SIGNALEN Aclama van Scheltema - vroeger en nu De DERDE stroming in de jazz Elke eeuw een woord? Litteraire Kanttekeningen Een heruitgave van sijn Verzamelde Gedichten Twee boeken over de evolutieleer ■til ZATERDAG 2 DECEMBER 1961 Erbij PAGINA DR. C. E. Dinaux 99 mèt en van een levenslichtheid had ge zongen in de avondschemer van een don kere tijd. In zijn laatste bundel „De ke rende kudde" (1920) klinkt nog wel het opwekkende lied („o hart houd moed" „komt allen, die uw kleine wegen ge bogen in den blinde gaat, deelt onzen strijd, deelt onze zege"), maar de hoop was herfstig geworden en in zijn diepste gevoelens winterde het al: „Bitter is de smaak van het leven" „Als blaren va ren de levens voorbij" „stiller, stiller, stiller zakken nacht en dagen om mij DERTIG JAAR na de door een mistuk- VER VAN de massa, zelfs 'afkerig daar- list en zijn sociale poëzie heeft met uit- heen". Waar was de verliefde Mei, de ver te inleiding van Arnold Saalborn ontsier- van, schreef hij zijn lied voor het volk, zondering van Margot Vos nauwelijks loren dromer uit „Zwervers verzen", het de bloemlezing uit het werk van Carel Ste- voor een gehoopte gemeenschap, die al- navolging van betekenis gevonden en bij speelse „Cupidootje, speelgenootje, ach, ven Adama van Scheltema („Poëzie en leen in zijn dichterdroom bestond. Een de massa weinig weerklank gehad. Er wat schoot je weer bijzij" gebleven.? Het Proza") is bij Brusse's Uitgeversmaat- „nieuwe idealiteit" wilde hij wekken, een was iets anders in zijn verzen dat aan- ging alles niet verloren, het is alles niet schappij in samenwerking met J. M. Meu- ethiek aan het historisch-materialistische trok: het beminnelijk-eenvoudige', wellui- weg. Het ligt, verweven met de jeugd van lenhoff een heruitgave verschenen van socialisme toevoegen, een boodschap bren- dende, fleurige, mijmerende, poëtiseren- deze eeuw, met de jeugd van een genera- Scheltema's „Verzamelde Gedichten" met gen die boven het politieke dogma uitging de, dat zo luchtig, zo vanzelf-zipgend leek tie, ergens in de herinneringen „o wat een voorwoord van Dr. Victor E. van om de harten wéér open te maken voor neergeschreven, zo spontaan leek gepen- regent het! Ik hoor het uit mijn warme Vriesland, een lijvig boekdeel, even- de levensuitbundigheid, die hij aan zijn "e- seeld als „plein-air woordkunst". Dat hij bed, ik hoor den regen zingen". En ook eens eerPkeur uit de tussen 1900 en 1924 naissancistisch ideaal toedichtte. „De gro- op die verzen wérkte als een ambachts- dit bleef: Scheltema's sociale ondogmati- geschreven verzen, aangevuld met „Ge- te zomerdag staat open", „er ging iets man, er al zijn dichterkracht voor inzet- sche ethiek, zijn hoop öp, zijn geloof in vleugelde Spreuken", die destijds post- moois voorbij", „O zon gij komt mij weer te om zijn ritme tot die speelsheid, zijn doodeenvoudige menselijkheid, waaraan huum door Carel Scharten werden in- genezen", ..hoor daar holt een paard in 't toon tot die opgewektheid, zijn klank tot het blijkbaar zo onnoemelijk zwaar valt geleid en gepubliceerd. Onder de ouderen wild" dèt was wat hij verkondigen wil- die zoetvloeiendheid te dwingen, heeft des- 0m zichzelf een beetje waar te maken. zullen er stellig nog wel zijn, die, in deze de, geluk. Voor tienduizenden is deze poë- tijds alleen de ingewijde geweten. „Zijn En wat in èns, zijn lezers, blijft is de eer bundel bladerend, terugdenken aan hun zie een belofte geweest, een verkwikking, hoofd regeerde", schreef de intransigente bied voor een dichter die zich uit droef- jeugd, aan de vooroorlogse jaren van wel- A p t. wioccinc» HpotUHs pn hii had &p- ««monon „ppIHp nm het. cp- gemoed en welgezind idealisme, toen „de hemel zo wijd", de „Lente een lichtzinni ge jonge meid" en „er iets heel liefs in de wereld" was. Het stond er bij Schelte ma allemaal zo hollands-fris in de verf, het klonk zo blijmoedig, zo