DE DODENLIJST VAN
ADRIAN MESSENGER
PRIEGELTJES GROTE REIS
J
Titels zijn goedkoop in Oostenrijk
PANDA EN DE MEESTER-OP HEFFER
#8
o
Folie
o
Ons vervolgverhaat
Rariteitencollecties werden centra
vorsingswerft van wetenschappelijk
I
MAANDAG 4 SEPTEMBER 1961
PHILIP MACDONALD
Oorspronkelijke titel:
The list of Adrian Messenger
20. Het enige wat erop zit is, dat Polle de slapende Zeerob met stoel en
al laat zakken. „Op die manier mist hij heel wat avonturen!", denkt Volle.
Zoetjesaan laat hij de schommelstoel van de rots af sleeën. Het is tenslotte
ook een manier om beneden te komenhoewel, het gaat wel een
beetje hard, zo te zien! „Van onderen!", roept Polle vast, want wie weet
krijgt Pingo de hele zaak op zijn hoofd! En dat niet alleen! Het touw is
niet berekend op zo'n hoogte en snelheid. Voor hij het weet, suist ook
Polle door de lucht!
k
26)
Raoul zei: „Zou een advertentie in
de krant niet meer zin hebben?" Hij
ging verzitten op de sofa, trok een
gezicht en bracht zijn rechterhand
naar zijn zij. „Maar ik mag wel aan
nemen dat mijnheer Gethryn hier al
lemaal al aan gedacht heeft..."
„Nee." Anthony schudde zijn hoofd
weer. „In het begin was ik het met
je êens maar nu niet meer. Ik ben
ervan overtuigd dat "het niet Messen
ger was die opbelde. En ik ben er
nog meer zeker van dat de persoon
die hem deze naam en dat adres heeft
gegeven niets weet dat voor ons van
nut kan zijn."
Jocelyn staarde hem aan. „Dat is
sterk!" zei ze. En hij onderdrukte een
glimlach over haar onbewuste veront
waardiging.
„Het heeft allemaal te maken met
het karakter van Messenger," zei hij.
„Jij hebt hem niet gekend, Saint-De-
nis. En het valt jou dus niet kwalijk
te nemen." Hij keek nu naar Jocelyn.
„Maar ik verbaas mij over u! Het
telefoongesprek moet inkomend zijn
geweest, anders zou een zo net man
als Messenger die aantekening niet op
zo'n slordige manier gemaakt hebben.
Hij zou dan klaar gezeten hebben met
een net stukje papier en niet met een
agendablaadje. En wat de belangrijk
heid van de persoon die opbelde be
treft, ik kan mij niet indenken dat
Messenger, deze man die zozeer ge
neigd was alles voor zich te houden
en die zelfs zijn beste vrienden niets
vertelde over deze ingewikkelde en ge
vaarlijke zaak, zomaar iemand erin
gemengd zou hebben voor het verkrij
gen van een informatie, ongeacht of
dat nu op zakelijke of op vriendschap
pelijke basis geschiedde."
„Natuurlijk niet." Jocelyn was nu
niet verontwaardigd meer. „Daar had
ik aan moeten denken!" Ze keek naar
Raoul.
Raoul keek naar Anthony. „Nu
houdt u dus alleen „madame Armé-
nie" over. Maar als u haar vindt
blijft de moeilijkheid hoe haar te be
naderen." Hij stond voorzichtig op,
waarbij hij zijn rechterhand onopval
lend naar zijn zij bracht. Jocelyn
kwam meteen overeind. Ze zei: „Ik
geloof dat je pijn hebt. En ik vind dat
je terug moet gaan naar Welbeck
Street en naar bed."
Het onderwerp van die ernst scheen
hem Je waarderen.
„Maar ik verzeker u, madame," zei
hij, „dat ik geen noemenswaardige
pijn heb. Alleen die pleister kriebelt
zo afschuwelijk Ik ben er mee be
dekt als een dooie Farao." Hij richt
te zich tot Anthony. „Het wordt mij
steeds duidelijker, mijnheer, waarom
u zo neerslachtig bent over het resul
taat van uw onderzoek. Zoveel sporen
maar allemaal zo koud!"
„En oud," zei Anthony, „net als ik.
Ik schijn te lijden aan een combina
tie van Melancholia Frustratio en An
no Domini."
