NEL NOORDZIJ'S „DE SCHULDVRAAG"
een duel tussen kunde en kunst
SIGNALEN
MENSEN HOEVEN ELKAAR
NIET TE VERSTAAN'
KANTWERKSTERS VERDWIJNEN
Nieuwe kinderboeken
Litteraire
Kanttekeningen
De kunst van
cijfers zeggen
ZATERDAG 30 SEPTEMBER 1961
Erbij
H. v. Z.
P A G I N A I W K h:
JA EN NEEN dat is de conclusie
waartoe ik na mijn aandachtige lectuur
van de jongste roman van Nel Noordzij
(„De schuldvraag", als Litteraire Reuzen
pocket verschenen bij „De Bezige Bij")
ben gekomen. Eigenlijk betekent dat dus
zoveel als neen neen althans op het ni
veau, waarop Nel Noordzij blijkens haar
beste bladzijden zou kunnen schrijven, als
zij Maar daarover zo dadelijk. „De
schuldvraag" is een psychologische, een
psycho-analytische, een klinische roman,
een academisch geval op litteraire basis,
een in romanvorm vervatte scriptie waar
in heel wat collegestof en boekenstudie,
heel wat denkarbeid verwerkt is, voldoen
de om een hooggeleerd specialist in de
psychopathologie goedkeurend te doen
knikken en de algauw geïmponeerde leek
te verbluffen met zoveel inzicht in de hei
melijke roerselen en motieven van de
menselijke ziel. Maar halt we hebben
hier, dames en heren, te doen met een
klassiek voorbeeld, een schoolexempel van
een vadercomplex annex enkele wel te
rijmen kneusjes, niet onintelligent gerap
porteerd, maar voor de „oudere-jaars" al
niet interessant meer. zelfs niet als va
riant, zijnde de psychodiagnostiek ervan
al sinds jaren van de professorale kathe
der af gedoceerd als inleiding tot het col-
lege-Freud. Ziehier enkele globale richt
lijnen voor belangstellende lezers: gefrus
treerde jeugd door een aankoekend vader
complex, overdracht van van moederszij
de gemiste liefdegevoelens op tante, min
derwaardigheidsgevoelens van zoon ten
opzichte van de op de vader „lijkende"
vriend, huwelijk met een lijdzaam ge
achte vrouw van wie moederlijke genegen
heden worden verwacht, een daarbij pas
send haat- en schuldgevoel, sexuele ambi
valentie, natuurlijk gepaard gaande met
dienovereenkomstige symboolhandelingen,
lichamelijk voorts een karakteristieke al
lergie, van vrouwszijde een huwelijk met
de vriend van de door 's vriends toe
doen bij een auto-ongeval omgekomen
eerste echtgenoot, een gevoelsbinding
in kwarto, tussen vrouw, gestorven man,
vriend-tweede-echtgenoot en diens vader,
een daaruit voortspruitend huwelijkscon
flict met bijbehorende misstap dat
lijkt wel verwikkeld, maar wie zijn Freud
kent vindt in deze complexen-doolhof best
de weg en kan er niet veel nieuws in ont
dekken. Een vrij alledaags geval, zegt de
hoogleraar doorgeven dus aan de jong
ste assistent, vólgende patiënt, in de hoop
dat er aan deze wat meer neurotisch ple
zier te beleven zal zijn. Tot zover de
kunde.
EN LITTERAIR? Hier kan en moet ik
aanknopen bij het bovenstaande „als zij".
Ja, als Nel Noordzij niet belemmerd werd
door haar dictatoriale kennis, als ze niet
haar toevlucht nam tot een al te bewuste
en daardoor opvallende constrüctie, als ze
er zich niet toe liet verleiden om de ab
stracties van de theorie bij wijze van toe
gepaste wetenschap te romantiseren, als
ze kon vergeten wat ze weet en wist wat
ze door dat weten vergat, als ze kon na
laten om de casuïstiek van haar geval
óm en óm te draaien ten behoeve van een
nóg verfijnder complexiteit, éls haar mi
croscopische diagnose verenigbaar zou
zijn met de zelfkennis waartoe ze haar
personages ten onrechte in staat acht, als
ze zichzelf niet wilde overtroeven door
spitsvondige formuleringen dan zou ze
een roman kunnen schrijven op het peil
van haar beste passages. Want van litte
raire onwaarde is „De schuldvraag" heel
stellig niet. De talrijke brokstukjes waarin
de schrijfster bewerend, betogend, toelich
tend, leerstellig-belerend tussenbeide komt
zijn even storend-overbodig, even irritant,
als de goedgeschreven, zéér goed ge
schreven partijen indringend, raak en
menselijk zijn, bijna zo feilloos als het
beste van Vestdijk.
