SIGNALEN
Poëzie contra
„Geloof het maar, geloof het maar.."
HET DICHTERSCHAP VAN LEO VROMAN
Nieuwe boeken
voor
ZATERDAG 18 NOVEMBER 1961
Erbij if
Nasleep van de affaire Jevfoesjenkc
Een prachtig kinderboek van de dichteres
Harriet Laurey en de tekenaar Zabransky
(M. Vasalis)
r>
PAGINA I) K i
OM BIJ DEZE hoogstbegaafde schrijf-
ter voor kinderen te blijven noemen we
verder eerst no. 2 van d.e serie, De bonte
wonderboom, een nieuwe, bijzonder fijn
verzorgde, in leuk, ongewoon formaat uit
gegeven serie van dezelfde uitgever. „ON-
GEVEERTJE" van Harriet Laurey ver
scheen hierin. De geschiedenis van een jon
ge merel, die eerst wat achter blijft bij
zijn drie broertjes, maar later iets heel
bijzonders wordt in zijn wereldje. Ook in
proza weet deze dichteres het geheim van
de kinderwereld, als 't ware fluisterend,
verder te vertellen.
Als deel 1 is in deze serie verschenen
„TJIRP DE KREKEL" door Hans An
dreus. Deze dichter die allang ook kin
derverhalen schrijft, heeft een eigen toon
waarop hij het wonderlijke en het best-
mogelijke vlak naast elkaar aan de kleine
hoorder voorzingt. Het is wel aan te ne
men dat deze „goddelijke zanger" onder
wijl zijn binnenpretjes beleeft. Als deel 3
is in deze serie gepubliceerd „HAM MAG
APPELS ETEN" door Mischa de Vreede.
Deze Ham is een aap die met een raket
gevlogen heeft en voor de televisie moet
komen. Een nare zaak dus. Gelukkig is
dat de schrijfster h*t zelf ook een nare
zaak vindt. Al die dingen, die de grote
mensen zich als speelgoed vervaardigen,
bij gebrek aan beter spel, mogen alleen
dan in de wereld van het kleine kind ge
plaatst als het in een lachspiegel gebeurt,
zoals de automobiel in „The wind in the
willows". Dat daar hier ook althans naar
getracht is maakt veel goed. Alle drie de
len zijn heel lief en geestig geïllustreerd
door Babs van Wely. Een pracht serie
voor de kleinen.
TOT SLOT, van dezelfde uitgever „KRO-
KIE DE KROKODIL" door Jozef Telgars-
ky, geïllustreerd door Richard Blaha, ver
taling van Wijmie Fijn van Draat. Wat
een schitterende illustraties, in prachtige
kleurendruk uitgevoerd. Kom daar hier
ereis om! De uitgever die zo'n kostbaar-
heidje kan overnemen om er de Hollandse
kinderen van te laten genieten, doet daar
een goed werk mee. Het bijbehorende ver
haal is vertaald uit het Hongaars. Een
knap werkstukje niet alleen, maar een fijn
geschreven vertelling die nergens de in
druk maakt overgenomen te zijn. Voor
iets groteren vanaf 7 jaar.
„HET LEVEN VAN JEZUS." Voor de
jeugd getekend en verteld door Fritz en
Margrit Hugh. Oorspronkelijke uitgave
Eugen Rentsch Verlag Erlenbach-Zürich.
Nederlandse bewerking door ds. H. J. Ka
ter, uitgeverij Hollandia n.v. Baarn.
Een bijbelse geschiedenis voor de jeugd.
Zowel de schrijfster als de zeer te loven
vertaler hebben geen moment de aandrift
gehad een kunstwerk te wrochten. Ze zijn,
als ouders doen, temidden van hun kinde
ren gaan zitten en hebben met zachte
stem verhaald het leven van Jezus, de
Heer. Ook de heel kleinen kunnen mee
luisteren. Zeer goed heeft de illustrator
Fritz Hugh, met zijn talrijke kleur-litho-
grafieën, zich aangepast aan de kinderlij
ke sfeer. Vooral de grote platen van De
intocht in Jeruzalem en De menigte aan
het meer, zijn heerlijk om heel lang naar
te kijken.
