SIGNALEN
„Louisiane" van Marcel
m
NIEUWE BOEKEN VOOR DE JEUGD
Disco
discours
„ZE LACHEN ZELFS VEEL,
WELK EEN TIJDVERLIES"
ld
Mislukt betoog
over het
rassenprobleem
ZATERDAG 28 OKTOBER 1961
Erbij
PAGINA DRIB
Sas Bunge
Jan Blokker
H. v. Z.
Nieuwe fotoboeken
(Van onze correspondent Frank Onnen)
PARIJS. Het rassenvraagstuk, en in
het bijzonder het negerprobleem, heeft
de laatste jaren al verschillende toneel
schrijvers in zijn greep gehad en dat de
dramatische en zelfs explosieve conflict
stof hier inderdaad hoog ligt opgetast
kan men helaas op periodieke tijden
ook uit de krantenberichten uit Amerika
vernemen. Na „Morts sans Sepulture"
van Jean-Paul Sartre (dat later door de
schrijver wegens het visuele realisme
van een lynch-scène overigens zelf weer
verworpen werd) kan men momenteel
hetzelfde onderwerp in twee verschil
lende Parijse theaters zien behandeld of
tenminste belicht: in Bellak's „Football"
en in „Louisiane" van Marcel Aymé.
Doch met alle sympathie en warme in
stemming die men uiteraard wel voelen
moet voor deze aanklachten die zo op
nieuw tegen een der stompzinnigste en
veel verbreide dwalingen van de mense
lijke geest worden geuit, verscheen ons
tóch opnieuw de niettemin tenden
tieuze uitspraak van André Gide voor
de geest dat met „goede gedachten altijd
slechte kunst wordt voortgebracht".
MARCEL AYMé is een paar jaar ge
leden een week of wat in de Verenigde
Staten geweest en dat bezoek is hem toen
niet zo heel goed bekomen. Eerstens, om
dat hij van nature al weinig trekken van
overeenkomst met de „bereisde Roel"
vertoont, en voorts óók omdat de befaam
de „American way of life" niets te maken
heeft met het leven dat deze ietwat mi
santropische schrijver op zijn Butte van
Montmartre waar hij wel tot de ontoe
gankelijkste monumenten of attracties van
dit internationale toeristencentrum be
hoort. In een vorig stuk, „La Mouche
bleue", had hij zijn gal al uitgespuwd
over het mercantilisme en de hypocrisie
van de Amerikanen, doch achteraf heeft
hij blijkbaar nu ook nog eens aan het
negervraagstuk een apart (melo) drama
willen wijden. Eerlijke verontwaardiging
over hemeltergend onrecht kan natuurlijk
een zeer positieve drijfveer vormen voor
een kunstwerk. Doch wanneer Aymé de
bloeddorstige rassendiscriminatie wilde
bestrijden om als dramaturg een „j'ac-
cuse" op zijn naam te kunnen schrijven,
dan had hij zijn stof niet zo ver van huis
hoeven te zoeken en ook in Algerijë kun
nen vinden. En voor de Franse dramaturg
zou de belichting van een overeenkomstig
probleem in dat gebied bovendien het niet
geringe voordeel hebben opgeleverd dat
hij zijn inspiratie dan niet uit de tweede
hand had behoeven te ontlenen.
HET FUNDAMENTELE BEZWAAR te
gen „Louisiane" waardoor 't als toneel
stuk en zelfs als persoonlijke mededeling
is mislukt, is vooral dat men zich hier
geen moment tegenover een brok verbeel
de werkelijkheid voelt gesteld, doch
slechts kennismaakt met een eerder
moeizaam en qua structuur, onevenwich
tig bedenksel dat Aymé tégen zijn
gewoonte in zéér kennelijk zéér ernstig
bedoelde, en waarin de toeschouwer geen
anderhalve minuut geloven kan. Niet al
leen omdat het verhaal op te wankele pij
lers van logica berust, doch vooral omdat
de hoofdfiguren om van de nevelige
rest maar te zwijgen hun verbijsteren
de gedragingen nergens waar weten te
maken. Naar het voorbeeld van Sartre's
Magali Noël met haar zwarte minnaar James Campbell in Marcel Aymé's „Louisiane"
„Huis Clos", plaatst ook Aymé hier zijn
personages tezamen in een besloten ruim
te met de oningeloste bedoeling de drama
tische spanningen als in een stoomketel
als het ware onder hoogdruk te zetten.
