Rendez-vous met het verleden HET LUIE KABOUTERTJE !7 I PANDA EN DE DIENOMAAT m Groen Co Polle Kort verhaal door Kathinka Lannoy Bijna veertig jaar „smidse" DOOR CLEMENS LAAR Ons vervolgverhaal Fa. B. J. VAN HEMT i VRIJDAG 2 9 DECEMBER 1961 9 IÉ*I Aa-Be PLAIDS Zaalberg 195 x145 100 WOL ƒ41.75 Soldeerpincet <3 Kuspop Centrale Verwarming Oliestook-installaties f RL-a' xo.mó:f .Sr. i 10) „Ja, dat weet ik, en dat paard voor u is er ook al. Een beter is er in het hele Gardekorps niet te vinden. Kom maar eens mee, vaandrig." Lena was vergeten, het hofbal was vergeten. „Welke is het, vader Pauschke?" Hij had zich even omgedraaid en maakte de deur van zijn smalle kast open en bewerkte met twee kleine zak- borsteltjes voor een vlekkerige, spie gel zorgvuldig zijn baard. Pas toen hij daarmee klaar was, antwoordde hij veelbetekenend: „Ik zei: kom maar eens mee, vaandrig." Toen Pauschke al aan het einde van de stallen was en daar staan bleef, waar de paarden ondergebracht waren, die ofwel hun genadebrood kregen of wel spoedig zouden worden afgedankt, verwachtte ik nog niets ergs. Ik kon de wachtmeester echter alleen maar ongelovig aanstaren, toen hij met een hoofdbeweging naar de box wees: „Dat is 'm!" „Toch., toch zeker niet Bayard?" Bayard was een zevenjarige ruin, zonder enige onderscheiding en don kerbruin van kleur met een lichte in slag van zweetharen. Hij kwam uit Oost-Pruisen en het bordje boven zijn plaats in de stal wist niets bij zonders te vertellen over zijn afstam ming. Het was een reus van een paard met grove beenderen, een slechte spijsvertering, leek altijd een beetje zwak en was bovendien een toonbeeld van alle karakteristieke paardenon- deugden. Hij was kwaadaardig en voortdu rend agressief en stond met zijn he le omgeving op gespannen voet. Al leen met de stalknecht van het eer ste eskadron onderhield hij vriend schappelijke betrekkingen. Het voeren, roskammen en zadelen van Bayard was alleen mogelijk met welwillende medewerking van die stalknecht. Wie het ook geweest mocht zijn, die dit beest „Bayard" gedoopt had, hij kon zeker nooit vermoed hebben, wel ke cynische grap hij zich daarmee veroorloofde. Dit mammoetpaard be zat niets, maar dan ook letterlijk niets, dat men ridderlijk zou kunnen noe men. Daar kwam nog bij, dat het een straf was, het te moeten berijden. Bayard kroop ofwel achter de teugel of beet zich vast en ging dan zijn eigen weg, die nooit de weg was, die zijn berijder bedoelde. Van voren imi teerde hij een hortende naaimachine, met de achterbenen woelde hij sle pend door het zand als een raderboot. Zijn rug gebruikte hij uitsluitend om de onwaarschijnlijkste golvingen te veroorzaken. Met een korte, onver hoedse spanning van die rug, vlak na een even plotselinge gewillige overga ve, wierp hij iedere normale ruiter uit het zadel. In ernstige gevallen ge bruikte hij een techniek waarin hij ge niaal was en die hierin bestond, dat hij met een paar onverwachte strom pelende stappen, doorzakken naar vo ren en tegelijkertijd opzij uitzwaaien, het zadel van zijn last bevrijdde. De ruiter, die dan niet snel zorgde dat hij opzij sprong, kon er zeker van zijn, dat hij dan ook nog een vlugge, verachtelijke trap nakreeg, voordat dit beminnelijke schepsel zich in een slingerende galop en met opgetrokken neusgaten verwijderde. Een tijdlang had de commandant de gewoonte aan genomen om bij het officiersrijden, dat hij zelf leidde, Bayard te gebruiken als een middel voor niet-officiële af straffing. Maar enige tijd geleden was hij daarvan teruggekomen, omdat hij het zelf toch wel een beetje te erg vond. Ik had Bayard slechts eenmaal be reden. Een uur lang, vijf of zeven keer telkens weer opnieuw. „Dat is 'm", zei Pauschke nog maals, als om iedere twijfel pit te sluiten. „Dat dat bedoelt u toch zeker als grap, wachtmeester Pauschke." „Nee. Ik kan u alleen zeggen en dat moet u geloven, vaandrig, dat