DE DODENLIJST VAN ADRIAN MESSENGER IN WEST-DU1TSLAND WERKEN REEDS EEN HALF MILJOEN „FREMDARBEITER" Verhouding tussen de Zuiderlingen en de „Germanen" wordt steeds beter Het geheim van de X EEN VREEMD GELOOF PANDA EN DE MEESTER-OPHEFFER Polle X hel geheim K van de vuurtoren Ons vervolgverhaat MUIZllJp PASTA VLOKJÜÜ mM. ^"Hoe is het ontstaan?^ PHILIP MACDONALD Oorspronkelijke titel: The list of Adrian Messenger Gelijke rechten Harde werkers niettW ^RATTEN- Dit woord: MONSTER WOENSDAG 2 0 SEPTEMBER 1961 *i" - - -• i J éivégK t' X. x: iiT -* v 40) Dat wilde Sheila wel doen. En drie minuten later liep Raoul weg met een stuk papier .waarop in nette bloklet- ters stond: Mevrouw Jocelyn Messenger, p/a De Markies van Gleneyre Deyming Abbey, Medeshire l5e keer dat Seymour terugkeerde van Scotland Yard en rechtstreeks naar Stukeley Gardens ging. Seymour was wederom vermoeid en dat was hem aan te zien ook. Hij leek helemaal niet meer op die Sey mour, die de bijnaam Engelenkopje had gedragen. Hij zag er zelfs zo ver moeid uit dat Anthony hem niets wil de laten zeggen voor hij de gemakke lijkste stoel in de werkkamer en een flinke borrel had gehad, plus wat tijd om in stilte wat op zijn verhaal te komen. „Je ziet er niet erg opgewekt uit, mijn jongen," zei Anthony tenslotte, „Wat is de moeilijkheid. Geen signa-» lement van de Samaritaan?" „Ik zou niet willen zeggen geen sig nalement." Seymour was somber. „Verre van dat." Hij haalde een no- titeboekje te voorschijn. „Wit u het hele verhaal, mijnheer? Van het be gin af?" „Nou en of." Anthony ging op het haardbankje zitten. „Begin maar." Seymour legde het motitieboekje op zijn knieën en haalde adem. Hij zei: „Ik heb om te beginnen in Edinburgh navraag gedaan naar familieleden van Dalkeith. Maar die schijnt hij niet ge had te hebben, behalve een paar ne ven in Engeland... Ik ging daarop dus verder naar de Hooglanden, naar de streek bij Glen Quhilair. U zult wel gemerkt hebben dat ik een paar dagen langer weggebleven ben dan de be doeling was, maar het was niet ge makkelijk de zaak rond te krijgen... Hij pakte zijn notitieboekje weer. „Ik heb negen mensen gesproken," zei hij, „die geholpen hebben bij dat spoorwegongeluk. Vijf ervan hadden contact gehad met de Samaritaan Brown-Jones, en ze herinnerden hem allen heel goed. Het waren de dok ter, het plaatselijke hoofd van politie, de dominee, een jachtopziener en een verpleegster. Ze vonden allemaal dat S.B.-J. had uitgeblonken bij het ver richten van moedig reddingswerk. En ze waren allen graag bereid me een beschrijving van hem te geven!" Hij dronk zijn glas leeg en sloeg een bladzijde van zijn notitieboekje om. Hij zei: „Dokter Alistair Dou- gald, die zelf een meter vijfentachtig lang is en blauwe ogen en grijsblond haar heeft, zei dat de man „beneden de normale lemgte, vrij donker en stevig gebouwd" was... Het hoofd van politie, die een meter vijfenzestig is, nogal dik en een Keltisch type met donker haar, noemde hem „een lan ge, gespierde kerel, blond en met blauwe ogen"... De jachtopziner, die ongeveer even groot is als ik, zei dat de man ongeveer net zo groot was „met niets aan hem dat op zou kun nen vallen"... De verpleegster, die klein van stuk is, zei dat het „een hercules van een man met rood haar" was... Ze waren het er alle vier over eens dat het een Amerikaan was." Seymour stopte en Anthony vroeg: „Hoe staat het met de dominee? Waarom houd je hem achter?" Seymour zei: „Omdat hij de enige was die me iets vertelde waar ik wat aan had. Niet veel, maar iets." Hij sloeg weer een bladzij om. „De domi nee zei: „De man was van middelba re lengte, misschien