Die ruimte is hier het landgoed van een
juist gestorven Amerikaanse multimiljo
nair, die in zijn erfenis heeft bepaald dat
vijf achterneven en -nichten pas hun rech
ten op een deel van de buit zouden kunnen
doen gelden, als ze eerst zeven weken te
zamen in die villa hebben doorgebracht.
EEN LANGDURIGE familiereünie wordt
het, waarvan de kansen op succes a prio
ri nog grondig worden ondermijnd door
de omstandigheid dat een der nichtjes,
tengevolge van een tot dusverre ge
heimgehouden slippertje van haar moe
der met een neger die haar anonieme va
der was, een koffiebruine huidskleur heeft
waarmee in het bijzonder de familieleden
van onder de „colour-line" zich aanvan
kelijk natuurlijk niet willen en kunnen en
canailleren. Vooral het blanke nichtje dat
nu, onder het oog van de notaris, voor 't
eerst zo maar met een negerzusje wordt
geconfronteerd, heeft zware moeite het
offer van die gezamenlijke en compromit
terende logeerpartij aan die erfenis, wel
ke in de verte en na zeven weken lokt, te
brengen, maar tenslotte zal om de duiten
het experiment toch maar worden be
proefd.
NADAT HET NEGERMEISJE haar
halfzusje evenwel in vertrouwen heeft we
ten te nemen om haar het ooggetuigever-
slag over te brieven dat hun beider moe
der haar had gedaan over haar illegale
liefdeservaringen met haar zwarte vader,
zijn de hartstochten en nieuwsgierigheden
van die jonge blanke vrouw gewekt. Zo
werpt ze zich bij de eerste gelegenheid,
een half uur later, in de armen van een
neger - huisknecht - tevens-student-in-de-
rechten, welke omstrengeling haar op slag
van haar racistische vooroordelen ge
neest Dat wil zeggen dat die voor
oordelen nu juist overslaan naar de andere
kant, want als ere-negerin begint ze op
slag het blanke ras te verachten met de
mateloze haat van de renegaat die de
vroegere fouten met een verdubbelde ijver
wil betalen. Een bekering die evenwel nóg
duurder moet worden bekocht door haar
partner in deze onthullende liefde die, op
grond van rassenschending, diezelfde avond
nog door de sheriff in een belendende ka
mer met een revolver wordt neergeknald,
een schot waarmee ook „Louisiane" het
einde heeft bereikt.
EN ZIEDAAR DAN het even omslach
tige als ongeloofwaardige bedenksel waar
in 't lastig is ook nog maar een enkel
spoor terug te vinden van die gelijktijdig
ijle en tastbare atmosfeer waarin Aymé
vertellingen als „La Vouivre" of „Passé
Muraille" vroeger placht te drenken.
Maar misschien heeft hij zijn „Louisiane"
waarin hij het negervraagstuk even uit de
doeken zou doen, wel laten schrijven door
zo'n assisterend jongmaatje dat in het
jargon der Franse litteratoren „un nègre"
wordt genoemd? Het is, lijkt mij, de enige,
ofschoon toch óók wat gewaagde, veron
derstelling waardoor in deze samenhang
de eer of de reputatie althans op een
zeker plan van een der meesters der hui
dige Franse letteren misschien nog te red
den zou zijn
VERHALEN VAN DE TWEELING
BROERS, door Tonke Dragt, geïllu
streerd door de schrijfster.
H. P. Leopold's mij. n.v. Den Haag.
Wat heerlijk zo'n prachtuitgave ter hand
te kunnen nemen en dan nog wel een die
het over de hele linie is. Een kloek boek
in fraai linnen band, met een hoogst aan
trekkelijke flap. Geen wonder dat de uit
geverij Leopold zoveel zorg besteedde
aan het werk van de dubbel begaafde
Tonke Dragt. Wat het eerst opvalt zijn de
bijzonder mooie illustraties, die al vol
doende zouden zijn haar te herkennen als
De discografie van Monteverdi is uitgebreid
met een aantrekkelijke opname van VOX (DL
660). Men treft daarop aan de éénacter ,,De
strijd tussen Tancred en Clorinda", a.lsmede
een tweetal madrigalen. De uitvoerenden zijn
een madrigaalkoor en solisten uit Milaan on
der leiding van Renato Fait.