Het komt zo zelden voor dat schrijver
een illustrator van een kinderboek zich
niet vanuit een eigen hoogte neerbuigen
naar hun onvolgroeid publiek, maar van
uit eigen kindzijn spreken. Daar dit schrijf
ster, illustrator en vertaler bij dit boven
al verheven verhaal gelukt is, wil ik dit
boek van ganser harte aanbevelen.
„SPROOKJES VAN GRJMM en Moeder
de Gans", naverteld door Lea Smulders, ge-
De vlucht naar Egypte, illustratie van
Fritz en Margrit Hug in „Het leven
van Jezus".
illustreerd door Coby C. M. Krouwel. Uit
geverij Cantecleer Utrecht.
Wie niet meer zelf wist wat het ware
sprookje altijd nog betekent, ook voor het
moderne kind, heeft het kunnen lezen in
het artikel van H. L. Prenen in Erbij van
28 september. We hebben dus alle reden
tot blijdschap als de pratende dieren de
prinsessen en vermomde prinsen weer aan
het woord komen. Lea Smulders deed dit
op een aardige manier, heel gewoon maar
met het raadsel achter het gewone. De il
lustraties van Coby C. M. Krouwel zijn ze
ker niet de meesterwerken van Doré, maar
ook niet de gedrochtenwefeld van Walt
Disney. Ik denk wel dat de kleine kinde
ren dromen dat een prinsesje en een ge
laarsde kat eruit zien als op deze plaat
jes. Van 5-8 jaar.
In de N.V.V.Z.-serie „Naar 't zonlicht
toe.van de uitgeverij Van Gorkum.
Comp. n.v. te Assen, verscheen als deel
72 „JAN WOONT IN SURINAME" door
Dora van der Meiden-Coolsma, ill. en om
slag van Corrie van der Baan.
Van deze schrijfster verschenen al heel
wat goede boekjes in deze serie. Dit laatste
boekje zal vooral aardig zijn voor die le
zertjes die haar „Kinderen van Suriname"
al kennen. Het onderhavige boekje is ove
rigens geen vervolg erop en kan dus heel
goed los ervan gelezen worden. Jammer
dat het omslag zo lelijk is, de illustraties
zijn wel vlot. maar erg conservatief.
In dezelfde serie is als deel 73 versche
nen „HET HUIS AAN DE HAVEN" door
Constance Hazelager, ill. eri omslag van
Elip van Beek.
Bij dit deeltje zou ik graag een omge
keerde volgorde in acht nemen en het eerst
over de prentjes en het omslag hebben.
Het boek maakt namelijk door het fraaie
omslag een uiterst aangename indruk. Dan
gaan we bladeren en ook de illustraties
stellen niet teleur, ze zijn zeer fijnzinnig en
goed uitgevoerd. Maar nu gaan we lezen.
Ik moet toegeven dat de schrijfster een
oer-Holiandse traditie volgde met niet an
ders dan schildering des dagelijksen le
vens te geven, maar hemeltje wat is het
saai. Ik vrees dat zelfs de hele jonge le
zer van nu zit te popelen of er eindelijk
wat gaat gebeuren. Maar nee hoor. Even
Illustratie van A. Zab ransky, in „Zeg
Vlinderman", waarbij Harriet Laurey het
versje „Een mand vol poesjes" schreef.
denk je: nu komt het, want Oma, die zo
leuk vertellen kan, zal een verhaal doen
van vroeger. Helaas zijn we daar in twee
bladzijden alweer door en zo leuk was het
nou ook weer niet.
„TERRY OP DE ZIJIDZEp-EILAN
DEN" door Bengt Daniclsson, uit het En
gels vertaald door Margo' Bakker. Voorts
..TERRY IN HET LAND DER KANGE-
R.OES", zelfde schrijver, vertaling T. Vos-
Dahmen von Buchholz. Uitg. n.v. gebr. Zo
mer en Keunings Uitg. Mij. Wageningen.
