DE DODENLIJST VAN
ADRIAN MESSENGER
IN WEST-DU1TSLAND WERKEN REEDS
EEN HALF MILJOEN „FREMDARBEITER"
Verhouding tussen de Zuiderlingen en
de „Germanen" wordt steeds beter
Het geheim van de
X
EEN VREEMD GELOOF
PANDA EN DE MEESTER-OPHEFFER
Polle
X
hel geheim
K van de
vuurtoren
Ons vervolgverhaat
MUIZllJp PASTA
VLOKJÜÜ
mM.
^"Hoe is het ontstaan?^
PHILIP MACDONALD
Oorspronkelijke titel:
The list of Adrian Messenger
Gelijke rechten
Harde werkers
niettW ^RATTEN-
Dit woord:
MONSTER
WOENSDAG 2 0 SEPTEMBER 1961
*i" - - -•
i
J
éivégK
t' X. x: iiT -* v
40)
Dat wilde Sheila wel doen. En drie
minuten later liep Raoul weg met een
stuk papier .waarop in nette bloklet-
ters stond:
Mevrouw Jocelyn Messenger,
p/a De Markies van Gleneyre
Deyming Abbey, Medeshire
l5e keer dat Seymour terugkeerde
van Scotland Yard en rechtstreeks
naar Stukeley Gardens ging.
Seymour was wederom vermoeid en
dat was hem aan te zien ook. Hij
leek helemaal niet meer op die Sey
mour, die de bijnaam Engelenkopje
had gedragen. Hij zag er zelfs zo ver
moeid uit dat Anthony hem niets wil
de laten zeggen voor hij de gemakke
lijkste stoel in de werkkamer en een
flinke borrel had gehad, plus wat tijd
om in stilte wat op zijn verhaal te
komen.
„Je ziet er niet erg opgewekt uit,
mijn jongen," zei Anthony tenslotte,
„Wat is de moeilijkheid. Geen signa-»
lement van de Samaritaan?"
„Ik zou niet willen zeggen geen sig
nalement." Seymour was somber.
„Verre van dat." Hij haalde een no-
titeboekje te voorschijn. „Wit u het
hele verhaal, mijnheer? Van het be
gin af?"
„Nou en of." Anthony ging op het
haardbankje zitten. „Begin maar."
Seymour legde het motitieboekje op
zijn knieën en haalde adem. Hij zei:
„Ik heb om te beginnen in Edinburgh
navraag gedaan naar familieleden van
Dalkeith. Maar die schijnt hij niet ge
had te hebben, behalve een paar ne
ven in Engeland... Ik ging daarop dus
verder naar de Hooglanden, naar de
streek bij Glen Quhilair. U zult wel
gemerkt hebben dat ik een paar dagen
langer weggebleven ben dan de be
doeling was, maar het was niet ge
makkelijk de zaak rond te krijgen...
Hij pakte zijn notitieboekje weer.
„Ik heb negen mensen gesproken,"
zei hij, „die geholpen hebben bij dat
spoorwegongeluk. Vijf ervan hadden
contact gehad met de Samaritaan
Brown-Jones, en ze herinnerden hem
allen heel goed. Het waren de dok
ter, het plaatselijke hoofd van politie,
de dominee, een jachtopziener en een
verpleegster. Ze vonden allemaal dat
S.B.-J. had uitgeblonken bij het ver
richten van moedig reddingswerk. En
ze waren allen graag bereid me een
beschrijving van hem te geven!"
Hij dronk zijn glas leeg en sloeg
een bladzijde van zijn notitieboekje
om. Hij zei: „Dokter Alistair Dou-
gald, die zelf een meter vijfentachtig
lang is en blauwe ogen en grijsblond
haar heeft, zei dat de man „beneden
de normale lemgte, vrij donker en
stevig gebouwd" was... Het hoofd van
politie, die een meter vijfenzestig is,
nogal dik en een Keltisch type met
donker haar, noemde hem „een lan
ge, gespierde kerel, blond en met
blauwe ogen"... De jachtopziner, die
ongeveer even groot is als ik, zei dat
de man ongeveer net zo groot was
„met niets aan hem dat op zou kun
nen vallen"... De verpleegster, die
klein van stuk is, zei dat het „een
hercules van een man met rood haar"
was... Ze waren het er alle vier over
eens dat het een Amerikaan was."