WIE NOG NIET eerder kennismaak
te met de fascinerende kunst van Clau-
dio Monteverdi (1567-1642) schaffe zich
Vox DL 660 aan. Dat deze plaat zo'n
voortreffelijke introductie is tot een mu
zikaal domein dat velen onbekend is,
dankt men aan de „Complesso Monte-
verdiano di Milano", een groepering die
zich blijkens haar naam een herleving
van de Noorditaliaanse meester ten doel
stelt. De musicoloog Virgilio Mortari
zegt er van overtuigd te zijn dat Mon
teverdi een levende waarde voor onze
tijd vertegenwoordigt, mits men hem
niet dwingt in het keurslijf van een al
te historische reconstructie. De over-
esthetisering die bij veel uitvoeringen
van werken vóór Bach ertoe leidt dat
door het stof der eeuwen de vrucht der
inventie oneetbaar wordt, is hier ver
meden. Over de medewerking van een
strijkkwartet (in plaats van de oorspron
kelijke gamben, etcetera) zegt Mortari
„Een zodanige uitvoeringspraktijk leidt
tot een sonoriteit waarvan de werking
voor onze oren overeenkomt met die
welke de arm- en knie-vedels drie en
meer eeuwen geleden op de luisteraars
uitoefenden". Mijns inziens het enige
gezonde standpunt, en in wezen stijlvol
ler dan heel wat bigotterie die met een
antiek instrumentarium bedreven wordt
(uitzonderingen daargelaten).
OOK DE ZANGERS, solisten zowel
als koor, musiceren vanuit een kenne
lijke liefde en bewondering voor deze
vitale muziek, en wekken meer enthou
siasme dan vocalisten die een obligaat
non-vibrato laten horen zodra hun par
tij vóór anno 1700 aan het papier is toe
vertrouwd. Dat ze Monteverdi daarbij
niet halveren door slechts de tweede
helft (van zijn naam) eer te bewijzen
spreekt vanzelf.
De omvang van deze rubriek laat
niet toe in te gaan op alle facetten van
Monteverdi's geniale, oude en toch zo
nieuwe muziek. (Men zie ook ons arti
kel in „Erbij" van 8 juli j.l.). Wie deze
plaat koopt, begint het best met de
tweede kant eerst op te zetten. De twee
madrigalen spreken door hun overzich
telijke vorm directer aan dan het mi-
mo-drama voor twee personen en een
„Testo" (verteller) dat op de eerste
plaatzijde is opgenomen.
Het Ballet ter ere van Keizer Ferdi
nand III van Oostenrijk opent met een
soort „Quick-march" voor de strijkers,
het ritornello bij een glorieus arioso van
de solo-tenor (met veel begrip gezon
gen door Alfredo Nobile). De bekroning
geeft het vierstemmig koor met strij
kers en clavecimbel, een madrigaal dat
de dans begeleidde.
OPVALLEND IS hoe ritmisch preg
nant de koren bij Monteverdi klinken,
mede het gevolg van een meer „accoor-
dische" schrijfwijze, terwijl hij tevens
beschikt over alle polyfone hulpmidde
len van vroegere generaties, als imita
tie en paarsgewijze afwisseling, al of
niet canonisch. Vervuld van een ijle en
toch intense expressiviteit is „Amor che
deggio far?" dat hierna volgt. Het stuk
begint met een zuiver-instrumentale
„Bourrée" die Handel niet had kunnen
verbeteren. Nauwer aan het woord ge
bonden is „II Combattimento di Tancre-
di e Clorinda" (De Strijd tussen T. en
C.). Gelukkig is de volledige tekst
met een Engelse vertaling bijgevoegd.
