HEKSEN IN STROOBOS ESSAYS VAN NORBERT LOESER Flora MacLeod is Schotland's enige vrouwelijke „clanhoofd'3 Wekelijks toegevoegd aan alle edities van lems Dagblad/Oprechte ïlaarlemsche Courant en IJ muider Courant Op bezoek bij de meesteres van Skye Litteraire Kanttekeningen Rie Ykema-Steenbergen „IK BEN HET enige vrou- aKjgl welijke clanhoofd in Schot- 'anc' en c'e achtentwintig- r 'ÏSijste 'n een or|afgebroken feeks MacLeods. Boven- De vrouwen van skye zijn het dien zijn wii de eniae clan, die steeds „het huis" ble ven bewonen", zegt Flora MacLeod, de grijze vrouwe van Dunvegan Castle op het Schotse eiland Skye. „Dus een vrouw kan ook het hoofd van haar clan zijn?" „Tegenwoordig wel. In de tijd, toen het clanhoofd de aanvoerder van zijn weerbare mannen was, natuurlijk niet. Toen diende hij een ware mannetjesputter te zijn, wilde de clan hem als leider accepteren. Het was dan ook lang niet altijd de oudste zoon van het vorig stam hoofd, die vader opvolgde, maar soms een meer be gaafde jongere zoon of zelfs weieens een neef, die de eer te beurt viel. Ga zitten, bij het vuur, dan zal ik je wat meer vertellen van de clans en dan begrijp je het beter. „Nog een voor Hector!" In de hele omgeving werd druk over het gezin gepraat. Het spookte in het huis van Aldert en Neelte en niet zuinig ook! In de bedstee, waar hun elfjarige zoon Wil lem sliep, was het vreselijk gesteld. De buren kwamen kijken ep constateerden dat de beddeplank zeer onrustig was en te keer ging als een dravend paard. De plank ging op en neer. De nachtspiegel, die er bovenop stond, hupte mee op de maat van de danslustige plank! Niemand wist hoe het kwam en wat het was. Trouwens, de meeste mensen durfden niet aan de plank komen, ook Aldert en zijn vrouw niet. Nadat de plank een veer tien dagen lang de mensen in onrust had gehouden, kwam een duivelbanner uit Au- gustinusga, die de plank met nachtspiegel wegnam. De eerste werd verbrand en de laatste in de vaart geworpen! TIEN JAAR LATER heeft rrien in Stroo- bos zelfs nog een heks gevangen, een he le echte! Bij het gezin Adema waren veel ratten op zolder. De beesten gingen ver schrikkelijk te keer en waren niet weg te krijgen. Zelfs katten waren er bang voor. Ten einde raad zette Adema een ratten- klem klaar. Toen l^et gezin dezelfde avond in de huiskamer aan tafel zat, schrok men in eens van een vreselijk lawaai op zolder. Vader Adema ging er heen en tot zijn gro te verbazing vond hij in de rattenval een prachtige zwarte kat, die nooit eerder in het dorp gezien was! Och, wat hadden Adema en vrouw een medelijden met het dier, dat hevig miauw de van pijn. Dat was toch niet de bedoe ling geweest. Maar hoe was het dier op zolder gekomen? Het was een vreemd ge valVoorzichtig werd poes uit zijn be narde positie bevrijd. De poot was geluk kig niet gebroken. Het beest holde de trap af en werd buiten gelaten. Nu zocht de boer zijn vrouw. Hij vond haar huilende in de pronkkamer, spier naakt op een stoel zittende. Ze had zo'n pijn in haar rug en er waren blauwe plek ken te zien. Ze vertelde haar man dat ze gevallen was in het achterhuis en in de spiegel had gekeken of ze ook verwondin gen kon zien. Boer Zijtsma geloofde er niets van. Hij was woedend en vertrouwde voortaan zijn vrouw niet meer. Hij wist heel goed waar hij de kat tegen de rug had geschopt en was er nu zeker van dat die kat zijn eigen vrouw geweest moest zijn! Hij had haar immers niet horen huilen toen hij in de keuken kwam, maar pas toen de kat weg was. Zijn vrouw was ook een heks, pre cies als Jantje! Onnodig te zeggen dat man en vrouw hun verdere leven in slechte