,
zeggen ze. Maar daar nu juist wringt
hem de schoen. Zij zijn naar het Zuid-
Frankrijk van hun grootouders of oud
tante gekomen, dat een paradijs moest
zijn, waarin zij blij en onbekommerd
veertien dagen, drie weken als geluk
kige mensen konden rondwandelen. En
dat is hun nu tegengevallen, want zij
waren er niet op bedacht met een an
dere mentaliteit, andere coden en ge
woonten te doen te krijgen. Als zij langs
de zeeboulevard in Nice of Cannes, ruw
geschat duizend klapstoeltjes zien staan
verwachten zij niet anders dan daarop
kosteloos te kunnen gaan zitten uitrus
ten: de vijftien francs die dat genoegen
hun kost, wekken hun verontwaardi
ging. Een nonnetje, dat op een terras
langs de tafeltjes met etende en vrolijk
drinkende mensen gaat om wat frank
jes bij elkaar te bedelen voor een te
huis voor verwaarloosde kinderen, be
zien zij als een soort oplichtster en wil
len zij nog niet eens vergelijken met
een zuster van het Leger des Heils. Dat
moest de Paus verbieden, heb ik zelf
horen zeggen in mijn landstaal, zij het
dan met een Gronings accent.
DAAROM BLIJF IK maar liever in
mijn achterland tussen de olijven en
cypressen, de krekels en hagedissen, de
thym, lavendel, rosmarijn en mint.
Soms maak ik een wandeling, gewapend
met een sikkel om mij een weg te ba
nen door het struikgewas en met een
netje om vlinders te vangen. En met
een strooien hoedje op mijn hoofd of als
ik dat vergeten ben, getooid met een
geknoopte zakdoek. Op z'n Hollands.
EEN ZORGVULDIGE analyse met een
trekkend sterft een ganse generatie en de ejektronische rekenmachine heeft een Ame
wereld blijft als een puinhoop achter.
MAAR ER ZIJN enkele overlevenden,
die nieuwe pogingen doen, een nieuwe we
reld willen bouwen. Opnieuw zien wij wol
kenkrabbers en zorgeloos vertier, tot de
danspassen overgaan in marcheren en op
nieuw twee groepen vijandig tegenover el
kaar staan. Nu daalt uit de lucht als een
immense moker een vuist, gewapend met
nog afgrijselijker moordmiddelen en op
nieuw wordt alle leven vernietigd. Slechts
vier personen, drie jongens en een Chi
nees meisje, overleven de tweede ramp
en zij staan daar wezenloos en staren el
kaar en het publiek aan, verbaasd en
verbijsterd over wat zij hebben beleefd.
rikaans docent in de klassieke talen tot de
conclusie gebracht dat de Ilias van Home
rus het werk moet zijn van één schrijver.
De Ilias en de Odyssee worden algemeen
toegeschreven aan Homerus, maar men
koestert het vermoeden dat de beide mees
terwerken door verschillende schrijvers
waren samengesteld. JAMES MCDO
NOUGH. docent in de klassieke talen aan
het St. Josephs College te Philadelphia
heeft voor zijn proefschrift met een reken
machine een studie gemaakt van de 112.000
woorden van de Ilias, volgens hun metrisch
gebruik. Hij toont aan dat subtiele stylis-
tische gebruiken op een enkel scheppend
talent wijzen.
MCDONOUGH is de eerste classicus die
gebruik heeft gemaakt van een reken
machine voor een stylistisch onderzoek.
Het heeft hem zes maanden gekost om het
probleem in code op de IBM-650 machine
te zetten en slechts één dag om het de
machine te laten uitwerken. Zonder de
machine zou deze studie jaren in beslag
hebben genomen. Hij wil nu een studie
maken van de Odyssee om te zien of de
stijlgebruiken dezelfde zijn als die van de
Ilias.
De „650" lijkt een grote toekomst tege
moet te gaan als detective om de vele
raadsels op te lossen van de wereldlitte
ratuur.