kinderlijk- verwachtend, zo „hei! la li lo!", zo inne- mend-zangerig, zoals men voor 1914 nog geloven kon dat het was, dat het wórden zou althans „wat duivel! het leven is mooi!" Adama van Scheltema wilde zo een levensinjectie, niet onder „het volk1 A. P. L. Wiessing destijds, en hij had ge- geestigheid geroepen voelde om het ge lijk: Scheltema wilde blij zijn, wilde blij iuk te dichten, dichten en al was de diepe ondergrond van die blijheid zijn zwaarmoedigheid, hij heeft er ontelbaren mee aan zich ver plicht. Ook mij Ik heb hem heel wat ke- er ZIJN IN zijn epische poëzie, in ren op mijn dakkamertje van het vroege- zijn „Levende Steden" in het in deie re Heemsteedse postkantoor hardop aan bundel opgenomen „Amsterdam, Een wijs- mijzelf voorgelezen; „De aarde geurde gerige leerdicht" vooral fragmenten die als 'n bruidsboeket, de hemel beurde een wellicht duurzamer zijn dan de zangerige, rozenbed" „Ik wou zo graag op de ster- mijmerende, volkse liederen en zijn be ren zijn en wachten tot later tot later" moedigende socialistenpoëzie. Maar zijn ly- dichten. Hij beschouwde het als een roe- de proletaren die hij opwekkend toezong, „De wind sluipt door den donkren rische zang heeft meer tot het hart ge ping, als zijn sociale taak, om na de uit- maar onder de humanistisch-gezinde intel- nacht" „witte wolken die daar zwer- sproken en wie weet doet het dat in zijn gedroomde schoonheidsroes van de Tach- lectuelen en enthousiaste socialistische ven, groene wei van 't waterland ik eerlijke eenvoud nóg voor deze en gene, tigers het lied te schrijven dat de mens jeugdleiders, die bij kampvuur uit zijn ben er, vijftien, zestien jaar oud. werke- dje er in zijn herinnering eenzelfde zwak zou verheffen. „Kunst moet ons stichten", bundels voorlazen: „dat zijn die taaie rooie lijk gelukkig mee geweest. En als ik Schel- voor heeft als ik. Zouden de jongeren schreef hij, „moet ons leren ons heil te rakkers, dat zijn de slopers van den staattema nu herlees is mijn hart in tweestrijd hem waarderen? Van Vriesland spreekt zien, dat wil zeggen ons heilzaam zijn". Dat is de daad! Of de kennelijk op „The met mijn critisch geweten; want ik zou zich optimistisch uit: een brede lezerskern Voor een ieder verstaanbaar wilde hij March of the Workers" van William moeten zeggen: het is nobel, het is lief- was Scheltema, meent hij, juist door het dichten, aanstekelijk, opmonterend, tot 'e- Morris geïnspireerde „Socialistenmars": lijk, maar het klinkt nu, na een eerste en utopistische element van zijn dichterschap vensblijheid bezielend: „levend mooi mens „Maats! laat je borrel en pint er eens een tweede wereldoorlog en een zo jam- trouw gebleven en „bij een nieuwe ge- geniet.'" In zijn „Grondslagen ener nieu- staan: Wij moeten wat zieltjes gaan win- merlijk verloren vrede te dierbaar, te na- neratie in deze nog zoveel hardere tijd we poëzie" had hij de Nieuwe Gidsers, hun nen", met het bijna jolige refiein: „heisa, ief, te „gewild"-blijgeestig om nog waar heeft zich deze kern uitgebreid tot een an- „glorificatie yan het individu", hun „uit- joech heisa! Kom allemaal mee! Holdrio! te zijn. Maar ik zég het niet, ik kan der vast publiek." Zou de realiteit van van- bolling van de gruwbare Ikheid", onver- holdrio hee!" William Morris had het ge- Scheltema in mijn hart niet verloochenen daag dat bevestigen? Ik wil het hopen, biddelijk afgewezen. Niet ten onrechte drevener, dreigender gedicht op de wijs er was en er is in dat dierbare en ver- zoals Scheltema hoopte toen hij dichtte: „Luistert naar een lied dat lacht Door de dromend dode sferen - Luistert naar een vlucht van veren Als van vleugels door den nacht." vreesde hij de vereenzaming van het indi- van „John Brown": „Hark the rolling of tederde en naïeve toch zoveel goeds en vidu in een geatomiseerde maatschappij, the thunder" en ,,'t is the people marching zuivers en moedigs, ook poëtisch. die een