SIGNALEN „Louisiane" van Marcel m NIEUWE BOEKEN VOOR DE JEUGD Disco discours „ZE LACHEN ZELFS VEEL, WELK EEN TIJDVERLIES" ld Mislukt betoog over het rassenprobleem ZATERDAG 28 OKTOBER 1961 Erbij PAGINA DRIB Sas Bunge Jan Blokker H. v. Z. Nieuwe fotoboeken (Van onze correspondent Frank Onnen) PARIJS. Het rassenvraagstuk, en in het bijzonder het negerprobleem, heeft de laatste jaren al verschillende toneel schrijvers in zijn greep gehad en dat de dramatische en zelfs explosieve conflict stof hier inderdaad hoog ligt opgetast kan men helaas op periodieke tijden ook uit de krantenberichten uit Amerika vernemen. Na „Morts sans Sepulture" van Jean-Paul Sartre (dat later door de schrijver wegens het visuele realisme van een lynch-scène overigens zelf weer verworpen werd) kan men momenteel hetzelfde onderwerp in twee verschil lende Parijse theaters zien behandeld of tenminste belicht: in Bellak's „Football" en in „Louisiane" van Marcel Aymé. Doch met alle sympathie en warme in stemming die men uiteraard wel voelen moet voor deze aanklachten die zo op nieuw tegen een der stompzinnigste en veel verbreide dwalingen van de mense lijke geest worden geuit, verscheen ons tóch opnieuw de niettemin tenden tieuze uitspraak van André Gide voor de geest dat met „goede gedachten altijd slechte kunst wordt voortgebracht". MARCEL AYMé is een paar jaar ge leden een week of wat in de Verenigde Staten geweest en dat bezoek is hem toen niet zo heel goed bekomen. Eerstens, om dat hij van nature al weinig trekken van overeenkomst met de „bereisde Roel" vertoont, en voorts óók omdat de befaam de „American way of life" niets te maken heeft met het leven dat deze ietwat mi santropische schrijver op zijn Butte van Montmartre waar hij wel tot de ontoe gankelijkste monumenten of attracties van dit internationale toeristencentrum be hoort. In een vorig stuk, „La Mouche bleue", had hij zijn gal al uitgespuwd over het mercantilisme en de hypocrisie van de Amerikanen, doch achteraf heeft hij blijkbaar nu ook nog eens aan het negervraagstuk een apart (melo) drama willen wijden. Eerlijke verontwaardiging over hemeltergend onrecht kan natuurlijk een zeer positieve drijfveer vormen voor een kunstwerk. Doch wanneer Aymé de bloeddorstige rassendiscriminatie wilde bestrijden om als dramaturg een „j'ac- cuse" op zijn naam te kunnen schrijven, dan had hij zijn stof niet zo ver van huis hoeven te zoeken en ook in Algerijë kun nen vinden. En voor de Franse dramaturg zou de belichting van een overeenkomstig probleem in dat gebied bovendien het niet geringe voordeel hebben opgeleverd dat hij zijn inspiratie dan niet uit de tweede hand had behoeven te ontlenen. HET FUNDAMENTELE BEZWAAR te gen „Louisiane" waardoor 't als toneel stuk en zelfs als persoonlijke mededeling is mislukt, is vooral dat men zich hier geen moment tegenover een brok verbeel de werkelijkheid voelt gesteld, doch slechts kennismaakt met een eerder moeizaam en qua structuur, onevenwich tig bedenksel dat Aymé tégen zijn gewoonte in zéér kennelijk zéér ernstig bedoelde, en waarin de toeschouwer geen anderhalve minuut geloven kan. Niet al leen omdat het verhaal op te wankele pij lers van logica berust, doch vooral omdat de hoofdfiguren om van de nevelige rest maar te zwijgen hun verbijsteren de gedragingen nergens waar weten te maken. Naar het voorbeeld van Sartre's Magali Noël met haar zwarte minnaar James Campbell in Marcel Aymé's „Louisiane" „Huis Clos", plaatst ook Aymé hier zijn personages