SIGNALEN
Aclama van Scheltema - vroeger en nu
De DERDE stroming in de jazz
Elke eeuw een woord?
Litteraire
Kanttekeningen
Een heruitgave van sijn Verzamelde Gedichten
Twee boeken over
de evolutieleer
■til
ZATERDAG 2 DECEMBER 1961
Erbij
PAGINA DR.
C. E. Dinaux
99
mèt en van een levenslichtheid had ge
zongen in de avondschemer van een don
kere tijd. In zijn laatste bundel „De ke
rende kudde" (1920) klinkt nog wel het
opwekkende lied („o hart houd moed"
„komt allen, die uw kleine wegen ge
bogen in den blinde gaat, deelt onzen
strijd, deelt onze zege"), maar de hoop
was herfstig geworden en in zijn diepste
gevoelens winterde het al: „Bitter is de
smaak van het leven" „Als blaren va
ren de levens voorbij" „stiller, stiller,
stiller zakken nacht en dagen om mij
DERTIG JAAR na de door een mistuk- VER VAN de massa, zelfs 'afkerig daar- list en zijn sociale poëzie heeft met uit- heen". Waar was de verliefde Mei, de ver
te inleiding van Arnold Saalborn ontsier- van, schreef hij zijn lied voor het volk, zondering van Margot Vos nauwelijks loren dromer uit „Zwervers verzen", het
de bloemlezing uit het werk van Carel Ste- voor een gehoopte gemeenschap, die al- navolging van betekenis gevonden en bij speelse „Cupidootje, speelgenootje, ach,
ven Adama van Scheltema („Poëzie en leen in zijn dichterdroom bestond. Een de massa weinig weerklank gehad. Er wat schoot je weer bijzij" gebleven.? Het
Proza") is bij Brusse's Uitgeversmaat- „nieuwe idealiteit" wilde hij wekken, een was iets anders in zijn verzen dat aan- ging alles niet verloren, het is alles niet
schappij in samenwerking met J. M. Meu- ethiek aan het historisch-materialistische trok: het beminnelijk-eenvoudige', wellui- weg. Het ligt, verweven met de jeugd van
lenhoff een heruitgave verschenen van socialisme toevoegen, een boodschap bren- dende, fleurige, mijmerende, poëtiseren- deze eeuw, met de jeugd van een genera-
Scheltema's „Verzamelde Gedichten" met gen die boven het politieke dogma uitging de, dat zo luchtig, zo vanzelf-zipgend leek tie, ergens in de herinneringen „o wat
een voorwoord van Dr. Victor E. van om de harten wéér open te maken voor neergeschreven, zo spontaan leek gepen- regent het! Ik hoor het uit mijn warme
Vriesland, een lijvig boekdeel, even- de levensuitbundigheid, die hij aan zijn "e- seeld als „plein-air woordkunst". Dat hij bed, ik hoor den regen zingen". En ook
eens eerPkeur uit de tussen 1900 en 1924 naissancistisch ideaal toedichtte. „De gro- op die verzen wérkte als een ambachts- dit bleef: Scheltema's sociale ondogmati-
geschreven verzen, aangevuld met „Ge- te zomerdag staat open", „er ging iets man, er al zijn dichterkracht voor inzet- sche ethiek, zijn hoop öp, zijn geloof in
vleugelde Spreuken", die destijds post- moois voorbij", „O zon gij komt mij weer te om zijn ritme tot die speelsheid, zijn doodeenvoudige menselijkheid, waaraan
huum door Carel Scharten werden in- genezen", ..hoor daar holt een paard in 't toon tot die opgewektheid, zijn klank tot het blijkbaar zo onnoemelijk zwaar valt
geleid en gepubliceerd. Onder de ouderen wild" dèt was wat hij verkondigen wil- die zoetvloeiendheid te dwingen, heeft des- 0m zichzelf een beetje waar te maken.