Seymour stopte en Anthony vroeg:
„Hoe staat het met de dominee?
Waarom houd je hem achter?"
Seymour zei: „Omdat hij de enige
was die me iets vertelde waar ik wat
aan had. Niet veel, maar iets." Hij
sloeg weer een bladzij om. „De domi
nee zei: „De man was van middelba
re lengte, misschien iets meer. We
hebben hem geen van allen erg goed
kunnen zien. U moet niet vergeten dat
het midden in de nacht was en dat
de enige verlichting die we hadden,
afkomstig was van autolampen en de
vlammen van de brandende trein.
Maar ik zou willen zeggen dat hij on
geveer vijfendertig geweest moet zijn.
Hij was glad geschoren, met niets
opvallends aan zijn gezicht. Ik geloof
niet dat het een Amerikaan was. Ik
heb mij wat op accenten toegelegd en
volgens mij was zijn uitspraak typisch
die van een Canadees."
Seymour keek op, kennelijk klaar
met zijn getuigen. En Anthony zei na
denkend: „Een Canadees, hè?" En
Messenger was van plan van Califor-
nië naar Canada door te reizen... Nu,
„Dominee Hamish MacFarlane
leve de dominee!"
zei Seymour. „Een bewonderenswaar
dige oude man meneer." Hij keek
naar zijn aantekeningen. „Hij had
nog iets anders ook, wat het dan ook
waard mag zijn... Ik geloof dat ik
hier letterlijk heb wat hij zei. Hij zei:
„Het enige wat mij aan de man op
viel, mijnheer Seymour, en dat wil
ik wijten aan de nerveuze uitputting
na zijn enorme krachsinspanning bij
het redden van de gewonden, het eni
gewat mij opviel was een klein tril
lend spiertje bij de hoek van zijn
rechteroog."
Seymour sloot zijn notitieboekje en
stopte het weer in zijn zak. „En dat
is alles, mijnheer," zei hij. „Het is
erg weinig in aanmerking genomen de
tijd die ik er voor nodig gehad heb."
Hij was terneergeslagen.
Anthony stond op. In stilte nam hij
Seymours lege glas, vulde het weer
en gaf het hem terug. Hij zei: „Ver
geet het maar en wees niet zo droef
geestig. Ik zeg nogmaals: Leve de do
minee... Ik weet niet of die tip tot i
iets zal leiden, maar Canada zou wel
eens erg nuttig kunnen zijn." Hij was
nog steeds in gedachten verzonken.
„Inderdaad, bijzonder nuttig...
De keer dat in Deyming Abbey drie
Swabborns gelijktijdig ontbeten met
hun gast.
Het houtvuur kraakte gezellig en
een onverwachte zon scheen door de
glas-in-lood ramen van de kamer die
eens het privévertrek was geweest
van een abt.
De drie volwassenen waren klaar
met hun maal. Alleen Derek Swabborn
burggraaf Saltmarche was nog aan
het eten, daarmee de eetlust van een
twaalfjarige bevredigend, die nog was
vergroot door het feit dat hij pas de
mazelen had gehad, zodat hij nog
voor de kerstvakantie een hele maand
vrij had gehad. Hij had zijn derde
stuk toeast met marmelade op en
nam nog meer, waarbij hij over de
tafel heen een blik van verstand
houding gaf aan zijn vriendin Jocelyn,
die hij beschouwde als een van de
weinige vrouwen op deze wereld die
de moeite waard waren om mee te
praten.
Jocelyn beantwoordde zijn blik en
glimlachte tegelijkertijd tegen hem.
Zij bedacht terloops dat Derek waar
schijnlijk de enige wees was die zij
kende, met wie ze geen medelijden
had. Ze had zijn vader en moeder
niet gekend, daar zij beiden gestor
ven waren voor ze haar echtgenoot
Bernard Messenger leerde kennen.
Maar ze wist dat met grootouders
als oom Rory en tante Mildred de vol
gende markies van Gleneyre een ge
lukkige jongen was.
Ze sloeg oom Rory en tante Mil
dred om beurten eens gade. De mar
kies zag er nog uit als een gezonde
zestiger en het scheen ongelooflijk dat
hij meer dan twintig jaar ouder was,
en dat hij zijn oude passie voor sen-
satiejournalistiek nog steeds uitleefde
door' The Daily Picture te lezen. De
markiezin, een liefelijke kleine ver
schijning, die van haar nette glinste
rende witte haar tot haar kleine pan
toffeltjes het hart van een Boucher of
een Fragonard verrukt zou hebben,
liep haar ochtendpost door.
