SIGNALEN Poëzie contra „Geloof het maar, geloof het maar.." HET DICHTERSCHAP VAN LEO VROMAN Nieuwe boeken voor ZATERDAG 18 NOVEMBER 1961 Erbij if Nasleep van de affaire Jevfoesjenkc Een prachtig kinderboek van de dichteres Harriet Laurey en de tekenaar Zabransky (M. Vasalis) r> PAGINA I) K i OM BIJ DEZE hoogstbegaafde schrijf- ter voor kinderen te blijven noemen we verder eerst no. 2 van d.e serie, De bonte wonderboom, een nieuwe, bijzonder fijn verzorgde, in leuk, ongewoon formaat uit gegeven serie van dezelfde uitgever. „ON- GEVEERTJE" van Harriet Laurey ver scheen hierin. De geschiedenis van een jon ge merel, die eerst wat achter blijft bij zijn drie broertjes, maar later iets heel bijzonders wordt in zijn wereldje. Ook in proza weet deze dichteres het geheim van de kinderwereld, als 't ware fluisterend, verder te vertellen. Als deel 1 is in deze serie verschenen „TJIRP DE KREKEL" door Hans An dreus. Deze dichter die allang ook kin derverhalen schrijft, heeft een eigen toon waarop hij het wonderlijke en het best- mogelijke vlak naast elkaar aan de kleine hoorder voorzingt. Het is wel aan te ne men dat deze „goddelijke zanger" onder wijl zijn binnenpretjes beleeft. Als deel 3 is in deze serie gepubliceerd „HAM MAG APPELS ETEN" door Mischa de Vreede. Deze Ham is een aap die met een raket gevlogen heeft en voor de televisie moet komen. Een nare zaak dus. Gelukkig is dat de schrijfster h*t zelf ook een nare zaak vindt. Al die dingen, die de grote mensen zich als speelgoed vervaardigen, bij gebrek aan beter spel, mogen alleen dan in de wereld van het kleine kind ge plaatst als het in een lachspiegel gebeurt, zoals de automobiel in „The wind in the willows". Dat daar hier ook althans naar getracht is maakt veel goed. Alle drie de len zijn heel lief en geestig geïllustreerd door Babs van Wely. Een pracht serie voor de kleinen. TOT SLOT, van dezelfde uitgever „KRO- KIE DE KROKODIL" door Jozef Telgars- ky, geïllustreerd door Richard Blaha, ver taling van Wijmie Fijn van Draat. Wat een schitterende illustraties, in prachtige kleurendruk uitgevoerd. Kom daar hier ereis om! De uitgever die zo'n kostbaar- heidje kan overnemen om er de Hollandse kinderen van te laten genieten, doet daar een goed werk mee. Het bijbehorende ver haal is vertaald uit het Hongaars. Een knap werkstukje niet alleen, maar een fijn geschreven vertelling die nergens de in druk maakt overgenomen te zijn. Voor iets groteren vanaf 7 jaar. „HET LEVEN VAN JEZUS." Voor de jeugd getekend en verteld door Fritz en Margrit Hugh. Oorspronkelijke uitgave Eugen Rentsch Verlag Erlenbach-Zürich. Nederlandse bewerking door ds. H. J. Ka ter, uitgeverij Hollandia n.v. Baarn. Een bijbelse geschiedenis voor de jeugd. Zowel de schrijfster als de zeer te loven vertaler hebben geen moment de aandrift gehad een kunstwerk te wrochten. Ze zijn, als ouders doen, temidden van hun kinde ren gaan zitten en hebben met zachte stem verhaald het leven van Jezus, de Heer. Ook de heel kleinen kunnen mee luisteren. Zeer goed heeft de illustrator Fritz Hugh, met zijn talrijke kleur-litho- grafieën, zich aangepast aan de kinderlij ke sfeer. Vooral de grote platen van De intocht in Jeruzalem en De menigte aan het meer, zijn heerlijk om heel lang naar te kijken. Het komt zo zelden voor dat schrijver een illustrator van een kinderboek zich niet vanuit een eigen hoogte neerbuigen naar hun onvolgroeid publiek, maar van uit eigen kindzijn spreken. Daar dit schrijf ster, illustrator en vertaler bij dit boven al verheven verhaal gelukt is, wil ik dit boek van ganser harte aanbevelen. „SPROOKJES VAN GRJMM en Moeder de Gans", naverteld door Lea Smulders, ge- De vlucht naar Egypte, illustratie van Fritz en Margrit Hug in „Het leven van Jezus". illustreerd door Coby