NEL NOORDZIJ'S „DE SCHULDVRAAG" een duel tussen kunde en kunst SIGNALEN MENSEN HOEVEN ELKAAR NIET TE VERSTAAN' KANTWERKSTERS VERDWIJNEN Nieuwe kinderboeken Litteraire Kanttekeningen De kunst van cijfers zeggen ZATERDAG 30 SEPTEMBER 1961 Erbij H. v. Z. P A G I N A I W K h: JA EN NEEN dat is de conclusie waartoe ik na mijn aandachtige lectuur van de jongste roman van Nel Noordzij („De schuldvraag", als Litteraire Reuzen pocket verschenen bij „De Bezige Bij") ben gekomen. Eigenlijk betekent dat dus zoveel als neen neen althans op het ni veau, waarop Nel Noordzij blijkens haar beste bladzijden zou kunnen schrijven, als zij Maar daarover zo dadelijk. „De schuldvraag" is een psychologische, een psycho-analytische, een klinische roman, een academisch geval op litteraire basis, een in romanvorm vervatte scriptie waar in heel wat collegestof en boekenstudie, heel wat denkarbeid verwerkt is, voldoen de om een hooggeleerd specialist in de psychopathologie goedkeurend te doen knikken en de algauw geïmponeerde leek te verbluffen met zoveel inzicht in de hei melijke roerselen en motieven van de menselijke ziel. Maar halt we hebben hier, dames en heren, te doen met een klassiek voorbeeld, een schoolexempel van een vadercomplex annex enkele wel te rijmen kneusjes, niet onintelligent gerap porteerd, maar voor de „oudere-jaars" al niet interessant meer. zelfs niet als va riant, zijnde de psychodiagnostiek ervan al sinds jaren van de professorale kathe der af gedoceerd als inleiding tot het col- lege-Freud. Ziehier enkele globale richt lijnen voor belangstellende lezers: gefrus treerde jeugd door een aankoekend vader complex, overdracht van van moederszij de gemiste liefdegevoelens op tante, min derwaardigheidsgevoelens van zoon ten opzichte van de op de vader „lijkende" vriend, huwelijk met een lijdzaam ge achte vrouw van wie moederlijke genegen heden worden verwacht, een daarbij pas send haat- en schuldgevoel, sexuele ambi valentie, natuurlijk gepaard gaande met dienovereenkomstige symboolhandelingen, lichamelijk voorts een karakteristieke al lergie, van vrouwszijde een huwelijk met de vriend van de door 's vriends toe doen bij een auto-ongeval omgekomen eerste echtgenoot, een gevoelsbinding in kwarto, tussen vrouw, gestorven man, vriend-tweede-echtgenoot en diens vader, een daaruit voortspruitend huwelijkscon flict met bijbehorende misstap dat lijkt wel verwikkeld, maar wie zijn Freud kent vindt in deze complexen-doolhof best de weg en kan er niet veel nieuws in ont dekken. Een vrij alledaags geval, zegt de hoogleraar doorgeven dus aan de jong ste assistent, vólgende patiënt, in de hoop dat er aan deze wat meer neurotisch ple zier te beleven zal zijn. Tot zover de kunde. EN LITTERAIR? Hier kan en moet ik aanknopen bij het bovenstaande „als zij". Ja, als Nel Noordzij niet belemmerd werd door haar dictatoriale kennis, als ze niet haar toevlucht nam tot een al te bewuste en daardoor opvallende constrüctie, als ze er zich niet toe liet verleiden om de ab stracties van de theorie bij wijze van toe gepaste wetenschap te romantiseren, als ze kon vergeten wat ze weet en wist wat ze door dat weten vergat, als ze kon na laten om de casuïstiek van haar geval óm en óm te draaien ten behoeve van een nóg verfijnder complexiteit, éls haar mi croscopische diagnose verenigbaar zou zijn met de zelfkennis waartoe ze haar personages ten onrechte in staat acht, als ze zichzelf niet wilde overtroeven door spitsvondige