tezamen in een besloten ruim te met de oningeloste bedoeling de drama tische spanningen als in een stoomketel als het ware onder hoogdruk te zetten. Die ruimte is hier het landgoed van een juist gestorven Amerikaanse multimiljo nair, die in zijn erfenis heeft bepaald dat vijf achterneven en -nichten pas hun rech ten op een deel van de buit zouden kunnen doen gelden, als ze eerst zeven weken te zamen in die villa hebben doorgebracht. EEN LANGDURIGE familiereünie wordt het, waarvan de kansen op succes a prio ri nog grondig worden ondermijnd door de omstandigheid dat een der nichtjes, tengevolge van een tot dusverre ge heimgehouden slippertje van haar moe der met een neger die haar anonieme va der was, een koffiebruine huidskleur heeft waarmee in het bijzonder de familieleden van onder de „colour-line" zich aanvan kelijk natuurlijk niet willen en kunnen en canailleren. Vooral het blanke nichtje dat nu, onder het oog van de notaris, voor 't eerst zo maar met een negerzusje wordt geconfronteerd, heeft zware moeite het offer van die gezamenlijke en compromit terende logeerpartij aan die erfenis, wel ke in de verte en na zeven weken lokt, te brengen, maar tenslotte zal om de duiten het experiment toch maar worden be proefd. NADAT HET NEGERMEISJE haar halfzusje evenwel in vertrouwen heeft we ten te nemen om haar het ooggetuigever- slag over te brieven dat hun beider moe der haar had gedaan over haar illegale liefdeservaringen met haar zwarte vader, zijn de hartstochten en nieuwsgierigheden van die jonge blanke vrouw gewekt. Zo werpt ze zich bij de eerste gelegenheid, een half uur later, in de armen van een neger - huisknecht - tevens-student-in-de- rechten, welke omstrengeling haar op slag van haar racistische vooroordelen ge neest Dat wil zeggen dat die voor oordelen nu juist overslaan naar de andere kant, want als ere-negerin begint ze op slag het blanke ras te verachten met de mateloze haat van de renegaat die de vroegere fouten met een verdubbelde ijver wil betalen. Een bekering die evenwel nóg duurder moet worden bekocht door haar partner in deze onthullende liefde die, op grond van rassenschending, diezelfde avond nog door de sheriff in een belendende ka mer met een revolver wordt neergeknald, een schot waarmee ook „Louisiane" het einde heeft bereikt. EN ZIEDAAR DAN het even omslach tige als ongeloofwaardige bedenksel waar in 't lastig is ook nog maar een enkel spoor terug te vinden van die gelijktijdig ijle en tastbare atmosfeer waarin Aymé vertellingen als „La Vouivre" of „Passé Muraille" vroeger placht te drenken. Maar misschien heeft hij zijn „Louisiane" waarin hij het negervraagstuk even uit de doeken zou doen, wel laten schrijven door zo'n assisterend jongmaatje dat in het jargon der Franse litteratoren „un nègre" wordt genoemd? Het is, lijkt mij, de enige, ofschoon toch óók wat gewaagde, veron derstelling waardoor in deze samenhang de eer of de reputatie althans op een zeker plan van een der meesters der hui dige Franse letteren misschien nog te red den zou zijn VERHALEN VAN DE TWEELING BROERS, door Tonke Dragt, geïllu streerd door de schrijfster. H. P. Leopold's mij. n.v. Den Haag. Wat heerlijk zo'n prachtuitgave ter hand te kunnen nemen en dan nog wel een die het over de hele linie is. Een kloek boek in fraai linnen band, met een hoogst aan trekkelijke flap. Geen wonder dat de uit geverij Leopold zoveel zorg besteedde aan het werk van de dubbel begaafde Tonke Dragt. Wat het eerst opvalt zijn