Ik wijs alleen op het slot waar de ster
vende Clorinda zingt „De hemel doet
zich open, en ik ga heen in vrede". Wat
Monteverdi hier in één melodische cur
ve, ondersteund door enkele zuivere
drieklanken bereikt, is van een waar
lijk ridderlijke houding, waartegen de
sterfscènes van vele latere Italiaanse
componisten afsteken als sentimentele
slimmigheidjes. Monteverdi heeft in de
muziek grondpatronen voor de „vertol
king" van onze affecten ontdekt, die tot
op de huidige dag geldig zijn. Hij was
de laatste der troubadours, en de eerste
componist van onze moderne cultuur
periode.
kunstenares. En dan beginnen we te le
zen.
De schrijfster heeft de aardigheid ge
had de verhalen aan te kondigen als
„vrij naar Babinase balladen". Babina
is namelijk het geboorteland van de Twee
lingen.
Na de inhoudsopgave wordt echter nog
toegevoegd dat zij gebruik maakte van
motieven uit sprookjes en volksverhalen.
Zij heeft meesterlijk gebruik gemaakt
van deze motieven, niet schromend hier
en daar letterlijk na te vertellen, zoals
het fragment over Castor en Pollux, dat
de Tweelingen als lesje te horen krijgen
van de broeder-onderwijzer.
Het geheel werd een avonturenroman,
met een vleugje schelmenroman in de
klassieke betekenis. De Oosters-toverach-
tige verhalen spelen zich af in een na
tuurlijk licht, zonder de betoverende sfeer
te verliezen. Zelfs het klassieke raadsel-
spel ontbreekt niet.
De schrijfster verfijnde het geheel nog
door boven elk verhaal een motto te
plaatsen uit o.a.: de 1001 nacht, Andersen,
Grimm, Shakespeare, of zomaar uit een
volksliedje, naar het geviel. Daarbij
wordt elk verhaal gesloten met een cur-
sief-gedrukte tirade, die meteen de scha
kel vormt naar het volgende.
Geen boek voor kleine kinderen, ook
niets voor de gejaagde thriller-verslinder,
maar een heerlijk bezit voor de ware le
zer en genieter van mooie dingen vanaf
9-10 jaar.
Nieuwe Prisma-juniores. Het Spectrum,
Utrecht-Antwerpen. BONNIE IS EIGEN
BAAS door Leonora Mattingly Weber,
oorspronkelijke titel Beany Malonie, ver
taald door Henriette van der Kop. Illu
straties Babs van Wely. We hebben BON
NIE ALS GASTVROUW en BONNIE ALS
BAKVIS, al gehad, dus Bonnie is aardig
op weg een reeks te vormen, zoals te
genwoordig te doen gebruikelijk. Deze
soort Joop ter Heul's blijken het steeds
weer te doen, zij het met aan de tijd
aangepaste hobbies en entourage. Vlot
vertaald, aardig geïllustreerd. Voor de
meisjes die ervan houden van 12-15 jaar.
DE SCHAT VAN TAMBAI door R. S.
Porteous, oorspronkelijke titel The Tam-
bai treasure, vertaald door C. H. Schaap,
illustraties Wal Stackpool. Een spannende
avonturenroman die zich weer grotendeels
op zee afspeelt, zoals van de zeeman Por
teous te verwachten is. Hoofdfiguur is de
13-jarige Ken, al bekend uit De smokke
laars van Tambai. Goed geschreven en
goed vertaald, ouderwetse plaatjes. Voor
1014 jarigen.
BIGGLES OP BEKEND TERREIN door
W. E. Johns, oorspr. titel Biggies goes ho
me, vertaling C. H. Schaap, illustraties
van Pim van Boxsel. Ha jongens, daar is
hij weer. Op volle toeren door en boven
India's oerwoud. Rijk doorspekt met bij
behorende grimmige illustraties. Mij per
soonlijk spijt het dat Biggies aan politiek
gaat doen en dan hoop ik dat jullie niet
begrijpt wat ik bedoel.
Bijzonder aanbevolen ten slotte „DE
STRIJD OM DE ERFENIS" door Frank
Crisp, oorspr. titel The weird archer, ver
taald door M. H. A. van Muiken, illustra
ties J. van Oosten. Dit verhaal speelt in
het „Wilde, wrede" Engeland van 1520.
