IN DE STOEL VAN MOEDER DE GANS de nie u we ki n Een en ander over het sprookje I 4 m Nieuwe geschiedenis- uitgaven NNHi f wMÊm i mmm H. L. Prenen - 's Avonds als het donker wordt gaat de kleine Tobias (drie jaar, en ik heb de eer zijn vader te zijn) de gordijnen dichtschuiven, want dan komt „de ka bouter" in de achtertuin, tussen de bomen vandaan. Vervolgens gaan ook de gordijnen van de voorkamer dicht, want daar komt de olifant, en zal aanstonds op de stoep aanbellen, met zijn slurf. Dan is de avond compleet en kan de nacht beginnen „o nott, o dolce tempo benchè nero", gelijk de aanhef luidt van Michelangelo's schoonste sonnet. Wat weet Tobias van Michelangelo? Niets, stel u gerust. (Het is geen wonderkind, ondanks zijn vader). Maar hij weet iets van de nacht, de donkere moederschoot van alle wonderen. Ziedaar dan, in één gebaar en tussen twee gordijnen, de we reld van Tobias, of hoe het andere kind (uw kind wellicht) ook heten mag. Want ze hebben allen dezelfde wereld, de Tobiasjes, de Kareltjes, de Jurriaantjes, de Babetjes en de Bernadetjes. De oli fant in de voortuin en de kabouter in de achtertuin. Met andere woorden: het wonder is vlakbij. Het is een huisgenoot, een speelgenoot zelfs. nog, dichterlijk of ironisch. De sprookjes van Grimm zijn volkomen objectief, episch, alsof zij zichzelf vertellen. BIJ SPROOKJES horen plaatjes. Wil men het boek van Grimm op zijn mooist hebben, dan moet men een uitgave nemen met de illustraties van Ludwig Richter. Deze prentjes lijken als het ware uit de tekst zelf ontsproten. Ook dat is, wat de Duitsers noemen: ein Glücksfall. Want als er ergens blijkt hoe de geest van het sprookje verbasterd kan worden, dan is het wel in de illustraties. Men moet Richter maar eens vergelijken met een wereldbe roemdheid als Walt Disney, die thans voor de meeste mensen het toonbeeld aangeeft OMDAT HET KIND zo klein is, ziet het al voorbij; op de aanhef na, is het er hoe zii zich het sprookjesachtige voorstel- zo hoog tegen de wereld op en bevolkt helemaal niet geweest. Er was eens, len> een toverbos van piastic en tecnnico- zijn omgeving met de bijbehorende gigan- jawel, maar nu is er niets. En juist die lor> wfar de bronnen coca-cola spui en, ten. Dat is de olifant van Tobias of de sprookjes doen hun best zo kinderlijk mo- de kikkers ladycroonen en de prinses op- stoomwals van Tsjip. Het grote toont zich gelijk te zijn, plus royaliste que le roi, gekamde wimpers heeft. Dan PlijKt e hem in levende lijve; want alleen wie de wat in dit geval wil zeggen: plus enfantine verschil tussen de echte, onbeaorven vei- blik van een kind heeft, heeft het geloof que l'enfant. Het kind moet toegesproken beelding van de oude DuUse meester en oe dat een berg in beweging kan zetten, op worden in de taal van zijn wereld, en dat virtuoze kitsch van de beroemde mei 1 vier pilaarpoten, en dat noemen wij is de eenvoud. Maar wie denkt dat dat zo kaan. Diens sprookjeswereld is op oi ge- dan gewoon een olifant. Maar juist omdat eenvoudig is vergist zich deerlijk. Want slagen karikatuur, waarin niets meer zijn het kind zo klein is, ziet het ook veel die krampachtige kinderlijke verhaaltjes j0r™ «ovSJeiIo' meer wat er op de grond gebeurt. Het ziet zijn een karikatuur van het kindferlijke. J T'~~' het kleine niet over het hoofd, want het Ze bedriegen zichzelf, en daarom heeft hoeft maar op zijn hurken te gaan zitten hun taal nooit het onbedriegelijke ken en het is even groot als de kabouter. Zo merk van de eenvoud- Lees ze maar voor weet het kind beter dan wij wat groot eh aan kinderen, en je zult het horen uit uw De kinderboekenweek 1961, die van