verstandhou ding hebben geleefd, want de boer was niet tot andere gedachten te brengen, hoe wel zijn vrouw bij haar verklaringen over de val bleefDe kinderen hebben echter nooit geloofd dat hun moeder een heks was. Niemand kon verklaren hoe de kat bo ven was gekomen. Wel werd gedacht aan IN DE LATE MIDDELEEUWEN, maar ook nog wel in de zeven tiende en achttiende eeuwmeende men vooral spoken en heksen te zien. Er was haast geen dorp dat er vrij van was. Ge lukkig werden de arme vrouwen sedert 1600 in Nederland niet meer vervolgd en bleef de brandstapel hun bespaard. In de eeuw daarvoor was dat wel anders geweest. Heel wat vrouwen en meisjes, die meer wisten dan een ander in het dorp, gingen toen via de pijnbank de weg naar de brandende takkenbossen. Maar al waren er dan na 1600 geen heksenvervolgingen meer, de „heksen" bleven. Zelfs in de vorige eeuw zijn er nog enkelen aan het spoken geweest, met name in het gehucht Stroobos aan de Fries-Groningse grens. Stroobos scheen solide behekst te zijn! OMSTREEKS 1840 kwamen Aldert Wil- lems Brandsma en Neeltje Kornelis Bak ker, die even ten westen van Stroobos na bij Gerkesklooster woonden, in opspraak. DE CLAN is ontstaan uit een stamverband van eenzame nederzettingen in het hoogland. Je zegt, dat je het nu al zo eenzaam vindt, maar stel je eens voor hoe het vroeger was, toen hier nog ondoordringbare bossen waren en de mensen door hoge bergen en zeeën van de buitenwereld waren afgesloten. Wilde je contact met een andere nederzetting hebben dan kon je die alleen langs smalle voetpaden met je ezel bereiken. WAT DIE aanhankelijkheid kon beteke nen, ondervond een MacLeod die tegen Cromwell streed. Zeven jongere broers of ferden zich met het zwaard in de hand voor hem op, om hem uit een benarde positie te redden. Hun kreet: „another for Hector" nog een voor Hector is een gevleugeld woord geworden, dat elke Schot verstaat. „Laten wij de grote zaal binnengaan. Ik heb je nog zoveel te laten zien voor je weer vertrekt. Dit bij voorbeeld." Met voorzichtige handen houdt mrs. MacLeod een vest van ivoorkleurige, half vergane zijde omhoog. „Kijk", zegt zij, „dit is het vest dat Bonnie Prince Char les gedragen heeft. Je weet toch, dat hij uit Frankrijk naar hier kwam toen James II van de troon gestoten was? Hier landde Dunvegan Castle op het eiland Skye, waar Flora de lakens uitdeelt. hij., met zeven dapperen., in 1746." „Met- zeven man wilde hij het Engelse leger verslaan?" „Ja, want hij wist dat hij op de clans kon rekenen. En zo was het ook. De pij pers riepen de mannen van heuveltop tot heuveltop op en de clans volgden hun prins. De Engelsen moesten ijlings de be nen nemen. De onzen hebben in Edinburgh Castle in grote statie de bevrijding ge vierd en tot diep in Engeland, tot Derby waar nu de paarden-races gehouden wor den, zijn ze opgerukt. Er is zelfs sprake van geweest dat zij tot Londen zouden door stoten, maar dat is toch niet gebeurd, hoe wel het de bedoeling van de prins was. Maar de clans raadden het hem af. Wij zijn nu eenmaal geboren democraten en daarom beslissen de clanleden mèt hun leider als er een belangrijk besluit wordt genomen. TENSLOTTE is prins Charles toch ver slagen en naar Skye gevlucht, waar de vrouw van het voormalige clanhoofd, Flora MacDonald hem als kamermeisje verkleedde en de clans hem verborgen. De zaak lekte uit en Flora werd in Lon den gevangen gezet. Bovendien werd elke man die met de zaak uitstaande had ge had in de ijzers gesloten. Flora nam hier op Skye afscheid van de prins en zijn laatste woorden zouden geweest zijn: „om al wat tussen ons gebeurd is Madame, hoop ik