iets meer. We hebben hem geen van allen erg goed kunnen zien. U moet niet vergeten dat het midden in de nacht was en dat de enige verlichting die we hadden, afkomstig was van autolampen en de vlammen van de brandende trein. Maar ik zou willen zeggen dat hij on geveer vijfendertig geweest moet zijn. Hij was glad geschoren, met niets opvallends aan zijn gezicht. Ik geloof niet dat het een Amerikaan was. Ik heb mij wat op accenten toegelegd en volgens mij was zijn uitspraak typisch die van een Canadees." Seymour keek op, kennelijk klaar met zijn getuigen. En Anthony zei na denkend: „Een Canadees, hè?" En Messenger was van plan van Califor- nië naar Canada door te reizen... Nu, „Dominee Hamish MacFarlane leve de dominee!" zei Seymour. „Een bewonderenswaar dige oude man meneer." Hij keek naar zijn aantekeningen. „Hij had nog iets anders ook, wat het dan ook waard mag zijn... Ik geloof dat ik hier letterlijk heb wat hij zei. Hij zei: „Het enige wat mij aan de man op viel, mijnheer Seymour, en dat wil ik wijten aan de nerveuze uitputting na zijn enorme krachsinspanning bij het redden van de gewonden, het eni gewat mij opviel was een klein tril lend spiertje bij de hoek van zijn rechteroog." Seymour sloot zijn notitieboekje en stopte het weer in zijn zak. „En dat is alles, mijnheer," zei hij. „Het is erg weinig in aanmerking genomen de tijd die ik er voor nodig gehad heb." Hij was terneergeslagen. Anthony stond op. In stilte nam hij Seymours lege glas, vulde het weer en gaf het hem terug. Hij zei: „Ver geet het maar en wees niet zo droef geestig. Ik zeg nogmaals: Leve de do minee... Ik weet niet of die tip tot i iets zal leiden, maar Canada zou wel eens erg nuttig kunnen zijn." Hij was nog steeds in gedachten verzonken. „Inderdaad, bijzonder nuttig... De keer dat in Deyming Abbey drie Swabborns gelijktijdig ontbeten met hun gast. Het houtvuur kraakte gezellig en een onverwachte zon scheen door de glas-in-lood ramen van de kamer die eens het privévertrek was geweest van een abt. De drie volwassenen waren klaar met hun maal. Alleen Derek Swabborn burggraaf Saltmarche was nog aan het eten, daarmee de eetlust van een twaalfjarige bevredigend, die nog was vergroot door het feit dat hij pas de mazelen had gehad, zodat hij nog voor de kerstvakantie een hele maand vrij had gehad. Hij had zijn derde stuk toeast met marmelade op en nam nog meer, waarbij hij over de tafel heen een blik van verstand houding gaf aan zijn vriendin Jocelyn, die hij beschouwde als een van de weinige vrouwen op deze wereld die de moeite waard waren om mee te praten. Jocelyn beantwoordde zijn blik en glimlachte tegelijkertijd tegen hem. Zij bedacht terloops dat Derek waar schijnlijk de enige wees was die zij kende, met wie ze geen medelijden had. Ze had zijn vader en moeder niet gekend, daar zij beiden gestor ven waren voor ze haar echtgenoot Bernard Messenger leerde kennen. Maar ze wist dat met grootouders als oom Rory en tante Mildred de vol gende markies van Gleneyre een ge lukkige jongen was. Ze sloeg oom Rory en tante Mil dred om beurten eens gade. De mar kies zag er nog uit als een gezonde zestiger en het scheen ongelooflijk dat hij meer dan twintig jaar ouder was, en dat hij zijn oude passie voor sen- satiejournalistiek nog steeds uitleefde door' The Daily Picture te lezen. De markiezin, een liefelijke kleine ver schijning, die van haar nette glinste rende witte haar tot haar kleine pan toffeltjes het hart van een Boucher of een Fragonard verrukt zou hebben, liep haar ochtendpost door. Jocelyn glimlachte tegen beiden die zich van niets bewust waren, even vriendelijk