heden tot en met 4 november duurt, staat in Haarlem in het teken van het sprookje. Ter gelegenheid daarvan heeft drs. H. L. Prenen op ons verzoek een beschouwing aan het sprookje gewijd waarmee wij deze Erbij-aflevering graag openen. In de rubriek „Signalen" publi ceren wij een bijdrage van Jan Blokker, wiens „Op zoek naar een oom" be kroond is als het beste kinderboek van 1960. Voorts publiceren wij in deze „Erbij" besprekingen van onlangs ver schenen kinderboeken, waaronder de nieuwe kinderbijbel van ds. Klink. de Karikatuur wordt dan het normale, maar waar moet het vreemde mannetje dan heen, dat in de sprookjes optreedt, en pas vreemd is als de rest het niet is. Wie te veel wil bewijzen, bewijst niets, en wie waarin wij allen met Klein Duimpje ver dwaald zijn. Veel later las ik een uitspraak van Doré, een soort beginselverklaring die hem tekent ten voeten uit: „L'illustration n'est amusante pour un artiste, qu'avec les génies du passé, qui écrivent: II entra dans un bois sombre, oü il arriva devant un palais, dont les murs semblaient de diamant" de illustratie is alleen de moeite waard voor een tekenaar bij een verhaal uit het verleden dat begint met: Hij ging een donker bos binnen, waar hij wat klein is. Wij zitten in het verkeerde eigen mond, met een smaak alsof ge lauw alles vreemd, gedrochtelijk en wondei lijk water drinkt. De ware sprookjesdichter maakt, jaagt het wonderlijke juist de echter ziet de taal recht in de beide grote delfr uit, of maakt er een hutspot van. kinderogen, als door een spiegel in een is de ketterij van Disney tegen het sp - helder woord 3e- Hil zet- zoals alles ketters> alles °P een helder woord. kaart ffi. kgnt maar „n waarheid; de t0_ tale fantasie, die zichzelf verslindt. De kunst is het om te laten zien hoe u/uu, wc/owcoo.o u de ROMANTIEK heeft, met het kind wonderlijk het bo; iemand schitterend opmerkte „de vol- Ook het sprookje ontdekt. Daaraan danken dan pas komt de kabouter uit ïjn wassene is niet dichter bij de hemel, maar wij een van de volmaaktste sprookjesboe- koek te voorschijn. Maai ne J wel verder van het gras af." Vandaar.dat ken die de wereld kent, de onsterfelijke keeJ ander centje te zijn dan Disney 20 menige volwassene, als hij dan een „Kinder und Hausmarchen" van de Ge- basterde paddestoel op slolien. sprookje vertelt, zich te diep gaat bukken, broeders Grimm. Dit is de bijbel van het en het onuitstaanbare toontje van het kin- sprookje, zowel naar omvang als naar in- OP DIE WINTERAVONDEN van weleer deruurtje aanneemt. Wat niets anders is houd. Het ontstaan zelf van dit boek klinkt de karikatuur wordt dan het normale dan aan het werkelijke sprookje het gras als een sprookje. Twee geleerde filologen bladerden wij in de sprookjes van Per middelpunt, tussen beiden in, waar het wonder niet gedijt en het sprookje ver bleekt is. Het kind bevindt zich in het gulden midden, waar het grote en het kleine geen maat en getal, maar een be levenis zijn, en dat is nu juist het punt waar het sprookje kan beginnen. Het punt waar wij overheen zien. Want zoals voor de voeten weg te maaien. ontmoeten een oud vrouwtje in het binnen- rault, met de platen van Gustave Doré. land van Hessen. Het vrouwtje kon won- Dat is de werkelijke fantast, die weet wat derbaarlijk vertellen, de tiyee filologen het sprookje toekomt. Die kon ónze fan- (wat nóg wonderbaarlijker is) konden tasie gestalte geven, zoals het vaag en toch schrijven. Tussen haakjes gezegd, dit is helder, ver en toch vlakbij, voor ofts op- iets anders dan opschrijven (ze waren doemde terwijl wij de verhalen lazen of geen stenografen!). En zo ontstond dit hoorden