Jocelyn glimlachte tegen beiden die
zich van niets bewust waren, even
vriendelijk als ze dat tegen de jon
gen gedaan had. Ze voelde zich van
daag bijzonder goed, want in haar ka
mer boven was niet alleen de brief
die zij zojuist van Raoul ontvangen
had, maar ook haar bijna voltooide
antwoord. Het was niet gemakkelijk
geweest dat te schrijven, maar zoals
het nu was, weerspiegelde het voor
zichtig en tussen de regels precies
wat zij voelde. Als ze er nu nog eens
over nadacht was het van het begin
af duidelijk geweest dat signorina Da
Vinei een figuur uit het verleden was
en niet van het heden. En wie was
Jocelyn Messenger, dat zij zou mogen
verwachten dat de man voor wie zij
viel ipso facto tot hij haar ontmoette
als een kluizenaar geleefd zou heb
ben?
Ze glimlachte weer, dit keer wrang
en tegen zichzelf. Ze hield niet van
kluizenaars, helemaal niet. En scha
duwen uit het verleden konden haar
niets schelen, hoe erg ze er ook van
mocht schrikken, zolang ze niet terug
keerden naar het heden en haar tot
een andere schaduw (en een boven
maatse) in een verzameling maakte..
Ze voelde plotseling een bijna on
weerstaanbare aandrang om naar bo
ven te rennen, te pakken en naar
Londen te vertrekken Maar ze wist
dat ze dat niet kon doen. Men ver
wachtte dat ze nog minstens een week
zou blijven...
(Wordt vervolgd)
(Van onze correspondent)
BONN. Men verbaast zich in West-Duitsland al nauwelijks meer als men
op stations en op de straat getuige wordt van een babylonische spraakverwar
ring. En dat niet door of vanwege de bezoekende buitenlanders, bij wie dat
altijd te verwachten is, maar tussen ingezetenen van de Bondsrepubliek onder
ling. En nu maken wij geen flauwe toespeling op de moeilijkheden die sommige
Duitse dialecten, zoals het Beiers en het Zwabisch, opleveren, maar wij denken
aan een spraakverwarring waarin zeker vier echte talen een rol spelen, namelijk
het Grieks, het Duits, het Italiaans en het Spaans en, als men geluk of pech
heeft, ook nog het Turks. Hoe komt het dat men bij het uitgaan van een fabriek
in plaats van rustige, ronde Germaantjes vaak een opgewonden troep donker-
ogige, zwartharige, druk gebarende zuiderlingen de fabriekspoorten uit ziet
tomen? Dat komt door de toevloed van vreemde arbeiders naar de Bondsrepu
bliek, die zit te springen om arbeidskrachten.
Zo krap is de arbeidsmarkt nu al dat er
speciale wervingsbureaus in het buitenland
zijn ingericht, waar werklustigen zich kun
nen melden en de voorwaarden kunnen ho
ren voor een verhuizing naar noordelijker
streken. Ja, noordelijker, want de ruime
re arbeidsmarkten liggen nu eenmaal in
het Zuiden en de Westduitse werkgever
zoekt dus expansie in Italië, Spanje en
Griekenland. Op het ogenblik werken er
in West-Duitsland 504.000 buitenlanders
van wie de Italianen het leeuwedeel uit
maken. In verhouding tot het totale aan
tal werknemers is dit nog niet eens zo veel:
slechts 2,5 percent tegen 20 percent in
Zwitserland en 8 percent in Frankrijk. Het
grote verschil met deze twee landen is
echter dat die zelf een groot contingent
zuiderlingen onder hun bevolking hebben
In de Bondsrepubliek is dat niet het geval
en de zuidelijke werknemer valt hier door
uiterlijk, tempjerament, maar vooral door
leefwijze dus extra op.
Mensen uit het zonnige zuiden houden er
immers van veel op straat te zijn. Gezel
ligheid binnenskamers zoekt men in die
streken weinig, de samenleving is vooral
een mannenmaatschappij en de heren der
schepping treffen elkaar op straat, op plei
nen en in parken, waar zij kosteloos met
elkaar kunnen debatteren over de onder
werpen, die onder een azuren hemel vooral
schijnen te tellen: vrouwen, auto's en po
litiek.