De avonturier Bengt Daniëlsson was een
der metgezellen van Thor Heyerdahl op
diens tocht met de Kon-Tiki. Hij kent de
Zuidzee-eilanden goed en woont op Tahiti.
Daarom nemen we voetstoots aan dat wat
hij vertelt aan de waarheid getoetst is.
Maar het is zo vervelend dat hij niet ver
tellen kan. Dat valt meteen op in het eer
ste hoofdstuk (van beide boeken) dat nog
thuis speelt, met de bedillerige moeder
Benson en de leuke oma. Akelig cliché-
werk. Zijn we eenmaal op reis en dat is
gelukkig (in beide boeken) al in het twee
de hoofdstuk, dan zullen de jongens die
een Doek enkel om het verhaal lezen nog
wel aan hun trekken komen. Er wordt niet
vermeld wie de knullige illustraties maak
te. De beide vertaalsters deden hun best,
maar konden de tekst niet beter maken
dan hij was.
In de Picco reeks van de uitgeverij
Cantecleer te Utrecht verscheen het twee
de verhaal van Lea Smulders over me
neertje Verkeerd, ditmaal „MENEERTJE
VERKEERD IN CIRCUS SNIJBOON" ge
heten.
Lea Smulders kan leuk vertellen voor
kleine kinderen. Ook de pas-zelf-lezertjes
zullen aan de slag kunnen met de korte,
heldere zinnen te ontcijferen. Misschien
kan Lea Smulders nog oppassen ten be
hoeve van de zelf-lezer van 67 jaar,
met moeilijke woorden als „schuifelen"
en de „scheuten in de buik" van de clown
enzovoorts. Maar het is een lief boekje met
aardige plaatsjes van Coby C. M. Krouwel
(5—8 jaar).
Hans van Zijl
LEO VROMAN LIGT EN DICHT een
beeldspraak die ik mij in zijn gezelschap
wel durf te veroorloven in het verre
verlengde van Martinus Nijhoff, van diens
gedichten „Awater" en „Het uur U". Hij
is op eigen gezag en voor eigen risico
voortgegaan met de ontkleding van het
uitgedoste woord en heeft het, voor zover
in één mensenleven doenlijk, terugge
bracht „van omtrek tot inhoud", tot zich
zelf. Het is blijkens Vromans poëzie ver
bazingwekkend, hoeveel aantrekkings
kracht, hoeveel elementaire vitaliteit de
woorden weer krijgen als ze zijn schoon
gemaakt van het „schone", zijn vrijge
maakt van het allengs aangekoekte dich-
terkoloriet, van de taal der „lieve praat
estheten" en zijn gezuiverd van de dage
lijkse beduimeling. Zelfs een roos kan dan
weer in een vers opengaan als de eerste
roos. Men kent de gevleugelde, over de At
lantische Oceaan gekomen uitspraak van
de militante Gertrude Stein in haar essay
over „Poetry and Grammar", haar ant
woord op de vraag: wat is poëzie en als
je weet wat poëzie is, wat is dan proza:
„a rose is a rose is a rose is a rose". Zo'n
roos als van Gertrude Stein, DE roos dus,
kon vah louter rozegeur en maneschijn in
de hof der traditionele poëzie nauwelijks
nog aarden, laat staan bloeien. Ze was
parfum geworden, sierstuk, albumblad,
kunstbloem, die geen sterveling meer kon
waarmaken als een roos die een roos is en
niets anders. Wie een roos nóémt, zegt
niets. Wie in enkele woorden een roos le
vend in het levende kan maken, kan doen
wonderbloeien uit stekelgroen als het mi
rakel van alle rozen zónder haar naam te
noemen, heeft kans een gedicht te kunnen
schrijven. Inderdaad: een roos is een roos
is een roos. Herhaal twintig-, dertigmaal
een woord. Zeg „boom", „boom" „boom",
en het woord wordt, letterlijk op een goed
moment, een vreemd woord dat door de
bèvreemding laat weten hoe we van het
eigenlijke, het ware woord, van de ware
boom, vérvreemd zijn. En als dan per ge
luk dat eindelijk weer oorspronkelijke
woord zijn werk doet, staat er midden in
ons gezichtsveld, midden in onze gevoels-
wei een boom, de eerste, een groeisel uit
de grond, dat zich voordoet als een oer-
ding van wortel en stam en groen en sap
en tak-uit-tak en ruisen en geuren. Dan
pas lééft men een boom, is men een boom,
voor een ogenblik misschien, maar óp dat
ogenblik volstrekt. Dat moment is het uur
U: er is geen „ik" meer, boom en mens
staan kruin in kruin, kijken is zien gewor
den, zien werd leven in het buiten-ikkelij-
ke, in het binnenste binnen-ikkelijke. Er
bestaat geen tijd meer, het uur U maakt
zichzelf ongedaan en in plaats van in het
alombekende na-elkaar, leeft men in het
in-elkaar, naderend tot het onbenaderbare
raadsel van leven en niet-leven.