vertellen. Zijn verbeeldingen la- wonderboek van het pure sprookje, in een gen in dezelfde lijn. Wat wij in de schoor- taal van de rijkste eenvoud, die zelfs door steen hóórden, op het neuriën van de wind, Andersen, de vermaardste aller sprook- dat zagen wij op die prenten. Toen hij de jesschrijvers, niet geëvenaard wordt. Bij sprookjes van Perrault illustreerde, toen Grimm is het alsof men aan de bron zelf tekende hij de paleizen waarvan wij allen staat. Andersen „gebruikt" het sprookje gedroomd hebben en de eindeloze bossen Illustratie van Gustave Doré bij „Klein Duimpje". En het is waarachtig wel van belang, niet alleen hoe men het sprookje leert hóren (het aandeel van de schrijver of de ver teller) maar ook hoe men het leert zien (het werk van de tekenaar). Bij het valse sprookje, van Disney en zijn talloze imitators, moet ik denken aan het vers van Hilaire Belloc, geschreven in een boek dat hij aan een klein meisje ten geschenke gaf: And when your prayers complete the day Darling, your little tiny hands Were also made, I think, to pray For men that lose their fairylands. Want misschien is hun sprookjesindustrie de schuld dat dit al veel te vroeg ge beurt, dat het niet alleen de volwassenen, maar reeds de kinderen zijn „that lose their fairylands". voor een kasteel kwam. waarvan de mu ren van diamant leken. DAT IS HET OERBEELD van het sprookje. Doré kon het zichtbaar maken. EEN STOKOUDE Russische kluizenaar, die zich amper nog op krukken kon voort bewegen werd eens door een boer onder vraagd, hoe hij zich voelde? Uiterlijk alê de Dood, zei hij innerlijk als een zuigeling. Dit antwoord is een symbool van het sprookje. Want het is tegelijk oeroud en pasgeboren. In de wieg van de mensheid en in de stoel van Moeder de Gans. Geloof het maar, geloof het maar: Alles wat zij vertelt is waar. Illustraties van Ludwig Richter bij „Ezeltje strek je" in „Kinder und Hausmarchen der Brüder Grimm" (hierboven en in de vierde kolom). TERWIJL DE KLEINE JONGEN de gor dijnen voor het donker dichtschuift, gaan tegelijk voor mij de gordijnen van de her innering open. Opeens zie ik het weer: zo'n zondagavond in de winter, vroeger, als de schemering inviel en de wind in de schoorsteen neuriede een geluid uit een onzegbaar ver verleden, waarin de tijd hoorbaar werd en zichzelf beluisterde. In zo'n zondagavond stonden eeuwen stil en waren er allen tegelijk, hier en nu. En dan hief de stem van het sprookje aan, in de hoek, uit de stoel van Moeder de Gans, met het onveranderlijke en onver gankelijke begin: „er was eens dat op zichzelf al een sprookje is, en de kiem van alle andere. Een aanhef, die meteen de deur openstoot, drie tellen op de drem pel, maar met ondenkbare mogelijkheden: „Er was eens" eeuwig toverwoord Waarmee wij altijd weer beginnen; En altijd, door diezelfde poort, Gaan wij het wonderland weer binnen. Want sinds die deur gevonden werd Wat valt er verder nog te zoeken En met een wichelroe te gaan Door stapels schorre woordenboeken. Of er misschien een zijweg is, Een woord dat, onbekend tot heden, Ons onverwacht het oude land Spiksplinternieuw weer laat betreden? Geen sprake van: voor twijfelaars Is er nog nooit een bres geschoten In 't onbereikbaar luchtkasteel, En blijft de deur voorgoed gesloten. Wie naar de steen der wijzen zoekt Die hoeft, goddank, niet ver te lopen, Zegt maar: „er was eens" en het rijk Der oudste wonderen ligt open. ER ZIJN NATUURLIJK ook sprookjes die met „er was eens" begonnen, en met een ook eindigen. Al gaat het verhaal nog bladzijden lang door, het sprookje is dan IK WEET NIET WIE de eerste is ge weest die de stoute schoenen