WAT JAMMER, dacht ik bij het lezen
van dat zeer goede, wat jammer dat een
auteur met zoveel potentieel talent niet
over voldoende zelfcritiek, over voldoende
schrijversintuïtie beschikt om te ontdek
ken dat ze door haar intelligente construc
ties haar mensen ten slotte dooddrukt.
Emily Brönte had het geluk te schrijven
voordat het libido en de verdringing en
de binding-dit-en-dat waren ontdekt; daar
om kon ze in „De woeste hoogte" mensen
creëren, die tot op de dag van heden in
levende lijve aanwezig zijn, aanwezig
met al hun verwikkelingen die zo levens
waar zijn omdat ze niet door een psycho
logische anatomie (of vivisectie?) in stuk
ken en brokken ten toon gesteld werden.
Nel Noordzij daarentegen maakte haar
personages tot „geval", ze denkt hen stuk,
ze laat hen zichzelf stukdenken en de uit
komsten daarvan formuleren in zinnen,
die pasklaar zijn voor een dissertatie of
een wetenschappelijke monografie, maar
niet voor een roman.
EN, VERDRAAID NOGAANTOE, Nel
Noordzij kan schrijven, dat wil zeggen: ze
beschikt wel degelijk over het onaanleer-
bare, dat een roman doet verschillen van
een wetenschappelijke monografie! Verge
lijk haar (bij Boucher verschenen) studie
„De dichter Rilke als mens" met deze ro
man. Men kan het met haar Rilke-analyse
wél of niet of ten dele eens zijn, men kan
zoals ik van mening zijn dat de
fixatie van één enkel „complex" (hier: de
moederbinding) te eenzijdig is om de sa
mengesteldheid van een kunstenaar-mens
als Rilke te „verklaren", de waarde van
deze scherpzinnige bijdrage tot de Rilke-
litteratuur zal wel door niemand betwist
kunnen worden. Maar dezelfde analytische
intelligentie, die dit dubbel-essay tot een
respectabel werkstuk maakte, speelt Nel
Nel Noordzij parten in de uit creatief oog
punt steriele bladzijden van haar roman.
Daartegenover staat dan de uitmuntende
dialoog, staan bladzijden waarin niet de
ontledende Nel Noordzij aan het woord is,
maar de andere, de scheppende roman
cière, die zij óók is, maar die op geen
Nel Noordzij
stukken na de volle kans krijgt van haar
klinische alter ego.
DE MENSELIJKE verhoudingen, die zij
tot „onderwerp" koos, deze verstrengelde
motieven die onvermijdelijk in de gegeven
situatie moeten leiden tot een huwelijks
conflict waarbij de „schuldvraag" zich
wederzijds opdringt, zijn op zichzelf wer
kelijk en waarachtig genoeg om de stof te
leveren voor een volwaardige roman.
Maar door deze als het ware vol te stop
pen met een maximale psycho-analytische
„casuïstiek" gaat het geheel er uitzien als
een propvolle stopfles met psychische to
verballen, waaraan zinnenlang gezogen
moet worden alvorens de grondkleur te
voorschijn komt. Van tweeën één: óf de
lezer wil zich het plezier wel gunnen om
bij zo'n diepduikerij actief te assisteren
bij wijze van hersenkamergymnastiek,
waarbij hij dan „en passant" wat stukken
zeer goede romankunst verschalkt; óf hij
leest het boek als „romannetje", waarbij
hem ontgaat wat voor een romanschrijf
ster er in Nel Noordzij steekt en wat er
gaaf en goed voor de dag zou komen als
zij Als zij zich bij voorbeeld niet toe
legde op een beeldspraak, die in één zin te
niet dreigt te doen wat in twee, drie voor
afgaande bladzijden voortreffelijk geschre
ven staat.