WAT IK DAAR SCHREEF is geen theo
rie over de moderne poëzie. Ik schrijf over
de werkelijkheid van Vromans poëzie, over
zijn spartelnaakte woorden, die een boom
weer tot boom, een liefde tot liefde, een
angst tot angst maken en sterven doen rij
men op leven. Ik schrijf over de zojuist
bij Querido verschenen bundel „Twee ge
dichten": een het dichtsel ontwijkend, lang
Leo Vroman
gedicht over de dichtkunst en de niet-
dichtkunst (met als ondertitel „Een lezing
met demonstraties") ter inleiding, en ver
volgens een „Ballade".
Het thema van zijn versvormige (en tel
kens, tegen wil en dank, tot gedicht wor
dende) „lezing" kan men in een fragment
uit een brief van Leo Vroman aan Bert
Voeten vinden, dat bij wijze van voor
woord staat afgedrukt: „dat verdomd god-
derige van het volmaakte gedicht is ten
slotte niet eerlijk genoeg meestal, kortom
dan ook, ik zou graag de poëzie die men
deze laatste eeuwen zo zorgvuldig heeft
losgemaakt uit het dagelijks leven, schoon-
gepoetst en opgeplakt, terugbrengen tot
een ogenblik in de gebeurtenissen van de
dag", tot een gefixeerd werkelijkheidsmo
ment dus. Dat staat er in briefproza, en
in de dan volgende dichtlezing kan men
gedemonstreerd vinden hoe verleidelijk de
rijmen elkaar met beide handen aanne
men als men hun een vinger geeft, zonder
dat het tot een omhelzing, laat staan tot
een huwelijk komt. Dergelijke rijmen van
de „praat-estheten" zijn plakpleisters,
lijmrijmen, door Vroman koddig en anti-
godderig gedemonstreerd met -ichten en
-eten, met -omen en -oeten. Maar zelfs als
hij zo aan het zondagshengelen is, blijft er
hier en daar wat haken: zijn rijmen wor
den lokaas, valstrik, schepnet, een woord
vangt een woord, het tweewoord vangt een
beeld, het beeld gaat zijn eigen weg door
de taal, mengt zich in het gewoel van het
gevoel (of hoe dat waarnemen heten mag)
en het is gebeurd:
„Keer dan tot het warme gebied
waar mijn woorden zich reeds toe keren,
en dat languit genesteld is tegen
de binnenkant van je kleren:
jezelfste, je allerjijst
met wie ik iets raars bedrijf,"
en dat hij betrekt bij een biochemische ge
nesis, een inwendig gedicht over eindeloos
ontstaan en vergaan, waarin hij af en toe
„parlando" tussenbeide komt, zoals dat
behoort in een lezing met demonstraties.
