DE DODENLIJST VAN ADRIAN MESSENGER PRIEGELTJES GROTE REIS J Titels zijn goedkoop in Oostenrijk PANDA EN DE MEESTER-OP HEFFER #8 o Folie o Ons vervolgverhaat Rariteitencollecties werden centra vorsingswerft van wetenschappelijk I MAANDAG 4 SEPTEMBER 1961 PHILIP MACDONALD Oorspronkelijke titel: The list of Adrian Messenger 20. Het enige wat erop zit is, dat Polle de slapende Zeerob met stoel en al laat zakken. „Op die manier mist hij heel wat avonturen!", denkt Volle. Zoetjesaan laat hij de schommelstoel van de rots af sleeën. Het is tenslotte ook een manier om beneden te komenhoewel, het gaat wel een beetje hard, zo te zien! „Van onderen!", roept Polle vast, want wie weet krijgt Pingo de hele zaak op zijn hoofd! En dat niet alleen! Het touw is niet berekend op zo'n hoogte en snelheid. Voor hij het weet, suist ook Polle door de lucht! k 26) Raoul zei: „Zou een advertentie in de krant niet meer zin hebben?" Hij ging verzitten op de sofa, trok een gezicht en bracht zijn rechterhand naar zijn zij. „Maar ik mag wel aan nemen dat mijnheer Gethryn hier al lemaal al aan gedacht heeft..." „Nee." Anthony schudde zijn hoofd weer. „In het begin was ik het met je êens maar nu niet meer. Ik ben ervan overtuigd dat "het niet Messen ger was die opbelde. En ik ben er nog meer zeker van dat de persoon die hem deze naam en dat adres heeft gegeven niets weet dat voor ons van nut kan zijn." Jocelyn staarde hem aan. „Dat is sterk!" zei ze. En hij onderdrukte een glimlach over haar onbewuste veront waardiging. „Het heeft allemaal te maken met het karakter van Messenger," zei hij. „Jij hebt hem niet gekend, Saint-De- nis. En het valt jou dus niet kwalijk te nemen." Hij keek nu naar Jocelyn. „Maar ik verbaas mij over u! Het telefoongesprek moet inkomend zijn geweest, anders zou een zo net man als Messenger die aantekening niet op zo'n slordige manier gemaakt hebben. Hij zou dan klaar gezeten hebben met een net stukje papier en niet met een agendablaadje. En wat de belangrijk heid van de persoon die opbelde be treft, ik kan mij niet indenken dat Messenger, deze man die zozeer ge neigd was alles voor zich te houden en die zelfs zijn beste vrienden niets vertelde over deze ingewikkelde en ge vaarlijke zaak, zomaar iemand erin gemengd zou hebben voor het verkrij gen van een informatie, ongeacht of dat nu op zakelijke of op vriendschap pelijke basis geschiedde." „Natuurlijk niet." Jocelyn was nu niet verontwaardigd meer. „Daar had ik aan moeten denken!" Ze keek naar Raoul. Raoul keek naar Anthony. „Nu houdt u dus alleen „madame Armé- nie" over. Maar als u haar vindt blijft de moeilijkheid hoe haar te be naderen." Hij stond voorzichtig op, waarbij hij zijn rechterhand onopval lend naar zijn zij bracht. Jocelyn kwam meteen overeind. Ze zei: „Ik geloof dat je pijn hebt. En ik vind dat je terug moet gaan naar Welbeck Street en naar bed." Het onderwerp van die ernst scheen hem Je waarderen. „Maar ik verzeker u, madame," zei hij, „dat ik geen noemenswaardige pijn heb. Alleen die pleister kriebelt zo afschuwelijk Ik ben er mee be dekt als een dooie Farao." Hij richt te zich tot Anthony. „Het wordt mij steeds duidelijker, mijnheer, waarom u zo neerslachtig bent over het resul taat van uw onderzoek. Zoveel sporen maar allemaal zo koud!" „En oud," zei Anthony, „net als ik. Ik schijn te lijden aan een combina tie van Melancholia Frustratio en An no Domini." Jocelyn zei: „Maar ik dacht dat u mij vanochtend vertelde dat er een kans was de moordenaar te pakken. Of vergis ik me? Het