IN DE STOEL VAN
MOEDER DE GANS
de nie u we ki
n
Een en ander over het sprookje
I
4
m
Nieuwe geschiedenis-
uitgaven
NNHi
f
wMÊm
i mmm
H. L. Prenen
-
's Avonds als het donker wordt gaat
de kleine Tobias (drie jaar, en ik heb
de eer zijn vader te zijn) de gordijnen
dichtschuiven, want dan komt „de ka
bouter" in de achtertuin, tussen de
bomen vandaan. Vervolgens gaan ook de
gordijnen van de voorkamer dicht, want
daar komt de olifant, en zal aanstonds
op de stoep aanbellen, met zijn slurf.
Dan is de avond compleet en kan de
nacht beginnen „o nott, o dolce tempo
benchè nero", gelijk de aanhef luidt van
Michelangelo's schoonste sonnet. Wat
weet Tobias van Michelangelo? Niets,
stel u gerust. (Het is geen wonderkind,
ondanks zijn vader). Maar hij weet iets
van de nacht, de donkere moederschoot
van alle wonderen. Ziedaar dan, in één
gebaar en tussen twee gordijnen, de we
reld van Tobias, of hoe het andere kind
(uw kind wellicht) ook heten mag. Want
ze hebben allen dezelfde wereld, de
Tobiasjes, de Kareltjes, de Jurriaantjes,
de Babetjes en de Bernadetjes. De oli
fant in de voortuin en de kabouter in
de achtertuin. Met andere woorden: het
wonder is vlakbij. Het is een huisgenoot,
een speelgenoot zelfs.
nog, dichterlijk of ironisch. De sprookjes
van Grimm zijn volkomen objectief,
episch, alsof zij zichzelf vertellen.
BIJ SPROOKJES horen plaatjes. Wil
men het boek van Grimm op zijn mooist
hebben, dan moet men een uitgave nemen
met de illustraties van Ludwig Richter.
Deze prentjes lijken als het ware uit de
tekst zelf ontsproten. Ook dat is, wat de
Duitsers noemen: ein Glücksfall. Want als
er ergens blijkt hoe de geest van het
sprookje verbasterd kan worden, dan is het
wel in de illustraties. Men moet Richter
maar eens vergelijken met een wereldbe
roemdheid als Walt Disney, die thans voor
de meeste mensen het toonbeeld aangeeft
OMDAT HET KIND zo klein is, ziet het al voorbij; op de aanhef na, is het er hoe zii zich het sprookjesachtige voorstel-
zo hoog tegen de wereld op en bevolkt helemaal niet geweest. Er was eens, len> een toverbos van piastic en tecnnico-
zijn omgeving met de bijbehorende gigan- jawel, maar nu is er niets. En juist die lor> wfar de bronnen coca-cola spui en,
ten. Dat is de olifant van Tobias of de sprookjes doen hun best zo kinderlijk mo- de kikkers ladycroonen en de prinses op-
stoomwals van Tsjip. Het grote toont zich gelijk te zijn, plus royaliste que le roi, gekamde wimpers heeft. Dan PlijKt e
hem in levende lijve; want alleen wie de wat in dit geval wil zeggen: plus enfantine verschil tussen de echte, onbeaorven vei-
blik van een kind heeft, heeft het geloof que l'enfant. Het kind moet toegesproken beelding van de oude DuUse meester en oe
dat een berg in beweging kan zetten, op worden in de taal van zijn wereld, en dat virtuoze kitsch van de beroemde mei 1
vier pilaarpoten, en dat noemen wij is de eenvoud. Maar wie denkt dat dat zo kaan. Diens sprookjeswereld is op oi ge-
dan gewoon een olifant. Maar juist omdat eenvoudig is vergist zich deerlijk. Want slagen karikatuur, waarin niets meer zijn
het kind zo klein is, ziet het ook veel die krampachtige kinderlijke verhaaltjes j0r™ «ovSJeiIo'
meer wat er op de grond gebeurt. Het ziet zijn een karikatuur van het kindferlijke. J T'~~'
het kleine niet over het hoofd, want het Ze bedriegen zichzelf, en daarom heeft
hoeft maar op zijn hurken te gaan zitten hun taal nooit het onbedriegelijke ken
en het is even groot als de kabouter. Zo merk van de eenvoud- Lees ze maar voor
weet het kind beter dan wij wat groot eh aan kinderen, en je zult het horen uit uw
De kinderboekenweek 1961, die van
heden tot en met 4 november duurt,
staat in Haarlem in het teken van het
sprookje. Ter gelegenheid daarvan heeft
drs. H. L. Prenen op ons verzoek een
beschouwing aan het sprookje gewijd
waarmee wij deze Erbij-aflevering graag
openen. In de rubriek „Signalen" publi
ceren wij een bijdrage van Jan Blokker,
wiens „Op zoek naar een oom" be
kroond is als het beste kinderboek van
1960. Voorts publiceren wij in deze
„Erbij" besprekingen van onlangs ver
schenen kinderboeken, waaronder de
nieuwe kinderbijbel van ds. Klink.
