NATIONALE HERDENKING VAN
J. SLAUERHOFF IN HAARLEM-
KANTWERKSTERS VERDWIJNEN
UIT STADSBEELD VAN BRUGGE
HHHHHHWBÊÊÊÊBÊ.
A. Roland Holst opent
de herdenkingsdag
C. J. Kelk
TOEN IK EEN AANTAL jaren geleden voor de leden van Teisterbant een
kleine causerie hield en over Slauerhoff sprak als „Haarlemmer tegen wil en
dank", bedoelde ik daarmee niets misprijzencLs ten aanzien van de stad Haarlem.
Dit „tegen wil en dank" heeft heel Slauerhoffs leven door gegolden voor elke
plaats ter wereld of ter zee, waar hij zich maar bevond. Overal heeft hij zich
„tegen wil en dank" gevoeld, want zegt hij niet zelf: „Alleen in mijn gedichten
kan ik wonen, nooit vond ik ergens anders onderdak". Daarom vind ik het juist
heel treffend, dat alles wat men te zijner gedachtenis heeft weten bijeen tie bren
gen, uitgestald is in het huis van een andere Nederlandse schrijver, die onder
ons voortleeft, in het huis van Van Looy. Immers, als er één ding was, waaraan
Slauerhoff waarde hechtte dan was het om als eregast in de boeken te worden
ontvangen en daar en daar alleen een blijvende plaats in ons volksbestaan in te
nemen.
HOE WEINIG SCHRIJVERS valt het te
beurt, dat de herinnering aan hen, vijf
entwintig jaar na hun dood nog zo leven
dig is dat men behoefte gevoelt een na
tionale herdenking aan hen te wijden Dit
kan niet alleen een opzet zijn van litte
raire mensen. Ver buiten die kringen heeft
zijn poëzie zich een plaats veroverd in
het hart van velen. Want Slauerhoff is
door zijn romantische natuur aantrekke
lijk, om niet te zeggen verleidelijk voor
allen, die zich nog niet in een maatschap
pelijk keurslijf hebben laten rijgen, de nog
ongevormden, de nog idealiserenden, en
speciaal voor hen, wie dit keurslijf nooit
DE NATIONALE plechtigheid
ter herdenking van de sterfdag van
de dichter J. Slauerhoff (5 oktober
1936 in Hilversum) wordt donder
dag aanstaande te Haarlem gehou
den. Om acht uur 's avonds opent
de dichter A. Roland Holst, voor
zitter van het Herdenkingscomité,
de bijeenkomst in de Hildebrand-
zaal van restaurant Brinkmann.
Vervolgens spreekt Arthur Leh-
ning de herdenkingsrede uit. De
heer E. W. F. van Dam van Isselt
zal daarna de nieuwe dundruk
editie van Slauerhoffs verzamelde gedichten aanbieden, die ter her
denking van de sterfdag van de dichter bij de uitgeverij Nijgh Van
Ditmar, Den Haag-Rotterdam, verschijnt. De tekst van deze editie,
waarin nog niet eerder gepubliceerde gedichten van Slauerhoff zijn
opgenomen, is verzorgd door K. Lekkerkerker. De bijeenkomst in de
Hildebrandzaal wordt besloten met een voordracht door Albert Vogel
uit ,,Het verboden Rijk" en poëzie van Slauerhoff.
NA AFLOOP van de plechtigheid zal de tentoonstelling „Logboek
van Slauerhoff', in het Huis Van Looy, worden geopend door dr.
J. Hulsker, voorzitter van het Nederlands Letterkundig Museum en
Documentatiecentrum, dat de èxpositie heeft samengesteld. Deze ex
positie zal ook gehouden worden in onder andere Den Haag, Leeuwar
den (waar Slauerhoff 15 september 1898 geboren werd), Groningen en
Antwerpen.
WIJ HEBBEN de litterator C. J. Kelk. vriend en biograaf vani
J. Slauerhoff, bereid gevonden voor onze bladen het herdenkingsartikel
te schrijven dat wij hierbij gaarne afdrukken.
Du Perron (links) en Slauerhoff.
jara", die ons in de sfeer brengt van La
tijns Amerika, een boekje dat pas na zijn
dood in 1937 verscheen.