VAN DAT ALLES is niets na te vertel
len. Vromans woorden voeren ver met hun
knipperende lensoogjes, die op elk vitaal
punt „momentopnamen" maken van nieuw
ontdekte perspectieven. „Vrees niet", dicht
hij,
„Vrees niet de nieuwe symbolen,
breuk, zakdoek, steenpuist, gil.
De roos, de gedroogde violen
zijn niet gestorven, maar stil."
Roos en violen wachten, zoals alles, op
Vromans „Uur U". Maar nu moet men
niet hopen in paradijselijke werelden te
worden binnengeleid. In „Ballade" een
lang gedicht, waarvan ik, buiten de poëzie
om, nog minder kan zeggen dan over de
verdichte lezing met demonstraties
houdt geen paradijs stand tegen het on
vermijdelijke van de tijdsketen geboorte
jeugddroom-liefde-dood. Vandaar dat Vro
man aan het slot van elk der zes afde
lingen in cursief gedrukte strofen zijn toe
vlucht zoekt bij het zeker-aanwezige, om
aan de angst voor het vergankelijke, het
eens-niet-meer-aanwezige te ontkomen,
troost en levenswerkelijkheid zoekt bij
„Tineke", die we kennen uit zijn proza
en uit verschillende vroegere gedichten.
Wat, wie is Tineke? Men kan haar bij het
eenvoudigste, moeilijkste woord noemen:
liefde. En wanneer er één „modern" dich
ter is, die het leven, de natuur, de da
gelijkse dingen, Tineke, liefheeft, dan is
het deze eenling Leo Vroman, die als bio
chemicus in New York zijn laboratorium
werk doet en op zoek is naar leven dat
leven, naar roos die roos is, en dus
dicht met zijn menselijkheid, waarvan hij
alle waarnemingsantennes in de chaos
spant. Er staat achter dat levenservaren
en ervarensdichten een lijfelijke dood
dat is zeker; elk levensmoment is een ster-
vensmoment dat pijn doet. „Scheppen",
laat Vroman zijn beeldhouwersmannetje
Aardbleddak die in een andere letter-
zetting een andere dichtfunctie verricht
zeggen, „scheppen gaat van au!" En te
gen dat Au is één remedie: Tineke, leven
de zekerheid van lieflijke nabijheid, be
scherming tegen de raven en de telkens
weerkerende animale „paarden in de
mist":
„Lleveling, wil liever bij mij komen
aan het al te lage raam, de maan is los
er staan van avond bomen
er staan van avond bomen in het bos."
WAT IS ER, sinds Vromans vorige bun
del „De ontvachting", in de dichter gaan
de geweest, wat is er verworven? Vroman
is zich, voor zover menselijk-dichterlijk
mogelijk, persoonlijk buiten zijn gedicht
gaan stellen, hij heeft zich veralgemeend.
Zijn symbolen, zijn dichterwoorden, zijn
symbolisch geworden voor ons levensge
voel, voor ons terugverlangen naar een
onmiddellijkheid van leven, „voelden wij
maar wat we weten". Dat is een niet ge
ringe winst:
„Helaas, dit zoek ik het meest
het schadeloos besmetten
van je alledaagse leven
om je bij voorbeeld even
het optellen te beletten
van geld, het verdelen van pap.
Dat klinkt misschien als een grap,
een fladder-, een eiwitlicht,
of zelfs kodderig gedicht.
Het is mij dodelijke ernst."
„Zoals alles in de natuur, moet een ge
dicht tegelijk verstaanbaar en onverklaar
baar zijn," verklaarde Vroman. Vandaar
dat ik ditmaal schreef zoals ik schreef.
C. J. E. Dinaux
V. V. Poltoratski, de hoofdredacteur van
„Letterkunde en Leven", het blad van de
Russische schrijversbond, is „op eigen ver
zoek ontslagen. Het blad, dat op cultureel
gebied conservatief is, heeft kortgeleden
een critiek gepubliceerd op een gedicht
van de jonge dichter uit de Oekraïne Jev-
gent Jevtoesjenko. In het gedicht wordt het
anti-semitisme in de Sovjet-Unie aange
vallen.