Deze leefwijze zetten de arbeiders uit het
zuiden uiteraard in het stroeve noorden
voort. Zij bevolken de stadspleinen of de
stations, zij zitten in parken op de bank
jes, die vroeger alleen werden ingenomen
door moeders met kinderen en gepensio
neerden. Van café's zijn zij niet principieel
afkerig, maar het wordt hen te duur, een
café als vaste plaats van samenkomst
„aan te houden".
Uit dat „te duur" moet men niet aflei
den dat de buitenlanders hier optreden als
zuinigheidsapostelen, of dat zij slecht ver
dienen. Dat is bepaald niet het geval.
Maar geld over de balk gooien doen zij
zeker niet. Hun grootste ideaal blijft im
mers, een zo groot mogelijke som naar
huis te sturen, naar vrouw en kinderen die
in de regel niet meegaan op het onover
zienbare avontuur dat een verblijf in het
buitenland toch altijd betekent en die vaak
ook niet mee kunnen gaan door gebrek
aan voldoende huisvesting in den vreemde.
Verdienen doen de buitenlandse arbei
ders goed. Werkgevers, die de hoop koes
terden, hun produktiekosten te kunnen
drukken door wat te sparen op de lonen
van de nieuwe arbeiders „die immers toch
uit zulke arme landen kwamen", hebben
de kous op de kop gekregen. De buiten
landse arbeiders staan n.l. net zo fel op
hun rechten als pun Duitse collega's.
Een moeilijk punt is echter dat zij bijna
allen tot de laagst-betaalde groep behoren,
omdat zij volstrekt ongeschoold naar Duits
land komen. Zij werken dan ook meestal
als hulparbeider en dat betekent natuur
lijk dat hun salaris in de laagste categorie
ligt. Het blijkt echter moeilijk te zijn daar
wat tegen te doen. In sommige bedrijven
heeft men de schranderste arbeiders er
uitgepikt om hen op te laten leiden tot
geschoolde arbeider, maar dat heeft een
storm van verontwaardiging bij de ande
ren ontketend, die vonden dat Guiseppe of
Antonio of Pablo werd voorgetrokken.
Men is overigens in de fabrieken zeer
tevreden over de vreemdelingen. Zij wer
ken hard en accuraat en zijn er steeds op
uit, overuren te maken, iets wat niet altijd
in de smaak valt van hun zoveel huiselij
ker ingestelde Duitse collega's Maar voor
al de Italianen willen in zo kort mogelijke
tijd zoveel mogelijk geld verdienen, zodat
zij snel een aardig spaarduitje hebben en
terug kunnen gaan naar la bella Italia
voor elke rechtgeaarde Italiaan altijd een
synoniem voor het paradijs.
Een boeiend punt is in hoeverre de
vreemde arbeiders opgenomen worden in
de Westduitse samenleving. Het Duitse
volk is met zijn provincialisme, bloed- en
rassenmystiek altijd sterk ontvankelijk ge
weest voor vreemdelingenhaat en men zou
zich dus voor kunnen stellen dat het plot
seling binnenstromen van honderdduizen
den buitenlanders voor velen een harde
noot vormt.
Aanvankelijk was dit ook wel zo, maar
thans schijnt de verhouding tussen de West
duitsers en de „Fremdarbeiter" steeds be
ter te worden; vooral in die gebieden, zo
als de deelstaat Baden-Württemberg, waar
de buitenlandse arbeiders tot de dagelijks
voorkomende verschijnselen horen.
Van echte inburgering is evenwel zelden
sprake. Dat ligt echter niet zozeer aan de
Duitsers als wel aan de buitenlandse ar
beiders zelf, die hun verblijf in het noorden
als uiterst tijdelijk beschouwen en die vaak
niet eens prijs stellen op een huis of een
flat, maar liever wonen in een barak, waar
zij slechts weinig hoeven te betalen.