formuleringen dan zou ze een roman kunnen schrijven op het peil van haar beste passages. Want van litte raire onwaarde is „De schuldvraag" heel stellig niet. De talrijke brokstukjes waarin de schrijfster bewerend, betogend, toelich tend, leerstellig-belerend tussenbeide komt zijn even storend-overbodig, even irritant, als de goedgeschreven, zéér goed ge schreven partijen indringend, raak en menselijk zijn, bijna zo feilloos als het beste van Vestdijk. WAT JAMMER, dacht ik bij het lezen van dat zeer goede, wat jammer dat een auteur met zoveel potentieel talent niet over voldoende zelfcritiek, over voldoende schrijversintuïtie beschikt om te ontdek ken dat ze door haar intelligente construc ties haar mensen ten slotte dooddrukt. Emily Brönte had het geluk te schrijven voordat het libido en de verdringing en de binding-dit-en-dat waren ontdekt; daar om kon ze in „De woeste hoogte" mensen creëren, die tot op de dag van heden in levende lijve aanwezig zijn, aanwezig met al hun verwikkelingen die zo levens waar zijn omdat ze niet door een psycho logische anatomie (of vivisectie?) in stuk ken en brokken ten toon gesteld werden. Nel Noordzij daarentegen maakte haar personages tot „geval", ze denkt hen stuk, ze laat hen zichzelf stukdenken en de uit komsten daarvan formuleren in zinnen, die pasklaar zijn voor een dissertatie of een wetenschappelijke monografie, maar niet voor een roman. EN, VERDRAAID NOGAANTOE, Nel Noordzij kan schrijven, dat wil zeggen: ze beschikt wel degelijk over het onaanleer- bare, dat een roman doet verschillen van een wetenschappelijke monografie! Verge lijk haar (bij Boucher verschenen) studie „De dichter Rilke als mens" met deze ro man. Men kan het met haar Rilke-analyse wél of niet of ten dele eens zijn, men kan zoals ik van mening zijn dat de fixatie van één enkel „complex" (hier: de moederbinding) te eenzijdig is om de sa mengesteldheid van een kunstenaar-mens als Rilke te „verklaren", de waarde van deze scherpzinnige bijdrage tot de Rilke- litteratuur zal wel door niemand betwist kunnen worden. Maar dezelfde analytische intelligentie, die dit dubbel-essay tot een respectabel werkstuk maakte, speelt Nel Nel Noordzij parten in de uit creatief oog punt steriele bladzijden van haar roman. Daartegenover staat dan de uitmuntende dialoog, staan bladzijden waarin niet de ontledende Nel Noordzij aan het woord is, maar de andere, de scheppende roman cière, die zij óók is, maar die op geen Nel Noordzij stukken na de volle kans krijgt van haar klinische alter ego. DE MENSELIJKE verhoudingen, die zij tot „onderwerp" koos, deze verstrengelde motieven die onvermijdelijk in de gegeven situatie moeten leiden tot een huwelijks conflict waarbij de „schuldvraag" zich wederzijds opdringt, zijn op zichzelf wer kelijk en waarachtig genoeg om de stof te leveren voor een volwaardige roman. Maar door deze als het ware vol te stop pen met een maximale psycho-analytische „casuïstiek" gaat het geheel er uitzien als een propvolle stopfles met psychische to verballen, waaraan zinnenlang gezogen moet worden alvorens de grondkleur te voorschijn komt. Van tweeën één: óf de lezer wil zich het plezier wel gunnen om bij zo'n diepduikerij actief te assisteren bij wijze van hersenkamergymnastiek, waarbij hij dan „en passant" wat stukken zeer goede romankunst verschalkt; óf hij leest het boek als „romannetje", waarbij hem ontgaat wat voor een romanschrijf ster er in Nel Noordzij steekt en wat er gaaf en goed