Om het ongewone gegeven in een vreem-
len hun omzwervingen en zelfs Kalypso is de maar historische omgeving, een ver-
nog te herkennen in de lieftallige Muize- ademing in de niet eindigende reeks van
lientje, die haar held ook slechts node en avonturenromans voor de jeugd. Het is
onder tranen laat heengaan. Waar echter voor schrijver Frank Crisp zelf ook een
Odysseus de veelbeproefde, goddelijke nieuw gerecht en hij heeft het goed opge-
zwerver is, blijft Pinkeltje het gelukzalig, diend. Voor jongens, maar vast ook voor
PINKELTJE EN DE PARELS, door
Dick Laan, uitgeverij van Holkema en
Warendorff n.v. Amsterdam.
Dit dertiende boek in de Pinkeltje-serie
zouden we een kleine Odyssee van het
geluk mogen noemen.
Zat Odysseus aan de rijkvoorziene ta
fel in het hoogoverdakt huis van Anti-
noös, hier zit Pinkeltje op de inktpot van
meneer Dick Laan. Beide helden vertel-
DRIE JAAR GELEDEN wijdde het
litteraire maandschrift Maatstaf een
dubbelnummer aan de experimentele
poëzie (Paul Rodenko als Anna, Ad den
Besten als zomaar een profeet), en er
stond ook een stukje in van de schilder
dichter, thans Haagse Post-redacteur,
Armando. Het was een klein, venijnend
stukje, de laatste zin luidde: „De nieu
we generatie is te onzakelijk in doen
en laten, ze lachen zelfs veel, welk een
tijdverlies".
Een verrukkelijke regel, maar dat is
ternauwernood de reden waarom ik hem
als motto zou willen gebruiken voor de
ze bijdrage. De reden ligt dieper on
der de adhesiebetuiging aan het conse
quente pessimisme over een geslacht
dat zijn tijd verdoet aan grollen en
grappen, let wel: ik deel de consequen
tie, niét het pessimisme. De reden ligt
bij het gebruik van het begrip „gene
ratie", bij de eenvoud ervan.
VROEGER ik spreek nu van een
paar eeuwen terug duurde een mode
vijfenzeventig jaar, en de generaties
wisselden per eeuw. Het waren over
zichtelijke tijden. Renaissancisten hiel
den het meer dan honderdvijftig jaar
vol, Nederland hield niet op zijn Gou
den Eeuw te vieren, van de tiendelige
breuken van Simon Stevin tot aan de
brandspuit van Jan van der Heyden en
het „Straatje" van Vermeer. Ook het
verval deden we op ons gemak het
begon met het verdrinken van Jan Wil
lem Friso en het eindigde pas bij Sara
Burgerhart, of nog niet eens: want
pruik en hoepelrok gingen nog gewoon
dóór, er was geen mens en geen stro
ming, er was geen cultuur en er was
geen Dior die haast hadden.
Tegenwoordig duurt een mode zes
maanden, en ik heb het gevoel dat er
ieder jaar een nieuwe generatie staat
aangetreden alsof het om lichtingen
voor de militaire dienst ging. Allicht dat
dan tijdverlies een rol gaat spelen
er is sprake van een ijzingwekkend
tijd sverval, men komt adem tekort
om zich als „generatie" te manifeste
ren, ze staan achter je alweer te drin
gen om op het podium te komen.
MAAR NOG AFGEZIEN daarvan:
hoe kort de regering ook duurt, iemand
die „de nieuwe generatie" verwijten
kan maken, hééft een regering en heeft
er een standpunt voor ingenomen. Hij
doet mee of wijst af, hij heeft tegen
over zijn generatie zijn geloof of zijn
ketterij, hij zegt ja of nee. En ziedaar
mijn gefascineerdheid in de regel van
Armando, de nee-zegger; het is een ge
fascineerdheid die bijna op jaloezie be-
pust, want hfj hééft een generatie, en
ik vraag me af of ik er een heb. Ik
heb het-gevoel en het.kan best koket
terie zijn dat ik in een precair jaar
geboren ben. Het is 1927 (strenge win
ter, misselijke voortekens uit Wallstreet
de „roaring twenties" beginnen aardig
schor te worden), ik was zes toen uit
een hels apparaat dat men loudspeaker
noemde, het nieuws verkondigd werd
van Hitiers machtsovername en ik hoor
nog de stem van een buurman die riep:
„Verdomme-nog-an-toe, daar gaan we."