IK CITEER uit willekeurig opgeslagen
bladzijden die ik van nijdassige strepen
en aankruisingen voorzag enkele van
die beeldsprakerige toegiften, opdat de
lezer zich een eigen oordeel kan vormen.
Ziehier: „hun levens lagen als witte luie
handen op een immense buik, plat en zon
der verlangen". „Connie trok een film
van bewondering over haar gezicht".
„Ze zwegen een gat in de goede verstand
houding". „De volgende vraag bleef als
een ongeopend parapluutje in een hoek
van de kamer staan". „Zijn verkilling
•zocht een goed heenkomen in het maken
van intellectuele' gedachtenconstructies.
„Hij zag zichzelf als een doorgelopen
negatief vol afhangende druppels" „Zij
was werkelijk heel beminnelijk, maar met
de licht verbeten mond van een automo
biliste die op haar rechten staat". Ori
ginele beeldspraak tegen elke prijs, die bij
zo'n inflatie hoog blijkt te kunnen oplo
pen. Frappante beeldspraak die de tekst
morsdood slaat.
En daarbij komt dan nog het toelichtend
commentaar, waarin buiten de romanfigu
ren om de auteur zich in „het geval"
mengt met beweringen als: „Woede die
jarenlang in een mens wordt vergaard en
ingedikt zonder periodieke afvoer neemt
de vorm aan van een zwarte kreeft met
uitsteeksels en geledingen waar ten slotte
geen inperken meer aan is." Bij zo'n vol
zin vol samengepropte onzin kan ik niet
anders denken dan: kom nou.
MAAR HET IS in deze roman lang niet
alles „kom nou", zelfs niet als men her
lezend de schrijfster op tegenstrijdigheden
betrapt. Zelfs niet als men de nadrukke
lijke herhalingen beschouwt als een aan
vulling ten behoeve van lezers met een te
gering I.Q. Wanneer ik over deze onopge
loste, want onoplosbare „schuldvraag" wat
gallig geschreven heb, dan is dat omdat
ik het verdraaid nogaantoe zo jam
mer vind dat de schrijfster Nel Noordzij
zich laat intimideren door mevrouw Van
Breevoort-Noordzij, die pedagogiek en
grafologie studeerde en aan het bedillen is
waar Nel Noordzij het opperbest alleen af
kan en daardoor een (nog) onuitgestreden
duel tussen kunde en kunst ontketende.
C. J. E. Dinaux
Het Nederlands Normalisatie-Instituut
heeft een voorlopig normontwerp opgesteld
voor de uitspraak van getallen in het za
kelijk verkeer. Reeds geruime tijd, aldus
het instituut, is van verscheidene kanten
gewezen op de ondoelmatigheid van de uit
spraak van getallen. Zo heeft de minister
van Onderwijs zich in 1951, met een voor
stel voor een nieuwe uitspraak, gewend tot
de Nederlandse Onderwijzers-federatie,
echter zonder dit tot resultaat opleverde.
Het ontwerp omvat onder meer een re
geling voor de uitspraak van gehele ge
tallen die luidt: „geef de gehele getallen
van twee cijfers of meer, mondeling weer
door het noemen van de cijfers van links
naar rechts. Spreek daarbij ook de even
tuele tekens uit en ook het woord „spatie"
voor het scheiden van cijfergroepen, in
dien dit de duidelijkheid verhoogt. In
plaats van het woord „spatie" kan men
ook het uitspreken van het laatste cijfer
van de groep beklemtonen. Bij de indeling
in groepen van drie cijfers kan men in
plaats van „spatie" ook van machten van
duizend gebruik maken. Wil men de orde
van grootte duidelijk weergeven, dan
maakt men gebruik van aanduidingen die
een macht van duizend zijn." Voorts heeft
men opgenomen de regeling van de P.T.T.
voor het noemen van telefoonnummers. De
regeling komt overeen met de algemene
strekking van het ontwerp.
llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMlllllllllllliülllll
Juno-jeugdpockets. uitgeverij J. H. Gott-
mer, Haarlem - Antwerpen.