voor de dag zou komen als zij Als zij zich bij voorbeeld niet toe legde op een beeldspraak, die in één zin te niet dreigt te doen wat in twee, drie voor afgaande bladzijden voortreffelijk geschre ven staat. IK CITEER uit willekeurig opgeslagen bladzijden die ik van nijdassige strepen en aankruisingen voorzag enkele van die beeldsprakerige toegiften, opdat de lezer zich een eigen oordeel kan vormen. Ziehier: „hun levens lagen als witte luie handen op een immense buik, plat en zon der verlangen". „Connie trok een film van bewondering over haar gezicht". „Ze zwegen een gat in de goede verstand houding". „De volgende vraag bleef als een ongeopend parapluutje in een hoek van de kamer staan". „Zijn verkilling •zocht een goed heenkomen in het maken van intellectuele' gedachtenconstructies. „Hij zag zichzelf als een doorgelopen negatief vol afhangende druppels" „Zij was werkelijk heel beminnelijk, maar met de licht verbeten mond van een automo biliste die op haar rechten staat". Ori ginele beeldspraak tegen elke prijs, die bij zo'n inflatie hoog blijkt te kunnen oplo pen. Frappante beeldspraak die de tekst morsdood slaat. En daarbij komt dan nog het toelichtend commentaar, waarin buiten de romanfigu ren om de auteur zich in „het geval" mengt met beweringen als: „Woede die jarenlang in een mens wordt vergaard en ingedikt zonder periodieke afvoer neemt de vorm aan van een zwarte kreeft met uitsteeksels en geledingen waar ten slotte geen inperken meer aan is." Bij zo'n vol zin vol samengepropte onzin kan ik niet anders denken dan: kom nou. MAAR HET IS in deze roman lang niet alles „kom nou", zelfs niet als men her lezend de schrijfster op tegenstrijdigheden betrapt. Zelfs niet als men de nadrukke lijke herhalingen beschouwt als een aan vulling ten behoeve van lezers met een te gering I.Q. Wanneer ik over deze onopge loste, want onoplosbare „schuldvraag" wat gallig geschreven heb, dan is dat omdat ik het verdraaid nogaantoe zo jam mer vind dat de schrijfster Nel Noordzij zich laat intimideren door mevrouw Van Breevoort-Noordzij, die pedagogiek en grafologie studeerde en aan het bedillen is waar Nel Noordzij het opperbest alleen af kan en daardoor een (nog) onuitgestreden duel tussen kunde en kunst ontketende. C. J. E. Dinaux Het Nederlands Normalisatie-Instituut heeft een voorlopig normontwerp opgesteld voor de uitspraak van getallen in het za kelijk verkeer. Reeds geruime tijd, aldus het instituut, is van verscheidene kanten gewezen op de ondoelmatigheid van de uit spraak van getallen. Zo heeft de minister van Onderwijs zich in 1951, met een voor stel voor een nieuwe uitspraak, gewend tot de Nederlandse Onderwijzers-federatie, echter zonder dit tot resultaat opleverde. Het ontwerp omvat onder meer een re geling voor de uitspraak van gehele ge tallen die luidt: „geef de gehele getallen van twee cijfers of meer, mondeling weer door het noemen van de cijfers van links naar rechts. Spreek daarbij ook de even tuele tekens uit en ook het woord „spatie" voor het scheiden van cijfergroepen, in dien dit de duidelijkheid verhoogt. In plaats van het woord „spatie" kan men ook het uitspreken van het laatste cijfer van de groep beklemtonen. Bij de indeling in groepen van drie cijfers kan men in plaats van „spatie" ook van machten van duizend gebruik maken. Wil men de orde van grootte duidelijk weergeven, dan maakt men gebruik van aanduidingen die een macht van duizend zijn." Voorts heeft men opgenomen de regeling