Mensen van '27 waren twaalf toen de
oorlog, en dertien toen de bezetting be
gon en tussen hun dertiende en hun
achttiende zijn ze zó geleidelijk gewend
geraakt aan geweld, moord, doodslag en
vernieling, dat ze in 1945 de atoombom
als een finishing touch waardeerden. Ik
vond op mijn achttiende de atoombom
een uitstekende oplossing voor het be
ëindigen van de oorlog, en Hiroshima
nauwelijks minder dan het verdiende
loon van Japan. Maar zulke simplismen
wreken zich vandaag de dag zou ik
net zo graag de ferme gevouwen-hand-
jes-ethiek a la dominee Buskes willen
delen, als de hese vrees a la Simon
Vinkenoog maar het lukt me naar alle
kanten niet; ik sta er buiten, ik heb
geen standpunt, ik ben geen „oude
generatie" en geen „nieuwe", ik heb
geen geloof en zelfs geen twijfel (dat
een geraffineerd bijprodukt is van het
geloof) mijn geboortejaar heeft me
in een positie gemanoeuvreerd van een
volstrekte buitenstaander.
WARE IK MAAR twee jaar vroeger
geboren. Achttien worden in 1943, dat
betekende verzetsdaden, activiteiten,
JAN ANDRIES BLOKKER werd 27 mei 1927
in Amsterdam geboren. Hij studeerde enkele
jaren Nederlands en geschiedenis. Is thans
verbonden aan het Algemeen Handelsblad als
filmredacteur en rubriekschrijver. Zijn de
buut, de novelle „Séjour" werd in 1950 be
kroond met de Reina Prinsen Geerligsprijs.
Daarna publiceerde hij de novellen „Parijs
dode stad'' C1952), en de roman „Bij dag en
ontij" (1952). Hij heeft de scenario's geschre
ven van de films „Fanfare" en „Makkers
staakt uw wild geraas". Zijn vorig jaar ge
publiceerde kinderboek „Op zoek naar een
oom" is thans bekroond als het beste kinder
boek van 1960.
keuze stelling. Ware ik maar twee
jaar later geboren achttien worden
in 1947, dat betekende rebellie tegen
de volwassenheid, angst voor de Bom,
de kiemen van „Hiroshima, mon
amour".
Natuurlijk, het jaartal kan niet alle
schuld krijgen. Er spelen factoren mee
van milieu, van karakter, van ontwik
keling, van talent. Maar een geweldige
factor is die van een generatie, en ik
zie haar niet. Ik kijk naar foto's uit
schooljaren, en studententijd, foto's van
clubs en van verenigingen; daar staan
ze, aan sommige gezichten zijn nog
namen verbonden, maar het zijn los
se namen, het zijn geen namen die een
generatie vormen. Goed er zullen
voorlijken geweest zijn, desnoods ach
ter-lijken, zij hebben zich geassimi
leerd aan de „lichting" van '25 of de
lichting van '30 en zijn meegekomen,
meebeïnvloed door de groep. Desnoods
hebben zij het nóg langer opgehouden
en lopen ze nu rond als de ouderen
Jan Blokker
onder de jongeren. Maar ik wed dat
de meesten geen status hebben en geen
standpunten, hetzij een door hersenfunc-
tionaliteit afgeleid standpunt; dat de
atoombom hun een zorg zal zijn, dat
ze zakelijk of onzakelijk veel la
chen en hun tijd verliezen.
ER ZIJN AMATEURS-SOCIOLOGEN
(misschien zijn er wel geen anderen),
die de wanhoop van hedendaagse gene
raties verklaren uit het feit, dat heden
daagse generaties geen Doel hebben om
na te streven, en daarmee bedoelen ze
dan, dat we niet meer, als in de jaren
'30, kunnen warm lopen voor het so
cialisme, want iedereen hééft al een te
levisietoestel en een vijfdagenplan. Het
is een bedrieglijke verklaring, want het
gaat bij de generaties helemaal niet om
een doel. Het gaat om een houding, en
het doet er geen bliksem toe of die
houding ergens naar toe of ergens van
afgekeerd is. Generaties hebben altijd
een houding een houding vóór betere
arbeidsvoorwaarden of een houding té
gen lachen, dat blijft in wezen gelijk.