de bijzonder mooie illustraties, die al vol doende zouden zijn haar te herkennen als De discografie van Monteverdi is uitgebreid met een aantrekkelijke opname van VOX (DL 660). Men treft daarop aan de éénacter ,,De strijd tussen Tancred en Clorinda", a.lsmede een tweetal madrigalen. De uitvoerenden zijn een madrigaalkoor en solisten uit Milaan on der leiding van Renato Fait. WIE NOG NIET eerder kennismaak te met de fascinerende kunst van Clau- dio Monteverdi (1567-1642) schaffe zich Vox DL 660 aan. Dat deze plaat zo'n voortreffelijke introductie is tot een mu zikaal domein dat velen onbekend is, dankt men aan de „Complesso Monte- verdiano di Milano", een groepering die zich blijkens haar naam een herleving van de Noorditaliaanse meester ten doel stelt. De musicoloog Virgilio Mortari zegt er van overtuigd te zijn dat Mon teverdi een levende waarde voor onze tijd vertegenwoordigt, mits men hem niet dwingt in het keurslijf van een al te historische reconstructie. De over- esthetisering die bij veel uitvoeringen van werken vóór Bach ertoe leidt dat door het stof der eeuwen de vrucht der inventie oneetbaar wordt, is hier ver meden. Over de medewerking van een strijkkwartet (in plaats van de oorspron kelijke gamben, etcetera) zegt Mortari „Een zodanige uitvoeringspraktijk leidt tot een sonoriteit waarvan de werking voor onze oren overeenkomt met die welke de arm- en knie-vedels drie en meer eeuwen geleden op de luisteraars uitoefenden". Mijns inziens het enige gezonde standpunt, en in wezen stijlvol ler dan heel wat bigotterie die met een antiek instrumentarium bedreven wordt (uitzonderingen daargelaten). OOK DE ZANGERS, solisten zowel als koor, musiceren vanuit een kenne lijke liefde en bewondering voor deze vitale muziek, en wekken meer enthou siasme dan vocalisten die een obligaat non-vibrato laten horen zodra hun par tij vóór anno 1700 aan het papier is toe vertrouwd. Dat ze Monteverdi daarbij niet halveren door slechts de tweede helft (van zijn naam) eer te bewijzen spreekt vanzelf. De omvang van deze rubriek laat niet toe in te gaan op alle facetten van Monteverdi's geniale, oude en toch zo nieuwe muziek. (Men zie ook ons arti kel in „Erbij" van 8 juli j.l.). Wie deze plaat koopt, begint het best met de tweede kant eerst op te zetten. De twee madrigalen spreken door hun overzich telijke vorm directer aan dan het mi- mo-drama voor twee personen en een „Testo" (verteller) dat op de eerste plaatzijde is opgenomen. Het Ballet ter ere van Keizer Ferdi nand III van Oostenrijk opent met een soort „Quick-march" voor de strijkers, het ritornello bij een glorieus arioso van de solo-tenor (met veel begrip gezon gen door Alfredo Nobile). De bekroning geeft het vierstemmig koor met strij kers en clavecimbel, een madrigaal dat de dans begeleidde. OPVALLEND IS hoe ritmisch preg nant de koren bij Monteverdi klinken, mede het gevolg van een meer „accoor- dische" schrijfwijze, terwijl hij tevens beschikt over alle polyfone hulpmidde len van vroegere generaties, als imita tie en paarsgewijze afwisseling, al of niet canonisch. Vervuld van een ijle en toch intense expressiviteit is „Amor che deggio far?" dat hierna volgt. Het stuk begint met een zuiver-instrumentale „Bourrée" die Handel niet had kunnen verbeteren. Nauwer aan het woord ge bonden is „II Combattimento di Tancre- di e Clorinda" (De Strijd tussen T. en C.). Gelukkig is de volledige tekst met een Engelse vertaling bijgevoegd. Ik wijs alleen op het slot waar de ster