zullen er stellig nog wel zijn, die, in deze de, geluk. Voor tienduizenden is deze poë- tijds alleen de ingewijde geweten. „Zijn En wat in èns, zijn lezers, blijft is de eer
bundel bladerend, terugdenken aan hun zie een belofte geweest, een verkwikking, hoofd regeerde", schreef de intransigente bied voor een dichter die zich uit droef-
jeugd, aan de vooroorlogse jaren van wel- A p t. wioccinc» HpotUHs pn hii had &p- ««monon „ppIHp nm het. cp-
gemoed en welgezind idealisme, toen „de
hemel zo wijd", de „Lente een lichtzinni
ge jonge meid" en „er iets heel liefs in
de wereld" was. Het stond er bij Schelte
ma allemaal zo hollands-fris in de verf,
het klonk zo blijmoedig, zo kinderlijk-
verwachtend, zo „hei! la li lo!", zo inne-
mend-zangerig, zoals men voor 1914 nog
geloven kon dat het was, dat het wórden
zou althans „wat duivel! het leven is
mooi!" Adama van Scheltema wilde zo een levensinjectie, niet onder „het volk1
A. P. L. Wiessing destijds, en hij had ge- geestigheid geroepen voelde om het ge
lijk: Scheltema wilde blij zijn, wilde blij iuk te dichten,
dichten en al was de diepe ondergrond
van die blijheid zijn zwaarmoedigheid, hij
heeft er ontelbaren mee aan zich ver
plicht. Ook mij Ik heb hem heel wat ke- er ZIJN IN zijn epische poëzie, in
ren op mijn dakkamertje van het vroege- zijn „Levende Steden" in het in deie
re Heemsteedse postkantoor hardop aan bundel opgenomen „Amsterdam, Een wijs-
mijzelf voorgelezen; „De aarde geurde gerige leerdicht" vooral fragmenten die
als 'n bruidsboeket, de hemel beurde een wellicht duurzamer zijn dan de zangerige,
rozenbed" „Ik wou zo graag op de ster- mijmerende, volkse liederen en zijn be
ren zijn en wachten tot later tot later" moedigende socialistenpoëzie. Maar zijn ly-
dichten. Hij beschouwde het als een roe- de proletaren die hij opwekkend toezong, „De wind sluipt door den donkren rische zang heeft meer tot het hart ge
ping, als zijn sociale taak, om na de uit- maar onder de humanistisch-gezinde intel- nacht" „witte wolken die daar zwer- sproken en wie weet doet het dat in zijn
gedroomde schoonheidsroes van de Tach- lectuelen en enthousiaste socialistische ven, groene wei van 't waterland ik eerlijke eenvoud nóg voor deze en gene,
tigers het lied te schrijven dat de mens jeugdleiders, die bij kampvuur uit zijn ben er, vijftien, zestien jaar oud. werke- dje er in zijn herinnering eenzelfde zwak
zou verheffen. „Kunst moet ons stichten", bundels voorlazen: „dat zijn die taaie rooie lijk gelukkig mee geweest. En als ik Schel- voor heeft als ik. Zouden de jongeren
schreef hij, „moet ons leren ons heil te rakkers, dat zijn de slopers van den staattema nu herlees is mijn hart in tweestrijd hem waarderen? Van Vriesland spreekt
zien, dat wil zeggen ons heilzaam zijn". Dat is de daad! Of de kennelijk op „The met mijn critisch geweten; want ik zou zich optimistisch uit: een brede lezerskern
Voor een ieder verstaanbaar wilde hij March of the Workers" van William moeten zeggen: het is nobel, het is lief- was Scheltema, meent hij, juist door het
dichten, aanstekelijk, opmonterend, tot 'e- Morris geïnspireerde „Socialistenmars": lijk, maar het klinkt nu, na een eerste en utopistische element van zijn dichterschap
vensblijheid bezielend: „levend mooi mens „Maats! laat je borrel en pint er eens een tweede wereldoorlog en een zo jam- trouw gebleven en „bij een nieuwe ge-
geniet.'" In zijn „Grondslagen ener nieu- staan: Wij moeten wat zieltjes gaan win- merlijk verloren vrede te dierbaar, te na- neratie in deze nog zoveel hardere tijd
we poëzie" had hij de Nieuwe Gidsers, hun nen", met het bijna jolige refiein: „heisa, ief, te „gewild"-blijgeestig om nog waar heeft zich deze kern uitgebreid tot een an-
„glorificatie yan het individu", hun „uit- joech heisa! Kom allemaal mee! Holdrio! te zijn. Maar ik zég het niet, ik kan der vast publiek." Zou de realiteit van van-
bolling van de gruwbare Ikheid", onver- holdrio hee!" William Morris had het ge- Scheltema in mijn hart niet verloochenen daag dat bevestigen? Ik wil het hopen,
biddelijk afgewezen. Niet ten onrechte drevener, dreigender gedicht op de wijs er was en er is in dat dierbare en ver- zoals Scheltema hoopte toen hij dichtte:
„Luistert naar een lied dat lacht
Door de dromend dode sferen -
Luistert naar een vlucht van veren
Als van vleugels door den nacht."