Als deel 17 in deze reeks verscheen een
herdruk van „WARE EN ONWARE VER
HALEN" van Eduard Het Schaap, een
heerlijke bundel van wat een vader eerst
aan zijn kinderen vertelde en, zoals de
uitgever er in zijn biografie aan toevoegt,
door dat kroost erbij gefantaseerd werd
met alle argeloosheid en kwaadaardigheid
kinderen eigen.
Waar de eerste uitgave de Nederlandse
opvoedkundigen met ontzetting vervulde,
wekt het geen verwondering dat niet
slechts een tweede druk, maar ook deze
pocket daar een gevolg van waren. Ook
wij hoeven deze uitgave niet extra aan te
bevelen, want de lezerskring, voor wie ze
bestemd is heeft voor deze bijzondere ver
halen met leuke prentjes van de schrijver
geen aanmoediging meer nodig.
ll<)
gen wezen het in het exotische goedmaken
Het zijn: BIGGLES IN SPANJE" oor
spronkelijke titel „Biggies in Spain",
Nederlands van D. L. Uyt den Bogaard,
illustraties van R. van Giffen en „BIGGLES
IN MEXICO", oorspronkelijke titel „Biggies
in Mexico", vertaald door A. J. Richel,
illustraties van C. A. van Heems.
o
„HET MONSTER VAN JEMBU", door
Frank Crisp, oorspronkelijke titel „The
giant of Jembu Gulf", vertaald door C. H.
Schaap, illustraties Piet Marée.
Van Frank Crisp verschenen reeds eer
der in deze reeks: „De jacht op de zee
rovers" en „De schat van Sacramento
Valley". Dit is een echt zeemans-verhaal
waarvoor de bevaren schrijver ons borg
staat. Voor jongens van 12-16 jaar.
Als deel 18 verscheen „AY, AY, PEPl-
TA" van Steffa Wine met illustraties van
Laura Gerding. Een aardig verhaal, voor
al voor meisjes, over een Spaanse familie
in Nederland. Voor het leergierig lezeresje
valt er ook nog menig woordje Spaans uit
te leren.
Prisma juniores, uitgeverij Het Spectrum,
Utrecht - Antwerpen.
PASPOORT VOOR HET GELUK" door
Betty Cavanna, oorspronkelijke titel Pass
port to romance, vertaald door S. H. M.
Hoorevorts-Hueber, ill. Babs van Wely.
Hier hebben we dan alweer iets voor de
meisjes en wel de geschiedenis van een
Amerikaans meisje op een Zwitserse kost
school. In dit geval ontbreken de Franse
uitdrukkingen niet, waarvan dan ook een
lijst voorin opgenomen werd. Een goed
verteld en goed vertaald verhaal met aar
dige illustraties.
o
„HET WONDER VAN HET LICHT",
door Hy Ruchlis, oorspronkelijke titel „The
wonder of the light", Nederlands van J. de
Groot, illustraties Alice Hirsh. Een platen
boek voor jongens en meisjes over Het
Zien, hoe, wat en waarom. Hoewel de
tekst zo bevattelijk mogelijk gehouden is
en de illustraties verduidelijkend zijn, toch
echt een boekje voor de studiehoofden
onder onze 12-16-jarigen.
„ONTVOERING IN DE MIST" door
Malcolm Saville, oorspronkelijke titel
„Two fair plaits", Nederlands van S. D.
Houtsma—van Schaik, illustraties Lunt
Roberts. De Jillies, die in De jacht op de
talisman, mede in deze reeks verschenen,
al zulke doortastende kinderen bleken,
zorgen ook nu voor de nodige spanning
en emoties in een mistig Londen, waar ze
op zoek zijn naar een ontvoerd meisje.
Een boek dat het zeker ook bij de jon
gens wel doen zal.
De illustraties zijn wat ouderwets maar
verhogen met hun realiteit de spanning.