Zeö Vlimdermam
NOG V66R IK de uitnodiging tot het
schrijven van dit mijn credo ten einde
had gelezen, wist ik, wat er de eerste
en laatste regel van zou zijn. Het is
mogelijk, dat het gedicht, dat de Ne
derlandse dichteres M. Vasalis schreef
voor haar moeder en haar dochtertje,
in mijn eeuwenoud geheugen het dichtst
aan de oppervlakte dreef; maar zeker
is, dat ik mij uit de poëzie van alle
landen en van alle tijden geen regels
herinner, die mij zozeer uit het hart
gegrepen, zozeer op het lijf geschreven
zijn, als deze:
„geloof het maar, geloof het maar,
alles wat zij vertelt is waar
en npoit zal je iets mooiers lezen."
Oorsprong en einde zijn zij van mijn
wezen, zij begrenzen het bestaan dat
mij is opgelegd en toevertrouwd. Want
het is het geloof van de kinderen
en het zou al het geloof van één hunner
kunnen zijn dat mijn leven verlengt
van jaar tot jaar.
HET KINDERLIJK GELOOF is het
enig ware. Het is volkomen en zichzelf
genoeg. Het wankelt voor geen enkele
werkelijkheid, maar herschept die wer
kelijkheid tot teken en bevestiging van
zichzelf.
Er is geen middel denkbaar, dat zo
veel kracht heeft om de bedreiging van
buitenaf weerstand te bieden, om het
even welke die bedreiging is. Er is
niets, wat zo zeker de wapens uit de
handen slaat, om het even welke die
wapens zijn. Als er ooit een wereld zal
zijn, waarin het leven leefbaar is voor
groot en klein, dan zal die vóór alles
gegrondvest zijn op zulk een kinderlijk
geloof.
Nicolaas van Myra (Sinterklaas), Stadspa-
troon van Amsterdam, die vandaag weer in
ons land is gearriveerd uit Spanje, heeft zich
na zijn dood in 564 geheel kunnen wijden aan
zijn activiteiten als kindervriend. Slechts
stoute kinderen zijn beducht voor hem omdat
de Goedheiligman een aantal Zwarte Pieten
in dienst heeft, die niet terugdeinzen voor
lijfstraffen, welke de bejaarde bisschop zélf
niet gaarne uitvoert. Nicolaas heeft zich een
grote iaam verworven als gelegenheidsdichter
en land- en dakruiter. Door scherp op te let
ten ontgaan hem goede noch kwade daden.
Hij is steeds zeer goedgeefs: de kwaliteit van
zijn chocolades en suikergoed is echter min
der constant. Hij houdt niet van klachten:
„volwassenenwerk" noemt hij die. Sint Nico
laas was zo welwillend voor de rubriek „Sig
nalen" een bijdrage voor volwassenen te
schrijven, hoewel hij niet in volwassenen ge
looft. „Dat is allemaal één grote verkleed
partij". zegt hij, „waar de middenstand van
profiteert".
Sint Nicolaas, goedheilig man,
die oud is, maar niet sterven kan
zolang nog ergens op de aarde
een mensenkind zijn droom bewaarde.
Maar kleine kinderen worden groot
en telkens moet hij dat beleven,
en elke keer verschrikt hij even
en telkens gaat hij even dood.
Totdat opnieuw een kleine stem
voor 't eerst en huiverend gaat zingen
van de oude 5 december dingen.
En zie, dat lied betovert hem.
Zijn ogen worden groot en licht,
er komt een glans op zijn gezicht.
Hij mag van 't jaar opnieuw bestaan.
Dat heeft een kinderstem gedaan.
Sint Nicolaas, goedheilig man,
die oud is, maar niet sterven kan,
hij trekt zijn beste tabberd an
en rijdt er mee naar Amsterdam.