DE INSTELLING op de wereld van
Slauerhoff is een volstrekt eigene. Bijna
alle mensen staan tegenover de bruuthe
den in de samenleving van verleden en
heden zonder al te grote opstandigheid.
Wij berusten nu eenmaal in de tredmolen
gang van het bestaan en beseffen alleen
maar vaag op zekere momenten wat de
wereld eigenlijk is, hoe ze is geworden in
de loop der historie en waardoor zij zo
geworden is. Wij zijn niet gaan kijken
hoe de koelies leven en we hebben ons in
de gevoelens van landverhuizers niet wer
kelijk verplaatst. De naamloze massa is
voor ons een handzaam begrip, waarmee
economisch en statistisch kan worden re
kening gehouden. Wij leven van uit het
welstandsprincipe zoals dat in het Westen
geldt. Maar Slauerhoff heeft als scheeps
arts, tot wiens taak het behoorde koelies
en landverhuizers te keuren of ze nog
bruikbaar werden bevonden voor hun sla
vernij, het bestaan van deze mensen mee
geleefd, mee ondergaan: hij wist wat er
in hen omging, hij kende hun noden. Hij
bezocht de landen die koloniale rijken zijn
geweest of het nog waren in zijn tijd. En
alles wat hij waarnam, overal, was lijden
en nog eens lijden. Zelf door zijn gemoeds
aard en lichamelijke gesteldheid in lijden
getraind, voortgedreven uit nood maar
ook uit innerlijke drang, deed hij de iet
wat bittere ervaring op, ook in ons land
toch maar door weinigen begrepen te
worden, al had men hem al spoedig als
een der belangrijkste dichters aanvaard.
MAAR HIJ WILDE MEER. misschien
zonder het zelf te weten, hij wilde dat zijn
gevoelens gedeeld zouden worden; hij wil
de niet voor mooi maar hij wilde voor
waar worden aangezien. Men beperkte er
zich toe hem voor een onverzoenlijk pes
simist te houden; volkomen ten onrechte.
Hij was dat allerminst: had hij anders
ooit zo machtig van kleur en beweging
het leven kunnen weergeven en zo vurig
de liefde kunnen bezingen als hij deed?
Want als minnedichter is hij misschien
nog het meest penetrant: in de lichame
lijke liefde immers zag hij de enige troost
van' de mens, die overigens, naar zijn vi
sie, aan de willekeur van een blind lot
is overgeleverd. Slauerhoff viel met zijn
absoluutheid de verkleining der gevoelens
aan, die de burgerij vertoont. Hij haatte
de burger niet als zodanig maar alleen in
zover deze exponent was van het wereld
systeem: werp je als blanke met je volle
gewicht bovenop gekleurde rassen en pers
zo hard mogelijk; met het zweet komt er
dan ook het goud wel uit.
HET LOT VAN EEN SCHRIJVER wordt
eigenlijk pas na zijn dood interessant. Veel
van wat in de Jtijd zelf belangrijk scheen,
vervaagt en verdwijnt uit de aandacht.
Ondanks het feit, dat de ware beproevin
gen van ons volk pas in de jaren 1940-
'45 hebben plaatsgevonden, heeft Slauer
hoff, in '36 gestorven, dit vacuüm, dat
hem gemakkelijk had kunnen wegvagen,
glansrijk overleefd. Zelfs is na die be
proeving de aandacht voor hem nog veel
groter, geworden, alsof men bezig is hem
nu helemaal te gaan begrijpen. Zijn naam
wekt bij vele mensen het gevoel op, dat
zij „iets met hem te maken hebben".