Jocelyn zei: „Maar ik dacht dat u
mij vanochtend vertelde dat er een
kans was de moordenaar te pakken.
Of vergis ik me? Het ging over een
val waarin hij moest lopen. Ik ben
er zeker van dat u het woord val ge
bruikte..."
„Dat heb ik gedaan. Maar alles wat
ik zei was voorwaardelijk. Het is al
leen maar een kansje, dat verzeker
ik u. Als u er bijzonderheden over
wilt...?"
Hij legde snel de situatie bij Slat-
tery uit. Toén hij zweeg, zei Jocelyn
verwonderd: „Ik begrijp werkelijk
niet waarom u zo pessimistisch bent.
Het ziet eruit alsof u alleen maar
hoeft af te wachten." Zij keerde zich
tot Raoul: „Geloof je ook niet?"
„Ik weet het niet zeker." De ogen
van de Fransman waren op Anthony
gericht. „Als Lecoq niet gelukkig is
zal hij daar zijn reden wel voor heb
ben."
„Redenen, redenen Anthony
glimlachte wrang. „Ik zei daarnet al
dat ik blijkbaar niet meer kan denken.
Ik heb alleen maar het gevoel dat de
ze Slattery-affaire te gemakkelijk is...
Ik zou eigenlijk een waarzegger moe
ten raadplegen!"
Raoul zat op de arm van de stoel
die het dichtst bij het vuur stond. Hij
zei: „Verwacht u niet teveel van uw
werk op te kórte termijn, mijnheer?"
„Mijn werk! Mijn beste man, je
moet mijn vage gestumper in deze
zaak niet met zo'n groot woord aan
duiden!" Hij lachte, een bitter geluid.
„De Complete Detective In Zes Les
sen. Van Het Instituut Voor Schrifte
lijk Onderwijs!"
„Ik geloof dat je het jezelf nodeloos
moeilijk maakt. Je pijnigt je hoofd
meer dan nodig is!" Zijn toon was
niet veranderd. „Je staart je dood op
het feit dat deze misdadiger een groot
doel voor ogen moet staan. En dat
je niet kunt verhinderen dat hij dat
bereikt omdat je niet weet wat het is."
„Dat is heel goed.." Anthony keek
hem strak aan.
„Maar je vergeet dat deze misdadi
ger vijf jaar de tijd heeft gehad voor
zijn werk, terwijl jij nog niet eens
zoveel dagen hebt gehad". Raoul
glimlachte plotseling. „Maar het is
natuurlijk altijd mogelijk dat ik ba
zel."
„Nee, helemaal niet!" Anthony deed
zeer nadrukkelijk. „Je bent erg goed.
Je bent zelfs briljant." Hij stond op
en liep naar het vuur om een half
opgerookte sigaret tussen de gloeien
de blokken te gooien.
Jocelyn die nu op de sofa zat, ver
brak de stilte. „Misdadiger lijkt me
op de een of andere manier niet het
juiste woord." Ze huiverde. „Ik vraag
mij af of hij een van die psychopaten
is die alleen maar doden uit moord
lust..."
„Nee!" Anthony sprak weer nadruk
kelijk. „Hoe geheimzinnig Messenger
ook was, we weten van hem in ieder-
geval dat er een lijn in dit alles zit".
„Maar welk mens zou in staat kun
nen zijn om zoiets.." Jocelyn brak
af, terwijl haar schouders samentrok
ken bij een nieuwe huivering.
„Ik zou je niet kunnen zeggen wat
voor soort man hij is". Anthony liep
nu heen en weer. „Maar ik zal pro
beren je een aardig portret te geven
van hoe hij er ongeveer uit moet
zien..Het is een man die helemaal
niet opvalt. Een gezicht in een menig
te. De man in de straat. De onontkoom
bare toeschouwer. De onzichtbare on
voorstelbare norm. Een soort Afschu
welijke Niemand!" Hij hield op met
ijsberen en ging met zijn rug naar
het vuur staan, zijn toeschouwers aan
kijkend.
„Ik heb hem Smith Brown-Jones
gedoopt", zei hij en keek naar Raoul.
„Jullie zouden zeggen: Jean Blanc-
Dubois". Hij keek naar Jocelyn. „En
u was er ook heel dichtbij toen u over
de doelloze moorden van een psycho
paat sprak. Want zolang we niet iets
ontdekt hebben dat ergens in de verte
op een motief zou kunnen wijzen,
werkt hij met al de voordelen van een
psychopaat en zonder diens nadelen."