de Karikatuur wordt dan het normale,
maar waar moet het vreemde mannetje
dan heen, dat in de sprookjes optreedt, en
pas vreemd is als de rest het niet is. Wie
te veel wil bewijzen, bewijst niets, en wie
waarin wij allen met Klein Duimpje ver
dwaald zijn. Veel later las ik een uitspraak
van Doré, een soort beginselverklaring die
hem tekent ten voeten uit: „L'illustration
n'est amusante pour un artiste, qu'avec
les génies du passé, qui écrivent: II entra
dans un bois sombre, oü il arriva devant
un palais, dont les murs semblaient de
diamant" de illustratie is alleen de
moeite waard voor een tekenaar bij een
verhaal uit het verleden dat begint met:
Hij ging een donker bos binnen, waar hij
wat klein is. Wij zitten in het verkeerde eigen mond, met een smaak alsof ge lauw alles vreemd, gedrochtelijk en wondei lijk
water drinkt. De ware sprookjesdichter maakt, jaagt het wonderlijke juist de
echter ziet de taal recht in de beide grote delfr uit, of maakt er een hutspot van.
kinderogen, als door een spiegel in een is de ketterij van Disney tegen het sp -
helder woord 3e- Hil zet- zoals alles ketters> alles °P een
helder woord. kaart ffi. kgnt maar „n waarheid; de t0_
tale fantasie, die zichzelf verslindt.
De kunst is het om te laten zien hoe
u/uu, wc/owcoo.o u de ROMANTIEK heeft, met het kind wonderlijk het bo;
iemand schitterend opmerkte „de vol- Ook het sprookje ontdekt. Daaraan danken dan pas komt de kabouter uit ïjn
wassene is niet dichter bij de hemel, maar wij een van de volmaaktste sprookjesboe- koek te voorschijn. Maai ne J
wel verder van het gras af." Vandaar.dat ken die de wereld kent, de onsterfelijke keeJ ander centje te zijn dan Disney
20 menige volwassene, als hij dan een „Kinder und Hausmarchen" van de Ge- basterde paddestoel op slolien.
sprookje vertelt, zich te diep gaat bukken, broeders Grimm. Dit is de bijbel van het
en het onuitstaanbare toontje van het kin- sprookje, zowel naar omvang als naar in- OP DIE WINTERAVONDEN van weleer
deruurtje aanneemt. Wat niets anders is houd. Het ontstaan zelf van dit boek klinkt de karikatuur wordt dan het normale
dan aan het werkelijke sprookje het gras als een sprookje. Twee geleerde filologen bladerden wij in de sprookjes van Per
middelpunt, tussen beiden in, waar het
wonder niet gedijt en het sprookje ver
bleekt is. Het kind bevindt zich in het
gulden midden, waar het grote en het
kleine geen maat en getal, maar een be
levenis zijn, en dat is nu juist het punt
waar het sprookje kan beginnen. Het punt
waar wij overheen zien. Want zoals
voor de voeten weg te maaien.
ontmoeten een oud vrouwtje in het binnen- rault, met de platen van Gustave Doré.
land van Hessen. Het vrouwtje kon won- Dat is de werkelijke fantast, die weet wat
derbaarlijk vertellen, de tiyee filologen het sprookje toekomt. Die kon ónze fan-
(wat nóg wonderbaarlijker is) konden tasie gestalte geven, zoals het vaag en toch
schrijven. Tussen haakjes gezegd, dit is helder, ver en toch vlakbij, voor ofts op-
iets anders dan opschrijven (ze waren doemde terwijl wij de verhalen lazen of
geen stenografen!). En zo ontstond dit hoorden vertellen. Zijn verbeeldingen la-
wonderboek van het pure sprookje, in een gen in dezelfde lijn. Wat wij in de schoor-
taal van de rijkste eenvoud, die zelfs door steen hóórden, op het neuriën van de wind,
Andersen, de vermaardste aller sprook- dat zagen wij op die prenten. Toen hij de
jesschrijvers, niet geëvenaard wordt. Bij sprookjes van Perrault illustreerde, toen
Grimm is het alsof men aan de bron zelf tekende hij de paleizen waarvan wij allen
staat. Andersen „gebruikt" het sprookje gedroomd hebben en de eindeloze bossen
Illustratie van Gustave Doré bij
„Klein Duimpje".