optelsom is van afzonderlijke men- on" „het is het volk dat opmarcheert", sen, geen waarachtige samen-leving, geen vertaalde Troelstra. CAREL STEVEN heeft na de eerste We- gemeenschap. En dat laatste juist was wat reldoorlog, na de harde werkelijkheid van hij als mens en dichter zocht. Want hij NEEN, ADAMA van Scheltema was de Russische revolutie, wel geweten, wel was een melancholicus, vervuld vaak van geen partijman, maar een gevoelssocia- voorvoeld, dat het tij was gekeerd, dat hij „duistere gedachten en nog duisterder plannen", zoals zijn vriend Aart van der Leeuw getuigde, een man die gekwe'd werd door „pijnigende zwaarmoedigheid" (aldus Bolkestein), met een „bijna zieke lijke angst voor de kleine moeilijkheden des levens" (Laurens van der Waals). Des te vuriger verlangde hij naar vreugde, naar de sterke, sprankelende levensblij heid, naar „zon en zomer", naar geluk voor allen. En zo werd hij, de individua list en Renaissance-verheerlijker, een so cialist die, hoewel hij William Morris af wees, dichter bij de utopie, bij het ge droomde ideaal stond dan hij zich bewust was. (Vervolg van pag. 1 ven. Als men de gevonden criteria aan legt bij de mens dan blijkt deze een unie ke plaats in te nemen. De mens is een nestvlieder die lang hulpeloos blijft en dan ook door Portman een secundaire nestblij ver wordt genoemd. De schrijver ziet in de ze hulpeloosheid samenhang met de unieke geestelijke ontwikkeling van de mens. Een voorbeeld: een van de talrijke foutieve beschouwingswijzen die men te wijten heeft aan de toepassing van de evolutie leer op ogenschijnlijk gelijke func ties is de ontwikkeling van het spreken van de mens uit het voortbrengen van het geluid bij het dier. Men doet dit door de kunstgreep van de woorden „zeer geleide lijk". IN TEGENSTELLING met de onderzoe kingen die de somatische kenmerken in het middelpunt plaatsen onderzoekt Portman de gedragingen. Het late staan van de mens in vergelijking met het direct na de geboorte functioneren van de poten der meeste dieren ziet Portman in verband met de geestelijke ontwikkeling die men alleen bij de mensen aantreft en die be staat in een open contact met de rijkge schakeerde buitenwereld. Tot nu toe werd dus steeds op de overeenkomsten tussen mens en dier gelet. Portman zoekt naar het typische. Bovenstaande kan niet an ders dan een summiere weergave zijn. In het boekje treft men een massa argumen ten aan die de bovengeschetste stellingen adstrueren. Het is een in deze tijd van intense be langstelling voor de evolutietheorie zeker de moeite waard dit gedegen werk te le zen om zich te oriënteren over de juist heid of onjuistheid van conclusies die men gewoonlijk aan het geloof in de evolutie toekent. Het boekje is bijzonder goed ge ïllustreerd en de bijgaande teksten her halen op eenvoudige wijze het doorwroch te standpunt van de schrijver. OPKOMST EN BLOEI VAN DE EVO LUTIELEER door dr. A. Schierbeek (uit geverij Erven Bohn te Haarlem). IN DE JAZZWERELD voltrekt zich al sinds enige tijd een omwenteling en de jazzliefhebbers worden niet moe deze doorbraak op de voet te volgen en van de resultaten kennis te nemen. Want dit zoeken naar nieuwe klanken dat zijn tegenhanger vindt in de klassieke muziek is niet zonder aanvechtbare aspecten. Toen de „bop een jaar of tien geleden zijn greep op de massa begon te verliezen om plaats te maken voor wat bekend is onder de „koele jazz, braken natuurlijk protesten los. Niet alleen van het publiek, maar ook van de jazzspelers, die de oude stijl trouw wilden blijven en slechts verachting hadden voor die vreemdsoor tige akkoorden. Velen echter en onder hen mannen als Miles Davis en Stan Getz begroetten de nieuwlichters als musici, die de jazz uit het slop van oude klanken konden redden: dat voortdurende lawaai, de razende tempi en de nadruk op de instrumentale techniek om der wille van de techniek. Allengs namen de