„Niet als de Slattery-val werkt", zei
Jocelyn. „Dan doet het er niet toe".
„Maar Lecoq", zei Raoul, „heeft geen
vertrouwen in die val. Dat is heel naar
voor hem, lijkt me. Want waar hij
geen feiten tot zijn beschikking heeft
moet hij blijven trachten het doel van
Jean Blan-Dubois te weten te komen".
De telefoon op het tafeltje bij de deur
begon te rinkelen. Het was een luid
en doordringend geluid.
„Wie kan nu in hemelsnaam.." zei
Jocelyn, stond op, liep naar het in
strument en pakte het op.
„Hallo", zei ze. „Ja hij is hier".
Ze scheen verrast te zijn. „Wacht u
even?" Ze draaide zich om en reikte
Anthony de hoorn. „Het is voor u.
Van Scotland Yard".
Hij nam de telefoon aan. „Ik was
zo vrij", zei hij, „te zeggen dat ik
misschien hier zou zijn als ik niet
thuis was".
In de telefoon zei hij: „Met Gethryn.
Met wie?. O ja, Horlick.en daarna
luisterde hij een hele tijd en zei ten
slotte: „Ja ja. Dank u zeer".
Hij legde de hoorn op de haak en
ging weer met zijn rug naar het vuur
staan. „Een kleine spleet in de wol
ken", zei hij. „Dat was een van de
mensen van Pike. Hij gaf me inlich
tingen over mevrouw Koeroedzjian".
Hij glimlachte plotseling. Mevrouw
Koeroedzjian, mijn kinderen, heeft
wat met deze zaak te maken, zonder
twijfel! Mevrouw Koeroedzjian voert
die exotische naam nog maar sinds
kort: ze is zelfs nog op huwelijksreis.
Aan boord van het jacht dat de man
nelijke Koeroedzjian er ook in deze
moeilijke tijden nog op na houdt. Ze
hebben geen radioverbinding, maar ze
worden binnen enkele dagen, ik ge
loof in Spithead terugverwacht.."
'Wordt vervolgd)
81-82 Laten we gauw gaan zoeken!
riep doctor Kanebit. Als Priegeltje werke
lijk het huis uit gelopen is, kan hem een
ongeluk overkomen!
Ze holden de voordeur uit en keken over
al rond naar de vluchteling.
Priegeltje! Waar zit je toch? riep
professor Wiedemors, die steeds ongerus
ter werd.
Het was gevaarlijk; als Priegeltje wer
kelijk op straat was, zou hij 'n grote kans
lopen onder een auto te komen.
Priegeltje! Priegeltje!! riepen ze.
De mensen op straat keken wel wat
vreemd naar de beide heren, die over de
weg holden en almaar riepen. Ze begrepen
niet wat er eigenlijk aan de hand was.
Dierentuinen vroeger en nu
ART1S VOOR ONS als kinderen was het woord een begrip en het doel
van ontelbare heerlijke schoolreisjes. Dat zal het trouwens nog wel zijn voor de
jeugd van thans. Maar ook menige volwassene brengt nog graag een vrije
middag door in het Amsterdamse dierenpark, dat in 1838 gesticht - de oudste
van zijn soort in ons land, en een der eersten van Europa was. De hartstocht om
uitheemse dieren te verzamelen is overigens al van veel oudere datum. Reeds
de Grieken en Romeinen hebben allerlei verscheurende dieren in gevangenschap
gehouden, al gebeurde dat met een heel ander doel dan tegenwoordig. In het
antieke Rome bijvoorbeeld dienden zij vrijwel uitsluitend tot het wrede „ver
maak" in de arena's, waar de eerste christenen in het begin onzer jaartelling bij
duizenden door de leeuwen verscheurd en verslonden zijn.
MAAR OOK in vreedzamer tijden wer
den uitgebreide menagerieën gevormd.
Helaas echter was de sterfte onder de ge
vangen dieren vroeger bijzonder groot:
men wist namelijk nog bitter weinig af
van hun noodzakelijke voeding en levens
omstandigheden, terw jl ook het vangen en
het transport der dieren allerminst met
de nodige voorzorgen geschiedde.