vende Clorinda zingt „De hemel doet zich open, en ik ga heen in vrede". Wat Monteverdi hier in één melodische cur ve, ondersteund door enkele zuivere drieklanken bereikt, is van een waar lijk ridderlijke houding, waartegen de sterfscènes van vele latere Italiaanse componisten afsteken als sentimentele slimmigheidjes. Monteverdi heeft in de muziek grondpatronen voor de „vertol king" van onze affecten ontdekt, die tot op de huidige dag geldig zijn. Hij was de laatste der troubadours, en de eerste componist van onze moderne cultuur periode. kunstenares. En dan beginnen we te le zen. De schrijfster heeft de aardigheid ge had de verhalen aan te kondigen als „vrij naar Babinase balladen". Babina is namelijk het geboorteland van de Twee lingen. Na de inhoudsopgave wordt echter nog toegevoegd dat zij gebruik maakte van motieven uit sprookjes en volksverhalen. Zij heeft meesterlijk gebruik gemaakt van deze motieven, niet schromend hier en daar letterlijk na te vertellen, zoals het fragment over Castor en Pollux, dat de Tweelingen als lesje te horen krijgen van de broeder-onderwijzer. Het geheel werd een avonturenroman, met een vleugje schelmenroman in de klassieke betekenis. De Oosters-toverach- tige verhalen spelen zich af in een na tuurlijk licht, zonder de betoverende sfeer te verliezen. Zelfs het klassieke raadsel- spel ontbreekt niet. De schrijfster verfijnde het geheel nog door boven elk verhaal een motto te plaatsen uit o.a.: de 1001 nacht, Andersen, Grimm, Shakespeare, of zomaar uit een volksliedje, naar het geviel. Daarbij wordt elk verhaal gesloten met een cur- sief-gedrukte tirade, die meteen de scha kel vormt naar het volgende. Geen boek voor kleine kinderen, ook niets voor de gejaagde thriller-verslinder, maar een heerlijk bezit voor de ware le zer en genieter van mooie dingen vanaf 9-10 jaar. Nieuwe Prisma-juniores. Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen. BONNIE IS EIGEN BAAS door Leonora Mattingly Weber, oorspronkelijke titel Beany Malonie, ver taald door Henriette van der Kop. Illu straties Babs van Wely. We hebben BON NIE ALS GASTVROUW en BONNIE ALS BAKVIS, al gehad, dus Bonnie is aardig op weg een reeks te vormen, zoals te genwoordig te doen gebruikelijk. Deze soort Joop ter Heul's blijken het steeds weer te doen, zij het met aan de tijd aangepaste hobbies en entourage. Vlot vertaald, aardig geïllustreerd. Voor de meisjes die ervan houden van 12-15 jaar. DE SCHAT VAN TAMBAI door R. S. Porteous, oorspronkelijke titel The Tam- bai treasure, vertaald door C. H. Schaap, illustraties Wal Stackpool. Een spannende avonturenroman die zich weer grotendeels op zee afspeelt, zoals van de zeeman Por teous te verwachten is. Hoofdfiguur is de 13-jarige Ken, al bekend uit De smokke laars van Tambai. Goed geschreven en goed vertaald, ouderwetse plaatjes. Voor 1014 jarigen. BIGGLES OP BEKEND TERREIN door W. E. Johns, oorspr. titel Biggies goes ho me, vertaling C. H. Schaap, illustraties van Pim van Boxsel. Ha jongens, daar is hij weer. Op volle toeren door en boven India's oerwoud. Rijk doorspekt met bij behorende grimmige illustraties. Mij per soonlijk spijt het dat Biggies aan politiek gaat doen en dan hoop ik dat jullie niet begrijpt wat ik bedoel. Bijzonder aanbevolen ten slotte „DE STRIJD OM DE ERFENIS" door Frank Crisp, oorspr. titel The weird archer, ver taald door M. H. A. van Muiken, illustra ties J. van Oosten. Dit verhaal speelt in het „Wilde, wrede" Engeland van 1520. Om het ongewone