ging over een val waarin hij moest lopen. Ik ben er zeker van dat u het woord val ge bruikte..." „Dat heb ik gedaan. Maar alles wat ik zei was voorwaardelijk. Het is al leen maar een kansje, dat verzeker ik u. Als u er bijzonderheden over wilt...?" Hij legde snel de situatie bij Slat- tery uit. Toén hij zweeg, zei Jocelyn verwonderd: „Ik begrijp werkelijk niet waarom u zo pessimistisch bent. Het ziet eruit alsof u alleen maar hoeft af te wachten." Zij keerde zich tot Raoul: „Geloof je ook niet?" „Ik weet het niet zeker." De ogen van de Fransman waren op Anthony gericht. „Als Lecoq niet gelukkig is zal hij daar zijn reden wel voor heb ben." „Redenen, redenen Anthony glimlachte wrang. „Ik zei daarnet al dat ik blijkbaar niet meer kan denken. Ik heb alleen maar het gevoel dat de ze Slattery-affaire te gemakkelijk is... Ik zou eigenlijk een waarzegger moe ten raadplegen!" Raoul zat op de arm van de stoel die het dichtst bij het vuur stond. Hij zei: „Verwacht u niet teveel van uw werk op te kórte termijn, mijnheer?" „Mijn werk! Mijn beste man, je moet mijn vage gestumper in deze zaak niet met zo'n groot woord aan duiden!" Hij lachte, een bitter geluid. „De Complete Detective In Zes Les sen. Van Het Instituut Voor Schrifte lijk Onderwijs!" „Ik geloof dat je het jezelf nodeloos moeilijk maakt. Je pijnigt je hoofd meer dan nodig is!" Zijn toon was niet veranderd. „Je staart je dood op het feit dat deze misdadiger een groot doel voor ogen moet staan. En dat je niet kunt verhinderen dat hij dat bereikt omdat je niet weet wat het is." „Dat is heel goed.." Anthony keek hem strak aan. „Maar je vergeet dat deze misdadi ger vijf jaar de tijd heeft gehad voor zijn werk, terwijl jij nog niet eens zoveel dagen hebt gehad". Raoul glimlachte plotseling. „Maar het is natuurlijk altijd mogelijk dat ik ba zel." „Nee, helemaal niet!" Anthony deed zeer nadrukkelijk. „Je bent erg goed. Je bent zelfs briljant." Hij stond op en liep naar het vuur om een half opgerookte sigaret tussen de gloeien de blokken te gooien. Jocelyn die nu op de sofa zat, ver brak de stilte. „Misdadiger lijkt me op de een of andere manier niet het juiste woord." Ze huiverde. „Ik vraag mij af of hij een van die psychopaten is die alleen maar doden uit moord lust..." „Nee!" Anthony sprak weer nadruk kelijk. „Hoe geheimzinnig Messenger ook was, we weten van hem in ieder- geval dat er een lijn in dit alles zit". „Maar welk mens zou in staat kun nen zijn om zoiets.." Jocelyn brak af, terwijl haar schouders samentrok ken bij een nieuwe huivering. „Ik zou je niet kunnen zeggen wat voor soort man hij is". Anthony liep nu heen en weer. „Maar ik zal pro beren je een aardig portret te geven van hoe hij er ongeveer uit moet zien..Het is een man die helemaal niet opvalt. Een gezicht in een menig te. De man in de straat. De onontkoom bare toeschouwer. De onzichtbare on voorstelbare norm. Een soort Afschu welijke Niemand!" Hij hield op met ijsberen en ging met zijn rug naar het vuur staan, zijn toeschouwers aan kijkend. „Ik heb hem Smith Brown-Jones gedoopt", zei hij en keek naar Raoul. „Jullie zouden zeggen: Jean Blanc- Dubois". Hij keek naar Jocelyn. „En u was er ook heel dichtbij toen u over de doelloze moorden van een psycho paat sprak. Want zolang we niet iets ontdekt hebben dat ergens in de verte op een motief zou kunnen wijzen, werkt hij met al de voordelen van een psychopaat en zonder diens nadelen." „Niet als de Slattery-val werkt", zei Jocelyn. „Dan doet het er niet toe". „Maar Lecoq", zei Raoul, „heeft