van de P.T.T. voor het noemen van telefoonnummers. De regeling komt overeen met de algemene strekking van het ontwerp. llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMlllllllllllliülllll Juno-jeugdpockets. uitgeverij J. H. Gott- mer, Haarlem - Antwerpen. Als deel 17 in deze reeks verscheen een herdruk van „WARE EN ONWARE VER HALEN" van Eduard Het Schaap, een heerlijke bundel van wat een vader eerst aan zijn kinderen vertelde en, zoals de uitgever er in zijn biografie aan toevoegt, door dat kroost erbij gefantaseerd werd met alle argeloosheid en kwaadaardigheid kinderen eigen. Waar de eerste uitgave de Nederlandse opvoedkundigen met ontzetting vervulde, wekt het geen verwondering dat niet slechts een tweede druk, maar ook deze pocket daar een gevolg van waren. Ook wij hoeven deze uitgave niet extra aan te bevelen, want de lezerskring, voor wie ze bestemd is heeft voor deze bijzondere ver halen met leuke prentjes van de schrijver geen aanmoediging meer nodig. ll<) gen wezen het in het exotische goedmaken Het zijn: BIGGLES IN SPANJE" oor spronkelijke titel „Biggies in Spain", Nederlands van D. L. Uyt den Bogaard, illustraties van R. van Giffen en „BIGGLES IN MEXICO", oorspronkelijke titel „Biggies in Mexico", vertaald door A. J. Richel, illustraties van C. A. van Heems. o „HET MONSTER VAN JEMBU", door Frank Crisp, oorspronkelijke titel „The giant of Jembu Gulf", vertaald door C. H. Schaap, illustraties Piet Marée. Van Frank Crisp verschenen reeds eer der in deze reeks: „De jacht op de zee rovers" en „De schat van Sacramento Valley". Dit is een echt zeemans-verhaal waarvoor de bevaren schrijver ons borg staat. Voor jongens van 12-16 jaar. Als deel 18 verscheen „AY, AY, PEPl- TA" van Steffa Wine met illustraties van Laura Gerding. Een aardig verhaal, voor al voor meisjes, over een Spaanse familie in Nederland. Voor het leergierig lezeresje valt er ook nog menig woordje Spaans uit te leren. Prisma juniores, uitgeverij Het Spectrum, Utrecht - Antwerpen. PASPOORT VOOR HET GELUK" door Betty Cavanna, oorspronkelijke titel Pass port to romance, vertaald door S. H. M. Hoorevorts-Hueber, ill. Babs van Wely. Hier hebben we dan alweer iets voor de meisjes en wel de geschiedenis van een Amerikaans meisje op een Zwitserse kost school. In dit geval ontbreken de Franse uitdrukkingen niet, waarvan dan ook een lijst voorin opgenomen werd. Een goed verteld en goed vertaald verhaal met aar dige illustraties. o „HET WONDER VAN HET LICHT", door Hy Ruchlis, oorspronkelijke titel „The wonder of the light", Nederlands van J. de Groot, illustraties Alice Hirsh. Een platen boek voor jongens en meisjes over Het Zien, hoe, wat en waarom. Hoewel de tekst zo bevattelijk mogelijk gehouden is en de illustraties verduidelijkend zijn, toch echt een boekje voor de studiehoofden onder onze 12-16-jarigen. „ONTVOERING IN DE MIST" door Malcolm Saville, oorspronkelijke titel „Two fair plaits", Nederlands van S. D. Houtsma—van Schaik, illustraties Lunt Roberts. De Jillies, die in De jacht op de talisman, mede in deze reeks verschenen, al zulke doortastende kinderen bleken, zorgen ook nu voor de nodige spanning en emoties in een mistig Londen, waar ze op zoek zijn naar een ontvoerd meisje. Een boek dat het zeker ook bij de jon gens wel doen zal. De illustraties zijn wat ouderwets maar verhogen met hun realiteit de spanning. Voor 11- tot 14-jarigen. o „BIGGLES OP HET MYSTERIEUZE EILAND" door W. E. Johns, oorspronke lijke