De taalbarrière maakt natuurlijk ook dat
van een versmelting van de 500.000 arbei
ders in de Westduitse bevolking niet met
een sprake is. Vooral de Grieken en de
Turken hebben met de taal veel moeilijk'
Op de radio- en televisie-„salon" in
Parijs het Franse pendant van de
Firato was deze radio-gramofoon-
combinatie te zien, uitgevoerd als een
baby-vleugel. Bespelen kan men de
toetsen van deze pseudopiano wel,
maar dan alleen ter bediening van de
automatische stationskiezer, het ge
luidsvolume, de draaisnelheid en de
andere commando-organen van respec
tievelijk radio-ontvanger en platen
speler.
8$^
heden. In de eerste plaats kost het hun
een oneindige moeite, Duits te leren en in
de tweede plaats is er praktisch geen ster
veling die ook maar een woord begrijpt
van wat zij in hun moedertaal zeggen, ook
al praten zij nog zo hard en nadrukke
lijk.
Een bron van potentiële moeilijkheden
ligt natuurlijk in de verhouding tussen de
seksen. Vooral de Italianen vinden dat zij
het aan hun eer als man verplicht zijn,
hun waardering ten aanzien der zwakke
sekse niet onder stoelen of banken te ste
ken en dat leidt wel eens tot ruzies met de
Heinrichs, die er niets voor voelen hun
blonde Gretchens weg te laten kapen. Aan
de andere kant zijn de buitenlanders die
hier werken vrijwel uitsluitend mannen
die hun gezinnen thuis hebben gelaten zo
dat hun belangstelling voor Duitse meis
jes moeilijk te voorkomen lijkt.
Veel huwelijken van buitenlanders met
Duitse meisjes schijnen er nog niet ge
sloten te zijn. Behalve de sterkere politieke
oriëntering van de Bondsrepubliek op het
westen draagt ook de stroom buitenlandse
werknemers ertoe bij dat de Duitser meer
belangstelling, begrip en sympathie voor
de vreemdeling krijgt, hetgeen op even
tuele overspannen nationaal-Duitse gevoe
lens alleen maar heilzaam kan werken.
Totnutoe kon men in de Bondsrepubliek
van alle kanten horen dat de betrekkin
gen met vreemdelingen door het grootste
deel van de bevolking negatief werden be
oordeeld, omdat men dacht aan de erva
ringen van na 1945, toen men de bezettende
buitenlandse soldaten slechts ervoer als
overwinnaars, die de verslagen Duitsers
kwamen vernederen. Het contact met vele
toeristen en, nog sterker, met de buiten
landse arbeiders, heeft de stemming on
der de bevolking zeker veranderd.
AAN DE RIJKE BOOM van godsdiensti
ge sekten in India is een nieuwe vrucht
verschenen en het is er een die in som
berheid haar weerga niet vindt.
De sekte is namelijk van mening dat de
geschiedenis zich om de vijfduizend jaar
herhaalt, ergo dat zij binnen niet al te
lange tijd zal terugvallen op het niveau
van vijfduizend jaar geleden, toen zich
juist in Egypte een beschaving ging vor
men.
De sekte, genaamd de Brahmkoemari-
beweging, is ook van mening dat er tus
sen man en vrouw geen geslachtelijk ver
keer mag bestaan. Zij kent vijf geboden,
die de gelovige willen doen afzien van wel
lust, hebzucht, boosheid, trots en aanhan
kelijkheid.
DE BEWEGING is gesticht door een
man die zich „Gezegende Vader" noemt
en zetelt op de berg Aboe in de provincie
Rajasthan, het Mekka van de sekte. Ge
zegende Vader zegt dat Brahmkoemari de
voltooiing is van het goddelijke Hindoe
triumviraat Brahma, Visjnoe en Sjiva, die
schepping, behoud en vernietiging verbeel
den.
Gezegende Vader beweert voorts dat hij
Oost en West heeft aangespoord tot het
maken van kernbommen. In een derde we
reldoorlog zal de bestaande beschaving
daarmee zo grondig vernietigd worden,
zegt hij, dat de wereld terug is op het
punt van vijfduizend jaar geleden.