gegeven in een vreem- len hun omzwervingen en zelfs Kalypso is de maar historische omgeving, een ver- nog te herkennen in de lieftallige Muize- ademing in de niet eindigende reeks van lientje, die haar held ook slechts node en avonturenromans voor de jeugd. Het is onder tranen laat heengaan. Waar echter voor schrijver Frank Crisp zelf ook een Odysseus de veelbeproefde, goddelijke nieuw gerecht en hij heeft het goed opge- zwerver is, blijft Pinkeltje het gelukzalig, diend. Voor jongens, maar vast ook voor PINKELTJE EN DE PARELS, door Dick Laan, uitgeverij van Holkema en Warendorff n.v. Amsterdam. Dit dertiende boek in de Pinkeltje-serie zouden we een kleine Odyssee van het geluk mogen noemen. Zat Odysseus aan de rijkvoorziene ta fel in het hoogoverdakt huis van Anti- noös, hier zit Pinkeltje op de inktpot van meneer Dick Laan. Beide helden vertel- DRIE JAAR GELEDEN wijdde het litteraire maandschrift Maatstaf een dubbelnummer aan de experimentele poëzie (Paul Rodenko als Anna, Ad den Besten als zomaar een profeet), en er stond ook een stukje in van de schilder dichter, thans Haagse Post-redacteur, Armando. Het was een klein, venijnend stukje, de laatste zin luidde: „De nieu we generatie is te onzakelijk in doen en laten, ze lachen zelfs veel, welk een tijdverlies". Een verrukkelijke regel, maar dat is ternauwernood de reden waarom ik hem als motto zou willen gebruiken voor de ze bijdrage. De reden ligt dieper on der de adhesiebetuiging aan het conse quente pessimisme over een geslacht dat zijn tijd verdoet aan grollen en grappen, let wel: ik deel de consequen tie, niét het pessimisme. De reden ligt bij het gebruik van het begrip „gene ratie", bij de eenvoud ervan. VROEGER ik spreek nu van een paar eeuwen terug duurde een mode vijfenzeventig jaar, en de generaties wisselden per eeuw. Het waren over zichtelijke tijden. Renaissancisten hiel den het meer dan honderdvijftig jaar vol, Nederland hield niet op zijn Gou den Eeuw te vieren, van de tiendelige breuken van Simon Stevin tot aan de brandspuit van Jan van der Heyden en het „Straatje" van Vermeer. Ook het verval deden we op ons gemak het begon met het verdrinken van Jan Wil lem Friso en het eindigde pas bij Sara Burgerhart, of nog niet eens: want pruik en hoepelrok gingen nog gewoon dóór, er was geen mens en geen stro ming, er was geen cultuur en er was geen Dior die haast hadden. Tegenwoordig duurt een mode zes maanden, en ik heb het gevoel dat er ieder jaar een nieuwe generatie staat aangetreden alsof het om lichtingen voor de militaire dienst ging. Allicht dat dan tijdverlies een rol gaat spelen er is sprake van een ijzingwekkend tijd sverval, men komt adem tekort om zich als „generatie" te manifeste ren, ze staan achter je alweer te drin gen om op het podium te komen. MAAR NOG AFGEZIEN daarvan: hoe kort de regering ook duurt, iemand die „de nieuwe generatie" verwijten kan maken, hééft een regering en heeft er een standpunt voor ingenomen. Hij doet mee of wijst af, hij heeft tegen over zijn generatie zijn geloof of zijn ketterij, hij zegt ja of nee. En ziedaar mijn gefascineerdheid in de regel van Armando, de nee-zegger; het is een ge fascineerdheid die bijna op jaloezie be- pust, want hfj hééft een generatie, en ik vraag me af of ik er een heb. Ik heb het-gevoel en het.kan best koket terie zijn dat ik in een precair jaar geboren ben. Het is 1927 (strenge win ter, misselijke voortekens uit Wallstreet de „roaring twenties" beginnen aardig schor te