De eerste dierentuin in de moderne zin
van het woord werd in 1752 gesticht door
de Oostenrijkse keizer Frans I, echtgenoot
van Maria Theresia, die in de tuin van
zijn lustslot Schönorunn een prachtige
diergaarde liet inrichten, die nog altijd be
staat, hoewel zij in d-> laatste oorlog aan
merkelijke schade heeft opgelopen. Wenen
had daarmee een wereldprimeur; nu heeft
welhaast elke grote stad van enige be
tekenis zijn eigen dierentuin.
SEDERT ONZE jeugdjaren is er wel het
een en ander gewijzigd in de inrichting
en opzet van de grote dierenverzamelin
gen. Evenals in de musea wordt ook hier
gestreefd naar een moderne opstelling
van het kostbare bezit. Voorheen trachtte
men alles tegelijk uit te stallen, zodat de
bezoeker vaak door de bomen het bos niet
meer zag. Nu streeft men allerwegen naar
een overzichtelijker opstelling, die ook de
leek een samenhangend beeld geeft van
wat hij ziet: een indeling in tijdperken,
stijlen of scholen, naar soort, onderwerp
of anderszins.
Snelle ontwikkeling
Datzelfde gebeurt nu ook in de dieren
tuinen. Het is pas mogelijk geworden door
de enorme ontwikkeling der wetenschap
pen: dierpsychologie, erfelijkheidsleer,
diëetkunde, warmtetechniek, diepzeeonder-
zoek en wat dies meer zij. Bovendien valt
het op, dat verschillende tuinen zich zijn
gaan specialiseren op bepaalde diersoor
ten en hun natuurlijke omgeving; dit om
dat een universele verzameling, met het
oog op de uitgebreide moderne verzor
gingstechnieken, veelal te kostbaar ge
worden is
DIE VERNIEUWING is in Duitsland
begonnen, en wel d<«or de Hagenbecks,
wier naam voor altijd met die van de
„praktische dierkunde" verbonden js. De
oude heer Carl Hagenbeek wist namelijk
de zeehondencollectie van zijn vader (die
vishandelaar was) uit te bouwen tot een
in 1887 dan nog het circus Hagenbeek
wereldonderneming: een privé-menage-
rie die al rond het midden van de vorige
eeuw getransformeerd was tot een groot
handel in „exotische" dieren. Daar kwam
bij, dat de naam van zijn schepper een
bijna legendarische faam bezorgde. In
1907 opende Hagenbeek in Stellingen bij
Hamburg een grote diergaarde, waarin de
dieren een ongekende nieuwigheid in
die dagen! in hun natuurlijke omgeving
getoond werden. Hekken en tralies waren
vervangen door waterlopen en kunstmati
ge ravijnen, die net zo breed waren dat
de dieren in kwestie er niet overheen kon
den springen! Hagenbeek nam op zijn
vinding zelfs patent en zo was hij lan
ge tijd de enige die zijn dieren „in het
wild" kon tonen.
Later bracht hij van zijn expedities
naar Afrika en Azië ook inheemsen mee,
mannen en vrouwen van primitieve vol
ken, die hij met zijn dieren étaleerde,
opdat de bezoekers „met eigen ogen die
vreemde volken konden aanschouwen en
zich vermeien in hun bizarre gebruiken
en volksvermaken."
TAL VAN DIERGAARDEN hebben op
den duur Hagenbeck's vindingen toege
past en dikwijls in volmaakter vorm dan
dat in Hamburg gebeurde. Maar daarte
genover staat, dat Hagenback altijd ge
heel op eigen wieken gedreven heeft. In
richting en onderhoud van een dierenver
zameling kosten handenvol geld en de
meeste dierentuinen zijn dan ook afhanke
lijk van overheidssubsidies. Zover ons be
kend is, heeft „Hagenbeek" nimmer een
cent subsidie gekregen en is het nog altijd
een bloeiend familiebedrijf.