jazzmusici, die zich bewust werden van deze tekortkomingen deze „in zichzelf ge keerde" stijl over: precisie in de aanslag der akkoorden, geestige behandeling van akkoord en contrapunt, geringer geluidsvolume en het loslaten van instrumenten, die vreemd zijn aan de jazz, zoals de waldhoorn, tuba, clavecimbel en zelfs de viool. In het voorste gelid van deze progressieve musici bevonden zich mannen, wier namen voor alle jazz liefhebbers in de gehele wereld een bekende klank hadden: de saxofonist Jerry Mulligan, wiens belangrijkste bijdrage bestond in de introductie van de contrapuntale opbouw van het jazzidioom; de uit San Francisco afkomstige pianist Dave Brubeck, in wiens kwartet klassieke klanken met die van Dixieland en van het zuidwesten een harmonisch geheel vormen; Jimmy Giuf- fre, die door zijn hoogst persoonlijke stijl van serieuze jazz een aantal jeug dige componisten de weg gewezen heeft John Lewis, componist-pianist en x v>09ow9y©o— - MM en muzikale leider van het Modem Jazz Quartet. Vooral Giuffrê en Lewis vertegenwoor digen de nieuwe dimensies, die veel bij de moderne jazz worden aangetroffen: zelfbeheersing, gebruik van duidelijk niet- jazz stof en een droefgeestige toon, die De 39-jarige pianist-componist John Lewis, leider van het Modern Jazz Quartet. bijwijlen de voordracht een ongewone lyriek verschaft. Dat wil niet zeggen dat de oude stijlen hebben afgedaan, integen deel. Dixieland, Chicago, bop en zelfs swing laten zich nogal beluisteren en jazz als geheel genomen heeft nog nooit zo ge floreerd als in de Verenigde Staten van heden. De overheersende stijl is evenwel de koele jazz met speelse melodie en hoogst ingewikkelde ritme, die meer in een con certzaal thuis hoort dan in een nacht club. DAT OP ZICHZELF schijnt het geloof bij velen te bevestigen dat zich een nieuwe muziek baan breekt: een zogenaamde derde stroming die zich ophoudt tussen de hoofdstromen van de jazz en de klassieke muziek. IN HET BEGIN van dit jaar verscheen dit boek in de reeks die geïnspireerd werd door het feit dat in 1859, dus nu ruim honderd jaar geleden door Dar win zijn „Origin of species" gepubliceerd werd. Als de schrijver in het voorwoord meedeelt dat hijzelf meer dan een halve eeuw de ontwikkeling der evolutiedenk beelden gevolgd heeft, bedenkt men dat hij reeds een reeks zeer goede maar he laas te weinig gewaardeerde historische werken schreef zoals „Van Aristoteles tot Pasteur", „Anthonie van Leeuwenhoek" en „Jan Swammerdam". Uit deze opsom ming blijkt wel dat we kunnen verwach ten een goed gedocumenteerde geschiede nis aan te treffen. Het is dan ook bewon derenswaardig hoeveel materiaal de schrij ver in zo'n beperkte omvang heeft weten te verwerken. Het geeft een compleet over zicht waarin de geschiedenis der ideeën, celleer, erfelijkheidsleer, soortbegrip, af stammingsleer met goede moderne littera- tuursopgaven samengebracht is. Voortdu rend laat de schrijver zien hoe bij de wis selende interpretatie der feiten de voor zichtige formulering van Darwin zelf houdbaar blijft. Een boek dat wij van har te aanbevelen. Percy Heath, de bassist van het Modern Jazz Quartet, laat zijn instrument door twee jeudige bewonderaars betasten. Natuurlijk werden ook al vroeger pogingen gedaan de elementen van beide vormen te assimileren vooral in de jaren twintig maar pas in de allerlaat ste tijd zijn musici er ingeslaagd ook in dit genre dat aller-belangrijkste element der improvisatie toe te passen. Aan beide zijden hebben puristen na tuurlijk op deze tweeslachtige muziek af gegeven, maar het feit blijft bestaan, dat een steeds groter aantal musici en com ponisten het nieuwe terrein gaan ver kennen. Slagen is niet voor ieder wegge legd, maar de tendens bestaat Onmis kenbaar. HET BOEIENDSTE ensemble dat al zijn sporen op dit terrein verdiend heeft, is het Modern Jazz Quartet. Wanneer men luistert naar dat „koele", rustige