geen vertrouwen in die val. Dat is heel naar voor hem, lijkt me. Want waar hij geen feiten tot zijn beschikking heeft moet hij blijven trachten het doel van Jean Blan-Dubois te weten te komen". De telefoon op het tafeltje bij de deur begon te rinkelen. Het was een luid en doordringend geluid. „Wie kan nu in hemelsnaam.." zei Jocelyn, stond op, liep naar het in strument en pakte het op. „Hallo", zei ze. „Ja hij is hier". Ze scheen verrast te zijn. „Wacht u even?" Ze draaide zich om en reikte Anthony de hoorn. „Het is voor u. Van Scotland Yard". Hij nam de telefoon aan. „Ik was zo vrij", zei hij, „te zeggen dat ik misschien hier zou zijn als ik niet thuis was". In de telefoon zei hij: „Met Gethryn. Met wie?. O ja, Horlick.en daarna luisterde hij een hele tijd en zei ten slotte: „Ja ja. Dank u zeer". Hij legde de hoorn op de haak en ging weer met zijn rug naar het vuur staan. „Een kleine spleet in de wol ken", zei hij. „Dat was een van de mensen van Pike. Hij gaf me inlich tingen over mevrouw Koeroedzjian". Hij glimlachte plotseling. Mevrouw Koeroedzjian, mijn kinderen, heeft wat met deze zaak te maken, zonder twijfel! Mevrouw Koeroedzjian voert die exotische naam nog maar sinds kort: ze is zelfs nog op huwelijksreis. Aan boord van het jacht dat de man nelijke Koeroedzjian er ook in deze moeilijke tijden nog op na houdt. Ze hebben geen radioverbinding, maar ze worden binnen enkele dagen, ik ge loof in Spithead terugverwacht.." 'Wordt vervolgd) 81-82 Laten we gauw gaan zoeken! riep doctor Kanebit. Als Priegeltje werke lijk het huis uit gelopen is, kan hem een ongeluk overkomen! Ze holden de voordeur uit en keken over al rond naar de vluchteling. Priegeltje! Waar zit je toch? riep professor Wiedemors, die steeds ongerus ter werd. Het was gevaarlijk; als Priegeltje wer kelijk op straat was, zou hij 'n grote kans lopen onder een auto te komen. Priegeltje! Priegeltje!! riepen ze. De mensen op straat keken wel wat vreemd naar de beide heren, die over de weg holden en almaar riepen. Ze begrepen niet wat er eigenlijk aan de hand was. Dierentuinen vroeger en nu ART1S VOOR ONS als kinderen was het woord een begrip en het doel van ontelbare heerlijke schoolreisjes. Dat zal het trouwens nog wel zijn voor de jeugd van thans. Maar ook menige volwassene brengt nog graag een vrije middag door in het Amsterdamse dierenpark, dat in 1838 gesticht - de oudste van zijn soort in ons land, en een der eersten van Europa was. De hartstocht om uitheemse dieren te verzamelen is overigens al van veel oudere datum. Reeds de Grieken en Romeinen hebben allerlei verscheurende dieren in gevangenschap gehouden, al gebeurde dat met een heel ander doel dan tegenwoordig. In het antieke Rome bijvoorbeeld dienden zij vrijwel uitsluitend tot het wrede „ver maak" in de arena's, waar de eerste christenen in het begin onzer jaartelling bij duizenden door de leeuwen verscheurd en verslonden zijn. MAAR OOK in vreedzamer tijden wer den uitgebreide menagerieën gevormd. Helaas echter was de sterfte onder de ge vangen dieren vroeger bijzonder groot: men wist namelijk nog bitter weinig af van hun noodzakelijke voeding en levens omstandigheden, terw jl ook het vangen en het transport der dieren allerminst met de nodige voorzorgen geschiedde. De eerste dierentuin in de moderne zin van het woord werd in 1752 gesticht door de Oostenrijkse keizer Frans I, echtgenoot van Maria Theresia, die in de tuin van zijn lustslot Schönorunn een prachtige diergaarde liet inrichten, die nog altijd be