IJswereldje
EEN VOORBEELD voor de perfecte
toepassing van Hagenbeck's systeem
vormt de dierentuin van Frankfort aan de
Main, waar dr. Grzimeck (een bekend bio
loog. die ook in Nederlandse tijdschriften
publiceert) de scepter voert. Hij heeft z.g.
klimaat-landschappen geschapen om som
mige diersoorten die eerder nergens in
Europa gedijen wilden in leven te hou
den. Een frappant voorbeeld hiervan
vormt zijn kolonie pinguins, welke grappi
ge watervogels uit de Zuidpoolgebieden de
meeste dierentuinen zorgen baarden. De
dieren stierven meestal na korte tijd en
weigerden zich voort te planten. Grzimeck
nu schiep voor hen een ijswereldje achter
glas, waarin de temperatuur tussen plus G
en min 8 graden Celsius wordt gehouden
en waar alleen steriele lucht wordt toege
laten. Vroeger stierven de pinguins in ge
vangenschap namelijk veelal aan een ziek
te, veroorzaakt door een schimmel, die in
Europa overal in de buitenlucht voorkomt,
maar waartegen onze inheemse dieren
„van nature" immuum zijn. Onder de pin
guins richtten deze kiemen echter ware
slachtingen aan. In dr Grzimeck's „Exo-
tarium" nu tieren zij even welig als in
hun vaderland, het koude Antarctica!
EEN BEFAAMDE „ZOO" is ook het 70
hectare grote dierenpark Hellabrunn bij
München Hier legt men zich minder toe
op het exposeren van enkele zeldzame
exemplaren als op het verzamelen van hele
groepen of kudden van bepaalde diersoor
ten en ze voort te laten telen door hun
levensomstandigheden zo gunstig mogelijk
te maken. Het gaat hier vooral om dier
soorten die met algehele uitroeiing be
dreigd worden. Men denkt daarbij o.a. aan
de fauna van Afrika, waar weliswaar reeds
grote natuurreservaten gesticht zijn, maar
waar de inheemse volken die sinds kort
zelfstandig zijn vaak een heel ander stand-
Twee voorbeelden van moderne, tra-
lieloze dierentuininrichting. Het ijs-
berenterras in de „Zoo" van Dublin,
Ierland (rechts), bestaat uit „roman
tische" rotspartijen waarop de dieren
naar hartelust „ijsberen" kunnen. In
de Keulse dierentuin (links) leven
deze pooldieren op een verdiept terras
van gestyleerde witstenen ijsschotsen,
dat voortreffelijk hun natuurlijke
woon- en jachtgebied imiteert.
punt huldigen. Grote slachtingen van
„schadelijk" wild zijn daar aan de orde
van de dag en vermoedelijk zullen die
volken eerst inzien wat zij gedaan hebben
als de laatste exemplaren van de zeldza
me diersoorten zijn „neergelegd."
Terugfokken
Men kent reeds verschillende diersoor
ten die „in 't wild" zijn uitgestorven, doch
in dierentuinen voortbestaan. Een roem
rucht voorbeeld vormen de kleine Prze-
walskipaardjes, waarvan Artis en Blijdorp
ook enkele exemplaren bezitten; voorts de
bijna uitgestorven onager (halfezel) en de
steeds zeldzamer wordende wisent. Vooral
wisenten heeft men in Hellabrunn met veel
succes gefokt en vandaar kan men de
dierentuinen elders dan weer bevoorra
den.
Is een diersoort helemaal uitgestorven,
clan bestaat soms nog een mogelijkheid,
de soort „terug te fokken". Het zijn
vooral de beide biologen Heck die op dit
gebied baanbrekend werk gedaan hebben.
Zij bedienen zich daarbij van min of meer
primitieve, nog niet uitgestorven diersoor
ten, die een of meer „sluimerende" eigen
schappen met de wel uitgestorven soort
gemeen hebben. Door met deze dieren te
gaan fokken slaagt men er soms in, deze
oereigenschappen van de verdwenen soort
weer naar voren te brengen. En waar de
erfelijkheidsleer zegt, dat in elk produkt
alle eigenschappen (latend of niet) van de
voorouders aanwezig zijn, kan men, al
thans in theorie, de uitgestorven soort op
deze wijze op den duur weer „terugfok-
ken". De praktische resultaten van de ja
renlange experimenten der Hecks zijn in
Hellabrunn te zien: oerossen en tarpan-
paardjes, die er lustig rondlopen alsof ze
nooit uitgestorven geweest waren
TOEN HET Oostenrijks-Hongaarse keizer
rijk in 1918 ineenstortte, werden alle adel
lijke titels afgeschaft.
Maar hoewel wjj thans 43 jaar later leven
zijn titels nog altijd een onverbrekelijk
deel van het dagelijkse leven van dit land.