die ruin hier het beste paard van het re giment is. Misschien zelfs van het hele Gardekorps. Ik heb Bayard in '94 met het remontecommando zelf gehaald. Ik weet, wat dat voor een paard is en ik geloof, dat de com mandant het ook in de gaten heeft. Dat is ook de reden, waarom hij het steeds weer geprobeerd heeft. Maar, ach ja, er zijn vandaag aan de dag geen ruiters meer." „Deze deze knol," kon ik al leen maar stomverbaasd uitbrengen. Pauschke was rustig naar het paard toegegaan en ik verwachtte ieder ogenblik, dat dit verkeerd zou aflo pen. Maar Bayard legde wel zijn oren in de nek, trok zijn rechterhoef omhoog, maar bleef toen merkwaar digerwijze in die houding staan, toen de oude baas hem zachtjes toesprak: ,Ja, ja hè jij bent toch een goed beesjte. Jij bent toch mijn klei ne, brave Bayard." Ik vond zijn manier van doen niet eens komisch, alleen stond ik ver steld, dat hier iemand bij Bayard in de box kon komen, zonder dat de ruin terstond tot vijandelijkheden overging Maar het werd nog mooier. Pauschke leunde ineens met nadrukkelijke ge moedelijkheid tegen het kruis van de reus en haalde zijn lievelingsboek, zijn rij-instructie, uit zijn zak. De hoef van Bayard ging langzaam, heel langzaam naar beneden. „Nu moet u eens luisteren, vaan drig, naar wat hier staat, op blad zijde twintig, om het precies te zeg gen: „Dieren namelijk met een slap pe vezelbouw en met zwakke spieren, laten zich in de regel gewillig leiden en behandelen. In dienstgebruik ech ter kunnen deze paarden het slechts zelden lang uithouden; daarentegen verzetten sterke paarden van krach tige spierbouw, sterke pezen en vaste gewrichten zich vaak hardnekkig te gen de eisen van de ruiter, waaraan zij krachtens hun eigenschappen ge makkelijk kunnen voldoen. Een juist aanvoelen en paardenkennis moeten de ruiter hier ingeven, hoe ver hij kan gaan en op welke manier hij moet optreden." Zo staat het hier, vaandrig, en wat in de instructie staat, dat is puur goud, dat is wijsheid, dat is muziek. Daar is geen woord teveel en ook geen woord te weinig bij. Maar het is raak. Het zit alleen niet in de koppen, waarin het behoorde te zitten." Ik had nauwelijks geluisterd naar wat hij voorlas. Ik was dieper getrof fen door de vreedzame, om niet te zeggen vriendschappelijke verhouding tussen de ruin en Pauschke, dan door de schrikwekkende veronderstelling, dat ik die onbekwame misdadiger in de grootste ruiterproef van het jaar zou moeten berijden. Met een fikse, maar liefkozende slag op het kruis van de ruin wat deze met een ge prikkeld gebries beantwoordde kwam Pauschke uit het hok. „Pro beert uw angst nu kwijt te raken, vaandrig. Kom vanavond na de dienst in de manege. Nee, nog beter is het, pas tegen negen uur. Het zal dan nog licht genoeg zijn. Dan zal ik u Ba yard eens voorrijden en dan zegt u maar gerust uw mening." Ik had de ouwe baas wel een massa te vragen, maar ik moest nu allereerst van die afspraak voor vanavond zien af te komen. „Vanavond vanavond kan ik niet, vader Pauschke." Hij glimlachte gemoedelijk en lach te me in mijn gezicht uit: „Jawel, u kunt wel, vaandrig. Lena gooit u toch de deur uit". Ik had nu beslist een hekel aan de oude baas. En in derdaad gooide Lena mij de deur uit! De Franzkowiaks woonden in een def tig huis in de Kurfürstenstrasse. De vestibule was geheel uit marmer, als of het een koningsgraf was, de gas kronen waren van brons en kris tal en wat men ook aanraakte met handen of voeten, overal was het pluche wat de klok sloeg. De trap leuning was met pluche overtrokken de halve muur langs de trappen was met pluche bespannen en de marme ren treden waren met pluche belegd, wat ik erg jammer vond met het oog op mijn sporen en mijn sleepsabel. Zelfs het venster op de eerste ver dieping zag er uit als een kussen van pluche, maar het was alleen een bontgekleurd glas-in-lood met een overvloed van rood. Voor zo ver ik het in het