als ze dat tegen de jon gen gedaan had. Ze voelde zich van daag bijzonder goed, want in haar ka mer boven was niet alleen de brief die zij zojuist van Raoul ontvangen had, maar ook haar bijna voltooide antwoord. Het was niet gemakkelijk geweest dat te schrijven, maar zoals het nu was, weerspiegelde het voor zichtig en tussen de regels precies wat zij voelde. Als ze er nu nog eens over nadacht was het van het begin af duidelijk geweest dat signorina Da Vinei een figuur uit het verleden was en niet van het heden. En wie was Jocelyn Messenger, dat zij zou mogen verwachten dat de man voor wie zij viel ipso facto tot hij haar ontmoette als een kluizenaar geleefd zou heb ben? Ze glimlachte weer, dit keer wrang en tegen zichzelf. Ze hield niet van kluizenaars, helemaal niet. En scha duwen uit het verleden konden haar niets schelen, hoe erg ze er ook van mocht schrikken, zolang ze niet terug keerden naar het heden en haar tot een andere schaduw (en een boven maatse) in een verzameling maakte.. Ze voelde plotseling een bijna on weerstaanbare aandrang om naar bo ven te rennen, te pakken en naar Londen te vertrekken Maar ze wist dat ze dat niet kon doen. Men ver wachtte dat ze nog minstens een week zou blijven... (Wordt vervolgd) (Van onze correspondent) BONN. Men verbaast zich in West-Duitsland al nauwelijks meer als men op stations en op de straat getuige wordt van een babylonische spraakverwar ring. En dat niet door of vanwege de bezoekende buitenlanders, bij wie dat altijd te verwachten is, maar tussen ingezetenen van de Bondsrepubliek onder ling. En nu maken wij geen flauwe toespeling op de moeilijkheden die sommige Duitse dialecten, zoals het Beiers en het Zwabisch, opleveren, maar wij denken aan een spraakverwarring waarin zeker vier echte talen een rol spelen, namelijk het Grieks, het Duits, het Italiaans en het Spaans en, als men geluk of pech heeft, ook nog het Turks. Hoe komt het dat men bij het uitgaan van een fabriek in plaats van rustige, ronde Germaantjes vaak een opgewonden troep donker- ogige, zwartharige, druk gebarende zuiderlingen de fabriekspoorten uit ziet tomen? Dat komt door de toevloed van vreemde arbeiders naar de Bondsrepu bliek, die zit te springen om arbeidskrachten. Zo krap is de arbeidsmarkt nu al dat er speciale wervingsbureaus in het buitenland zijn ingericht, waar werklustigen zich kun nen melden en de voorwaarden kunnen ho ren voor een verhuizing naar noordelijker streken. Ja, noordelijker, want de ruime re arbeidsmarkten liggen nu eenmaal in het Zuiden en de Westduitse werkgever zoekt dus expansie in Italië, Spanje en Griekenland. Op het ogenblik werken er in West-Duitsland 504.000 buitenlanders van wie de Italianen het leeuwedeel uit maken. In verhouding tot het totale aan tal werknemers is dit nog niet eens zo veel: slechts 2,5 percent tegen 20 percent in Zwitserland en 8 percent in Frankrijk. Het grote verschil met deze twee landen is echter dat die zelf een groot contingent zuiderlingen onder hun bevolking hebben In de Bondsrepubliek is dat niet het geval en de zuidelijke werknemer valt hier door uiterlijk, tempjerament, maar vooral door leefwijze dus extra op. Mensen uit het zonnige zuiden houden er immers van veel op straat te zijn. Gezel ligheid binnenskamers zoekt men in die streken weinig, de samenleving is vooral een mannenmaatschappij en de heren der schepping treffen elkaar op straat, op plei nen en in parken, waar zij kosteloos met elkaar kunnen debatteren over de onder werpen, die onder een azuren hemel vooral schijnen te tellen: vrouwen, auto's en po litiek. Deze leefwijze zetten de arbeiders uit het