vreesde hij de vereenzaming van het indi- van „John Brown": „Hark the rolling of tederde en naïeve toch zoveel goeds en
vidu in een geatomiseerde maatschappij, the thunder" en ,,'t is the people marching zuivers en moedigs, ook poëtisch.
die een optelsom is van afzonderlijke men- on" „het is het volk dat opmarcheert",
sen, geen waarachtige samen-leving, geen vertaalde Troelstra. CAREL STEVEN heeft na de eerste We-
gemeenschap. En dat laatste juist was wat reldoorlog, na de harde werkelijkheid van
hij als mens en dichter zocht. Want hij NEEN, ADAMA van Scheltema was de Russische revolutie, wel geweten, wel
was een melancholicus, vervuld vaak van geen partijman, maar een gevoelssocia- voorvoeld, dat het tij was gekeerd, dat hij
„duistere gedachten en nog duisterder
plannen", zoals zijn vriend Aart van der
Leeuw getuigde, een man die gekwe'd
werd door „pijnigende zwaarmoedigheid"
(aldus Bolkestein), met een „bijna zieke
lijke angst voor de kleine moeilijkheden
des levens" (Laurens van der Waals). Des
te vuriger verlangde hij naar vreugde,
naar de sterke, sprankelende levensblij
heid, naar „zon en zomer", naar geluk
voor allen. En zo werd hij, de individua
list en Renaissance-verheerlijker, een so
cialist die, hoewel hij William Morris af
wees, dichter bij de utopie, bij het ge
droomde ideaal stond dan hij zich bewust
was.
(Vervolg van pag. 1
ven. Als men de gevonden criteria aan
legt bij de mens dan blijkt deze een unie
ke plaats in te nemen. De mens is een
nestvlieder die lang hulpeloos blijft en dan
ook door Portman een secundaire nestblij
ver wordt genoemd. De schrijver ziet in de
ze hulpeloosheid samenhang met de unieke
geestelijke ontwikkeling van de mens. Een
voorbeeld: een van de talrijke foutieve
beschouwingswijzen die men te wijten
heeft aan de toepassing van de evolutie
leer op ogenschijnlijk gelijke func
ties is de ontwikkeling van het spreken
van de mens uit het voortbrengen van het
geluid bij het dier. Men doet dit door de
kunstgreep van de woorden „zeer geleide
lijk".
IN TEGENSTELLING met de onderzoe
kingen die de somatische kenmerken in het
middelpunt plaatsen onderzoekt Portman
de gedragingen. Het late staan van de
mens in vergelijking met het direct na de
geboorte functioneren van de poten der
meeste dieren ziet Portman in verband
met de geestelijke ontwikkeling die men
alleen bij de mensen aantreft en die be
staat in een open contact met de rijkge
schakeerde buitenwereld. Tot nu toe werd
dus steeds op de overeenkomsten tussen
mens en dier gelet. Portman zoekt naar
het typische. Bovenstaande kan niet an
ders dan een summiere weergave zijn. In
het boekje treft men een massa argumen
ten aan die de bovengeschetste stellingen
adstrueren.