En vandaar dat ik Armando benijd
de. Wie in 1927 geboren is, hoezee.
Maar hij verliest wérkelijk zijn tijd,
al is het met een pokerface.
menselijk zwervertje. Al zijn ontmoetin
gen zijn herkenningen van vrienden. En
hoe kan het ook anders waar dit bemin
nelijk manneke ook onder de mensenkin
deren ontelbare vrienden kent, niet enkel
hier in ons land waar' de ene Pinkeltje
kleuterschool na de andere verrijst, maar
in vrijwel geheel Europa en tot in Afrika
toe. Met deze nieuwe en bijzonder mooie
aanwinst in de Pinkeltje-serie zullen heel
veel kinderen heel erg blij zijn.
Van H. P. Leopolds uitgevers my. te
Den Haag bereikten ons DE WEG NAAR
AGRA door Aimée Sommerfelt, oorspron
kelijke titel Veien til Agra, uit het Noors
vertaald door Johan Winkler, met illu
straties van Ulf Aas.
Een boeiend verteld en goed vertaald
verhaal van de tocht van twee kinderen
door het huidige India.
Eveneens van H. P. Leopolds uitge
vers mij JOETI door Sacha Burger, met
tekeningen van Jenny Dalenoord.
Dit boek speelt in Egypte, ten tijde
van de Pharao's. Een heel mooi en
leerzaam (maar dat merk je niet zomet-
een en dat is juist zo fijn) verhaal met
fraaie illustraties.
meisjes van 1216 jaar.
Eveneens bijzonder aanbevolen AVON
TUUR VAN TED EN ZIJN HOND door
Gerald Raftery, oorspronkelijke titel City
Dog, vertaald door E. Roscam Abbing,
illustraties van L. D. Cram. Van deze
schrijver verscheen reeds John en de grij
ze wolf. Hier geen adembenemende span
ning, maar de geur van de natuur om te
herademen. Begrip voor het dier en ook
wat begrip is vanuit het dier gezien. Een
heel mooi boekje, dat best al genoten kan
worden door jongeren dan de 1114 jari
gen.
k
Illustratie uit „Vernalen van de Tweeling broers"
BIJ DE AMSTERDAMSE uitgeverij
Contact is onlangs een fotoboek over Ne
derland verschenen, waaraan de fotograaf
Cas Oorthuys, het fotobureau Aero-photo
Nederland en de tekstschrijver C. J. Kelk
hun medewerking hebben verleend, onder
de titel „Nederland in foto's".
Het fotomateriaal van Cas Oorthuys en
de zakelijke tekst van de heer Kelk blij
ken zodanig dat men ook bij overbekende
onderwerpen toch telkens iets nieuws en
verrassends tegenkomt.
BIJ DEZELFDE uitgever is een foto
pocketboek verschenen getiteld „Dit is
Bretagne" waaraan Cas Oorthuys even
zijn medewerking heeft verleend.
De tekst die een grote kennis van het
land verraadt en tevens hier en daar een
litteraire bespiegeling herbergt is van de
heer Pierre Cressard. De foto's van Cas
Oorthuys vormen echter de hoofdschotel
en naarmate men meer van deze schotel
proeft, gaat men de „ingrediënten" waar
uit zij is opgebouwd meer waarderen.
ONDER DE FOTOWERKEN die de
laatste tijd zijn verschenen bevindt zich
ook een foto-pocketboek van de uitgeverij
A. W. Bruna en Zoon in Utrecht, dat ge
heel is gewijd aan het circus.
In duidelijke „fototaai" wordt in dit
boekje een indruk gegeven van de men
sen, dieren en dingen die bij een circus
zijn betrokken. Waar de foto's ruimte
openlaten, zorgt de tekst voor de noodza
kelijke aanvulling. De foto's werden ge
maakt door Frank Philippi, de tekst werd
geschreven door Frans de Bruyn. Mr. A.
Roothaert leidt het geheel bij de lezer in.