aantrok een Jeugdbijbei samen te stellen. In de loop der laatste decennia zijn er meerdere met minder of meer succes verschenen. De hier aangekondigde van dr. Klink, remon strants predikante te Haarlem (deel 2, Nieuwe Tetament) is zonder enig beden ken de mooiste en fraaist uitgevoerde, die tot nu toe het licht zag. Alle aanbevelin gen op de flap zouden we zonder moeite de onze maken, als we maar niet dat akelige kleine achterdochtigheidje in ons op rood voelden staan. Wat is een kinder bijbel? Neen eerst wat is de Bijbel? En om in dit geval precies te zijn: wat is het Nieuwe Testament? Als we het Oude Testament de mythe (in de ware zin van het woord) van het Joodse volk mogen noemen, dan is het Nieuwe Testament het epos, niet het heldendicht, maar het Gods epos van de Christelijke, dus onze, cul tuur. Nu is het geheimzinnige van ons epos dat in zo eenvoudig mogelijke bewoording en in een summiere entourage wordt ver teld wat Christus zei en deed. Het wordt dan ook door maar weinig lezers als kunst werk ervaren, maar onderwijl is het van hoofdstuk tot hoofdstuk, van woord tot woord van een onontkoombare geladen heid en trefzekerheid. Er is geen woord teveel, er kan niets aan toegevoegd. Het is een volmaakt kunstwerk. Nu krijgen we het. Het is dus een kunstwerk, waar je Bijbel voor de kinderen, met zingen en spelen. Deel 2 Het nieuwe Testament, door dr. J. L. Klink. Liederen en verzen onder redactie van dr. J. W. Schulte Nord- holt. Bijbelse spelen onder redactie van ds. C. M. de Vries. Met ruim 130 teke ningen van Piet Klaasse. Uitgeverij Het Wereldvenster, Baarn. vanzelfsprekend niet aan mag komen maar het is ook onze heilsgeschiedenis, die ons leidt naar ons heil en nu willen we de kinderen daar van jongsaf in betrekken, hen wegwijs maken naar hun eigen heil. Maar hoe? Vroeger waren er de bijbelse geschiedenis voor de jeugd, verder een voudige gebeden en liedjes en, wat mij bekend is uit het katholieke gezin, vanaf het zesde jaar het onversneden evengelie zondags in de kerk. Bij de vrome protes tanten werd het kleine kind pardoes in de bijbel geworpen. Mijn moeder kan hele ge deelten reciteren, voor de vuist weg, van het Oude en het Nieuwe Testament, als jong kind uit het hoofd geleerd op de zondagsschool. Was deze methode nu zo goed? Ik zou dat niet graag ont kennen of beamen, maar een feit is, ze leerden de zuivere stof en wat ze er voor zie heeft en de vierde regel luidt dan op eens: „al ben ik een arme, eenvoudige vrouw" wat niet enkel een poëtisch mon strum is, maar je reinste buurvrouwen praat. Het heeft geen zin verder zou mug- genzifterig door te gaan. Deze fouten moesten dit werk wel aankleven, al was het door een groot dichter uitgevoerd. DE SAMENSTELSTER heeft de goede inval gehad enige dichters bij het werk te betrekken, die voor lichte intervallen zichzelf mee uitrichtten in hun leven hangt van iedere persoon zelf af. WE LEVEN NU in een tijdperk waarin de opvoeders het noodzakelijk achten de zorgen. Dat ook hier adders in het gras jeugd te laten kennismaken met het di- schuilen is alweer onvermijdelijk, waar recte kunstwerk. Rondleidingen in onze ten eerste in opdracht gewerkt moest musea confronteren de kinderen met de worden, iets wat meer en meer in de mo- originele werken van Vincent van Gogh of de komt, maar poezie laat zich zelden Chagall. Begrijpen ze er veel van? Wel- dwingen; en ten tweede het gevaar nee, maar wat ze ervan bijblijft is het de van op het zoetelijke Jezuskindje-achti- waarachtige, onversneden kunstbeeld. -v..' faJWa, ge te pletter te lopen, een klip die de middeleeuwers nog grandioos overvoeren, maar die