staat, hoewel zij in d-> laatste oorlog aan merkelijke schade heeft opgelopen. Wenen had daarmee een wereldprimeur; nu heeft welhaast elke grote stad van enige be tekenis zijn eigen dierentuin. SEDERT ONZE jeugdjaren is er wel het een en ander gewijzigd in de inrichting en opzet van de grote dierenverzamelin gen. Evenals in de musea wordt ook hier gestreefd naar een moderne opstelling van het kostbare bezit. Voorheen trachtte men alles tegelijk uit te stallen, zodat de bezoeker vaak door de bomen het bos niet meer zag. Nu streeft men allerwegen naar een overzichtelijker opstelling, die ook de leek een samenhangend beeld geeft van wat hij ziet: een indeling in tijdperken, stijlen of scholen, naar soort, onderwerp of anderszins. Snelle ontwikkeling Datzelfde gebeurt nu ook in de dieren tuinen. Het is pas mogelijk geworden door de enorme ontwikkeling der wetenschap pen: dierpsychologie, erfelijkheidsleer, diëetkunde, warmtetechniek, diepzeeonder- zoek en wat dies meer zij. Bovendien valt het op, dat verschillende tuinen zich zijn gaan specialiseren op bepaalde diersoor ten en hun natuurlijke omgeving; dit om dat een universele verzameling, met het oog op de uitgebreide moderne verzor gingstechnieken, veelal te kostbaar ge worden is DIE VERNIEUWING is in Duitsland begonnen, en wel d<«or de Hagenbecks, wier naam voor altijd met die van de „praktische dierkunde" verbonden js. De oude heer Carl Hagenbeek wist namelijk de zeehondencollectie van zijn vader (die vishandelaar was) uit te bouwen tot een in 1887 dan nog het circus Hagenbeek wereldonderneming: een privé-menage- rie die al rond het midden van de vorige eeuw getransformeerd was tot een groot handel in „exotische" dieren. Daar kwam bij, dat de naam van zijn schepper een bijna legendarische faam bezorgde. In 1907 opende Hagenbeek in Stellingen bij Hamburg een grote diergaarde, waarin de dieren een ongekende nieuwigheid in die dagen! in hun natuurlijke omgeving getoond werden. Hekken en tralies waren vervangen door waterlopen en kunstmati ge ravijnen, die net zo breed waren dat de dieren in kwestie er niet overheen kon den springen! Hagenbeek nam op zijn vinding zelfs patent en zo was hij lan ge tijd de enige die zijn dieren „in het wild" kon tonen. Later bracht hij van zijn expedities naar Afrika en Azië ook inheemsen mee, mannen en vrouwen van primitieve vol ken, die hij met zijn dieren étaleerde, opdat de bezoekers „met eigen ogen die vreemde volken konden aanschouwen en zich vermeien in hun bizarre gebruiken en volksvermaken." TAL VAN DIERGAARDEN hebben op den duur Hagenbeck's vindingen toege past en dikwijls in volmaakter vorm dan dat in Hamburg gebeurde. Maar daarte genover staat, dat Hagenback altijd ge heel op eigen wieken gedreven heeft. In richting en onderhoud van een dierenver zameling kosten handenvol geld en de meeste dierentuinen zijn dan ook afhanke lijk van overheidssubsidies. Zover ons be kend is, heeft „Hagenbeek" nimmer een cent subsidie gekregen en is het nog altijd een bloeiend familiebedrijf. IJswereldje EEN VOORBEELD voor de perfecte toepassing van Hagenbeck's systeem vormt de dierentuin van Frankfort aan de Main, waar dr. Grzimeck (een bekend bio loog. die ook in Nederlandse tijdschriften publiceert) de scepter voert. Hij heeft z.g. klimaat-landschappen geschapen om som mige diersoorten die eerder nergens in Europa gedijen wilden in leven te hou den. Een frappant voorbeeld hiervan vormt zijn kolonie pinguins, welke grappi ge watervogels uit de Zuidpoolgebieden de meeste