spel dan twijfelt men niet langer dat de dag van de „derde stroming" naast de bestaande beide hoofdstromen niet ver meer af is. Zij concerteren 's zomers in de Berk shire Music Barn, dat Mekka van de jazz liefhebbers in Lenox, Massachusetts, niet ver van de Tanglewood nederzetting van het Boston Symphony Orchestra, v/aar in de groen en wit gestreepte tent rumoerige „tieners" en rustige paren van middelbare leeftijd luisteren naar het kwartet. Op hun bekende rustige manier spelen de vier musici John Lewis (piano), Per cy Heath (bas), Connie Kay (drums) en Milt Jackson (vibraharp) oude bekenden, zo als „How High the Moon" (met zijn wat Oosterse inslag), nieuwe werkjes, zoals „Festival Sketch" (met een verrassend symfonisch slot) en de belangwekkende suite in zeven delen van Lewis, „The Comedy", die ook al voor een commedia dell'arte ballet in Parijs werd gebezigd. Grote bekendheid heeft ook de bewerking door het kwartet verkregen van een oud Engels kerstlied, „God Rest Ye Merry, Gentlemen", dat begint en eindigt met zacht en fijn klokgelui in de verte. ONLANGS HEBT u in de kranten een gedetailleerd verslag kunnen lezen over het volksgericht waaraan twee van overspel verdachte dorpelingen te Staphorst werden onderworpen. Hoewel men naar aanleiding hiervan wellicht een lezenswaardige improvisatie ten beste zou kunnen geven, wil ik voor deze gelegenheid liever aanknopen bij een ander krantenbericht van enkele weken geleden, dat misschien minder uw belangstelling heeft gehad: ik doel hier op het bericht dat de Nobelprijs voor natuurkunde dit jaar wordt ge deeld door twee vakgenoten, Hofstadter en Mössbauer. Waar in het bijzonder het werk van laatstgenoemde binnen mijn eigen interessesfeer valt, moge ik hierop wat dieper ingaan. IN 1958 PUBLICEERDE Rudolf Mössbauer (toen 29 jaar en werkend aan zijn proefschrift te Miinchen) een opzienbarend artikel, waaruit bleek dat men gammastralen (kortgolvige rönt genstralen), uitgezonden door bepaalde radioactieve kernen, welke in een kris tallijn materiaal zijn ingebouwd, kan gebruiken om onvoorstelbaar kleine frequentieverschuivingen of energiever- schillen te detecteren. Alras ontdekte men dat zijn methodiek ook buiten het gebied der kernfysica met vrucht kon worden toegepast. Zo werd zijn artikel de bron van een stroom van nieuwe publikaties met vele waardevolle we tenschappelijke gegevens. Vooral het onderzoek aan magnetische materialen zoals ijzer, cobalt en hun legeringen, ferrieten, etc. heeft hiervan reeds sterk geprofiteerd. Daarnaast heeft het door Mössbauer ontdekte effect voor het eerst de mogelijkheid geschapen de al gemene relativiteitstheorie van Einstein geheel binnen de muren van een labo ratorium op aarde te toetsen (voordien was men hiertoe aangewezen o.a. op de zgn. „roodverschuiving" van lichtstra len welke ons van uit sterren op aarde bereiken) Hiertoe dient men te be schikken over een ruimte ter hoogte van ongeveer 20 meter, waarover men de gammastralen in het zwaar te- krachtsveld van de aarde kan laten lo pen; de hierdoor veroorzaakte bijzon der kleine frequentieverschuiving der stralen (ongeveer 1 op een triljoen per cm! kan dan met behulp van het Mössbauer effect worden gemeten. Dit is inmiddels met positief resultaat, gebeurd, onder andere in Harvard Uni versity, waar een andere Nobelprijs winnaar, Pound, met een van zijn me dewerkers een op een draagbaar ge monteerde delicate meetopstelling vele malen in een toren van 24 meter van beneden naar boven en vice versa heeft gesjouwd. HET IS MOEILIJK de verleiding te weerstaan u over deze dingen wat meer te vertellen; alleen dan zou ik u name lijk kunnen laten delen in het enthou siasme dat binnen de betrekkelijk be perkte kring van fysici heerst wanneer zich nieuwe en fascinerende mogelijk heden voordoen voor hun spel met de materie. Dan zou ik echter moeten ver vallen in een populair-wetenschappelij- ke