u eens in St. James weer te zien." Daarna kuste hij haar hand. Het heeft niet zo mogen zijn. Flora heeft jaren gevangen gezeten, maar kwam toch weer vrij en is later ge trouwd. Zo is het leven.." Dromerig kijkt mrs. Macleod naar de gouden haarlok die die andere Flora van haar Bonnie Prince Charles bewaarde en die later naar Dun vegan Castle verhuisde. Haar verhaal is ten einde. Even nog dalen wij af in de vijf meter diep in de rots uitgehouwen kerker, waar langs de muren wapens uit alle tijden van de grimmigheid van het krijgsbedrijf vertel len. Dan verlaten wij de grijze slotvrou- we om met de veerboot weer naar een nuchterder realiteit te varen. (Vervolg zie pagina 2) spinnen nog niet verleerd. Dat laatste is onmiskenbaar. Elke akker is omgeven door een stenen muurtje dat opgebouwd wordt door de boer die zijn land bewerkt en daarbij steeds weer op nieuw op stenen stuit. De vrouwen sponnen vanouds de wol en weefden de plaids en kilts die je nu nog om je heen ziet. Hoe ze de stoffen verfden? Met het sap van wilde planten die voor de deur van hun boerderij groeiden. Iedere clan heeft zijn eigen kleuren en ruiten. De patronen zijn eeuwenoud: elke man bekende door zijn kleding op het slagveld kleur: tot welke clan hij behoorde. NORBERT LOESER is een stille wer ker geweest. Al mag een deel van zijn postuum verschenen werken de bio grafieën over Mozart en Beethoven, Hugo Wolf en Gustav Mahler, over „Levende Muziek" en Vivaldi, „De opera" en Cho pin, boeken over de levensfilosofie van Ortega y Gasset en „De wijsheid van Wu Hang-li" zijn voorbereid, althans ge rijpt, in de jaren dat deze begaafde en voortreffelijke mens zich moest schuilhou den voor de furie der nazihorden, dan nog is het bijna onvoorstelbaar dat Loeser in het dertigtal jaren van zijn volwassen le ven hij werd in 1906 te Berlijn geboren) in staat is geweest tot een zo veelzijdige produktiviteit: Toch is het niet het kwanti tatieve, dat een zo hoge dunk geeft van zijn kennis en zijn kunnen. Elk van zijn werken is geschreven met een intensiteit en een toewijding, met een verantwoorde lijkheidsgevoel en een stilistische vaar digheid, die met elkaar alleen mogelijk zijn bij een creativiteit die ver boven het middelmatige uitgaat. En ook dat bepaalt nog niet enkel de respectabele waarde van zijn schrifturen. Loeser vertegenwoor digt een levenshouding en wel één, die in chaotische tijden als deze meer dan een vluchtige kennisname van zijn oeuvre op zijn minst aanbevelenswaardig doet zijn. Hij behoorde nog tot de zeldzamen en al zeldzameren die, al ontbreekt het hun als Loeser niet aan begrip vóór en inzicht in het gistingsproces van d\t verwikkelde tijdperk, tegen de dubieuze tendensen van hun tijd in durven leven. Als ik Loeser een aristocraat van de geest noem, dan is dat bedoeld als een aanwijzing voor de zone, waar men hem moet zoeken: in de zelfde namelijk waar men Ortega y Gas set en Johan Huizinga vinden kan. On ne badine pas avec l'amour", men coquet- teert niet met de liefde, schreef Alfred de Musset. Met een variant daarop zou men Loesers geestesaristocratie kunnen samen vatten in één enkele zin: „men marchan deert niet met de cultuur, met de wezen lijke waarden daarvan". Thomas Mann creëerde eens het woord „Lebenswürdig- keit" levenswaardigheid: een zinvolle aaneenkoppeling, een veelomvattend be grip, waarin evenveel beduchtheid voor de naaste toekomst van onze cultuur als wil en moed en „grandezza" schuilt: een ze delijke verplichting tot volharden ook dan, wanneer beginselen als eerbied, waardig heid en voornaamheid in een hoogst be denkelijke mate een anachronisme