zuiden uiteraard in het stroeve noorden voort. Zij bevolken de stadspleinen of de stations, zij zitten in parken op de bank jes, die vroeger alleen werden ingenomen door moeders met kinderen en gepensio neerden. Van café's zijn zij niet principieel afkerig, maar het wordt hen te duur, een café als vaste plaats van samenkomst „aan te houden". Uit dat „te duur" moet men niet aflei den dat de buitenlanders hier optreden als zuinigheidsapostelen, of dat zij slecht ver dienen. Dat is bepaald niet het geval. Maar geld over de balk gooien doen zij zeker niet. Hun grootste ideaal blijft im mers, een zo groot mogelijke som naar huis te sturen, naar vrouw en kinderen die in de regel niet meegaan op het onover zienbare avontuur dat een verblijf in het buitenland toch altijd betekent en die vaak ook niet mee kunnen gaan door gebrek aan voldoende huisvesting in den vreemde. Verdienen doen de buitenlandse arbei ders goed. Werkgevers, die de hoop koes terden, hun produktiekosten te kunnen drukken door wat te sparen op de lonen van de nieuwe arbeiders „die immers toch uit zulke arme landen kwamen", hebben de kous op de kop gekregen. De buiten landse arbeiders staan n.l. net zo fel op hun rechten als pun Duitse collega's. Een moeilijk punt is echter dat zij bijna allen tot de laagst-betaalde groep behoren, omdat zij volstrekt ongeschoold naar Duits land komen. Zij werken dan ook meestal als hulparbeider en dat betekent natuur lijk dat hun salaris in de laagste categorie ligt. Het blijkt echter moeilijk te zijn daar wat tegen te doen. In sommige bedrijven heeft men de schranderste arbeiders er uitgepikt om hen op te laten leiden tot geschoolde arbeider, maar dat heeft een storm van verontwaardiging bij de ande ren ontketend, die vonden dat Guiseppe of Antonio of Pablo werd voorgetrokken. Men is overigens in de fabrieken zeer tevreden over de vreemdelingen. Zij wer ken hard en accuraat en zijn er steeds op uit, overuren te maken, iets wat niet altijd in de smaak valt van hun zoveel huiselij ker ingestelde Duitse collega's Maar voor al de Italianen willen in zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk geld verdienen, zodat zij snel een aardig spaarduitje hebben en terug kunnen gaan naar la bella Italia voor elke rechtgeaarde Italiaan altijd een synoniem voor het paradijs. Een boeiend punt is in hoeverre de vreemde arbeiders opgenomen worden in de Westduitse samenleving. Het Duitse volk is met zijn provincialisme, bloed- en rassenmystiek altijd sterk ontvankelijk ge weest voor vreemdelingenhaat en men zou zich dus voor kunnen stellen dat het plot seling binnenstromen van honderdduizen den buitenlanders voor velen een harde noot vormt. Aanvankelijk was dit ook wel zo, maar thans schijnt de verhouding tussen de West duitsers en de „Fremdarbeiter" steeds be ter te worden; vooral in die gebieden, zo als de deelstaat Baden-Württemberg, waar de buitenlandse arbeiders tot de dagelijks voorkomende verschijnselen horen. Van echte inburgering is evenwel zelden sprake. Dat ligt echter niet zozeer aan de Duitsers als wel aan de buitenlandse ar beiders zelf, die hun verblijf in het noorden als uiterst tijdelijk beschouwen en die vaak niet eens prijs stellen op een huis of een flat, maar liever wonen in een barak, waar zij slechts weinig hoeven te betalen. De taalbarrière maakt natuurlijk ook dat van een versmelting van de 500.000 arbei ders in de Westduitse bevolking niet met een sprake is. Vooral de Grieken en de Turken hebben met de taal veel moeilijk' Op de radio- en televisie-„salon" in Parijs het Franse pendant van de Firato was deze radio-gramofoon- combinatie te zien, uitgevoerd als een baby-vleugel. Bespelen kan men de toetsen van deze pseudopiano wel, maar dan alleen ter bediening van de automatische stationskiezer, het ge luidsvolume, de draaisnelheid en de andere commando-organen van respec tievelijk radio-ontvanger en platen speler. 