Het is een in deze tijd van intense be
langstelling voor de evolutietheorie zeker
de moeite waard dit gedegen werk te le
zen om zich te oriënteren over de juist
heid of onjuistheid van conclusies die men
gewoonlijk aan het geloof in de evolutie
toekent. Het boekje is bijzonder goed ge
ïllustreerd en de bijgaande teksten her
halen op eenvoudige wijze het doorwroch
te standpunt van de schrijver.
OPKOMST EN BLOEI VAN DE EVO
LUTIELEER door dr. A. Schierbeek (uit
geverij Erven Bohn te Haarlem).
IN DE JAZZWERELD voltrekt zich al sinds enige tijd
een omwenteling en de jazzliefhebbers worden niet moe
deze doorbraak op de voet te volgen en van de resultaten
kennis te nemen. Want dit zoeken naar nieuwe klanken
dat zijn tegenhanger vindt in de klassieke muziek is niet
zonder aanvechtbare aspecten. Toen de „bop een jaar of
tien geleden zijn greep op de massa begon te verliezen om
plaats te maken voor wat bekend is onder de „koele jazz,
braken natuurlijk protesten los. Niet alleen van het publiek,
maar ook van de jazzspelers, die de oude stijl trouw wilden
blijven en slechts verachting hadden voor die vreemdsoor
tige akkoorden. Velen echter en onder hen mannen als
Miles Davis en Stan Getz begroetten de nieuwlichters als
musici, die de jazz uit het slop van oude klanken konden
redden: dat voortdurende lawaai, de razende tempi en de
nadruk op de instrumentale techniek om der wille van de
techniek. Allengs namen de jazzmusici, die zich bewust
werden van deze tekortkomingen deze „in zichzelf ge
keerde" stijl over: precisie in de aanslag der akkoorden,
geestige behandeling van akkoord en contrapunt, geringer
geluidsvolume en het loslaten van instrumenten, die vreemd
zijn aan de jazz, zoals de waldhoorn, tuba, clavecimbel en
zelfs de viool. In het voorste gelid van deze progressieve
musici bevonden zich mannen, wier namen voor alle jazz
liefhebbers in de gehele wereld een bekende klank hadden:
de saxofonist Jerry Mulligan, wiens belangrijkste bijdrage
bestond in de introductie van de contrapuntale opbouw van
het jazzidioom; de uit San Francisco afkomstige pianist Dave
Brubeck, in wiens kwartet klassieke klanken met die van
Dixieland en van het zuidwesten een
harmonisch geheel vormen; Jimmy Giuf-
fre, die door zijn hoogst persoonlijke
stijl van serieuze jazz een aantal jeug
dige componisten de weg gewezen heeft
John Lewis, componist-pianist en
x v>09ow9y©o—
- MM
en
muzikale leider van het Modem Jazz
Quartet.
Vooral Giuffrê en Lewis vertegenwoor
digen de nieuwe dimensies, die veel bij
de moderne jazz worden aangetroffen:
zelfbeheersing, gebruik van duidelijk niet-
jazz stof en een droefgeestige toon, die
De 39-jarige pianist-componist John Lewis,
leider van het Modern Jazz Quartet.
bijwijlen de voordracht een ongewone
lyriek verschaft. Dat wil niet zeggen dat
de oude stijlen hebben afgedaan, integen
deel. Dixieland, Chicago, bop en zelfs
swing laten zich nogal beluisteren en jazz
als geheel genomen heeft nog nooit zo ge
floreerd als in de Verenigde Staten van
heden. De overheersende stijl is evenwel
de koele jazz met speelse melodie en hoogst
ingewikkelde ritme, die meer in een con
certzaal thuis hoort dan in een nacht
club.
DAT OP ZICHZELF schijnt het geloof
bij velen te bevestigen dat zich een nieuwe
muziek baan breekt: een zogenaamde
derde stroming die zich ophoudt tussen de
hoofdstromen van de jazz en de klassieke
muziek.