drei gen te worden, overtroefd als ze zijn door hetgeen Hermann Hesse in zijn (door Loe ser in een van zijn essays betrokken) „Glasperlenspiel" het feuilletonnistische tijdperk noemde, waarin de middelmaat het voor het zeggen heeft, een reclame- optimisme de schijn van „vooruitgang" ophoudt en de sensatiezucht met haar voorkeur voor het spectaculaire en „ac tuele" datgene wat wij nog cultuur belie ven te noemen tot een soort vrijblijvende weekeind-aangelegenheid verlaagt. Loeser maakte nog deel uit van zoals Goethe het noemde de „pedagogische provin cie", van het levensgebied waar men het tot zijn hoogste plicht en taak rekende deze aarde menselijk bewoonbaar te hel pen maken. IN ELK VAN zijn geschriften heeft Nor- bert Loeser van deze gezindheid getuigd en zo is men dan ook niet verbaasd als men in zijn kortelings (bij Moussault's Uitgeverij N.V.) verschenen essaybundel „Nietzsche en Wilde, en andere essays" een negental studies bijeen vindt, waar- van de strekking aan de betekenis van het historische gegeven een dimensie toe voegt: die van een persoonlijke en bezon nen zienswijze. Ben Stroman heeft in zijn bondig voorwoord de kern van Loesers persoon en werk geraakt, waar hij de na druk legt op de onafscheidelijkheid van leven en kunst in de levensvisie van deze componist en muziekcriticus, dichter en schrijver. En léven dat wilde voor Loe ser zeggen :universele verbondenheid van al wat is. Hij zag deze tijd in haar ver schillende uitingsvormen scherp en on vervaard, hij liet zich niet door een schijn van materiële „evolutie" om de tuin lei den en verleiden tot een gemakkelijk en bedriegelijk optimisme. Wat hij in deze bundel biedt is dan ook cultuurkritiek enerzijds even dringend en waarschu wend als Huizinga's „Schaduwen van mor gen" en Ortega y Gasset's „Opstand der horden" en cultuurherwaardering an derzijds, In zijn inleidend essay over de taak van de biograaf, zoals hij deze ziet, komt niet alleen een werkwijze tot uit drukking, maar een poging om het levens vatbare en stimulerende van het verleden te onderscheiden en ten slotte te scheiden van het afgestorvene en het aldus aan te wenden als een constructieve kracht in het hedendaagse omwentelingsproces van het voortdurende „stirb und werde", dat voor waarde is voor elke wedergeboorte, indi vidueel zowel als collectief, als mensheid, die dit woord waardig is. ALS JOHAN BROUWER voelt hij zich „de man op de brug" tussen een verleden dat een deel van zijn gelding voor hem heeft verloren (maar waaraan hij met in nerlijke banden verbonden blijft) en een toekomst, waarin hij nauwelijks durft te geloven, maar als een waar ridder van de geest wil geloven, tegen alle twijfel en wanhoop in. Er is tussen de in de verzets strijd gevallen schrijver, de vertaler van Ortega y Gasset, de bezeten hispanoloog Johan Brouwer (waar blijft een herdruk JE BEGRIJPT hoe de mensen toen op elkaar waren aangewezen. De leden van de clan waren toen ook al verwant aan elkaar. Dat had later tot gevolg dat hu welijken binnen de clan werden verboden, om die familieband niet al te nauw te maken en het geslacht sterk te houden. Zo'n nederzetting was in staat om zon der hulp van buitenaf voor zich zelf te zorgen. Het land en de kudde zorgden voor voedsel en wol en aan bouwmaterialen hebben wij hier nog steeds geen gebrek, zoals je wel zult hebben opgemerkt. Ste nen genoeg in dit rotsige land, meer dan genoeg zelfs." Sindsdien wilden de MacLeods alleen nog clanhoofden aanvaarden die hem dat na konden doen. Nee, lach maar niet zo ondeugend, ik hoefde destijds niet! De tijden zijn veranderd. TOCH KENDE ook