C. M. Krouwel. Uit geverij Cantecleer Utrecht. Wie niet meer zelf wist wat het ware sprookje altijd nog betekent, ook voor het moderne kind, heeft het kunnen lezen in het artikel van H. L. Prenen in Erbij van 28 september. We hebben dus alle reden tot blijdschap als de pratende dieren de prinsessen en vermomde prinsen weer aan het woord komen. Lea Smulders deed dit op een aardige manier, heel gewoon maar met het raadsel achter het gewone. De il lustraties van Coby C. M. Krouwel zijn ze ker niet de meesterwerken van Doré, maar ook niet de gedrochtenwefeld van Walt Disney. Ik denk wel dat de kleine kinde ren dromen dat een prinsesje en een ge laarsde kat eruit zien als op deze plaat jes. Van 5-8 jaar. In de N.V.V.Z.-serie „Naar 't zonlicht toe.van de uitgeverij Van Gorkum. Comp. n.v. te Assen, verscheen als deel 72 „JAN WOONT IN SURINAME" door Dora van der Meiden-Coolsma, ill. en om slag van Corrie van der Baan. Van deze schrijfster verschenen al heel wat goede boekjes in deze serie. Dit laatste boekje zal vooral aardig zijn voor die le zertjes die haar „Kinderen van Suriname" al kennen. Het onderhavige boekje is ove rigens geen vervolg erop en kan dus heel goed los ervan gelezen worden. Jammer dat het omslag zo lelijk is, de illustraties zijn wel vlot. maar erg conservatief. In dezelfde serie is als deel 73 versche nen „HET HUIS AAN DE HAVEN" door Constance Hazelager, ill. eri omslag van Elip van Beek. Bij dit deeltje zou ik graag een omge keerde volgorde in acht nemen en het eerst over de prentjes en het omslag hebben. Het boek maakt namelijk door het fraaie omslag een uiterst aangename indruk. Dan gaan we bladeren en ook de illustraties stellen niet teleur, ze zijn zeer fijnzinnig en goed uitgevoerd. Maar nu gaan we lezen. Ik moet toegeven dat de schrijfster een oer-Holiandse traditie volgde met niet an ders dan schildering des dagelijksen le vens te geven, maar hemeltje wat is het saai. Ik vrees dat zelfs de hele jonge le zer van nu zit te popelen of er eindelijk wat gaat gebeuren. Maar nee hoor. Even Illustratie van A. Zab ransky, in „Zeg Vlinderman", waarbij Harriet Laurey het versje „Een mand vol poesjes" schreef. denk je: nu komt het, want Oma, die zo leuk vertellen kan, zal een verhaal doen van vroeger. Helaas zijn we daar in twee bladzijden alweer door en zo leuk was het nou ook weer niet. „TERRY OP DE ZIJIDZEp-EILAN DEN" door Bengt Daniclsson, uit het En gels vertaald door Margo' Bakker. Voorts ..TERRY IN HET LAND DER KANGE- R.OES", zelfde schrijver, vertaling T. Vos- Dahmen von Buchholz. Uitg. n.v. gebr. Zo mer en Keunings Uitg. Mij. Wageningen. De avonturier Bengt Daniëlsson was een der metgezellen van Thor Heyerdahl op diens tocht met de Kon-Tiki. Hij kent de Zuidzee-eilanden goed en woont op Tahiti. Daarom nemen we voetstoots aan dat wat hij vertelt aan de waarheid getoetst is. Maar het is zo vervelend dat hij niet ver tellen kan. Dat valt meteen op in het eer ste hoofdstuk (van beide boeken) dat nog thuis speelt, met de bedillerige moeder Benson en de leuke oma. Akelig cliché- werk. Zijn we eenmaal op reis en dat is gelukkig (in beide boeken) al in het twee de hoofdstuk, dan zullen de jongens die een Doek enkel om het verhaal lezen nog wel aan hun trekken komen. Er wordt niet vermeld wie de knullige illustraties maak te. De beide vertaalsters deden hun best, maar konden de tekst niet beter maken dan hij was. In de Picco reeks van de uitgeverij Cantecleer te Utrecht verscheen het twee de verhaal van Lea Smulders over me neertje Verkeerd, ditmaal „MENEERTJE VERKEERD IN CIRCUS SNIJBOON" ge heten. Lea Smulders kan leuk vertellen voor kleine kinderen. Ook de pas-zelf-lezertjes zullen aan de slag kunnen met de korte, heldere zinnen te ontcijferen. Misschien kan Lea Smulders nog oppassen