Voor 11- tot 14-jarigen.
o
„BIGGLES OP HET MYSTERIEUZE
EILAND" door W. E. Johns, oorspronke
lijke titel „Biggies on Mystery Island",
vertaald door C. Verlinden-Bakx, illustra
ties van Pirn van Boxsel. Ditmaal iets
voor de jongens van 12-16 jaar. t Is weer
een Biggies en dat zegt genoeg. Een ver
laten schijnend eiland in de Stille Zuid-
zgg, waarop een bewoonde krater. Maar
dari het is haast niet te geloven. Doch
in dit geval: lees maar, er staat wat er
staat. De grimmige illustraties voltooien
het geheel.
Hetzelfde geldt voor de twee volgende
uitgaven die,waar ze minder fantastisch mo-
o
„ALEX DE VECHTERSBAAS", door
Mary Elwyn Patchett, oorspronkelijke titel
„Ajax the warrior", Nederlands van J. P.
D Baas-van Dijk, illustraties Eric Tans-
ley. Voorts GEVECHT OM HET GOUD",
door West Lathrop, oorspronkelijke titel
„Dogsled danger", vertaling C. Verlinden-
Bakx, illustraties Richard M. Powers. Deze
twee goed geschreven en levendig ge-
illustreerde boeken houden de spanning er
ook wel in, maar ditmaal eindelijk eens
niet een spanning van het thriller-soort.
o
Van geheel andere aard weer zijn: „DE
KINDEREN VAN GROENOW A", door
Lucy M. Boston, oorspronkelijke titel
„The children of Green Knowe", ver
taald door Nel Bakker, illustra
ties van C. W. Voges, een verhaal van een
dromerig jongetje dat liefst in de onwer
kelijkheid leeft; en voorts „OP VER
BODEN TERREIN", door Gillian Avery,
oorspronkelijke titel „Trespassers at Charl-
cote", Nederlands van L. Montagne-
Andrès, illustraties van Dick Hart, die bei
de niet tot de spannings- maar tot de
ontspaninngslectuur gerekend mogen wor
den. Hierdoor behoren ze al tot de uit
zonderingen. Ook de illustraties zijn mooier
dan we gewend zijn.
o
Tot slot van deze Prisma-juniores-reeks
en het warmst aanbevolen van allemaal:
„TIJL UILENSPIEGEL", naverteld door
Jan Mens en een herdruk van „Robinson
Crusoe" eveneens naverteld door Jan
Mens. Zeer terecht worden deze beide
boeken in de flap aanbevolen voor alle
leeftijden Hier toch hebben wij te doen
met twee meesterwerken uit de wereld
literatuur, naverteld door een rasschrijver.
Zowel geschikt voor de jongeren om het
verhaal, als voor de ouderen als overgang
naar een oorspronkelijk meesterwerk.
Illustratie van Carol Voges in „De kin
deren van Groenowa" van Lucy M. Boston.
ANDERE UITGAVEN:
„BARBARA UIT PONTE CORVO" door
Aimée van Tricht, uitg. mij Holland. Een
moeilijk geval. Dit boek toch is bedoeld
voor jonge mensen. Laten we dus aan
nemen die lezerskring, die nauw het kin
derboek ontgroeid is en een schakel zoekt
tussen b.v. Robinson Crusoe en de grote
mensen-roman. Wie zijn dat? 16-17-18-
jarigen? Dat zal sterk uiteenlopen. Ik vrees
dat het stralende meisje op het omslag
de jongens al meteen afschrikt; houden
we dus de lezeressen over. Waarheen leidt
haar deze schakel? Ik vrees rechtstreeks
naar Courts Mahler c.s. Een onecht ver
haal van een hogerop willend boerenmeis
je dat, via een opgang van naaistertje in
de grote stad tot mannequin, met topsnel
heid echtgenote wordt van een prins (aan
wie ze een mismaakte stamhouder schenkt,
gevolg: prins kwaad af en gelukkig gauw
dood bij autoraces, waar hij ook Veel te
oud voor is), een nogal zenuwachtig
weduwschap dat gelukkig vrij gauw over
gaat in de armen van een ongerepte boe
renzoon uit haar eigen dorpje.