De aristocraten zijn nog altijd „Herr Graf"
of „Frau Baronin", maar daarnaast heeft
vrijwel iedereen de een of andere titel,
38. De heer P. Bijdevleet (van P. Bijdevleets Import
en Export Maatschappij) had zijn conclusies over de
Krediet Bank snel getrokken en met medeneming van
zijn vele bankbiljetten verliet hij het gebouw overhaast,
herhaaldelijk het woord „Nep!" uitend. Hij was daar
zoezeer door in beslag genomen, dat hij voor Panda's
keurige groet geen aandacht over had, laat staan een
fooitje. Panda, die nu wel begreep hoe de zaken zich
hadden toegedragen, besloot eens ernstig met Joris
Goedbloed te gaan praten; en dus zei hij, terwijl hij het
privé-kantoor betrad: „Luister eens, Joris. Laat dit nu
een goede les voor je geweest zijn! Leer hier nu uit, dat
alleen met vlijt en eerlijkheid iets te bereiken is in de
wereld!" De zwaarmoedig gestemde bankier gaf dit on
middellijk toe. „Heel juist!" zei hij. „Vlijt en eerlijk
heid! Maar als vooraanstaand zakenman moet ik lang
zoeken tot ik die ontmoet. De luiheid en oneerlijkheid
van deze Archibald Brauswasser zullen nog mijn onder
gang worden! Riepen niet reeds de Klassieke Ouden uit:
„O slempora in mores?" „Datdat bedoel ik niet
stotterde Panda verward. „Natuurlijk niet, vrindje. Van
u verwacht ik geen geleerd citaat, want ondanks uw
schranderheid laat uw opleiding te wensen over. Wat ge
evenwel zegt van het bankbedrijf is treffend. Ligt de
blaam voor het mislukken onzer grote plannen mis
schien ten dele bij mij? Zou ik dan, als graaf en ban
kier, niet in staat zijn op gelukkige wijze deel te nemen
aan het economisch leven? Laat mij denken! Een nieuw
en grootser plan is hier geboden!"
daar zorgt de kelner of de taxichauffeur
wel voor, hetgeen dan natuurlijk in de fooi
verdisconteerd moet worden.
ZO WORDT een keurig geklede man met
grijs haar „automatisch" als „Herr Dok
ter", „Herr Direktor" of „Herr Professor"
aangesproken. In restaurants moogt u een
dienster met „Fraulein" aanspreken, maar
de kelners zouden zich gepiqueerd voelen
indien ge niet „Herr Ober" tegen hen zei.
Is de kelner toevallig inderdaad „Oberkel
ner", dan moet hij ook met die titel wor
den aangesproken. Gewoon „Herr Ober"
is dan veel te laag voor hem
Iedereen, die een doctorstitel bezit, heet
natuurlijk „Herr Doktor" of „Frau Dok
tor". Omgekeerd gaat echter niet op. Een
gewone „Herr" wiens vrouw een doctors
titel heeft, blijft formeel „Herr" en moet
het daarmee doen.
MEN ZIET in Wenen soms naambordjes
met „mr. zo-en-zo". De drager van deze
titel dient te worden aangesproken met
„Herr Magister", hoewel hij doorgaans ook
tevreden is met „Herr Doktor" wanneer
men niet zo gauw op .dat „Magister" kan
komen.
Iemand, die een handelsschool heeft af
gelopen, heet „Herr Diplomkaufman" of
„meneer de handelsreiziger-met-'n-graad",
'n ingenieur heet „Herr Diplomingenieur".
EN DAN IN de muziekwereld: elk lid
van het Weens Philharmonisch Orkest,
van de achterste bas tot de concertmeester
zelf, maakt aanspraak op de titel „Herr
Professor" en iedereen, die zangers van de
Staatsopera begeleidt, heet „Herr Kapell
meister".
De enige uitzondering op die regel is de
dirigent van de Staatsopera zelf, Herbert
von Karajan. Hij wil „Herr von Karajan"
genoemd worden, en geen „Herr Maestro"
of „Herr Direktor". En indien u het met
de Weense politie aan de stok krijgt, is het
altijd nuttig om elke politieman met „Herr
Inspektor" aan te spreken.
Ce»ylgM P I R
6 OeperHoq#