ten be hoeve van de zelf-lezer van 67 jaar, met moeilijke woorden als „schuifelen" en de „scheuten in de buik" van de clown enzovoorts. Maar het is een lief boekje met aardige plaatsjes van Coby C. M. Krouwel (5—8 jaar). Hans van Zijl LEO VROMAN LIGT EN DICHT een beeldspraak die ik mij in zijn gezelschap wel durf te veroorloven in het verre verlengde van Martinus Nijhoff, van diens gedichten „Awater" en „Het uur U". Hij is op eigen gezag en voor eigen risico voortgegaan met de ontkleding van het uitgedoste woord en heeft het, voor zover in één mensenleven doenlijk, terugge bracht „van omtrek tot inhoud", tot zich zelf. Het is blijkens Vromans poëzie ver bazingwekkend, hoeveel aantrekkings kracht, hoeveel elementaire vitaliteit de woorden weer krijgen als ze zijn schoon gemaakt van het „schone", zijn vrijge maakt van het allengs aangekoekte dich- terkoloriet, van de taal der „lieve praat estheten" en zijn gezuiverd van de dage lijkse beduimeling. Zelfs een roos kan dan weer in een vers opengaan als de eerste roos. Men kent de gevleugelde, over de At lantische Oceaan gekomen uitspraak van de militante Gertrude Stein in haar essay over „Poetry and Grammar", haar ant woord op de vraag: wat is poëzie en als je weet wat poëzie is, wat is dan proza: „a rose is a rose is a rose is a rose". Zo'n roos als van Gertrude Stein, DE roos dus, kon vah louter rozegeur en maneschijn in de hof der traditionele poëzie nauwelijks nog aarden, laat staan bloeien. Ze was parfum geworden, sierstuk, albumblad, kunstbloem, die geen sterveling meer kon waarmaken als een roos die een roos is en niets anders. Wie een roos nóémt, zegt niets. Wie in enkele woorden een roos le vend in het levende kan maken, kan doen wonderbloeien uit stekelgroen als het mi rakel van alle rozen zónder haar naam te noemen, heeft kans een gedicht te kunnen schrijven. Inderdaad: een roos is een roos is een roos. Herhaal twintig-, dertigmaal een woord. Zeg „boom", „boom" „boom", en het woord wordt, letterlijk op een goed moment, een vreemd woord dat door de bèvreemding laat weten hoe we van het eigenlijke, het ware woord, van de ware boom, vérvreemd zijn. En als dan per ge luk dat eindelijk weer oorspronkelijke woord zijn werk doet, staat er midden in ons gezichtsveld, midden in onze gevoels- wei een boom, de eerste, een groeisel uit de grond, dat zich voordoet als een oer- ding van wortel en stam en groen en sap en tak-uit-tak en ruisen en geuren. Dan pas lééft men een boom, is men een boom, voor een ogenblik misschien, maar óp dat ogenblik volstrekt. Dat moment is het uur U: er is geen „ik" meer, boom en mens staan kruin in kruin, kijken is zien gewor den, zien werd leven in het buiten-ikkelij- ke, in het binnenste binnen-ikkelijke. Er bestaat geen tijd meer, het uur U maakt zichzelf ongedaan en in plaats van in het alombekende na-elkaar, leeft men in het in-elkaar, naderend tot het onbenaderbare raadsel van leven en niet-leven. WAT IK DAAR SCHREEF is geen theo rie over de moderne poëzie. Ik schrijf over de werkelijkheid van Vromans poëzie, over zijn spartelnaakte woorden, die een boom weer tot boom, een liefde tot liefde, een angst tot angst maken en sterven doen rij men op leven. Ik schrijf over de zojuist bij Querido verschenen bundel „Twee ge dichten": een het dichtsel ontwijkend, lang Leo Vroman gedicht over de dichtkunst en de niet- dichtkunst (met als ondertitel „Een lezing met demonstraties") ter inleiding, en ver volgens een „Ballade". Het thema van zijn versvormige (en tel kens, tegen wil en dank, tot gedicht wor dende) „lezing" kan men in een fragment uit een brief van Leo Vroman aan Bert Voeten vinden, dat bij wijze van voor woord staat afgedrukt: „dat verdomd god- derige van het volmaakte gedicht is ten slotte niet eerlijk