8$^ heden. In de eerste plaats kost het hun een oneindige moeite, Duits te leren en in de tweede plaats is er praktisch geen ster veling die ook maar een woord begrijpt van wat zij in hun moedertaal zeggen, ook al praten zij nog zo hard en nadrukke lijk. Een bron van potentiële moeilijkheden ligt natuurlijk in de verhouding tussen de seksen. Vooral de Italianen vinden dat zij het aan hun eer als man verplicht zijn, hun waardering ten aanzien der zwakke sekse niet onder stoelen of banken te ste ken en dat leidt wel eens tot ruzies met de Heinrichs, die er niets voor voelen hun blonde Gretchens weg te laten kapen. Aan de andere kant zijn de buitenlanders die hier werken vrijwel uitsluitend mannen die hun gezinnen thuis hebben gelaten zo dat hun belangstelling voor Duitse meis jes moeilijk te voorkomen lijkt. Veel huwelijken van buitenlanders met Duitse meisjes schijnen er nog niet ge sloten te zijn. Behalve de sterkere politieke oriëntering van de Bondsrepubliek op het westen draagt ook de stroom buitenlandse werknemers ertoe bij dat de Duitser meer belangstelling, begrip en sympathie voor de vreemdeling krijgt, hetgeen op even tuele overspannen nationaal-Duitse gevoe lens alleen maar heilzaam kan werken. Totnutoe kon men in de Bondsrepubliek van alle kanten horen dat de betrekkin gen met vreemdelingen door het grootste deel van de bevolking negatief werden be oordeeld, omdat men dacht aan de erva ringen van na 1945, toen men de bezettende buitenlandse soldaten slechts ervoer als overwinnaars, die de verslagen Duitsers kwamen vernederen. Het contact met vele toeristen en, nog sterker, met de buiten landse arbeiders, heeft de stemming on der de bevolking zeker veranderd. AAN DE RIJKE BOOM van godsdiensti ge sekten in India is een nieuwe vrucht verschenen en het is er een die in som berheid haar weerga niet vindt. De sekte is namelijk van mening dat de geschiedenis zich om de vijfduizend jaar herhaalt, ergo dat zij binnen niet al te lange tijd zal terugvallen op het niveau van vijfduizend jaar geleden, toen zich juist in Egypte een beschaving ging vor men. De sekte, genaamd de Brahmkoemari- beweging, is ook van mening dat er tus sen man en vrouw geen geslachtelijk ver keer mag bestaan. Zij kent vijf geboden, die de gelovige willen doen afzien van wel lust, hebzucht, boosheid, trots en aanhan kelijkheid. DE BEWEGING is gesticht door een man die zich „Gezegende Vader" noemt en zetelt op de berg Aboe in de provincie Rajasthan, het Mekka van de sekte. Ge zegende Vader zegt dat Brahmkoemari de voltooiing is van het goddelijke Hindoe triumviraat Brahma, Visjnoe en Sjiva, die schepping, behoud en vernietiging verbeel den. Gezegende Vader beweert voorts dat hij Oost en West heeft aangespoord tot het maken van kernbommen. In een derde we reldoorlog zal de bestaande beschaving daarmee zo grondig vernietigd worden, zegt hij, dat de wereld terug is op het punt van vijfduizend jaar geleden. - 52. Toen Joris teleurgesteld scheen te zijn over de wachtkamer, wilde de heer Brauswasser beginnen aan een lange uitleg om duidelijk te maken, dat hij wat krap in het decor kwam te zitten door alle verhuizin gen en veranderingen die er steeds moesten zijn; en intussen kon Panda eigenlijk zijn beurt niet afwach ten omdat hij wilde weten of het met al deze opheffings genootschappen