titel „Biggies on Mystery Island", vertaald door C. Verlinden-Bakx, illustra ties van Pirn van Boxsel. Ditmaal iets voor de jongens van 12-16 jaar. t Is weer een Biggies en dat zegt genoeg. Een ver laten schijnend eiland in de Stille Zuid- zgg, waarop een bewoonde krater. Maar dari het is haast niet te geloven. Doch in dit geval: lees maar, er staat wat er staat. De grimmige illustraties voltooien het geheel. Hetzelfde geldt voor de twee volgende uitgaven die,waar ze minder fantastisch mo- o „ALEX DE VECHTERSBAAS", door Mary Elwyn Patchett, oorspronkelijke titel „Ajax the warrior", Nederlands van J. P. D Baas-van Dijk, illustraties Eric Tans- ley. Voorts GEVECHT OM HET GOUD", door West Lathrop, oorspronkelijke titel „Dogsled danger", vertaling C. Verlinden- Bakx, illustraties Richard M. Powers. Deze twee goed geschreven en levendig ge- illustreerde boeken houden de spanning er ook wel in, maar ditmaal eindelijk eens niet een spanning van het thriller-soort. o Van geheel andere aard weer zijn: „DE KINDEREN VAN GROENOW A", door Lucy M. Boston, oorspronkelijke titel „The children of Green Knowe", ver taald door Nel Bakker, illustra ties van C. W. Voges, een verhaal van een dromerig jongetje dat liefst in de onwer kelijkheid leeft; en voorts „OP VER BODEN TERREIN", door Gillian Avery, oorspronkelijke titel „Trespassers at Charl- cote", Nederlands van L. Montagne- Andrès, illustraties van Dick Hart, die bei de niet tot de spannings- maar tot de ontspaninngslectuur gerekend mogen wor den. Hierdoor behoren ze al tot de uit zonderingen. Ook de illustraties zijn mooier dan we gewend zijn. o Tot slot van deze Prisma-juniores-reeks en het warmst aanbevolen van allemaal: „TIJL UILENSPIEGEL", naverteld door Jan Mens en een herdruk van „Robinson Crusoe" eveneens naverteld door Jan Mens. Zeer terecht worden deze beide boeken in de flap aanbevolen voor alle leeftijden Hier toch hebben wij te doen met twee meesterwerken uit de wereld literatuur, naverteld door een rasschrijver. Zowel geschikt voor de jongeren om het verhaal, als voor de ouderen als overgang naar een oorspronkelijk meesterwerk. Illustratie van Carol Voges in „De kin deren van Groenowa" van Lucy M. Boston. ANDERE UITGAVEN: „BARBARA UIT PONTE CORVO" door Aimée van Tricht, uitg. mij Holland. Een moeilijk geval. Dit boek toch is bedoeld voor jonge mensen. Laten we dus aan nemen die lezerskring, die nauw het kin derboek ontgroeid is en een schakel zoekt tussen b.v. Robinson Crusoe en de grote mensen-roman. Wie zijn dat? 16-17-18- jarigen? Dat zal sterk uiteenlopen. Ik vrees dat het stralende meisje op het omslag de jongens al meteen afschrikt; houden we dus de lezeressen over. Waarheen leidt haar deze schakel? Ik vrees rechtstreeks naar Courts Mahler c.s. Een onecht ver haal van een hogerop willend boerenmeis je dat, via een opgang van naaistertje in de grote stad tot mannequin, met topsnel heid echtgenote wordt van een prins (aan wie ze een mismaakte stamhouder schenkt, gevolg: prins kwaad af en gelukkig gauw dood bij autoraces, waar hij ook Veel te oud voor is), een nogal zenuwachtig weduwschap dat gelukkig vrij gauw over gaat in de armen van een ongerepte boe renzoon uit haar eigen dorpje. Een nare zaak en waarom die zich in Rome moet afspelen, waar nergens de sfeer te proeven valt, weet ik ook al niet. o Als deel 2 in de Edward Smit-serie ver- scheén bij de uitg. mij J. H. Kok n.v. te Kampen, „SPEURTOCHT NAAR VER MISTEN" van Johan