worden), ik was zes toen uit een hels apparaat dat men loudspeaker noemde, het nieuws verkondigd werd van Hitiers machtsovername en ik hoor nog de stem van een buurman die riep: „Verdomme-nog-an-toe, daar gaan we." Mensen van '27 waren twaalf toen de oorlog, en dertien toen de bezetting be gon en tussen hun dertiende en hun achttiende zijn ze zó geleidelijk gewend geraakt aan geweld, moord, doodslag en vernieling, dat ze in 1945 de atoombom als een finishing touch waardeerden. Ik vond op mijn achttiende de atoombom een uitstekende oplossing voor het be ëindigen van de oorlog, en Hiroshima nauwelijks minder dan het verdiende loon van Japan. Maar zulke simplismen wreken zich vandaag de dag zou ik net zo graag de ferme gevouwen-hand- jes-ethiek a la dominee Buskes willen delen, als de hese vrees a la Simon Vinkenoog maar het lukt me naar alle kanten niet; ik sta er buiten, ik heb geen standpunt, ik ben geen „oude generatie" en geen „nieuwe", ik heb geen geloof en zelfs geen twijfel (dat een geraffineerd bijprodukt is van het geloof) mijn geboortejaar heeft me in een positie gemanoeuvreerd van een volstrekte buitenstaander. WARE IK MAAR twee jaar vroeger geboren. Achttien worden in 1943, dat betekende verzetsdaden, activiteiten, JAN ANDRIES BLOKKER werd 27 mei 1927 in Amsterdam geboren. Hij studeerde enkele jaren Nederlands en geschiedenis. Is thans verbonden aan het Algemeen Handelsblad als filmredacteur en rubriekschrijver. Zijn de buut, de novelle „Séjour" werd in 1950 be kroond met de Reina Prinsen Geerligsprijs. Daarna publiceerde hij de novellen „Parijs dode stad'' C1952), en de roman „Bij dag en ontij" (1952). Hij heeft de scenario's geschre ven van de films „Fanfare" en „Makkers staakt uw wild geraas". Zijn vorig jaar ge publiceerde kinderboek „Op zoek naar een oom" is thans bekroond als het beste kinder boek van 1960. keuze stelling. Ware ik maar twee jaar later geboren achttien worden in 1947, dat betekende rebellie tegen de volwassenheid, angst voor de Bom, de kiemen van „Hiroshima, mon amour". Natuurlijk, het jaartal kan niet alle schuld krijgen. Er spelen factoren mee van milieu, van karakter, van ontwik keling, van talent. Maar een geweldige factor is die van een generatie, en ik zie haar niet. Ik kijk naar foto's uit schooljaren, en studententijd, foto's van clubs en van verenigingen; daar staan ze, aan sommige gezichten zijn nog namen verbonden, maar het zijn los se namen, het zijn geen namen die een generatie vormen. Goed er zullen voorlijken geweest zijn, desnoods ach ter-lijken, zij hebben zich geassimi leerd aan de „lichting" van '25 of de lichting van '30 en zijn meegekomen, meebeïnvloed door de groep. Desnoods hebben zij het nóg langer opgehouden en lopen ze nu rond als de ouderen Jan Blokker onder de jongeren. Maar ik wed dat de meesten geen status hebben en geen standpunten, hetzij een door hersenfunc- tionaliteit afgeleid standpunt; dat de atoombom hun een zorg zal zijn, dat ze zakelijk of onzakelijk veel la chen en hun tijd verliezen. ER ZIJN AMATEURS-SOCIOLOGEN (misschien zijn er wel geen anderen), die de wanhoop van hedendaagse gene raties verklaren uit het feit, dat heden daagse generaties geen Doel hebben om na te streven, en daarmee bedoelen ze dan, dat we niet meer, als in de jaren '30, kunnen warm lopen voor het so cialisme, want iedereen hééft al een te levisietoestel en een vijfdagenplan. Het is een bedrieglijke verklaring, want het gaat bij de generaties helemaal niet om een