die tijd romantiek en gezelligheid. Iedere clan had zijn eigen bard een verteller die de geschiedenis levend hield en zijn verhalen vaak zong. „ER WERD VEEL gevochten door de clans onderling. Ik denk dat het een van hun weinige opwindende vrijetijdsbestedin gen was. Kon een clan zich niet handha ven en moest hij het loodje leggen tegen een sterkere, dan ging hij in de overwin nende clan op. Je begrijpt dus wel, dat het in die tijd volkomen uitgesloten was dat een meisje later hoofd van haar fami lie zou worden. Daarvoor had je een vech tersbaas van formaat nodig." „Had u veel van die vechtersbazen in uw familie?" „Ik denk heel wat. De bekendste is Rorie Mohr. Zie je die ossenhoorn daar aan de muur hangen? Die is uit de twaalfde eeuw. Rorie kon hem, wan neer hij tot de rand gevuld was met us- quebetha waar de Engelsen „whis- kye' van maakten, omdat ze het niet konden uitspreken in één teug legen. Kasteelvrouwe Flora MacLeod houdt een toespraak tijdens een vergadering van de clan. De pijpers zorgden voor de fnuziek. Ze riepen de mannen van de heuveltoppen op ten strijde en zorgden ook voor dans- en rouwmuziek." „Had u hier ook zo'n bard in het huis?" „Mijn overgrootvader had er nog een. Hij was, zoals dat hoorde onafscheidelijk van hem, want de bard dient het clanhoofd overal te vergezellen." „Was Rorie Mohr de eerste heer van MacLeod?" „Wij hebben hier nooit heren gekend vóór Dutch William (onze stadhouder Wil lem III, die later koning van Engeland werd) een einde aan de macht van de clans maakte. Rorie was de beste man uit zijn stam en daardoor de leider en dat was hij bij de gratie van de trouw en aan hankelijkheid van zijn mannen." Norbert Loeser van zijn werken?) en diens vriend Norbert Loeser een even onmiskenbare als hoop volle verwantschap: „spoedig ontdekten wij, dat wij beiden tot de mensen behoor den die tot een geestelijke passie in staat zijn. Mensen, bij wie de afstand tussen hart en brein korter is dan gewoonlijk." Die geestelijke passie, deze bewogenheid van het hart, die het verlangen naar het volmaakte niet door concessies aan de waan van de dag willen en kunnen offe ren, zijn tragisch, Loeser ontveinst het zich niet. In een „tijd van ontbinding en expansie", een tijd van middelpuntvlieden de overheersing der kwantitatieve mach ten, kan het niet anders of de menselijke totaliteit enkel te benaderen en te ver vullen met alle faculteiten die de mens zijn gegeven valt uiteen in zich verzelf standigende delen, temidden waarvan de adel van een universele cultuur zich enkel kan handhaven in eenzaamheid. Huizinga heeft in zijn „Schaduwen van morgen" zijn geloof uitgesproken in de werkzaam heid van een over de wereld verspreide „élite", die tot het uiterste weerstand zal bieden aan de maar al te actieve krachten der ontbinding. Tot deze élite, deze be manning die het schip nooit zal verlaten om zichzelf hoe dan ook veilig te stellen, behoorde Loeser letterlijk met hart en ziel, met de analyserende potentie van zijn scherp intellect en de constructieve intuïtie van zijn gevoelsleven. HET GEBIED van zijn levensverkenning, waarin hij op zoek was naar het houdbare van het verleden om het van het heden („van de brug") af gezien te stellen tegenover het onhoudbare van een drei gende toekomst, is groot. Zijn muzikale kennis en kunnen, zijn „oordeelskracht", zijn zo langzamerhand genoegzaam be kend, èn bij de lezers van zijn biogra fieën over componisten èn bij het concert publiek, dat zijn diep-borende en fijnzin- nig-gestileerde kritieken in het Algemeen (Vervolg zie pag. 3)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 13