Hidding, illustraties van Kees van Lent. i// EEN TEKST DIE VOOR MIJ een sig naal is geweest, was een tekst die ik zelf eens heb neergepend. Ik maak er dus dadelijk mijn verontschuldigingen voor. Zoiets past uiteraard niet en geeft blijk van een meer dan normale zelf ingenomenheid. Maar het was zo. De tekst kwam voor in een gedicht, jaren geleden geschreven. Ik had me waar schijnlijk kwaad gemaakt, want daarna schreef ik gewoonlijk gedichten, die nooit iets van mijn boze bui toonden. Het gedicht in kwestie was een korte dialoog tussen twee zeer hevig verlief den. Ze jubelden over hun zelfverze kerdheid, ze konden de wereld aan en ze vertelden dat elkaar ook. Ze ver stonden elkaar bijzonder goed en het ge dicht rees naar wat ik zelf een glorieuze climax achtte. En toen schreef ik op eens nog een regel. Ik schreef: Mensen hoeven elkaar niet te verstaan. HET GEDICHT werd later afgedrukt in het jaarboek van de studentenvereni ging Sint Leonardus, de studentenver eniging van de R.K.Leergangen te Til burg, waaf ik geacht werd te studeren in de Franse taal en letteren, maar waar ik me in ieder geval verrukke- lijk^imuseerde. „O du Jugendmund", heeft Friedrich Rixekert eens gedicht, .unbewusster Weisheit froh;" en wat had de man gelijk. Mijn dialoog van de twee verliefden had gpen succes. Juist om de tekst, die voor mij een signaal bleek, zo plotse ling opstijgend uit mijn onderbewust zijn. Men vond het cynisch. Nu is cy nisch heel dikwijls in de mond van sommige mensen maar een ander woord voor waar. MARCEL PROUST schreef eens aan een vriend: „L'Art est un perpêtuel sacrifice du sentiment a la vérité". Het gaat om de waarheid en in de tijd toen ik mijn gedicht schreef begon ik te ont dekken hoe juist dit was. In een lezing die ik voor Sint Leonardus hield en die later weer in het jaarboek van de ver eniging werd afgedrukt schreef ik: „Het beeld moet streng en strak zijn, in zich onsentimenteel, koud: het ge voel moet getoond worden, niet overge bracht of medegedeeld" Deze lezing had, eenmaal afgedrukt, weer geen succes, al schreef Pater Maximilianus O. F. M. Cap erover dat toch wel bleek dat ik de lessen op de R.K.Leergangen met vrucht had ge volgd, een oordeel dat wellicht niet de volledige instemming van mijn lerares en leraar zal hebben verworven en dat mijn vriendinnen en vrienden danig heeft vermaakt. Ik schreef toentertijd mijn weekste proza; het helpt zo wei nig of men beter weet. Dat is in feite de grond van de uitspraak: Mensen hoeven elkaar niet te verstaan. Het zit hem namelijk niet in weten, het zit hem in zijn. ER MOET HEEL wat sentiment aan de waarheid geofferd worden aleer men in de buurt van dit zijn komt en lieve lezeressen en goedwillende lezers zullen herhaaldelijk opmerken, dat de gene die tracht in de buurt ervan te geraken cynisch en achterdochtig is. Het is mij althans herhaaldelijk over komen, zelfs steeds meer. Ik ben niettemin cynisch en achter dochtig gebleven. Ik begon steeds meer te zien, dat de mensen veel te veel verstaan, veel te veel weten, veel te snel met hun oordeel klaar zijn en hun soortgenoten met een benijdenswaardi ge rust in verschillende vakjes onder brengen, waar ze nooit en nooit volle dig in passen. Maar dat schijnt hun in het geheel niet te hinderen. HET LIJKT ZO gemakkelijk met be hulp van die indeling vast te stellen hoe mensen zijn. Er wordt druk mee gewerkt, zelfs in de wetenschap, en speciaal ook in bladen, die erg vooraan willen staan. Ik heb toevallig