Een nare zaak en waarom die zich in
Rome moet afspelen, waar nergens de
sfeer te proeven valt, weet ik ook al niet.
o
Als deel 2 in de Edward Smit-serie ver-
scheén bij de uitg. mij J. H. Kok n.v. te
Kampen, „SPEURTOCHT NAAR VER
MISTEN" van Johan Hidding, illustraties
van Kees van Lent.
i//
EEN TEKST DIE VOOR MIJ een sig
naal is geweest, was een tekst die ik
zelf eens heb neergepend. Ik maak er
dus dadelijk mijn verontschuldigingen
voor. Zoiets past uiteraard niet en geeft
blijk van een meer dan normale zelf
ingenomenheid. Maar het was zo. De
tekst kwam voor in een gedicht, jaren
geleden geschreven. Ik had me waar
schijnlijk kwaad gemaakt, want daarna
schreef ik gewoonlijk gedichten, die
nooit iets van mijn boze bui toonden.
Het gedicht in kwestie was een korte
dialoog tussen twee zeer hevig verlief
den. Ze jubelden over hun zelfverze
kerdheid, ze konden de wereld aan en
ze vertelden dat elkaar ook. Ze ver
stonden elkaar bijzonder goed en het ge
dicht rees naar wat ik zelf een glorieuze
climax achtte. En toen schreef ik op
eens nog een regel. Ik schreef: Mensen
hoeven elkaar niet te verstaan.
HET GEDICHT werd later afgedrukt in
het jaarboek van de studentenvereni
ging Sint Leonardus, de studentenver
eniging van de R.K.Leergangen te Til
burg, waaf ik geacht werd te studeren
in de Franse taal en letteren, maar
waar ik me in ieder geval verrukke-
lijk^imuseerde. „O du Jugendmund",
heeft Friedrich Rixekert eens gedicht,
.unbewusster Weisheit froh;" en wat
had de man gelijk.
Mijn dialoog van de twee verliefden
had gpen succes. Juist om de tekst, die
voor mij een signaal bleek, zo plotse
ling opstijgend uit mijn onderbewust
zijn. Men vond het cynisch. Nu is cy
nisch heel dikwijls in de mond van
sommige mensen maar een ander
woord voor waar.
MARCEL PROUST schreef eens aan
een vriend: „L'Art est un perpêtuel
sacrifice du sentiment a la vérité". Het
gaat om de waarheid en in de tijd toen
ik mijn gedicht schreef begon ik te ont
dekken hoe juist dit was. In een lezing
die ik voor Sint Leonardus hield en die
later weer in het jaarboek van de ver
eniging werd afgedrukt schreef ik:
„Het beeld moet streng en strak zijn,
in zich onsentimenteel, koud: het ge
voel moet getoond worden, niet overge
bracht of medegedeeld"
Deze lezing had, eenmaal afgedrukt,
weer geen succes, al schreef Pater
Maximilianus O. F. M. Cap erover dat
toch wel bleek dat ik de lessen op de
R.K.Leergangen met vrucht had ge
volgd, een oordeel dat wellicht niet de
volledige instemming van mijn lerares
en leraar zal hebben verworven en dat
mijn vriendinnen en vrienden danig
heeft vermaakt. Ik schreef toentertijd
mijn weekste proza; het helpt zo wei
nig of men beter weet. Dat is in feite
de grond van de uitspraak: Mensen
hoeven elkaar niet te verstaan. Het zit
hem namelijk niet in weten, het zit hem
in zijn.
ER MOET HEEL wat sentiment aan
de waarheid geofferd worden aleer
men in de buurt van dit zijn komt en
lieve lezeressen en goedwillende lezers
zullen herhaaldelijk opmerken, dat de
gene die tracht in de buurt ervan te
geraken cynisch en achterdochtig is.
Het is mij althans herhaaldelijk over
komen, zelfs steeds meer.
Ik ben niettemin cynisch en achter
dochtig gebleven. Ik begon steeds meer
te zien, dat de mensen veel te veel
verstaan, veel te veel weten, veel te
snel met hun oordeel klaar zijn en hun
soortgenoten met een benijdenswaardi
ge rust in verschillende vakjes onder
brengen, waar ze nooit en nooit volle
dig in passen. Maar dat schijnt hun in
het geheel niet te hinderen.
HET LIJKT ZO gemakkelijk met be
hulp van die indeling vast te stellen
hoe mensen zijn. Er wordt druk mee
gewerkt, zelfs in de wetenschap, en
speciaal ook in bladen, die erg vooraan
willen staan. Ik heb toevallig een voor
beeld vlak bij de hand.