En het is waarachtig wel van belang, niet
alleen hoe men het sprookje leert hóren
(het aandeel van de schrijver of de ver
teller) maar ook hoe men het leert zien
(het werk van de tekenaar).
Bij het valse sprookje, van Disney en
zijn talloze imitators, moet ik denken aan
het vers van Hilaire Belloc, geschreven in
een boek dat hij aan een klein meisje ten
geschenke gaf:
And when your prayers complete the day
Darling, your little tiny hands
Were also made, I think, to pray
For men that lose their fairylands.
Want misschien is hun sprookjesindustrie
de schuld dat dit al veel te vroeg ge
beurt, dat het niet alleen de volwassenen,
maar reeds de kinderen zijn „that lose
their fairylands".
voor een kasteel kwam. waarvan de mu
ren van diamant leken.
DAT IS HET OERBEELD van het
sprookje. Doré kon het zichtbaar maken.
EEN STOKOUDE Russische kluizenaar,
die zich amper nog op krukken kon voort
bewegen werd eens door een boer onder
vraagd, hoe hij zich voelde? Uiterlijk alê
de Dood, zei hij innerlijk als een
zuigeling.
Dit antwoord is een symbool van het
sprookje. Want het is tegelijk oeroud en
pasgeboren. In de wieg van de mensheid
en in de stoel van Moeder de Gans.
Geloof het maar, geloof het maar:
Alles wat zij vertelt is waar.
Illustraties van Ludwig Richter bij „Ezeltje
strek je" in „Kinder und Hausmarchen der
Brüder Grimm" (hierboven en in de vierde
kolom).
TERWIJL DE KLEINE JONGEN de gor
dijnen voor het donker dichtschuift, gaan
tegelijk voor mij de gordijnen van de her
innering open. Opeens zie ik het weer:
zo'n zondagavond in de winter, vroeger,
als de schemering inviel en de wind in de
schoorsteen neuriede een geluid uit een
onzegbaar ver verleden, waarin de tijd
hoorbaar werd en zichzelf beluisterde. In
zo'n zondagavond stonden eeuwen stil en
waren er allen tegelijk, hier en nu. En
dan hief de stem van het sprookje aan,
in de hoek, uit de stoel van Moeder de
Gans, met het onveranderlijke en onver
gankelijke begin: „er was eens dat
op zichzelf al een sprookje is, en de kiem
van alle andere. Een aanhef, die meteen
de deur openstoot, drie tellen op de drem
pel, maar met ondenkbare mogelijkheden:
„Er was eens" eeuwig toverwoord
Waarmee wij altijd weer beginnen;
En altijd, door diezelfde poort,
Gaan wij het wonderland weer binnen.
Want sinds die deur gevonden werd
Wat valt er verder nog te zoeken
En met een wichelroe te gaan
Door stapels schorre woordenboeken.
Of er misschien een zijweg is,
Een woord dat, onbekend tot heden,
Ons onverwacht het oude land
Spiksplinternieuw weer laat betreden?
Geen sprake van: voor twijfelaars
Is er nog nooit een bres geschoten
In 't onbereikbaar luchtkasteel,
En blijft de deur voorgoed gesloten.
Wie naar de steen der wijzen zoekt
Die hoeft, goddank, niet ver te lopen,
Zegt maar: „er was eens" en het rijk
Der oudste wonderen ligt open.