voorbijgaan zien kon, hield de Trompeter von Sakingen Kriem- hilde omkneld, op de achtergrond reed Siegfried opgewekt weg en op de voorgrond lachte de draak zich half dood. Bij de Franzkowiaks werd ik door een dienstmeisje dat een wit gesteven schort droeg, langs een gang geleid, die behalve de obligate Turkse lamp alle overbodige palmbomen van de botanische tuin bevatte. Toen kwam ik in een salon, waarvan aanvanke lijk door al de gordijnen niet veel te zien was. Pluche, pluche, overal pluche! (Wordt vervolgd) 7071. Als nu 's morgens vroeg het zonne tje boven de bomen verscheen, hoefde het geen moeite te doen om Swoppie met z'n stralen wakker te prikken. Nee, hoor die stond al fris en monter voor z'n ven ster. Goeiemorgen, zon! lachte hij dan. Ik ben al op, hoor! Met de andere kabouters kon Swoppie nu veel beter opschieten. Hij bleef niet achter bij z'n makkers, maar deed met alles mee. Hij werkte met hen, versliep z'n tijd niet meer en was algauw haantje- de-voorste, als er 's avonds na het eten op het dorpspleintje gedanst werd. De zegelrin IK DROOMDE, dat ik vermoord was. Ik lag op de rustbank in mijn boudoir en iemand had de slippen van mijn ceintuur om mijn hals gewonden en mij ge wurgd. Mijn ogen waren niet helemaal gesloten en ik zag mijn moordenaar zich door de kamer bewegen. Zijn hoofd en schouders zag ik niet, want mijn oog leden waren half omlaag gezakt, maar ik zag zijn gestalte telkens als hij in mijn gezichtsveld kwam. Je bent dood. Hoe kun je dit nu zien? vroeg ik mij zelf af. Hoe dan ook, ik zag het. En ik spande mij tot het uiterste in om te zien wie mijn moordenaar was of er niets was waaraan ik hem kon herkennen. Hij droeg een donkere regenjas. Miljoenen mannen dragen donkere regenjassen. Hij was slank. Ook dat was iets, dat hij ge meen had met miljoenen mannen. Kon ik zijn gezicht maar zien of zijn haar of de vorm van zijn hoofd. Maar omdat ik roer loos lag en dood was, behoorde dit tot de onmogelijkheden tenzij de man zou buk ken. Er was geen enkele reden waarom hij bukken zou. TERWIJL IK daar lag, gestorven, zag ik hem bij mijn kaptafel. Ik hoorde het knap pen van het stukspringende slot van mijn juwelenkistje, het zachte geluid van het tegen elkaar rinkelen van mijn armbanden en oorhangers, het knippen van het doosje met mijn briljanten ring. Was dit alles de moeite waard om iemand te vermoorden? Hoewel, de ring alleen al was op 2000,— geschat. Er wor den wel moorden voor minder gepleegd O, was er maar iets dat mij een aan wijzing zou kunnen geven omtrent zijn identiteit! Het was als een obsessie. Het was een pijnigende, benauwende dwang, zoals wij die alleen uit onze dromen kennen. Mijn moordenaar kwam naar mij toe en bukte toch een beetje. Maar niet genoeg, net niet genoeg. Ik dacht, dat ik nu wel zijn gezicht zou kunnen zien, maar dat kon ik net niet. Ik voelde zijn vingers aan mijn linkerpols. Ik droeg een paar gouden arm banden, die moest hij natuurlijk ook hebben. Toen zag ik zijn handen, toen hij zich oprichtte. Het waren nette, verzorgde han den, misschien alleen een beetje wreed in de ogen van zijn slachtoffer. Aan de ene hand droeg hij een ring met een platte donkergroene steen. Er stond een mono gram in gegraveerd, dat ik niet goed kon ontcijferen. Ik scvhreeuwde: Nu kan ik je herken nen! Nu ben je erbij! Ik werd wakker van mijn eigen stem en keek rond door de stille, lege kamer. Er was niemand, hoe zou er ook? Het nacht- Sportieve mode voor klein en groot, getoond op een show van wintersport- kleding in Londen. De anorak (mid den) is van waterdichte popeline. lichtje brandde en ik kende niemand die zo'n zegelring droeg. TOEN IK JOB ontmoette, droeg hij zijn rechterarm in een mitella. Hij zat aan een tafeltje naast het onze en keek voortdurend naar ons vrolijk, mondain groepje artiesten. In bet bijzonder keek hij naar mij. Toen ik een keer langs zijn tafeltje ging, sprak