doel. Het gaat om een houding, en het doet er geen bliksem toe of die houding ergens naar toe of ergens van afgekeerd is. Generaties hebben altijd een houding een houding vóór betere arbeidsvoorwaarden of een houding té gen lachen, dat blijft in wezen gelijk. En vandaar dat ik Armando benijd de. Wie in 1927 geboren is, hoezee. Maar hij verliest wérkelijk zijn tijd, al is het met een pokerface. menselijk zwervertje. Al zijn ontmoetin gen zijn herkenningen van vrienden. En hoe kan het ook anders waar dit bemin nelijk manneke ook onder de mensenkin deren ontelbare vrienden kent, niet enkel hier in ons land waar' de ene Pinkeltje kleuterschool na de andere verrijst, maar in vrijwel geheel Europa en tot in Afrika toe. Met deze nieuwe en bijzonder mooie aanwinst in de Pinkeltje-serie zullen heel veel kinderen heel erg blij zijn. Van H. P. Leopolds uitgevers my. te Den Haag bereikten ons DE WEG NAAR AGRA door Aimée Sommerfelt, oorspron kelijke titel Veien til Agra, uit het Noors vertaald door Johan Winkler, met illu straties van Ulf Aas. Een boeiend verteld en goed vertaald verhaal van de tocht van twee kinderen door het huidige India. Eveneens van H. P. Leopolds uitge vers mij JOETI door Sacha Burger, met tekeningen van Jenny Dalenoord. Dit boek speelt in Egypte, ten tijde van de Pharao's. Een heel mooi en leerzaam (maar dat merk je niet zomet- een en dat is juist zo fijn) verhaal met fraaie illustraties. meisjes van 1216 jaar. Eveneens bijzonder aanbevolen AVON TUUR VAN TED EN ZIJN HOND door Gerald Raftery, oorspronkelijke titel City Dog, vertaald door E. Roscam Abbing, illustraties van L. D. Cram. Van deze schrijver verscheen reeds John en de grij ze wolf. Hier geen adembenemende span ning, maar de geur van de natuur om te herademen. Begrip voor het dier en ook wat begrip is vanuit het dier gezien. Een heel mooi boekje, dat best al genoten kan worden door jongeren dan de 1114 jari gen. k Illustratie uit „Vernalen van de Tweeling broers" BIJ DE AMSTERDAMSE uitgeverij Contact is onlangs een fotoboek over Ne derland verschenen, waaraan de fotograaf Cas Oorthuys, het fotobureau Aero-photo Nederland en de tekstschrijver C. J. Kelk hun medewerking hebben verleend, onder de titel „Nederland in foto's". Het fotomateriaal van Cas Oorthuys en de zakelijke tekst van de heer Kelk blij ken zodanig dat men ook bij overbekende onderwerpen toch telkens iets nieuws en verrassends tegenkomt. BIJ DEZELFDE uitgever is een foto pocketboek verschenen getiteld „Dit is Bretagne" waaraan Cas Oorthuys even zijn medewerking heeft verleend. De tekst die een grote kennis van het land verraadt en tevens hier en daar een litteraire bespiegeling herbergt is van de heer Pierre Cressard. De foto's van Cas Oorthuys vormen echter de hoofdschotel en naarmate men meer van deze schotel proeft, gaat men de „ingrediënten" waar uit zij is opgebouwd meer waarderen. ONDER DE FOTOWERKEN die de laatste tijd zijn verschenen bevindt zich ook een foto-pocketboek van de uitgeverij A. W. Bruna en Zoon in Utrecht, dat ge heel is gewijd aan het circus. In duidelijke „fototaai" wordt in dit boekje een indruk gegeven van de men sen, dieren en dingen die bij een circus zijn betrokken. Waar de foto's ruimte openlaten, zorgt de tekst voor de noodza kelijke aanvulling. De foto's werden ge maakt door Frank Philippi, de tekst werd geschreven door Frans de Bruyn. Mr. A. Roothaert leidt het geheel bij de lezer in.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 15