verhandeling en dat is, althans in deze rubriek, niet de bedoeling. Boven dien besef ik maar al te goed dat ik mét het bovenstaande Uw geduld reeds lang genoeg op de proef heb gesteld en dat ik het, zo ik Uw aandacht niet reeds heb verloren, over een andere boeg moet gooien; men verwijt de fy sicus namelijk veelal dat zijn vakge bied voor buitenstaanders toch onbe grijpelijk is, omdat hij zich uitdrukt in een geheimtaal die slechts binnen de kleine kring van vakgenoten verstaan baar is. Men zou in dit verband aan een zekere arrogantie van de zijde der fysici kunnen denken; als dit de enige oorzaak was, zou er nog wel iets aan verholpen kunnen worden. Het is ech ter inderdaad zo, dat er een groeiend gebrek aan communicatiemogelijkhe den tussen de beoefenaars der natuur wetenschappen én die der „alpha" vak gebieden valt te signaleren; in het bij zonder geldt dit voor de meest exacte van de natuurwetenschappen: de na tuurkunde. MEN KAN ZICH afvragen hoe deze situatiè is Ontstaan, omdat tenslotte de fysica zich als voonverp van studie het meest eenvoudige der ervaringsgebie den heeft gekozen: dat der levenloze materie. Hierin ligt echter tegelijker tijd het antwoord op onze vraag beslo ten: juist omdat de natuurkunde zich bezig houdt met het gemakkelijkste ge bied van de verschijnselen, is zij rela tief zo ver gevorderd. Samenhangend met haar snelle ontwikkeling is de steeds groeiende invloed welke de na tuurkunde uitoefent Op gebieden die eigenlijk buiten haar eigen sfeer val len, zoals op de biologie en de medi sche wetenschappen; om maar 'niet te spreken van de scheikunde, die in es sentie bijna geheel tot fysica is geredu ceerd, sedert de kwantumtheorie, ge boren in 1900, doch pas goed „op poten" gezet omstreeks 1925, de struc tuur van atomen en hun binding tot moleculen begrijpelijk kon maken. Het wiskundig apparaat dat met deze ont wikkeling gepaard ging, is echter voortdurend ingewikkelder geworden. Het aanschouwelijke beeld der klassie ke fysica, waarin men nog met eniger mate alledaagse begrippen kon werken, is op deze wijze vervangen door een mathematisch formalisme dat zich met ADRIANUS JACOBUS DEKKER werd 8 november 1918 in Den Haag geboren, doch rekent zich tot de oud-Haarlemmers Na het doorlopen van de lagere en middelbare school te Haarlem, begon hij in 1936 zijn studie met hoofdvak natuurkunde aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam, alwaar hij in 1945 promoveerde bij prof. dr. J. Clay. Van 1943 tot 1947 was hij verbonden aan het natuurkundig laboratorium van de n.v. Phi lips te Eindhoven: hier kwam hij voor het eerst in aanraking met zijn huidige speciali satie: o'e natuurkunde van vaste stoffen. In 19*7 accepteerde hij een benoeming als asso ciate professor in de natuurkunde aan de universiteit van British Columbia te Vancou ver. Canada In 1952 volgde zijn benoeming aan de universiteit van Minnesota Minneapo lis, U S.A.. alwaar hij in 1956 gewoon hoog leraar werd. Het academische jaar 195859 bracht hl] in Nederland door als Guggenheim Fellow Se dert iuni 1960 is hij hoogleraar in de krtstal- fysica aan de Rijksuniversiteit te Groningen Behalve een aantal artikelen in weten schappelijke tijdschriften zijn in de Verenigde Staten twee boeken van zijn hand versche nen: ..Solid State Physics" en ..Electrical Engineering Materials": beide zijn in het Japans vertaald. deze begrippen niet meer laat inter preteren. Voor de insiders heeft dit gro te verheldering en verdieping van het inzicht gebracht; voor de buitenstaan ders heeft dit het contact met de fysi ca grotendeels verbroken. HEEFT HET ZIN ZICH over deze breuk druk te maken en te trachten deze op een of andere wijze te over bruggen1! Het antwoord hierop hangt af van de plaats welke men aan de fysica en de met haar in voortduren de wisselwerking staande techniek bin nen het kader van de cultuur als ge heel