IN HET BEGIN van dit jaar verscheen
dit boek in de reeks die geïnspireerd
werd door het feit dat in 1859, dus nu
ruim honderd jaar geleden door Dar
win zijn „Origin of species" gepubliceerd
werd. Als de schrijver in het voorwoord
meedeelt dat hijzelf meer dan een halve
eeuw de ontwikkeling der evolutiedenk
beelden gevolgd heeft, bedenkt men dat
hij reeds een reeks zeer goede maar he
laas te weinig gewaardeerde historische
werken schreef zoals „Van Aristoteles tot
Pasteur", „Anthonie van Leeuwenhoek"
en „Jan Swammerdam". Uit deze opsom
ming blijkt wel dat we kunnen verwach
ten een goed gedocumenteerde geschiede
nis aan te treffen. Het is dan ook bewon
derenswaardig hoeveel materiaal de schrij
ver in zo'n beperkte omvang heeft weten
te verwerken. Het geeft een compleet over
zicht waarin de geschiedenis der ideeën,
celleer, erfelijkheidsleer, soortbegrip, af
stammingsleer met goede moderne littera-
tuursopgaven samengebracht is. Voortdu
rend laat de schrijver zien hoe bij de wis
selende interpretatie der feiten de voor
zichtige formulering van Darwin zelf
houdbaar blijft. Een boek dat wij van har
te aanbevelen.
Percy Heath, de bassist van het Modern
Jazz Quartet, laat zijn instrument door
twee jeudige bewonderaars betasten.
Natuurlijk werden ook al vroeger
pogingen gedaan de elementen van beide
vormen te assimileren vooral in de
jaren twintig maar pas in de allerlaat
ste tijd zijn musici er ingeslaagd ook in
dit genre dat aller-belangrijkste element
der improvisatie toe te passen.
Aan beide zijden hebben puristen na
tuurlijk op deze tweeslachtige muziek af
gegeven, maar het feit blijft bestaan, dat
een steeds groter aantal musici en com
ponisten het nieuwe terrein gaan ver
kennen. Slagen is niet voor ieder wegge
legd, maar de tendens bestaat Onmis
kenbaar.
HET BOEIENDSTE ensemble dat al zijn
sporen op dit terrein verdiend heeft, is
het Modern Jazz Quartet. Wanneer men
luistert naar dat „koele", rustige spel dan
twijfelt men niet langer dat de dag van
de „derde stroming" naast de bestaande
beide hoofdstromen niet ver meer af
is. Zij concerteren 's zomers in de Berk
shire Music Barn, dat Mekka van de jazz
liefhebbers in Lenox, Massachusetts, niet
ver van de Tanglewood nederzetting van
het Boston Symphony Orchestra, v/aar in
de groen en wit gestreepte tent rumoerige
„tieners" en rustige paren van middelbare
leeftijd luisteren naar het kwartet.
Op hun bekende rustige manier spelen
de vier musici John Lewis (piano), Per
cy Heath (bas), Connie Kay (drums) en Milt
Jackson (vibraharp) oude bekenden, zo
als „How High the Moon" (met zijn wat
Oosterse inslag), nieuwe werkjes, zoals
„Festival Sketch" (met een verrassend
symfonisch slot) en de belangwekkende
suite in zeven delen van Lewis, „The
Comedy", die ook al voor een commedia
dell'arte ballet in Parijs werd gebezigd.
Grote bekendheid heeft ook de bewerking
door het kwartet verkregen van een oud
Engels kerstlied, „God Rest Ye Merry,
Gentlemen", dat begint en eindigt met
zacht en fijn klokgelui in de verte.