,Jos Panhuijsen (58) stamt uit de
kleine katholieke middenstand van Til
burg. Na hier als onderwijzer voor de
klas te hebben gestaan, werd hij in Ol-
denzaal benoemd, waar hij gedichten
begon te, schrijven." U mag zelf raden
waar daPin gestaan heeft. Het is uiter
aard feitelijk niet helemaal juist, maar
dat is meestal met zulke constaterin
gen het geval. Heel veel lezers den
ken echter na zulke regels gelezen te
hebben, dat ze nu al aardig weten wie
Jos Panhuijsen is. Ik wilde wel dat ik
die zekerheid ook had, ik ben er nog
altijd niet helemaal achter gekomen en
ik ben nu zelfs al weer een paar jaar
ouder dan achtenvijftig
Neen; in zulke klasseringen word
het zijn van een mens niet achterhaald
Er bestaat, althans in woorden, maar
één manier om dat een beetje beter te
Jos Panhuijsen werd in 1900 te Tilburg ge
boren. Hij debuteerde in 1922 met een gedicht
in De Gids. In 1929 verscheen van hem „De
Dag", een onwaarschijnlijke komedie in drie
bedrijven. In 1930 ^verscheen van hem zijn
eerste roman „Het Hoopvolle Tekort", waar
van een criticus opmerkte, dat hij het tekort
wel zag, maar niet het hoopvolle. In 1932
volgde de novellenbundel ..Het Geluk", \n
1932 de roman „Het Afscheid", in 1937 „De
Ontmoeting", in 1938 „Zee", in 1947 „Recht
vaardigen en Zondaars", in 1954 „Leven al
leen is niet genoeg", in 1955 „Iedereen weet
het beter", in 1956 „Gewoon Bespottelijk", in
1957 „Wandel niet in water", in 1958 „Ik kom
niet terug" en in 1961 „De Pornograaf". „De
Dag" verwierf de jubileumprijs van de firma
Heljnis te Zaandijk, „Leven alleen is niet ge
noeg" de prijs der Grootkempische Cultuur-
dagen, „Wandel niet in water" de Vijverberg
prijs en „Ik kom niet terug" de Brand-van
Gentprijs. De heer Panhuijsen is hoofd Kunst
en Letteren van het dagblad „Het Binnenhof".
Hij werkt thans aan een roman die getiteld
zal zijn „Hoe moet dat nu?"
achterhalen en dat is het schrijven van
verhalend of, zo men wil, scheppend
proza, de vertelling en meer bepaalde
lijk de novelle en vooral de roman.
IK KAN ME VERGISSEN daarin,
maar dit is toch wel de reden waarom
ik na met gedichten, veel eerder dan
in Oldenzaal, begonnen te zijn, me heb
toegelegd op de roman.
Door romans te schrijven heb ik mijn
leven lang niets anders gedaan dan dui
delijk maken dat de mensen elkaar niet
hoeven te verstaan, dat het wezenlijke
zijn van mensen eerst te voorschijn
komt, openbaar wordt, als men de po
gingen om er met redenering, met ver
staan achter te komen, als van niet be
slissende waarde heeft onderkend, als
men de mensen dus niet meer als type
ziet of in klassen onderverdeelt, maar
tracht hun geheel persoonlijk recht te
doen geworden.
MARCEL PROUST, deze offeraar van
het sentiment aan de waarheid, doet
dit voortdurend in zijn „A La Recher
che du Temps Perdu". Hij laat alles
wat met klasse te maken heeft mee
werken in zijn verbeelding van een
persoon, niemand misschien meer dan
hij, maar tenslotte onthult hij ons hoe
de hertoging De Guermantes, Odette
de Crécy, Gilberte, Albertine, Swann
en Charlus als persoon zijn.
En men wordt er door verbluft, dit
zijn van mensen is zo overtuigend, zo
onthutsend, dat het is of de lezer de
schellen van de ogen vallen.