een voor beeld vlak bij de hand. ,Jos Panhuijsen (58) stamt uit de kleine katholieke middenstand van Til burg. Na hier als onderwijzer voor de klas te hebben gestaan, werd hij in Ol- denzaal benoemd, waar hij gedichten begon te, schrijven." U mag zelf raden waar daPin gestaan heeft. Het is uiter aard feitelijk niet helemaal juist, maar dat is meestal met zulke constaterin gen het geval. Heel veel lezers den ken echter na zulke regels gelezen te hebben, dat ze nu al aardig weten wie Jos Panhuijsen is. Ik wilde wel dat ik die zekerheid ook had, ik ben er nog altijd niet helemaal achter gekomen en ik ben nu zelfs al weer een paar jaar ouder dan achtenvijftig Neen; in zulke klasseringen word het zijn van een mens niet achterhaald Er bestaat, althans in woorden, maar één manier om dat een beetje beter te Jos Panhuijsen werd in 1900 te Tilburg ge boren. Hij debuteerde in 1922 met een gedicht in De Gids. In 1929 verscheen van hem „De Dag", een onwaarschijnlijke komedie in drie bedrijven. In 1930 ^verscheen van hem zijn eerste roman „Het Hoopvolle Tekort", waar van een criticus opmerkte, dat hij het tekort wel zag, maar niet het hoopvolle. In 1932 volgde de novellenbundel ..Het Geluk", \n 1932 de roman „Het Afscheid", in 1937 „De Ontmoeting", in 1938 „Zee", in 1947 „Recht vaardigen en Zondaars", in 1954 „Leven al leen is niet genoeg", in 1955 „Iedereen weet het beter", in 1956 „Gewoon Bespottelijk", in 1957 „Wandel niet in water", in 1958 „Ik kom niet terug" en in 1961 „De Pornograaf". „De Dag" verwierf de jubileumprijs van de firma Heljnis te Zaandijk, „Leven alleen is niet ge noeg" de prijs der Grootkempische Cultuur- dagen, „Wandel niet in water" de Vijverberg prijs en „Ik kom niet terug" de Brand-van Gentprijs. De heer Panhuijsen is hoofd Kunst en Letteren van het dagblad „Het Binnenhof". Hij werkt thans aan een roman die getiteld zal zijn „Hoe moet dat nu?" achterhalen en dat is het schrijven van verhalend of, zo men wil, scheppend proza, de vertelling en meer bepaalde lijk de novelle en vooral de roman. IK KAN ME VERGISSEN daarin, maar dit is toch wel de reden waarom ik na met gedichten, veel eerder dan in Oldenzaal, begonnen te zijn, me heb toegelegd op de roman. Door romans te schrijven heb ik mijn leven lang niets anders gedaan dan dui delijk maken dat de mensen elkaar niet hoeven te verstaan, dat het wezenlijke zijn van mensen eerst te voorschijn komt, openbaar wordt, als men de po gingen om er met redenering, met ver staan achter te komen, als van niet be slissende waarde heeft onderkend, als men de mensen dus niet meer als type ziet of in klassen onderverdeelt, maar tracht hun geheel persoonlijk recht te doen geworden. MARCEL PROUST, deze offeraar van het sentiment aan de waarheid, doet dit voortdurend in zijn „A La Recher che du Temps Perdu". Hij laat alles wat met klasse te maken heeft mee werken in zijn verbeelding van een persoon, niemand misschien meer dan hij, maar tenslotte onthult hij ons hoe de hertoging De Guermantes, Odette de Crécy, Gilberte, Albertine, Swann en Charlus als persoon zijn. En men wordt er door verbluft, dit zijn van mensen is zo overtuigend, zo onthutsend, dat het is of de lezer de schellen van de ogen vallen. DE TWEE VERLIEFDEN van het ge dicht, waaraan ik mijn tekst ontleende verstonden elkaar opperbest, maar mis schien veel later, na een lang en ge zegend huwelijk, komt er een ogenblik, dat ze, niet meer door de biologische bedotterij der verliefdheid