dierentuinen zorgen baarden. De dieren stierven meestal na korte tijd en weigerden zich voort te planten. Grzimeck nu schiep voor hen een ijswereldje achter glas, waarin de temperatuur tussen plus G en min 8 graden Celsius wordt gehouden en waar alleen steriele lucht wordt toege laten. Vroeger stierven de pinguins in ge vangenschap namelijk veelal aan een ziek te, veroorzaakt door een schimmel, die in Europa overal in de buitenlucht voorkomt, maar waartegen onze inheemse dieren „van nature" immuum zijn. Onder de pin guins richtten deze kiemen echter ware slachtingen aan. In dr Grzimeck's „Exo- tarium" nu tieren zij even welig als in hun vaderland, het koude Antarctica! EEN BEFAAMDE „ZOO" is ook het 70 hectare grote dierenpark Hellabrunn bij München Hier legt men zich minder toe op het exposeren van enkele zeldzame exemplaren als op het verzamelen van hele groepen of kudden van bepaalde diersoor ten en ze voort te laten telen door hun levensomstandigheden zo gunstig mogelijk te maken. Het gaat hier vooral om dier soorten die met algehele uitroeiing be dreigd worden. Men denkt daarbij o.a. aan de fauna van Afrika, waar weliswaar reeds grote natuurreservaten gesticht zijn, maar waar de inheemse volken die sinds kort zelfstandig zijn vaak een heel ander stand- Twee voorbeelden van moderne, tra- lieloze dierentuininrichting. Het ijs- berenterras in de „Zoo" van Dublin, Ierland (rechts), bestaat uit „roman tische" rotspartijen waarop de dieren naar hartelust „ijsberen" kunnen. In de Keulse dierentuin (links) leven deze pooldieren op een verdiept terras van gestyleerde witstenen ijsschotsen, dat voortreffelijk hun natuurlijke woon- en jachtgebied imiteert. punt huldigen. Grote slachtingen van „schadelijk" wild zijn daar aan de orde van de dag en vermoedelijk zullen die volken eerst inzien wat zij gedaan hebben als de laatste exemplaren van de zeldza me diersoorten zijn „neergelegd." Terugfokken Men kent reeds verschillende diersoor ten die „in 't wild" zijn uitgestorven, doch in dierentuinen voortbestaan. Een roem rucht voorbeeld vormen de kleine Prze- walskipaardjes, waarvan Artis en Blijdorp ook enkele exemplaren bezitten; voorts de bijna uitgestorven onager (halfezel) en de steeds zeldzamer wordende wisent. Vooral wisenten heeft men in Hellabrunn met veel succes gefokt en vandaar kan men de dierentuinen elders dan weer bevoorra den. Is een diersoort helemaal uitgestorven, clan bestaat soms nog een mogelijkheid, de soort „terug te fokken". Het zijn vooral de beide biologen Heck die op dit gebied baanbrekend werk gedaan hebben. Zij bedienen zich daarbij van min of meer primitieve, nog niet uitgestorven diersoor ten, die een of meer „sluimerende" eigen schappen met de wel uitgestorven soort gemeen hebben. Door met deze dieren te gaan fokken slaagt men er soms in, deze oereigenschappen van de verdwenen soort weer naar voren te brengen. En waar de erfelijkheidsleer zegt, dat in elk produkt alle eigenschappen (latend of niet) van de voorouders aanwezig zijn, kan men, al thans in theorie, de uitgestorven soort op deze wijze op den duur weer „terugfok- ken". De praktische resultaten van de ja renlange experimenten der Hecks zijn in Hellabrunn te zien: oerossen en tarpan- paardjes, die er lustig rondlopen alsof ze nooit uitgestorven geweest waren TOEN HET Oostenrijks-Hongaarse keizer rijk in 1918 ineenstortte, werden alle adel lijke titels afgeschaft. Maar hoewel wjj thans 43 jaar later leven zijn titels nog altijd een onverbrekelijk deel van het dagelijkse