daarna door een ongeregistreer de vulkanische uitbarsting plotseling in de zee der religieuze poëzie werd aangetrof fen en sedert heel wat schipbreuken veroorzaakte. Daarom is, naar mijn mening, Harriet Laurey pas op haar eigen niveau in het gedicht De Ezel, met de sublieme laatste strofe. Jacoba Eggink was zo verstandig zich niet neer te buigen, maar, met de vèrdragende stem die we van haar ge wend zijn, een goed gebonden ven mooi sluitend verslag te doen. LEUK IS MISSCHIEN om nog even op te merken, naar aanleiding van die vierde -V 4 8% Deze situatie is dus te vergelijken met het oude bijbel-onderricht bij de niet-ka- tholieken. Hier moeten we dus een vreemde twee spalt constateren: wordt eenerzijds het jon ge kind, wat vroeger niet het geval was, oog in oog met de kunst geplaatst, ander zijds wordt het nodig geacht het bovenal verheven kunstwerk, dat de bijbel is, om te buigen naar de oogshoogte van het kind. En dan krijgen we meteen de vraag: heeft Christus ooit tot de kinderen gespro ken? Neen, hij sprak over hun hoofden heen tot de grote mensen. Hij heeft één keer iets tegen een kind gezegd, maar dat was dood. Hij riep haar uit het tijdeloze terug. Zijn leven was in 't geheel niet voor de regel uit het Magnificat, dat poezie hele" kinderen bedoeld, want hij kwam om de (Paal Plet..ho°? of gemend of daverend zondaars (term die ik liever bezig dan het te zlln' hever niet, maar dat ze al- hypocriet-aandoende „slechte mensen" tijd een rilling moet teweeg brengen. Een van deze uitgave) te redden en dat zijn voorbeeld van huiselijke taal, waarbij dit kinderen niet. Hij had het enkel over hen nu wel het geval is, leek mij het Wees om hen ten voorbeeld te stellen. Pi™®4' U11 Bo^e™s Kerstspel ver taald door Schulte Nordholt, waar de re- GOED, NU BLIJKT evenwel de behoef- gej: „Wie zie ik opeens in mijn kamer daar te te bestaan de kinderen, naar hun bevat- staan", in al zijn eenvoud opzwiept naar tingsvermogen, in te wijden in ons epos. een onverklaarbaar geheim. Het wordt daarvoor bewerkt, met de on- Bijzonder gelukkig was Schulte Nordholt vermijdelijkheid dat je hoogten en dalen 00^. met het vertalen van het vers Za- gaat veroorzaken, waar oorspronkelijk een cheus van Francis Quarles, verreweg het bestendige hoogte heerst. Een originele schoonste, onvatbaarste en meest recht- aanhef wordt overgenomen en heel het streekse gedicht van allé bijlagen. Ga- aangrijpende, meeslepende van het waar- briël Smit, Guillaume v.d. Graft en Michel achtige kunstwerk neemt je op, maar even van der pjas leverden mooie teksten, die „Daarom ging Jezus op weg naar Galilea", illustratie van Piet Klaasse in „Kinderbijbel" nieuwe verder wordt de tekst aangepast aan de kleine lezer en zakt dan onherroepelijk tot huiselijke kout. Soms worden grote moeilijkheden als „de kracht van de Al lerhoogste zal U overschaduwen", wel aangehouden en in hetzelfde hoofdstuk noemt Maria zich ook „de dienstmaagd van de Heer", maar in het volgend hoofd stuk staat, het sublieme Magnificat van de Maagd, met de inzet „Mijn ziel maakt groot de Heer", die inslaat als een blik sem voor ieder die enig gevoel voor poë- op zichzelf al liedjes zijn en ook zo be doeld. NIETS DAN LOF voor de illustraties van Piet Klaasse, kunstwerkjes stuk voor stuk. Afgezien van het bezwaar tegen het fenomeen Kinderbijbel blijft een warme bewondering voor het grootse werkstuk van dominee Klink, dat we dan ook van harte aanbevelen. PRESIDENT KENNEDY, van Joachim Joesten, uit het Duits vertaald door Mar- got Bakker. Prisma-boeken, Utrecht/ Antwerpen. Een levensgeschiedenis van de Ame rikaanse president, geschreven door een