gehinderd, in een bepaalde situatie opeens ontdek ken wat ze zijn en wat ze voor elkaar zijn. Het is dit soort verrassingen die ik heb proberen te tonen in mijn werk, Na al de zelfingenomenheid die uit dit stukje blijkt, mag ik misschien hieraan toevoegen dat ik niet geheel zeker ben ooit daarin t.envolle te zijn geslaagd. o Tot slot geen leesboek, maar een bun del verhalen, spelletjes, gedichtjes, knut selwerkjes, voordrachten en vakantietips, voor kinderen van 4-15 jaar, uitgegeven bij De Spaarnestad, Haarlem. „ALS HET WEER REGENTdoor Theo Wame- link. De schrijfster, die naam maakte als samenstelster van de Bas Boterbloem serie van de televisie, heeft precies de toon te pakken, die kinderen direct aan spreekt. Bij haar serie „spelletjes", waar bij onbekende afwisselen met bekende, zegt zij bij „bellen blazen": dat kunnen jullie natuurlijk allemaal wel, maar toch wil ik het even noemen, want soms ver geet je om aan de meest bekende spelle tjes te denken". Dat is leuk, daar luister je naar. Nergens is de toon belerend, ze zit midden tussen de kinderen in, zomaar wat zeggend en ze onderwijl veel lerend. Voor mijn gevoel is bij de afdeling „schimmenspelen" de „operatie" wel dege lijk griezelig, maar mogelijk is dit niet zo voor onze t.v.-geharde kinderen. Wij dach ten vroeger nog teveel dat alles echt was, maar nu weet de jeugd wel beter. Mede om de leuke en verklarende teke ningen van Carol Voges een warm aanbe volen boek. Niet enkel als het regent zul len de kinderen er plezier aan beleven- (Vervolg van pag. 1) heid geworden. Op de huidige dag ver dient een kantwerkster, die het allermooi ste produkt voortbrengt en men ziet er zo nog zitten in het portaal van haar kleine huisjes nooit meer dan 6 tot 7 franken per uur, dat is dus ten hoogste twee kwar- tes. Zij. die het gewone werk maken, komen niet hoger dan drieënhalf tot vier franken of dus een kwartje tot dertig cent. Welnu, een niet eens zo goede „kuisdame" of zoals zij in goed Nederlands wordt genoemd: werkster, verdient in België al gauw een daalder per uur, plus de kost enzovoorts enzovoorts. En een jong meisje kan in de industrie zeker nog meer verdienen, terwijl zij dan minder last heeft van seizoenschom melingen in de verkoop zoals de kantwerk sters die meemaken. DAARENBOVEN is het niet zo. dat die uurlonen van de kantklossters op een of andere manier worden „gedrukt". De winstmarge van de tussenhandel is gering. ook al omdat het met de hand vervaardig de produkt nauwelijks nog afzetgebieden kan vindén In de mode is het vrijwel uit gerangeerd en wat er verder nog in de kerken en in de gewone huizen van de ge middelde burger wordt gebruikt, is een mi nimum. Blijft dus het vreemdelingenver keer. maar ook daar schijnt de klad in te komen. De toeristen van tegenwoordig fo tograferen en filmen meer dan dat zij iets kopen. Daarbij komt nog dat de souvenirs winkels vol hangen met het goedkope ma chinaal vervaardigde produkt, dat dus eigenlijk geen kant is maar dat de niet ter zake kundige koper ervoor aanziet Neen, het ziet er niet hoopvol uit voor de Brugse kantklossters en tenzij de bijzonder ijverige Vereniging voor Vreemdelingenverkeer en het bestuur van de stad er iets op vinden en bijvoorbeeld de kantwerksters aan de openbare weg hun kunnen laten vertonen tegen een bepaalde vergoeding van stads wege. zal haar aantal nog meer afnemen Het stadsbeeld zal er armer door worden

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 14