Harriet Laurey
Waarom houden de mensen op, zó te
geloven? Het is een pijnlijke vraag, die
ik mij nu al eeuwenlang stel en waar
op ik geen antwoord kan vinden.
„KLEINE KINDEREN WORDEN
groot zeggen de ouderen mij elk
jaar opnieuw, met een verontschuldi
gende glimlach. En ik haast mij naar
de anderen, die door één enkele oog
opslag al mijn hachelijk bestaan red
den. Want waar ik niet geloofd word,
daar besta ik ook niet. Wie zich laat
overhalen door de schijnredenen van
een „groot geworden" wereld en mij
afvalt, krijgt onmiddellijk gelijk, »n
weet niet eens wat hij verliest. Niet
mij alleen; het gaat niet om mijzelf.
Maar hij heeft de werkelijkheid los ge
laten en haar de vrijheid gegeven vóór
of tegen hem te zijn naar eigen wille
keur. Niet langer heeft zijn toch nog
zo kleine hand de macht om de din
gen dienstbaar te maken aan zijn eigen
levenswet. Wat zijn vinger aanwijst,
komt niet meer tot leven en wat zijn
mond benoemt, blijft gevangen in een
andere, niet door hem gegeven, naam.
EEN ONVERBIDDELLIJKE logica
heeft alles wat bestaat vastgeschroefd;
de dingen kunnen niet meer bewegen
en komen nooit meer van hun plaats.
De dieren hebben geen stem meer, er
ritselt niets geheims meer in de bomen,
maan en sterren staan opeens lichtja
ren ver van ons af, vreemd en koud.
De schepen hebben een vaste bestem
ming en een nauwkeurig omschreven
lading. Er is niets en niemand meer
om het onmogelijke waar te maken.
Het is telkens een kleine dood, die ik
onderga en waaruit ik weer tot leven
word gewekt omdat een nieuwe, on
vastere stem van mij is gaan zingen.
En telkens hoop ik, dat dié stem het
halen zal, dat dié stem vast zal worden
en dóórzingen blijft. Het is nog nooit
gebeurd. Maar ik heb de tijd. Ik wel.
Als de kinderen van Nederland straks
achter hun schoentjes bij de haard
staan, fluistert mijn stem door de
schoorsteen:
Geloof mij maar, geloof mij maar
VOOR MI] LICT een stapeltje boeken voor kleine kinderen. Stuk voor stuk
heerlijk en alle van de Uitgeversmaatschappij Holland te Amsterdam. Het is zo
prettig om nu eens niet te hoeven denken: ja, 't is wel aardig, maar toch.doch
ronduit de uitgever te kunnen roemen die dit mogelijk maakte. Het allermooist
is zonder twijfel „ZEG VLINDERMANversjes van Harriet Laurey,
plaatjes van Adolf Zabransky. Oorspronkelijk werd dit boek in het Tsjechisch
uitgegeven met versjes van Fr. Hrubin. Er is hier niet vertaald, de Nederlandse
dichteres schreef haar vrije tekst bij de plaatjes. Wat moet ik nu zeggen hiervan?
Zeg, tekenaar Zabranskt/, die zover weg woont, hoe heeft onze dichteres van
hier vlakbij zó met je samen kunnen werken? Liefst zou ik met haar eigen
woorden uit een van haar „Oorbellen" willen.zeggen: ik krijg er tranen in mijn
ogen van. Want dat het kleine kind en zijn wereld voor ons bijwijlen iets ont
roerends en onraakbaars is, dat weten we allemaal wel. Maar dat deze twee
mensen vanuit die ontroering die wereld hebben durven en kunnen aanraken
niet alleen, maar erin gaan en ervanuit spreken, dat is een raadsel. Het akelige
„wij weten wel beter" van de grote-mensen-wcreld is hier nergens te bespeuren.
Dank jullie wel namens het kleine volk dat heerlijk nog niet beter weet en dit
boek misschien zomaar fijn vindt, maar vooral van ons ouderen, die door jullie
samenwerking een grote ontroering ondergingen.