Veel gedichten zijn moeilijk en vreemd
voor de ongeoefende lezer, maar die van
Slauerhoff zijn dat niet en, hoewel van
een verfijnd woordspel, direct, op de man
af, open en duidelijk en tegelijk melodieus-
Over alles wat hij geschreven heeft hangt
Slauerhoff in het Bergense huis, waar hy
een tijdlang zijn intrek had genomen. Naar
A. Roland Holst vertelde aldus Simon
Vestdijk in zijn persoonlijke herinneringen
„Gestalten tegenover mij" waaruit ook
deze foto is overgenomen had de enige
ruzie tusen Slauerhoff en Roland Holst
betrekking op het verwaarlozen van dit
huis „Ik geloof schrijft Vestdijk dat
hij toen kans had gezien de waterleiding
in brand te steken (zoals hij er ook in
slaagde onleesbaar te schrijven met een
portable)."
een waas van wereldwijdheid, van onbe
perktheid, zijn verhalen missen het arti
ficiële van een kunstgewrocht, ze hebben
een natuurlijke felheid van een eigen be
levenis, onalledaags maar daarom niet
minder waarachtig.
WEINIG MENSEN, misschien, heb
ben in hun leven zoveel tegenslag
ondervonden als deze dichter, maar
weinig dichters ook zijn er in geslaagd
om hun persoon zo intens kenbaar te
maken als hij, zodat men veronderstellen
mag, dat er te allen tijde mensen zullen
zijn, die zich met hem verwant en door
hem persoonlijk toegesproken voelen. Zo
zijn er dus grote categorieën in ons land
voor wie Slauerhoff misschien betekent:
een troost; misschien: een vlucht uit een
neerdrukkend bestaan; misschien: een
teug adem in de ruimte.
^OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOCOOOOOOCOOOOOOOOOCÖOOOOOCOOOOOO^^
(Van onze correspondent)
BRUSSEL. WIE WEL eens door Brugge wandelt, kent het gelui^ dat de
vrouwtjes, die voor haar huisjes zitten en het kantklossen beoefenen, met haar
spoeltjes maken. Het gerikketik, dat Guido Gezelle heeft bezongen, is jaren een
vertrouwd geluid geweest in de smalle straatjes, langs de reien en onder de bo
men van de pleintjes en binnenhoven. Nog in 1912, dus even voor de eerste we
reldoorlog, telde alleen de stad Brugge al ongeveer 6000 kantklossters. Thans zijn
er, volgens een zeer recente schatting, nog geen 200 overgebleven; geen enkele is
jonger dan 55 jaar, de oudste is tegen de tachtig. Men kan eruit afleiden dat het
beroep tot uitsterven is gedoemd en dat men over een jaar of tien waarschijnlijk
niet meer de nijvere, oude gerimpelde handjes met verbijsterende vlugheid over
de kantkussens zal zien bewegen. Voor die teruggang zijn verscheidene oorzaken
aan te wijzen en goedbedoelde pogingen om de klok terug te draaien en deze
huisnijverheid toch nog, vanwege de folklore en de traditie, in leven te houden,
hebben weinig of geen succes gehad.
IN DE EERSTE PLAATS zijn de tijden,
waarin de mode, zowel die voor de doch-
teren Eva's als die voor de zonen Adam's,
zeer veel kant nodig, voorbij. Eeuwenlang
hebben de mannen met kanten kragen ge
lopen, hebben zij jabots gedragen van kant,
manchetten, zelfs hun zakdoeken waren
met kant omzoomd. En wat de vrouwen
aangaat: niet alleen dat hun onderkleding
met veel kant behoorde te zijn versierd,
wilde het mooi en kostbaar en aantrekke
lijk zijn ook hun verdere uitzet was er
mede getooid en de japonnen eveneens
Kant was in die tijden ook niet zo duur
omdat de lonen laag waren en relatief
maakten de kosten van de kant, waarmede
de kleding, onder- en boven-, werd afge
werkt en mooier gemaakt, slechts een ge
ring percentage uit van de prijs van het
complete kledingsstuk. Vandaar dat ook
de Belgische kant in de loop der eeuwen de
moeilijkheden, welke zich toch wel voor
deden, het hoofd heeft kunnen bieden.
ACHTEREENVOLGENS, ook al met het
veranderen van de mode en de politieke
en staatkundige verhoudingen moest de
kantindustrie het opnemen tegen concur
rentie uit Italië, Engeland en uit Frank
rijk. De Franse omwenteling bracht haar
een grote slag toe omdat er plotseling, ge
volg van de zucht tot uiterlijke democrati
sering, minder kant werd toegepast. Kort
daarna kwam nog eens de economische
crisis van 1819 en weer later, in 1836, de
invoering van de jacquard weefgetouwen.