ER ZIJN NATUURLIJK ook sprookjes
die met „er was eens" begonnen, en met
een ook eindigen. Al gaat het verhaal nog
bladzijden lang door, het sprookje is dan
IK WEET NIET WIE de eerste is ge
weest die de stoute schoenen aantrok een
Jeugdbijbei samen te stellen. In de loop
der laatste decennia zijn er meerdere met
minder of meer succes verschenen. De
hier aangekondigde van dr. Klink, remon
strants predikante te Haarlem (deel 2,
Nieuwe Tetament) is zonder enig beden
ken de mooiste en fraaist uitgevoerde, die
tot nu toe het licht zag. Alle aanbevelin
gen op de flap zouden we zonder moeite
de onze maken, als we maar niet dat
akelige kleine achterdochtigheidje in ons
op rood voelden staan. Wat is een kinder
bijbel? Neen eerst wat is de Bijbel? En
om in dit geval precies te zijn: wat is
het Nieuwe Testament? Als we het Oude
Testament de mythe (in de ware zin van
het woord) van het Joodse volk mogen
noemen, dan is het Nieuwe Testament het
epos, niet het heldendicht, maar het Gods
epos van de Christelijke, dus onze, cul
tuur. Nu is het geheimzinnige van ons epos
dat in zo eenvoudig mogelijke bewoording
en in een summiere entourage wordt ver
teld wat Christus zei en deed. Het wordt
dan ook door maar weinig lezers als kunst
werk ervaren, maar onderwijl is het van
hoofdstuk tot hoofdstuk, van woord tot
woord van een onontkoombare geladen
heid en trefzekerheid. Er is geen woord
teveel, er kan niets aan toegevoegd. Het
is een volmaakt kunstwerk. Nu krijgen we
het. Het is dus een kunstwerk, waar je
Bijbel voor de kinderen, met zingen en spelen. Deel 2 Het nieuwe Testament,
door dr. J. L. Klink. Liederen en verzen onder redactie van dr. J. W. Schulte Nord-
holt. Bijbelse spelen onder redactie van ds. C. M. de Vries. Met ruim 130 teke
ningen van Piet Klaasse. Uitgeverij Het Wereldvenster, Baarn.
vanzelfsprekend niet aan mag komen
maar het is ook onze heilsgeschiedenis, die
ons leidt naar ons heil en nu willen we
de kinderen daar van jongsaf in betrekken,
hen wegwijs maken naar hun eigen heil.
Maar hoe? Vroeger waren er de bijbelse
geschiedenis voor de jeugd, verder een
voudige gebeden en liedjes en, wat mij
bekend is uit het katholieke gezin, vanaf
het zesde jaar het onversneden evengelie
zondags in de kerk. Bij de vrome protes
tanten werd het kleine kind pardoes in de
bijbel geworpen. Mijn moeder kan hele ge
deelten reciteren, voor de vuist weg, van
het Oude en het Nieuwe Testament,
als jong kind uit het hoofd geleerd
op de zondagsschool. Was deze methode
nu zo goed? Ik zou dat niet graag ont
kennen of beamen, maar een feit is, ze
leerden de zuivere stof en wat ze er voor
zie heeft en de vierde regel luidt dan op
eens: „al ben ik een arme, eenvoudige
vrouw" wat niet enkel een poëtisch mon
strum is, maar je reinste buurvrouwen
praat. Het heeft geen zin verder zou mug-
genzifterig door te gaan. Deze fouten
moesten dit werk wel aankleven, al was
het door een groot dichter uitgevoerd.
DE SAMENSTELSTER heeft de goede
inval gehad enige dichters bij het werk
te betrekken, die voor lichte intervallen
zichzelf mee uitrichtten in hun leven hangt
van iedere persoon zelf af.
WE LEVEN NU in een tijdperk waarin
de opvoeders het noodzakelijk achten de zorgen. Dat ook hier adders in het gras
jeugd te laten kennismaken met het di- schuilen is alweer onvermijdelijk, waar
recte kunstwerk. Rondleidingen in onze ten eerste in opdracht gewerkt moest
musea confronteren de kinderen met de worden, iets wat meer en meer in de mo-
originele werken van Vincent van Gogh of de komt, maar poezie laat zich zelden
Chagall. Begrijpen ze er veel van? Wel- dwingen; en ten tweede het gevaar
nee, maar wat ze ervan bijblijft is het de van op het zoetelijke Jezuskindje-achti-
waarachtige, onversneden kunstbeeld.
-v..'
faJWa,
ge te pletter te lopen, een klip die de
middeleeuwers nog grandioos overvoeren,
maar die daarna door een ongeregistreer
de vulkanische uitbarsting plotseling in de
zee der religieuze poëzie werd aangetrof
fen en sedert heel wat schipbreuken
veroorzaakte.