ONLANGS HEBT u in de kranten
een gedetailleerd verslag kunnen lezen
over het volksgericht waaraan twee
van overspel verdachte dorpelingen te
Staphorst werden onderworpen. Hoewel
men naar aanleiding hiervan wellicht
een lezenswaardige improvisatie ten
beste zou kunnen geven, wil ik voor
deze gelegenheid liever aanknopen bij
een ander krantenbericht van enkele
weken geleden, dat misschien minder
uw belangstelling heeft gehad: ik doel
hier op het bericht dat de Nobelprijs
voor natuurkunde dit jaar wordt ge
deeld door twee vakgenoten, Hofstadter
en Mössbauer. Waar in het bijzonder
het werk van laatstgenoemde binnen
mijn eigen interessesfeer valt, moge ik
hierop wat dieper ingaan.
IN 1958 PUBLICEERDE Rudolf
Mössbauer (toen 29 jaar en werkend
aan zijn proefschrift te Miinchen) een
opzienbarend artikel, waaruit bleek dat
men gammastralen (kortgolvige rönt
genstralen), uitgezonden door bepaalde
radioactieve kernen, welke in een kris
tallijn materiaal zijn ingebouwd, kan
gebruiken om onvoorstelbaar kleine
frequentieverschuivingen of energiever-
schillen te detecteren. Alras ontdekte
men dat zijn methodiek ook buiten het
gebied der kernfysica met vrucht kon
worden toegepast. Zo werd zijn artikel
de bron van een stroom van nieuwe
publikaties met vele waardevolle we
tenschappelijke gegevens. Vooral het
onderzoek aan magnetische materialen
zoals ijzer, cobalt en hun legeringen,
ferrieten, etc. heeft hiervan reeds sterk
geprofiteerd. Daarnaast heeft het door
Mössbauer ontdekte effect voor het
eerst de mogelijkheid geschapen de al
gemene relativiteitstheorie van Einstein
geheel binnen de muren van een labo
ratorium op aarde te toetsen (voordien
was men hiertoe aangewezen o.a. op de
zgn. „roodverschuiving" van lichtstra
len welke ons van uit sterren op aarde
bereiken) Hiertoe dient men te be
schikken over een ruimte ter hoogte
van ongeveer 20 meter, waarover men
de gammastralen in het zwaar te-
krachtsveld van de aarde kan laten lo
pen; de hierdoor veroorzaakte bijzon
der kleine frequentieverschuiving
der stralen (ongeveer 1 op een triljoen
per cm! kan dan met behulp van
het Mössbauer effect worden gemeten.
Dit is inmiddels met positief resultaat,
gebeurd, onder andere in Harvard Uni
versity, waar een andere Nobelprijs
winnaar, Pound, met een van zijn me
dewerkers een op een draagbaar ge
monteerde delicate meetopstelling vele
malen in een toren van 24 meter van
beneden naar boven en vice versa heeft
gesjouwd.
HET IS MOEILIJK de verleiding te
weerstaan u over deze dingen wat meer
te vertellen; alleen dan zou ik u name
lijk kunnen laten delen in het enthou
siasme dat binnen de betrekkelijk be
perkte kring van fysici heerst wanneer
zich nieuwe en fascinerende mogelijk
heden voordoen voor hun spel met de
materie. Dan zou ik echter moeten ver
vallen in een populair-wetenschappelij-
ke verhandeling en dat is, althans in
deze rubriek, niet de bedoeling. Boven
dien besef ik maar al te goed dat ik
mét het bovenstaande Uw geduld reeds
lang genoeg op de proef heb gesteld en
dat ik het, zo ik Uw aandacht niet
reeds heb verloren, over een andere
boeg moet gooien; men verwijt de fy
sicus namelijk veelal dat zijn vakge
bied voor buitenstaanders toch onbe
grijpelijk is, omdat hij zich uitdrukt in
een geheimtaal die slechts binnen de
kleine kring van vakgenoten verstaan
baar is. Men zou in dit verband aan
een zekere arrogantie van de zijde der
fysici kunnen denken; als dit de enige
oorzaak was, zou er nog wel iets aan
verholpen kunnen worden. Het is ech
ter inderdaad zo, dat er een groeiend
gebrek aan communicatiemogelijkhe
den tussen de beoefenaars der natuur
wetenschappen én die der „alpha" vak
gebieden valt te signaleren; in het bij
zonder geldt dit voor de meest exacte
van de natuurwetenschappen: de na
tuurkunde.