genoeg meestal, kortom dan ook, ik zou graag de poëzie die men deze laatste eeuwen zo zorgvuldig heeft losgemaakt uit het dagelijks leven, schoon- gepoetst en opgeplakt, terugbrengen tot een ogenblik in de gebeurtenissen van de dag", tot een gefixeerd werkelijkheidsmo ment dus. Dat staat er in briefproza, en in de dan volgende dichtlezing kan men gedemonstreerd vinden hoe verleidelijk de rijmen elkaar met beide handen aanne men als men hun een vinger geeft, zonder dat het tot een omhelzing, laat staan tot een huwelijk komt. Dergelijke rijmen van de „praat-estheten" zijn plakpleisters, lijmrijmen, door Vroman koddig en anti- godderig gedemonstreerd met -ichten en -eten, met -omen en -oeten. Maar zelfs als hij zo aan het zondagshengelen is, blijft er hier en daar wat haken: zijn rijmen wor den lokaas, valstrik, schepnet, een woord vangt een woord, het tweewoord vangt een beeld, het beeld gaat zijn eigen weg door de taal, mengt zich in het gewoel van het gevoel (of hoe dat waarnemen heten mag) en het is gebeurd: „Keer dan tot het warme gebied waar mijn woorden zich reeds toe keren, en dat languit genesteld is tegen de binnenkant van je kleren: jezelfste, je allerjijst met wie ik iets raars bedrijf," en dat hij betrekt bij een biochemische ge nesis, een inwendig gedicht over eindeloos ontstaan en vergaan, waarin hij af en toe „parlando" tussenbeide komt, zoals dat behoort in een lezing met demonstraties. VAN DAT ALLES is niets na te vertel len. Vromans woorden voeren ver met hun knipperende lensoogjes, die op elk vitaal punt „momentopnamen" maken van nieuw ontdekte perspectieven. „Vrees niet", dicht hij, „Vrees niet de nieuwe symbolen, breuk, zakdoek, steenpuist, gil. De roos, de gedroogde violen zijn niet gestorven, maar stil." Roos en violen wachten, zoals alles, op Vromans „Uur U". Maar nu moet men niet hopen in paradijselijke werelden te worden binnengeleid. In „Ballade" een lang gedicht, waarvan ik, buiten de poëzie om, nog minder kan zeggen dan over de verdichte lezing met demonstraties houdt geen paradijs stand tegen het on vermijdelijke van de tijdsketen geboorte jeugddroom-liefde-dood. Vandaar dat Vro man aan het slot van elk der zes afde lingen in cursief gedrukte strofen zijn toe vlucht zoekt bij het zeker-aanwezige, om aan de angst voor het vergankelijke, het eens-niet-meer-aanwezige te ontkomen, troost en levenswerkelijkheid zoekt bij „Tineke", die we kennen uit zijn proza en uit verschillende vroegere gedichten. Wat, wie is Tineke? Men kan haar bij het eenvoudigste, moeilijkste woord noemen: liefde. En wanneer er één „modern" dich ter is, die het leven, de natuur, de da gelijkse dingen, Tineke, liefheeft, dan is het deze eenling Leo Vroman, die als bio chemicus in New York zijn laboratorium werk doet en op zoek is naar leven dat leven, naar roos die roos is, en dus dicht met zijn menselijkheid, waarvan hij alle waarnemingsantennes in de chaos spant. Er staat achter dat levenservaren en ervarensdichten een lijfelijke dood dat is zeker; elk levensmoment is een ster- vensmoment dat pijn doet. „Scheppen", laat Vroman zijn beeldhouwersmannetje Aardbleddak die in een andere letter- zetting een andere dichtfunctie verricht zeggen, „scheppen gaat van au!" En te gen dat Au is één remedie: Tineke, leven de zekerheid van lieflijke nabijheid, be scherming tegen de raven en de telkens weerkerende animale „paarden in de mist": „Lleveling, wil liever bij mij komen aan het al te lage raam, de maan is los er staan van avond bomen er staan van avond bomen in het bos." WAT IS ER, sinds Vromans vorige bun del „De ontvachting", in de dichter gaan de geweest, wat is er verworven? Vroman is zich, voor zover menselijk-dichterlijk mogelijk, persoonlijk buiten zijn gedicht gaan stellen, hij heeft zich