Daarom is, naar mijn mening, Harriet
Laurey pas op haar eigen niveau in het
gedicht De Ezel, met de sublieme laatste
strofe. Jacoba Eggink was zo verstandig
zich niet neer te buigen, maar, met de
vèrdragende stem die we van haar ge
wend zijn, een goed gebonden ven mooi
sluitend verslag te doen.
LEUK IS MISSCHIEN om nog even op
te merken, naar aanleiding van die vierde
-V 4 8%
Deze situatie is dus te vergelijken met
het oude bijbel-onderricht bij de niet-ka-
tholieken.
Hier moeten we dus een vreemde twee
spalt constateren: wordt eenerzijds het jon
ge kind, wat vroeger niet het geval was,
oog in oog met de kunst geplaatst, ander
zijds wordt het nodig geacht het bovenal
verheven kunstwerk, dat de bijbel is, om
te buigen naar de oogshoogte van het kind.
En dan krijgen we meteen de vraag:
heeft Christus ooit tot de kinderen gespro
ken? Neen, hij sprak over hun hoofden
heen tot de grote mensen. Hij heeft één
keer iets tegen een kind gezegd, maar dat
was dood.
Hij riep haar uit het tijdeloze terug.
Zijn leven was in 't geheel niet voor de regel uit het Magnificat, dat poezie hele"
kinderen bedoeld, want hij kwam om de (Paal Plet..ho°? of gemend of daverend
zondaars (term die ik liever bezig dan het te zlln' hever niet, maar dat ze al-
hypocriet-aandoende „slechte mensen" tijd een rilling moet teweeg brengen. Een
van deze uitgave) te redden en dat zijn voorbeeld van huiselijke taal, waarbij dit
kinderen niet. Hij had het enkel over hen nu wel het geval is, leek mij het Wees
om hen ten voorbeeld te stellen. Pi™®4' U11 Bo^e™s Kerstspel ver
taald door Schulte Nordholt, waar de re-
GOED, NU BLIJKT evenwel de behoef- gej: „Wie zie ik opeens in mijn kamer daar
te te bestaan de kinderen, naar hun bevat- staan", in al zijn eenvoud opzwiept naar
tingsvermogen, in te wijden in ons epos. een onverklaarbaar geheim.
Het wordt daarvoor bewerkt, met de on- Bijzonder gelukkig was Schulte Nordholt
vermijdelijkheid dat je hoogten en dalen 00^. met het vertalen van het vers Za-
gaat veroorzaken, waar oorspronkelijk een cheus van Francis Quarles, verreweg het
bestendige hoogte heerst. Een originele schoonste, onvatbaarste en meest recht-
aanhef wordt overgenomen en heel het streekse gedicht van allé bijlagen. Ga-
aangrijpende, meeslepende van het waar- briël Smit, Guillaume v.d. Graft en Michel
achtige kunstwerk neemt je op, maar even van der pjas leverden mooie teksten, die
„Daarom ging Jezus op weg naar Galilea", illustratie van Piet Klaasse in
„Kinderbijbel"
nieuwe
verder wordt de tekst aangepast aan de
kleine lezer en zakt dan onherroepelijk
tot huiselijke kout. Soms worden grote
moeilijkheden als „de kracht van de Al
lerhoogste zal U overschaduwen", wel
aangehouden en in hetzelfde hoofdstuk
noemt Maria zich ook „de dienstmaagd
van de Heer", maar in het volgend hoofd
stuk staat, het sublieme Magnificat van de
Maagd, met de inzet „Mijn ziel maakt
groot de Heer", die inslaat als een blik
sem voor ieder die enig gevoel voor poë-
op zichzelf al liedjes zijn en ook zo be
doeld.
NIETS DAN LOF voor de illustraties
van Piet Klaasse, kunstwerkjes stuk voor
stuk. Afgezien van het bezwaar tegen het
fenomeen Kinderbijbel blijft een warme
bewondering voor het grootse werkstuk
van dominee Klink, dat we dan ook van
harte aanbevelen.
PRESIDENT KENNEDY, van Joachim
Joesten, uit het Duits vertaald door Mar-
got Bakker. Prisma-boeken, Utrecht/
Antwerpen.
Een levensgeschiedenis van de Ame
rikaanse president, geschreven door een
bekwaam journalist, met een grote dosis
goede verwachtingen.