MEN KAN ZICH afvragen hoe deze
situatiè is Ontstaan, omdat tenslotte de
fysica zich als voonverp van studie het
meest eenvoudige der ervaringsgebie
den heeft gekozen: dat der levenloze
materie. Hierin ligt echter tegelijker
tijd het antwoord op onze vraag beslo
ten: juist omdat de natuurkunde zich
bezig houdt met het gemakkelijkste ge
bied van de verschijnselen, is zij rela
tief zo ver gevorderd. Samenhangend
met haar snelle ontwikkeling is de
steeds groeiende invloed welke de na
tuurkunde uitoefent Op gebieden die
eigenlijk buiten haar eigen sfeer val
len, zoals op de biologie en de medi
sche wetenschappen; om maar 'niet te
spreken van de scheikunde, die in es
sentie bijna geheel tot fysica is geredu
ceerd, sedert de kwantumtheorie, ge
boren in 1900, doch pas goed „op
poten" gezet omstreeks 1925, de struc
tuur van atomen en hun binding tot
moleculen begrijpelijk kon maken. Het
wiskundig apparaat dat met deze ont
wikkeling gepaard ging, is echter
voortdurend ingewikkelder geworden.
Het aanschouwelijke beeld der klassie
ke fysica, waarin men nog met eniger
mate alledaagse begrippen kon werken,
is op deze wijze vervangen door een
mathematisch formalisme dat zich met
ADRIANUS JACOBUS DEKKER werd 8
november 1918 in Den Haag geboren, doch
rekent zich tot de oud-Haarlemmers Na het
doorlopen van de lagere en middelbare school
te Haarlem, begon hij in 1936 zijn studie met
hoofdvak natuurkunde aan de Gemeentelijke
Universiteit te Amsterdam, alwaar hij in 1945
promoveerde bij prof. dr. J. Clay.
Van 1943 tot 1947 was hij verbonden aan het
natuurkundig laboratorium van de n.v. Phi
lips te Eindhoven: hier kwam hij voor het
eerst in aanraking met zijn huidige speciali
satie: o'e natuurkunde van vaste stoffen. In
19*7 accepteerde hij een benoeming als asso
ciate professor in de natuurkunde aan de
universiteit van British Columbia te Vancou
ver. Canada In 1952 volgde zijn benoeming
aan de universiteit van Minnesota Minneapo
lis, U S.A.. alwaar hij in 1956 gewoon hoog
leraar werd.
Het academische jaar 195859 bracht hl] in
Nederland door als Guggenheim Fellow Se
dert iuni 1960 is hij hoogleraar in de krtstal-
fysica aan de Rijksuniversiteit te Groningen
Behalve een aantal artikelen in weten
schappelijke tijdschriften zijn in de Verenigde
Staten twee boeken van zijn hand versche
nen: ..Solid State Physics" en ..Electrical
Engineering Materials": beide zijn in het
Japans vertaald.
deze begrippen niet meer laat inter
preteren. Voor de insiders heeft dit gro
te verheldering en verdieping van het
inzicht gebracht; voor de buitenstaan
ders heeft dit het contact met de fysi
ca grotendeels verbroken.
HEEFT HET ZIN ZICH over deze
breuk druk te maken en te trachten
deze op een of andere wijze te over
bruggen1! Het antwoord hierop hangt
af van de plaats welke men aan de
fysica en de met haar in voortduren
de wisselwerking staande techniek bin
nen het kader van de cultuur als ge
heel toekent. Het valt geloof ik moei
lijk te ontkennen dat de ontwikkeling
der moderne natuurkunde beschouwd
kan worden als een van de grootste
intellectuele scheppingen in de geschie
denis. Dat zij in vele opzichten onze
huidige samenleving bepaalt en als zo
danig een centrale rol in het leven
van vrijwel de gehele mensheid speelt,
zal men ook wel willen toegeven.