veralgemeend. Zijn symbolen, zijn dichterwoorden, zijn symbolisch geworden voor ons levensge voel, voor ons terugverlangen naar een onmiddellijkheid van leven, „voelden wij maar wat we weten". Dat is een niet ge ringe winst: „Helaas, dit zoek ik het meest het schadeloos besmetten van je alledaagse leven om je bij voorbeeld even het optellen te beletten van geld, het verdelen van pap. Dat klinkt misschien als een grap, een fladder-, een eiwitlicht, of zelfs kodderig gedicht. Het is mij dodelijke ernst." „Zoals alles in de natuur, moet een ge dicht tegelijk verstaanbaar en onverklaar baar zijn," verklaarde Vroman. Vandaar dat ik ditmaal schreef zoals ik schreef. C. J. E. Dinaux V. V. Poltoratski, de hoofdredacteur van „Letterkunde en Leven", het blad van de Russische schrijversbond, is „op eigen ver zoek ontslagen. Het blad, dat op cultureel gebied conservatief is, heeft kortgeleden een critiek gepubliceerd op een gedicht van de jonge dichter uit de Oekraïne Jev- gent Jevtoesjenko. In het gedicht wordt het anti-semitisme in de Sovjet-Unie aange vallen. Zeö Vlimdermam NOG V66R IK de uitnodiging tot het schrijven van dit mijn credo ten einde had gelezen, wist ik, wat er de eerste en laatste regel van zou zijn. Het is mogelijk, dat het gedicht, dat de Ne derlandse dichteres M. Vasalis schreef voor haar moeder en haar dochtertje, in mijn eeuwenoud geheugen het dichtst aan de oppervlakte dreef; maar zeker is, dat ik mij uit de poëzie van alle landen en van alle tijden geen regels herinner, die mij zozeer uit het hart gegrepen, zozeer op het lijf geschreven zijn, als deze: „geloof het maar, geloof het maar, alles wat zij vertelt is waar en npoit zal je iets mooiers lezen." Oorsprong en einde zijn zij van mijn wezen, zij begrenzen het bestaan dat mij is opgelegd en toevertrouwd. Want het is het geloof van de kinderen en het zou al het geloof van één hunner kunnen zijn dat mijn leven verlengt van jaar tot jaar. HET KINDERLIJK GELOOF is het enig ware. Het is volkomen en zichzelf genoeg. Het wankelt voor geen enkele werkelijkheid, maar herschept die wer kelijkheid tot teken en bevestiging van zichzelf. Er is geen middel denkbaar, dat zo veel kracht heeft om de bedreiging van buitenaf weerstand te bieden, om het even welke die bedreiging is. Er is niets, wat zo zeker de wapens uit de handen slaat, om het even welke die wapens zijn. Als er ooit een wereld zal zijn, waarin het leven leefbaar is voor groot en klein, dan zal die vóór alles gegrondvest zijn op zulk een kinderlijk geloof. Nicolaas van Myra (Sinterklaas), Stadspa- troon van Amsterdam, die vandaag weer in ons land is gearriveerd uit Spanje, heeft zich na zijn dood in 564 geheel kunnen wijden aan zijn activiteiten als kindervriend. Slechts stoute kinderen zijn beducht voor hem omdat de Goedheiligman een aantal Zwarte Pieten in dienst heeft, die niet terugdeinzen voor lijfstraffen, welke de bejaarde bisschop zélf niet gaarne uitvoert. Nicolaas heeft zich een grote iaam verworven als gelegenheidsdichter en land- en dakruiter. Door scherp op te let ten ontgaan hem goede noch kwade daden. Hij is steeds zeer goedgeefs: de kwaliteit van zijn chocolades en suikergoed is echter min der constant. Hij houdt niet van klachten: „volwassenenwerk" noemt hij die. Sint Nico laas was zo welwillend voor de rubriek „Sig nalen" een bijdrage voor volwassenen te schrijven, hoewel hij niet in volwassenen ge looft. „Dat is allemaal één grote verkleed partij". zegt hij, „waar de middenstand van profiteert". Sint Nicolaas, goedheilig man, die oud is, maar niet sterven kan zolang nog ergens op de aarde een mensenkind zijn droom bewaarde. Maar kleine kinderen worden groot en telkens moet hij dat beleven, en elke keer verschrikt hij even en telkens gaat hij even dood. Totdat