Toch wist de Brugse kantnijverheid zich te
handhaven en in de jaren rondom 1900 kon
men nog steeds van bloei spreken Wel was
het zo dat er in 1902 ongeveer 50.000 kant-
De kantkloster verricht haar interessante
werk gaarne zittend in de deuropening.
(Links)
Een overzicht van fraaie Brugse
kantprodukten. (Hierboven)
werksters in België waren terwijl haar
aantal een jaar of vijfentwintig tevoren
nog bijna het drievoudige had bedragen.
Maar nog werd er in de zorgeloze jaren
rondom de eeuwwisseling veel kant aan de
kleding verwerkt, zij het bijna alleen aan
die van de dames. De mannen waren, wat
hun uiterlijk betreft voorgoed het tijdperk
van de anti-romantiek binnen gegaan.
Toch is na 1900 tenslotte ook het gebruik
van kant voor dameskleding snel afgeno
men. De confectie begon namelijk haar in
trede en de prijs van het in huisarbeid ver
vaardigde kant was te hoog om het te
laten verwerken in machinaal gemaakte
maatkleding. Van een noodzakelijk geacht
deel van de kleding werd zij een duur luxe
artikel. Andere toepassing van kant, zoals
in kerkgewaden, in het binnenhuis, in som
mige kledingstukken bleven nog wel doch
de hoeveelheid was niet genoeg om de huis
nijverheid goed en uitgebreid in leven te
houden.
ER ZIJN, zo in de jaren voor de eerste
wereldoorlog, veel armoede en gebrek ge
weest bij de Brugse kantwerkers. Zo erg
was het dat de toen nog jonge Koningin
Elisabeth al haar krachten gaf voor het
oprichten van een stichting tot hulp aan en
scholing van kantklossters. Zij heeft zelf in
1911, het jaar waarin „Les Amis de la
Dentelle" hun werkzaamheden begonnen,
vaak en veel kant gedragen om aldus pro
paganda voor het Brugse produkt te ma
ken. Het heeft niet mogen baten, te minder
omdat reeds zeer spoedig daarna de Duitse
terreur voor het eerst over België is ge
vallen. Overigens gebiedt de eerlijkheid te
zeggen dat de Duitse toeristen, ook tijdens
de tweede wereldoorlog, altijd goede klan
ten van de Brugse kantklossters zijn ge
weest.
SEDERTDIEN is het kantklossen te Brugge
eigenlijk nooit meer een lucratieve bezig-
Vervolg zie pag. 2)
TOEN HIJ BEHALVE GEDICHTEN
ook verhalen ging schrijven, was het eer
ste verhaal dat hij publiceerde „Such is
life in China", met „Larrios" en enkele
andere opgenomen in zijn bundel „Schuim
en as" (1930), en het zelfde jaar nog bun
delde hij een aantal Chinese verhalen in
„Het Lente-Eiland". Ook zijn beide grote
romans „Het verboden Rijk" en „Het le
ven op aarde" spelen zich grotendeels in
China af en hij tracht daarin het verle
den aan het heden te verbinden: immers
wat gelijk blijft, onomstotelijk, dat is de
mens. Slauerhoff is geen groot romancier
in de gebruikelijke zin. Hij schenkt ons
geen verscheidenheid van interessante fi
guren. Maar wel ziet hij en toont hij over
al de zwakke, hulpeloze, verdrukte mens.
Al wat sterk is leeft ten koste van de
zwakken, al wat macht bezit handhaaft
zich alleen door geweld. Of door bedrog,
China was voor Slauerhoff voorzover I ling. Deze foto uit „Gestalten tegerwver en een voorbeeld daarvan geeft hij in de
dat bij hem mogelijk was een vervul- mij" van Vestdijk toont „Slau" in kimono, grote novelle „De Opstand van Guadala-
het leven van verre eilandbewoners en ze
ker ook het verscheurde bestaan van de
navrante Bretonse dichter Tristan Cor-
bière met wie hij zich in balsturigheid
en liefde voor de zee, als onwetmatige
uitgestrektheid, verwant gevoelde; dit
zijn allemaal onderwerpen, die men nog
niet eer in onze poëzie had aangetroffen
en hierom waren de verwachtingen die
men van hem koesterde al aanstonds hoog
gespannen. Maar ook sprak uit de toon
van deze gedichten en die weldra nog
volgden, zulk een onrust, zulk een verlan
gen naar bovenaardse genietingen, en met
zulk een stelligheid werd de gezapige va
derlandse rust ondermijnd, dat Slauerhoff
al gauw beprijkt werd met de titel ro
manticus.