toekent. Het valt geloof ik moei lijk te ontkennen dat de ontwikkeling der moderne natuurkunde beschouwd kan worden als een van de grootste intellectuele scheppingen in de geschie denis. Dat zij in vele opzichten onze huidige samenleving bepaalt en als zo danig een centrale rol in het leven van vrijwel de gehele mensheid speelt, zal men ook wel willen toegeven. Som,migen zien dan ook de hier gesig naleerde breuk als een bedenkelijk verschijnsel, te meer omdat wij ten slotte spoedig zullen moeten beslissen of de toepassingen van de natuurweten schap ten kwade of ten goede zullen worden aangewend. De bekende schrij ver Charles P. Snow (oorspronkelijk een fysicus) zegt hierover ergens, dat het moeilijk is aan te nemen dat een samenleving waarin het intellectuele le ven zo diep is gespleten, lang gezond zal kunnen blijven. VANZELFSPREKEND kan men, zoals velen nog steeds doen, voor zichzelf een dusdanige definitie van het begrip cultuur construeren dat men de na tuurwetenschap en haar toepassingen bij voorbaat buiten dat begrip sluit; met deze procedure voert men echter een struisvogelpolitiek én negeert men een essentieel aspect van de huidige beschaving. Evenmin als men de mo derne litteratuur en de moderne schil der- en beeldhouwkunst als cultuur uitingen kan negeren, kan men dit met de moderne natuurwetenschap én haar toepassingen doen. In dit opzicht maakt men mijns inziens van de moderne communicatiemiddelen in de Verenigde Staten aanzienlijk beter gebruik, dan bijvoorbeeld in ons land. In goede dag en weekbladen kan men daar regelma tig helder geschreven artikelen vinden over recente vorderingen op natuurwe tenschappelijk gebied die ongetwijfeld de algemene belangstelling prikkelen; de tegenstelling waarover wij hier spre ken is daar trouwens aanzienlijk zwak ker dan hier. OVERIGENS IS DE hierboven gesig naleerde situatie blijkbaar niet nieuw. Zo bezit ik een boek getiteld: „Lettres d Sophie, sur la physique, la Chimie et l'histoire naturelle", uitgegeven in 1811 te Parijs, waarin de schrijver Martin voor zijn geliefde in bloemrijke taal en verlucht met vele gedichten, de toenmalige stand der natuurweten schappen beschrijft. In het voorwoord vermeldt hij dat het hem bijzonder veel moeite heeft gekost de optische werking van het oog uit te leggen zon der op de meetkunde terug te grij pen. In die periode gold echter nog wat hij elders in zijn boek zegt: „On interroge la Nature toute heure, et chaque siècle elle rêpond un mot". Ge durende de laatste halve eeuw blijkt de Natuur echter veel spraakzamer te zijn geworden. Prof. dr. A. J. Dekker INDIEN DIT DE richting is die de hedendaagse jazz uitgaat dan zouden on getwijfeld de klassieke puristen spoedig hun onbuigzame houding opgeven. De frisse, soepele aanpak van eersterangs jazzspelers zoals de vier genoemden heeft de jazz steeds meer bewonderaars en lief hebbers bezorgd en jeugdige musici aan het begin van hun loopbaan een nieuwe visie op de moderne muziek gegeven. Juist voor deze jongelui werd in 1957 in Lenox de „School of Jazz" opgericht en hier wordt elk jaar onder leiding van John Lewis en in samenwerking met de hier gehouden Rondetafelconferenties voor Volkskunst en Jazz gedurende drie weken een theoretische en practische cursus ge geven. Hier hebben reeds talrijke talent volle jongeren uit alle delen van de Ver enigde Staten en ook uit het buitenland, waaronder Nederland, enige tijd met de beste jazz-musici samengewerkt. Een aan tal van hen heeft het reeds tot een succes volle carrière gebracht, zoals de saxo phonist Ornette Coleman, wiens bruisend, kleurrijk spel een prachtige vertolking is van deze moderne jazz. Hier onderkent men het ontstaan van de nieuwe stroming en hier ook krijgt men meer dan ooit het vertrouwen dat jazz geen overwonnen standpunt, maar een dynamisch groeiende kunstvorm is.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 15