DE TWEE VERLIEFDEN van het ge
dicht, waaraan ik mijn tekst ontleende
verstonden elkaar opperbest, maar mis
schien veel later, na een lang en ge
zegend huwelijk, komt er een ogenblik,
dat ze, niet meer door de biologische
bedotterij der verliefdheid gehinderd,
in een bepaalde situatie opeens ontdek
ken wat ze zijn en wat ze voor elkaar
zijn. Het is dit soort verrassingen die
ik heb proberen te tonen in mijn werk,
Na al de zelfingenomenheid die uit dit
stukje blijkt, mag ik misschien hieraan
toevoegen dat ik niet geheel zeker ben
ooit daarin t.envolle te zijn geslaagd.
o
Tot slot geen leesboek, maar een bun
del verhalen, spelletjes, gedichtjes, knut
selwerkjes, voordrachten en vakantietips,
voor kinderen van 4-15 jaar, uitgegeven
bij De Spaarnestad, Haarlem. „ALS HET
WEER REGENTdoor Theo Wame-
link.
De schrijfster, die naam maakte als
samenstelster van de Bas Boterbloem
serie van de televisie, heeft precies de
toon te pakken, die kinderen direct aan
spreekt. Bij haar serie „spelletjes", waar
bij onbekende afwisselen met bekende,
zegt zij bij „bellen blazen": dat kunnen
jullie natuurlijk allemaal wel, maar toch
wil ik het even noemen, want soms ver
geet je om aan de meest bekende spelle
tjes te denken". Dat is leuk, daar luister
je naar. Nergens is de toon belerend, ze
zit midden tussen de kinderen in, zomaar
wat zeggend en ze onderwijl veel lerend.
Voor mijn gevoel is bij de afdeling
„schimmenspelen" de „operatie" wel dege
lijk griezelig, maar mogelijk is dit niet zo
voor onze t.v.-geharde kinderen. Wij dach
ten vroeger nog teveel dat alles echt was,
maar nu weet de jeugd wel beter.
Mede om de leuke en verklarende teke
ningen van Carol Voges een warm aanbe
volen boek. Niet enkel als het regent zul
len de kinderen er plezier aan beleven-
(Vervolg van pag. 1)
heid geworden. Op de huidige dag ver
dient een kantwerkster, die het allermooi
ste produkt voortbrengt en men ziet er
zo nog zitten in het portaal van haar kleine
huisjes nooit meer dan 6 tot 7 franken
per uur, dat is dus ten hoogste twee kwar-
tes. Zij. die het gewone werk maken, komen
niet hoger dan drieënhalf tot vier franken
of dus een kwartje tot dertig cent. Welnu,
een niet eens zo goede „kuisdame" of zoals
zij in goed Nederlands wordt genoemd:
werkster, verdient in België al gauw een
daalder per uur, plus de kost enzovoorts
enzovoorts. En een jong meisje kan in de
industrie zeker nog meer verdienen, terwijl
zij dan minder last heeft van seizoenschom
melingen in de verkoop zoals de kantwerk
sters die meemaken.
DAARENBOVEN is het niet zo. dat die
uurlonen van de kantklossters op een of
andere manier worden „gedrukt". De
winstmarge van de tussenhandel is gering.
ook al omdat het met de hand vervaardig
de produkt nauwelijks nog afzetgebieden
kan vindén In de mode is het vrijwel uit
gerangeerd en wat er verder nog in de
kerken en in de gewone huizen van de ge
middelde burger wordt gebruikt, is een mi
nimum. Blijft dus het vreemdelingenver
keer. maar ook daar schijnt de klad in te
komen. De toeristen van tegenwoordig fo
tograferen en filmen meer dan dat zij iets
kopen. Daarbij komt nog dat de souvenirs
winkels vol hangen met het goedkope ma
chinaal vervaardigde produkt, dat dus
eigenlijk geen kant is maar dat de niet ter
zake kundige koper ervoor aanziet Neen,
het ziet er niet hoopvol uit voor de Brugse
kantklossters en tenzij de bijzonder ijverige
Vereniging voor Vreemdelingenverkeer en
het bestuur van de stad er iets op vinden
en bijvoorbeeld de kantwerksters aan de
openbare weg hun kunnen laten vertonen
tegen een bepaalde vergoeding van stads
wege. zal haar aantal nog meer afnemen
Het stadsbeeld zal er armer door worden