TOEN DAN NA '23 Slauerhoff varen
ging, kon hij zijn verlangen naar expan
sie bevredigen; wat altijd zijn wens was
geweest, heel de wereld te leren kennen,
het werd werkelijkheid. De jacht naar ge
luk die in hem raasde, scheen een uitweg
te vinden in die snel op elkaar volgende
reizen, maar deze boden geen uitkomst.
Wel leidden ze tot een reeks werken,
waarin de dichter dit zwervend bestaan
in beeld bracht Poëziebundels volgden el
kaar regelmatig op: „Eldorado" (1928),
„Oost-Azië" (1928), „Serenade" (1930),
„Saturnus" (1930), „Yoeng poe tsjoeng"
(1930), „Soleares" (1933), de bundel, waar
voor hij het volgend jaar de enige litte
raire prijs zou krijgen, die toen in Neder
land bestond, de Van der Hoogtprijs. Ten
slotte kwam er dan nog, vlak voor zijn
dood, „Een eerlijk zeemansgraf" (1936),
als veelzeggende afsluiting.
China heeft hem het meest getroffen;
dit land, zoals het zich voordeed in die
tijd, heeft hij het dichtst aan zijn wezen
verwant gevoeld: een cultuur, die zich
trachtte voort te zetten onder de verne
derende druk van uitheemse machten, een
gestel dat door ziekten ondermijnd zijn
karakter behield en zijn innerlijke fier
heid handhaafde.
gepast heeft. De hulpeloze mens, die hij
in zekere zin was, vindt door zijn woord
vanzelf aansluiting en gehoor bij het me
rendeel der mtensen. die in hun ziel een
soortgelijke hulpeloosheid ervaren, de rus-
telozen, de opstandigen, de teleurgestel-
den en vernederden.
ZIJN GESCHIEDENIS is al te bekend,
om er veel van te zeggen. Laat me vol
staan met eraan te herinneren, dat hij
in Leeuwarden geboren werd en vervol
gens in Amsterdam voor arts studeerde,
door zijn fragiele gezondheid voor huis
dokter niet deugde en daarom als scheeps
arts naar zee ging. Met enkele korte on
derbrekingen heeft hij tot zijn laatste ziek
bed toe, de oceanen bevaren, Indië, Chi
na, Japan, Zuid- en Centraal-Amerika,
West- en Zuid-Afrika bezocht, waarna hij,
achtendertig jaar oud, op 5 oktober 1936
AL UIT ZIJN EERSTE bundel „Archi
pel" van 1923 merkte de lezer van toen
dat men hier met een heel ander soort
dichter te maken had dan men gewend
was in de poëzie van die dagen te ont
moeten. Hier was een jong dichter, wiens
droom uitging naar andere verschijningen
dan zich in het gewone leven voordoen.
Deze lyriek berustte niet op kleine, indi
viduele aandoeningen, of zelfs, zoals bij
zijn tijdgenoot Herman van den Bergh, op
kosmische natuurverbazingen. Men vond
hier duidelijk de toon van het heimwee,
het heimwee naar de verte. Hier zocht
een dichter op soms burleske wijze, met
beelden niet zelden aan voorbeelden ont
leend, naar een levenshouding, die zich
niet wilde binden aan gebruikelijke maat
staven en die bij het „normale" slechts
bij uitzondering aansluiting vond. Het le
ven der oceanen, het leven der nymfen,
Slauerhoff als scheepsarts.
in Hilversum overleed aan een kwaal die
hem levenslang in mindere of meerdere
mate had geteisterd. Doordat zijn eerste
reis om gezondheidsredenen een misluk
king werd, heeft hij een aantal maanden
in Haarlem bij de tandtechnicus Hessels
praktijk uitgeoefend.