bekwaam journalist, met een grote dosis goede verwachtingen. KALENDER DER WERELDGESCHIE DENIS, feiten en data, van Dr. Karl Ploetz, uit het Duits vertaald door C. B. Wels. Prisma-boeken, Utrecht/Antwerpen. Een jaartallenboek met een schat van beknopte gegevens en een uitgebreid re gister, dat als naslagwerk uitstekende diensten kan bewijzen. ROBESPIERRE, TERREUR EN ON DERGANG, van Friedrich Sieburg, uit het Duits vertaald door Titia Jelgersma. Prisma-boeken, Utrecht!Antwerpen. Een op historische gevens opgebouwde levensroman van deze grote Franse revo lutionair, die Frankrijk heeft doen beven en die zijn leven eindigde op het scha vot. DE FRANSE REVOLUTIE door dr. A. D. J. M. Verbeek (opgedragen aan „Hendrik Wiegersma, de dokter, een le gendarisch man met grote bekwaamhe den, een levenskunstenaar als geen an der"). Prisma-boeken, Utrecht/ Antwer pen. Een studie van een amateur-historicus, die objectief en zorgvuldig te werk gaat. De indrukwekkende litteratuurlijst is nog een aanwijzing dat aan deze historie-be schrijving een omvangrijke studie ten grondslag ligt. DE FRANSE REVOLUTIE van prof. 'A. Goodwin, uit het Engels vertaald. Phoe- nix-pocket, Uitgeversmaatschappij W. de Haan, Zeist/Standaard Boekhandel, Ant werpen, Brussel, Gent Leuven. Niet een geschiedschrijving zonder meer, maar een beschouwing, waarbij de ze vakgeleerde ervan uitgaat, dat de hoofdoorzaak van de Franse Revolutie niet de economische grieven van de boe renstand, of de politieke ontevredenheid van de burgers was, maar de reactionai re instelling van de aristocratie. De auteur, een specialist in de geschiedenis van de achttiende eeuw, doceert nieuwe geschiedenis aan de Universiteit van Manchester. Geen litteratuuropgave, maar wel een aantal uitstekend gekozen illustraties. KRUISVAARDERS NAAR JERUZALEM, geschiedenis van de eerste kruistocht, door prof. dr. C. D. J. Brandt. Phoenix- Pocket, Uitgeversmaatschappij W. de Haan, Zeist/Standaardboekhandel, Antwer pen, Brussel, Gent Leuven. In dit boekje wordt het eerste grote te genoffensief van Zuid- en West-Europa te gen de opdringende Islam in de vroege middeleeuwen met verve beschreven. Aan het slot is een verkorte opgave van de bronnen opgenomen, verder treft men een landkaart en verscheidene interessan te illustraties aan, Prof. Brandt is hoog leraar in de geschiedenis van de negen tiende en twintigste eeuw te Rotterdam en te Utrecht. NIEUWE ONTDEKKINGEN in het Ver re Oosten en Zuiden, van Dr. Paul Herr mann, uit het Duits vertaald door John Kooy. Phoenix-Pocket, Uitgeversmaat schappij W. de Haan, Zeist/Standaardboek handel, Antwerpen, Brussel, Gent Leuven. De geschiedenis van de ontdekkingsrei zen in Voor- en Achter-Indië (Sint Francis- cus Xaverius) China (Sven Hedin), Japan en Australië. Samen met een aantal merk waardige afbeeldingen en kaartjes van de Zijdeweg en de handelsweg van het Avond land naar China geeft dit boekje een uit stekend beeld van de voornaamste expe dities naar deze werelddelen. DUITSE EN ITALIAANSE FIGUREN, AMERIKAANSE FIGUREN, beide van professor dr. P. Geyl, WB-pocket, Wereld bibliotheek, Amsterdam-Antwerpen. Twee bundels opstellen van deze beken de Nederlandse historicus, besprekingen van biografieën van uiteenlopende vooraan staande persoonlijkheden, in de markante stijl die professor Geyl eigen is. Hij illus treert zijn betoog met een groot aantal ver wijzingen naar persoonlijke belevenissen en naar de litteratuur. Niet zelden ook zijn de stukjes voorzien van een voetnoot ter wille van de actualiteit. Hans van Zijl (Zie vervolg op pagina 2)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 13