leven van dit land. De aristocraten zijn nog altijd „Herr Graf" of „Frau Baronin", maar daarnaast heeft vrijwel iedereen de een of andere titel, 38. De heer P. Bijdevleet (van P. Bijdevleets Import en Export Maatschappij) had zijn conclusies over de Krediet Bank snel getrokken en met medeneming van zijn vele bankbiljetten verliet hij het gebouw overhaast, herhaaldelijk het woord „Nep!" uitend. Hij was daar zoezeer door in beslag genomen, dat hij voor Panda's keurige groet geen aandacht over had, laat staan een fooitje. Panda, die nu wel begreep hoe de zaken zich hadden toegedragen, besloot eens ernstig met Joris Goedbloed te gaan praten; en dus zei hij, terwijl hij het privé-kantoor betrad: „Luister eens, Joris. Laat dit nu een goede les voor je geweest zijn! Leer hier nu uit, dat alleen met vlijt en eerlijkheid iets te bereiken is in de wereld!" De zwaarmoedig gestemde bankier gaf dit on middellijk toe. „Heel juist!" zei hij. „Vlijt en eerlijk heid! Maar als vooraanstaand zakenman moet ik lang zoeken tot ik die ontmoet. De luiheid en oneerlijkheid van deze Archibald Brauswasser zullen nog mijn onder gang worden! Riepen niet reeds de Klassieke Ouden uit: „O slempora in mores?" „Datdat bedoel ik niet stotterde Panda verward. „Natuurlijk niet, vrindje. Van u verwacht ik geen geleerd citaat, want ondanks uw schranderheid laat uw opleiding te wensen over. Wat ge evenwel zegt van het bankbedrijf is treffend. Ligt de blaam voor het mislukken onzer grote plannen mis schien ten dele bij mij? Zou ik dan, als graaf en ban kier, niet in staat zijn op gelukkige wijze deel te nemen aan het economisch leven? Laat mij denken! Een nieuw en grootser plan is hier geboden!" daar zorgt de kelner of de taxichauffeur wel voor, hetgeen dan natuurlijk in de fooi verdisconteerd moet worden. ZO WORDT een keurig geklede man met grijs haar „automatisch" als „Herr Dok ter", „Herr Direktor" of „Herr Professor" aangesproken. In restaurants moogt u een dienster met „Fraulein" aanspreken, maar de kelners zouden zich gepiqueerd voelen indien ge niet „Herr Ober" tegen hen zei. Is de kelner toevallig inderdaad „Oberkel ner", dan moet hij ook met die titel wor den aangesproken. Gewoon „Herr Ober" is dan veel te laag voor hem Iedereen, die een doctorstitel bezit, heet natuurlijk „Herr Doktor" of „Frau Dok tor". Omgekeerd gaat echter niet op. Een gewone „Herr" wiens vrouw een doctors titel heeft, blijft formeel „Herr" en moet het daarmee doen. MEN ZIET in Wenen soms naambordjes met „mr. zo-en-zo". De drager van deze titel dient te worden aangesproken met „Herr Magister", hoewel hij doorgaans ook tevreden is met „Herr Doktor" wanneer men niet zo gauw op .dat „Magister" kan komen. Iemand, die een handelsschool heeft af gelopen, heet „Herr Diplomkaufman" of „meneer de handelsreiziger-met-'n-graad", 'n ingenieur heet „Herr Diplomingenieur". EN DAN IN de muziekwereld: elk lid van het Weens Philharmonisch Orkest, van de achterste bas tot de concertmeester zelf, maakt aanspraak op de titel „Herr Professor" en iedereen, die zangers van de Staatsopera begeleidt, heet „Herr Kapell meister". De enige uitzondering op die regel is de dirigent van de Staatsopera zelf, Herbert von Karajan. Hij wil „Herr von Karajan" genoemd worden, en geen „Herr Maestro" of „Herr Direktor". En indien u het met de Weense politie aan de stok krijgt, is het altijd nuttig om elke politieman met „Herr Inspektor" aan te spreken. Ce»ylgM P I R 6 OeperHoq#

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 7