opnieuw een kleine stem voor 't eerst en huiverend gaat zingen van de oude 5 december dingen. En zie, dat lied betovert hem. Zijn ogen worden groot en licht, er komt een glans op zijn gezicht. Hij mag van 't jaar opnieuw bestaan. Dat heeft een kinderstem gedaan. Sint Nicolaas, goedheilig man, die oud is, maar niet sterven kan, hij trekt zijn beste tabberd an en rijdt er mee naar Amsterdam. Harriet Laurey Waarom houden de mensen op, zó te geloven? Het is een pijnlijke vraag, die ik mij nu al eeuwenlang stel en waar op ik geen antwoord kan vinden. „KLEINE KINDEREN WORDEN groot zeggen de ouderen mij elk jaar opnieuw, met een verontschuldi gende glimlach. En ik haast mij naar de anderen, die door één enkele oog opslag al mijn hachelijk bestaan red den. Want waar ik niet geloofd word, daar besta ik ook niet. Wie zich laat overhalen door de schijnredenen van een „groot geworden" wereld en mij afvalt, krijgt onmiddellijk gelijk, »n weet niet eens wat hij verliest. Niet mij alleen; het gaat niet om mijzelf. Maar hij heeft de werkelijkheid los ge laten en haar de vrijheid gegeven vóór of tegen hem te zijn naar eigen wille keur. Niet langer heeft zijn toch nog zo kleine hand de macht om de din gen dienstbaar te maken aan zijn eigen levenswet. Wat zijn vinger aanwijst, komt niet meer tot leven en wat zijn mond benoemt, blijft gevangen in een andere, niet door hem gegeven, naam. EEN ONVERBIDDELLIJKE logica heeft alles wat bestaat vastgeschroefd; de dingen kunnen niet meer bewegen en komen nooit meer van hun plaats. De dieren hebben geen stem meer, er ritselt niets geheims meer in de bomen, maan en sterren staan opeens lichtja ren ver van ons af, vreemd en koud. De schepen hebben een vaste bestem ming en een nauwkeurig omschreven lading. Er is niets en niemand meer om het onmogelijke waar te maken. Het is telkens een kleine dood, die ik onderga en waaruit ik weer tot leven word gewekt omdat een nieuwe, on vastere stem van mij is gaan zingen. En telkens hoop ik, dat dié stem het halen zal, dat dié stem vast zal worden en dóórzingen blijft. Het is nog nooit gebeurd. Maar ik heb de tijd. Ik wel. Als de kinderen van Nederland straks achter hun schoentjes bij de haard staan, fluistert mijn stem door de schoorsteen: Geloof mij maar, geloof mij maar VOOR MI] LICT een stapeltje boeken voor kleine kinderen. Stuk voor stuk heerlijk en alle van de Uitgeversmaatschappij Holland te Amsterdam. Het is zo prettig om nu eens niet te hoeven denken: ja, 't is wel aardig, maar toch.doch ronduit de uitgever te kunnen roemen die dit mogelijk maakte. Het allermooist is zonder twijfel „ZEG VLINDERMANversjes van Harriet Laurey, plaatjes van Adolf Zabransky. Oorspronkelijk werd dit boek in het Tsjechisch uitgegeven met versjes van Fr. Hrubin. Er is hier niet vertaald, de Nederlandse dichteres schreef haar vrije tekst bij de plaatjes. Wat moet ik nu zeggen hiervan? Zeg, tekenaar Zabranskt/, die zover weg woont, hoe heeft onze dichteres van hier vlakbij zó met je samen kunnen werken? Liefst zou ik met haar eigen woorden uit een van haar „Oorbellen" willen.zeggen: ik krijg er tranen in mijn ogen van. Want dat het kleine kind en zijn wereld voor ons bijwijlen iets ont roerends en onraakbaars is, dat weten we allemaal wel. Maar dat deze twee mensen vanuit die ontroering die wereld hebben durven en kunnen aanraken niet alleen, maar erin gaan en ervanuit spreken, dat is een raadsel. Het akelige „wij weten wel beter" van de grote-mensen-wcreld is hier nergens te bespeuren. Dank jullie wel namens het kleine volk dat heerlijk nog niet beter weet en dit boek misschien zomaar fijn vindt, maar vooral van ons ouderen, die door jullie samenwerking een grote ontroering ondergingen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 15