KALENDER DER WERELDGESCHIE
DENIS, feiten en data, van Dr. Karl
Ploetz, uit het Duits vertaald door C. B.
Wels. Prisma-boeken, Utrecht/Antwerpen.
Een jaartallenboek met een schat van
beknopte gegevens en een uitgebreid re
gister, dat als naslagwerk uitstekende
diensten kan bewijzen.
ROBESPIERRE, TERREUR EN ON
DERGANG, van Friedrich Sieburg, uit
het Duits vertaald door Titia Jelgersma.
Prisma-boeken, Utrecht!Antwerpen.
Een op historische gevens opgebouwde
levensroman van deze grote Franse revo
lutionair, die Frankrijk heeft doen beven
en die zijn leven eindigde op het scha
vot.
DE FRANSE REVOLUTIE door dr.
A. D. J. M. Verbeek (opgedragen aan
„Hendrik Wiegersma, de dokter, een le
gendarisch man met grote bekwaamhe
den, een levenskunstenaar als geen an
der"). Prisma-boeken, Utrecht/ Antwer
pen.
Een studie van een amateur-historicus,
die objectief en zorgvuldig te werk gaat.
De indrukwekkende litteratuurlijst is nog
een aanwijzing dat aan deze historie-be
schrijving een omvangrijke studie ten
grondslag ligt.
DE FRANSE REVOLUTIE van prof. 'A.
Goodwin, uit het Engels vertaald. Phoe-
nix-pocket, Uitgeversmaatschappij W. de
Haan, Zeist/Standaard Boekhandel, Ant
werpen, Brussel, Gent Leuven.
Niet een geschiedschrijving zonder
meer, maar een beschouwing, waarbij de
ze vakgeleerde ervan uitgaat, dat de
hoofdoorzaak van de Franse Revolutie
niet de economische grieven van de boe
renstand, of de politieke ontevredenheid
van de burgers was, maar de reactionai
re instelling van de aristocratie. De
auteur, een specialist in de geschiedenis
van de achttiende eeuw, doceert nieuwe
geschiedenis aan de Universiteit van
Manchester. Geen litteratuuropgave,
maar wel een aantal uitstekend gekozen
illustraties.
KRUISVAARDERS NAAR JERUZALEM,
geschiedenis van de eerste kruistocht,
door prof. dr. C. D. J. Brandt. Phoenix-
Pocket, Uitgeversmaatschappij W. de
Haan, Zeist/Standaardboekhandel, Antwer
pen, Brussel, Gent Leuven.
In dit boekje wordt het eerste grote te
genoffensief van Zuid- en West-Europa te
gen de opdringende Islam in de vroege
middeleeuwen met verve beschreven. Aan
het slot is een verkorte opgave van de
bronnen opgenomen, verder treft men
een landkaart en verscheidene interessan
te illustraties aan, Prof. Brandt is hoog
leraar in de geschiedenis van de negen
tiende en twintigste eeuw te Rotterdam
en te Utrecht.
NIEUWE ONTDEKKINGEN in het Ver
re Oosten en Zuiden, van Dr. Paul Herr
mann, uit het Duits vertaald door John
Kooy. Phoenix-Pocket, Uitgeversmaat
schappij W. de Haan, Zeist/Standaardboek
handel, Antwerpen, Brussel, Gent Leuven.
De geschiedenis van de ontdekkingsrei
zen in Voor- en Achter-Indië (Sint Francis-
cus Xaverius) China (Sven Hedin), Japan
en Australië. Samen met een aantal merk
waardige afbeeldingen en kaartjes van de
Zijdeweg en de handelsweg van het Avond
land naar China geeft dit boekje een uit
stekend beeld van de voornaamste expe
dities naar deze werelddelen.
DUITSE EN ITALIAANSE FIGUREN,
AMERIKAANSE FIGUREN, beide van
professor dr. P. Geyl, WB-pocket, Wereld
bibliotheek, Amsterdam-Antwerpen.
Twee bundels opstellen van deze beken
de Nederlandse historicus, besprekingen
van biografieën van uiteenlopende vooraan
staande persoonlijkheden, in de markante
stijl die professor Geyl eigen is. Hij illus
treert zijn betoog met een groot aantal ver
wijzingen naar persoonlijke belevenissen
en naar de litteratuur. Niet zelden ook zijn
de stukjes voorzien van een voetnoot ter
wille van de actualiteit.
Hans van Zijl (Zie vervolg op pagina 2)