Som,migen zien dan ook de hier gesig
naleerde breuk als een bedenkelijk
verschijnsel, te meer omdat wij ten
slotte spoedig zullen moeten beslissen
of de toepassingen van de natuurweten
schap ten kwade of ten goede zullen
worden aangewend. De bekende schrij
ver Charles P. Snow (oorspronkelijk
een fysicus) zegt hierover ergens, dat
het moeilijk is aan te nemen dat een
samenleving waarin het intellectuele le
ven zo diep is gespleten, lang gezond
zal kunnen blijven.
VANZELFSPREKEND kan men, zoals
velen nog steeds doen, voor zichzelf
een dusdanige definitie van het begrip
cultuur construeren dat men de na
tuurwetenschap en haar toepassingen
bij voorbaat buiten dat begrip sluit;
met deze procedure voert men echter
een struisvogelpolitiek én negeert men
een essentieel aspect van de huidige
beschaving. Evenmin als men de mo
derne litteratuur en de moderne schil
der- en beeldhouwkunst als cultuur
uitingen kan negeren, kan men dit met
de moderne natuurwetenschap én haar
toepassingen doen. In dit opzicht maakt
men mijns inziens van de moderne
communicatiemiddelen in de Verenigde
Staten aanzienlijk beter gebruik, dan
bijvoorbeeld in ons land. In goede dag
en weekbladen kan men daar regelma
tig helder geschreven artikelen vinden
over recente vorderingen op natuurwe
tenschappelijk gebied die ongetwijfeld
de algemene belangstelling prikkelen;
de tegenstelling waarover wij hier spre
ken is daar trouwens aanzienlijk zwak
ker dan hier.
OVERIGENS IS DE hierboven gesig
naleerde situatie blijkbaar niet nieuw.
Zo bezit ik een boek getiteld: „Lettres
d Sophie, sur la physique, la Chimie
et l'histoire naturelle", uitgegeven in
1811 te Parijs, waarin de schrijver
Martin voor zijn geliefde in bloemrijke
taal en verlucht met vele gedichten,
de toenmalige stand der natuurweten
schappen beschrijft. In het voorwoord
vermeldt hij dat het hem bijzonder
veel moeite heeft gekost de optische
werking van het oog uit te leggen zon
der op de meetkunde terug te grij
pen. In die periode gold echter nog
wat hij elders in zijn boek zegt: „On
interroge la Nature toute heure, et
chaque siècle elle rêpond un mot". Ge
durende de laatste halve eeuw blijkt
de Natuur echter veel spraakzamer te
zijn geworden.
Prof. dr. A. J. Dekker
INDIEN DIT DE richting is die de
hedendaagse jazz uitgaat dan zouden on
getwijfeld de klassieke puristen spoedig
hun onbuigzame houding opgeven. De
frisse, soepele aanpak van eersterangs
jazzspelers zoals de vier genoemden heeft
de jazz steeds meer bewonderaars en lief
hebbers bezorgd en jeugdige musici aan
het begin van hun loopbaan een nieuwe
visie op de moderne muziek gegeven.
Juist voor deze jongelui werd in 1957 in
Lenox de „School of Jazz" opgericht en
hier wordt elk jaar onder leiding van
John Lewis en in samenwerking met de
hier gehouden Rondetafelconferenties voor
Volkskunst en Jazz gedurende drie weken
een theoretische en practische cursus ge
geven. Hier hebben reeds talrijke talent
volle jongeren uit alle delen van de Ver
enigde Staten en ook uit het buitenland,
waaronder Nederland, enige tijd met de
beste jazz-musici samengewerkt. Een aan
tal van hen heeft het reeds tot een succes
volle carrière gebracht, zoals de saxo
phonist Ornette Coleman, wiens bruisend,
kleurrijk spel een prachtige vertolking is
van deze moderne jazz. Hier onderkent
men het ontstaan van de nieuwe stroming
en hier ook krijgt men meer dan ooit het
vertrouwen dat jazz geen overwonnen
standpunt, maar een dynamisch groeiende
kunstvorm is.