-
52. Toen Joris teleurgesteld scheen te zijn over de
wachtkamer, wilde de heer Brauswasser beginnen aan
een lange uitleg om duidelijk te maken, dat hij wat
krap in het decor kwam te zitten door alle verhuizin
gen en veranderingen die er steeds moesten zijn; en
intussen kon Panda eigenlijk zijn beurt niet afwach
ten omdat hij wilde weten of het met al deze opheffings
genootschappen nu wel allemaal eerlijk en oprecht ge
steld was maar Joris gunde zich niet de tijd hun
aan te horen. „Voort, voort, gaat henen," zei hij onge
duldig, terwijl hij hen naar de deur leidde. „Mijn hoge
bezoekers kunnen hier nu elk 'ogenblik zijn en ik heb
gemerkt dat ik dan meer last dan genoegen aan u be
leef. Ga dus uw milde dranken drinken en keer eerst
later terug, dan zullen wij alles bespreken!" De heer
Brauswasser had geen bezwaar tegen deze regeling,
maar toen ze op straat liepen mokte Panda nog wat na.
„Als het nu maar echt opheffen is, en geen oplich
ten prevelde hij. „Jongeman," zei Archibald
Brauswasser, „neem als mijn leerling van mij aan, dat
het onze zaken niet zijn wat de huurders met de de
cors doen, zolang ze ze betalen. Ik zou niet graag verant
woordelijk zijn voor alles wat zich tussen mijn zet
stukken heeft afgespeeldHier stokte de bejaarde
kunstenaar plotseling, en Panda zag, dat hij vol ont
zetting naar twee naderende figuren staarde. „Help!"
fluisterde hij. „Die vent wil ik niet ontmoeten! Als die
weet dat ik geld op zak heb.De naderende voetgan
gers waren de heer Nagelbeen en een blijkbaar meege
nomen vriend.
DE AANHANGERS van Gezegende Va
der noemen zich Brahmkoemaris gees
telijke kinderen van de weder-vleesge-
worden Brahma. Zij leven bijeen in klei
ne gemeenschappen en beoefenen strikt
het celibaat.
Reeds wordt de nieuwe sekte door oude
re aangevallen. De Pakhand Oenmoelan
Samitvereniging in de stad Hapoer, een be
weging die zich bezighoudt met het be
strijden van wat volgens haar ketterijen
zijn, vergelijkt de Brahmkoemaris, die
geen tempels bouwen, met de Mandli-be-
weging die in de jaren dertig opzien-
baarde.
Aandere sekten vinden de strikte onthou
ding van de Brahmkoemaris niet het ant
woord op India's bevolkingsaanwas. Vol
gens hen is dit maar een facade voor
aanvechtbare praktijken achter de scher
men.
Maar de Brahmkoemari-beweging laat
zich niet ontmoedigen en zegt een groei
ende aanhang te hebben.
Advertentie
ROEIT ZE GENADELOOS UIT
Men kent het woord monster in
twee betekenissen: het is óf een staal,
model, voorbeeld öf een afzichtelijk, ge
drochtelijk schepsel. De vraag of de
beide woorden met elkaar verwant zijn,
moet bevestigend beantwoord worden,
maar men moet ver teruggaan om die
verwantschap vast te stellen. Monster
in de betekenis staal komt regel
recht van het Latijnse werkwoord
monstrare dat: tonen, wijzen be
tekende. Dit monstrare is op zijn beurt
weer afkomstig van een» ander werk
woord: monere dat betekende: op
merkzaam maken, waarschuwen. Van
monere is monstrum afgeleid. Een
monstrum is dus een waarschu
wing, een voorteken, een wonderteken,
en vandaar: een wonderlijke verschij
ning. een monsterlijk gedrocht.
Van monster: staal, voorbeeld komt
het werkwoord monsteren: keuren, in
specteren.
1. Het geheim van de vuurtoren Ja., Dus: we beginnen met het avontuur van\
wat zou dat kunnen zijn? Wel, als je dit twee jongens, Dolf en Ben. Wacht maar
verhaal volgt zul je wel in spanning zitten, eens af!
dat beloof ik je! I
34. Pingo zegt, dat Robinson Crusoe alle hoeken en gaten van zijn eiland
is gaan onderzoeken; dus doen de vriendjes het ook. Polle tuurt zelfs in
een echt hol! In het hol zit echter iemand, die niet gesteld is op nieuws
gierige kijkers, want opeens wordt de arme Polle in zijn neusje geknepen.
„Dat is Robinson niet overkomen!", lacht Pingo, „die ging netjes een eigen
huis bouwen". „Nou", zegt Polle tegen Pelli, „van huizen bouwen hebben
we verstand! Laten we aat dan liever doen!" Hij vindt het kleine stekel
varken maar brutaal!