nu wel allemaal eerlijk en oprecht ge steld was maar Joris gunde zich niet de tijd hun aan te horen. „Voort, voort, gaat henen," zei hij onge duldig, terwijl hij hen naar de deur leidde. „Mijn hoge bezoekers kunnen hier nu elk 'ogenblik zijn en ik heb gemerkt dat ik dan meer last dan genoegen aan u be leef. Ga dus uw milde dranken drinken en keer eerst later terug, dan zullen wij alles bespreken!" De heer Brauswasser had geen bezwaar tegen deze regeling, maar toen ze op straat liepen mokte Panda nog wat na. „Als het nu maar echt opheffen is, en geen oplich ten prevelde hij. „Jongeman," zei Archibald Brauswasser, „neem als mijn leerling van mij aan, dat het onze zaken niet zijn wat de huurders met de de cors doen, zolang ze ze betalen. Ik zou niet graag verant woordelijk zijn voor alles wat zich tussen mijn zet stukken heeft afgespeeldHier stokte de bejaarde kunstenaar plotseling, en Panda zag, dat hij vol ont zetting naar twee naderende figuren staarde. „Help!" fluisterde hij. „Die vent wil ik niet ontmoeten! Als die weet dat ik geld op zak heb.De naderende voetgan gers waren de heer Nagelbeen en een blijkbaar meege nomen vriend. DE AANHANGERS van Gezegende Va der noemen zich Brahmkoemaris gees telijke kinderen van de weder-vleesge- worden Brahma. Zij leven bijeen in klei ne gemeenschappen en beoefenen strikt het celibaat. Reeds wordt de nieuwe sekte door oude re aangevallen. De Pakhand Oenmoelan Samitvereniging in de stad Hapoer, een be weging die zich bezighoudt met het be strijden van wat volgens haar ketterijen zijn, vergelijkt de Brahmkoemaris, die geen tempels bouwen, met de Mandli-be- weging die in de jaren dertig opzien- baarde. Aandere sekten vinden de strikte onthou ding van de Brahmkoemaris niet het ant woord op India's bevolkingsaanwas. Vol gens hen is dit maar een facade voor aanvechtbare praktijken achter de scher men. Maar de Brahmkoemari-beweging laat zich niet ontmoedigen en zegt een groei ende aanhang te hebben. Advertentie ROEIT ZE GENADELOOS UIT Men kent het woord monster in twee betekenissen: het is óf een staal, model, voorbeeld öf een afzichtelijk, ge drochtelijk schepsel. De vraag of de beide woorden met elkaar verwant zijn, moet bevestigend beantwoord worden, maar men moet ver teruggaan om die verwantschap vast te stellen. Monster in de betekenis staal komt regel recht van het Latijnse werkwoord monstrare dat: tonen, wijzen be tekende. Dit monstrare is op zijn beurt weer afkomstig van een» ander werk woord: monere dat betekende: op merkzaam maken, waarschuwen. Van monere is monstrum afgeleid. Een monstrum is dus een waarschu wing, een voorteken, een wonderteken, en vandaar: een wonderlijke verschij ning. een monsterlijk gedrocht. Van monster: staal, voorbeeld komt het werkwoord monsteren: keuren, in specteren. 1. Het geheim van de vuurtoren Ja., Dus: we beginnen met het avontuur van\ wat zou dat kunnen zijn? Wel, als je dit twee jongens, Dolf en Ben. Wacht maar verhaal volgt zul je wel in spanning zitten, eens af! dat beloof ik je! I 34. Pingo zegt, dat Robinson Crusoe alle hoeken en gaten van zijn eiland is gaan onderzoeken; dus doen de vriendjes het ook. Polle tuurt zelfs in een echt hol! In het hol zit echter iemand, die niet gesteld is op nieuws gierige kijkers, want opeens wordt de arme Polle in zijn neusje geknepen. „Dat is Robinson niet overkomen!", lacht Pingo, „die ging netjes een eigen huis bouwen". „Nou", zegt Polle tegen Pelli, „van huizen bouwen hebben we verstand! Laten we aat dan liever doen!" Hij vindt het kleine stekel varken maar brutaal!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 7