hij mij aan. Ik heb u gezien in uw nieuwe rol, zei hij zachtjes. Ik ben eraan gewend herkend, gevierd en bewonderd te worden. Tenslotte ben ik een vooraanstaand actrice. Dus bleef ik staan naast zijn tafeltje en glimlachte tegen hem. Het is een groot deel van mijn populariteit, dat ik persoonlijk ben tegen al mijn bewonderaars. Maar dit keer moest ik toch werkelijk bekennen, dat ik zelden een knappere man had gezien. U was betoverend, zei hij en zachter en als verlegen voegde hij erachter: mis schien was de uitwerking nog scherper geweest als u minder betoverend eruit had gezien. Het kwam de sterkte van het stuk niet ten goede. Deze uitspraak frappeerde mij. Ik wist, dat hij gelijk had. Het zou beter in het stuk gepast hebben als de vrouwelijke hoofdpersoon minder charmant en minder voyant was geweest. Ik trok een stoel onder het tafeltje van daan en ging zitten. Verklaart u het eens nader, verzocht ik hem. Hij glimlachte. Het was een erg aardige glimlach, de glimlach van een filmster. Wel, uw charmes werken afleidend op de loop van het verhaal. Men kijkt meer naar U dan dat men de lijn van de intrige volgt. Ik moest hem gelijk geven. Wij raakten in gesprek Toen ik weer aan mijn gezel schap werd herinnerd, was het al laat ge worden. Wij namen afscheid als oude be kenden.,i, p r* t DAARNA ontmoette ik hem vaker. Hij zocht mij ook een paar maal op tijdens de pauze, in mijn kleedkamer. Ook zaten wij wel aan een tafeltje achteraf in het ar tiestencafé, waar ik hem de eerste maal had ontmoet. Ik kon het niet langer ontkennen: voor de eerste keer in mijn leven was ik echt verliefd. Misschien was het niet eens zo zeer dat ik hem lief had, maar hij fasci neerde mij en hoeveel wij ook praatten samen en hoe oprecht hij mijn vragen ook scheen te beantwoorden, van hemzelf wist ik eigenlijk nog niets. Misschien ook dat dit één van de dingen was die mij in hem zo boeiden. Hij was met vakantie in de stad, had hij mij verteld. Hij werkte in de zaak van zijn vader, een grote zaak. Hij noemde de naam, maar die zei mij niets, want ik ben niet op de hoogte met het zakenleven. De laat ste maanden had hij te veel gedaan. Toen hij zijn pols gebroken had en de dokter zei. dat hij nu meteen maar eens een week of wat rust moest nemen en uitgaan, had hij zich niet verzet. Hij lachte mij toe terwijl hij vertelde en ik geloofde hem, want welke reden zou ik gehad hebben om hem niet te geloven? Maar zodra ik hem niet meer zag, was er een vage twijfel en onrust in mij, die ik niet verklaren kon. OP EEN LATE middag zat ik voor mijn kaptafel. Ik zou met Job in de stad gaan eten vóór ik naar de schouwburg zou gaan. Ik had mij al gedeeltelijk verkleed en droeg mijn wijde ochtendjas met de cein tuur met slippen. Terwijl ik mijn haar borstelde, hoorde ik de lift omhoog komen en stoppen voor mijn étage. Job al? Ik had hem nog niet verwacht. Ik hoorde hem door de zitkamer lopen. Toen tikte hij op de deur van mijn boudoir. Binnen, riep ik. In de spiegel zag ik hem. Voor het eerst droeg hij zijn arm niet meer in een doek. Advertentie Grote Houtstraat 62 en 67 - Tel. 10657 - 12839 In Groot.-Brittannië is een nieuw soort pincet ontwikkeld waarvan de twee benen als een heel klein soldeerboutje functione ren. Het soldeerpincet is bedoeld voor de assemblage van kleine onderdelen of ge drukte bedradingen. De benen zijn van staal met nikkelen uiteinden en het gehele instrument weegt ongeveer een ons. Het is een volmaakt veilig instrument omdat het op een spanning van slechts 6 volt werkt. Het nauwe contact tussen beide zijden van het pincet en het te solderen onderdeel betekent dat de warmte gelocali- seerd wordt en het gevaar van beschade- ging der omringende onderdelen sterk wordt verminderd. O, riep ik uit, wat fijn voor je Hij negeerde mijn uitroep. Ben je al leen? vroeg hij. De deur van je flat was niet gesloten. Verbeeldde ik het mij of klonk zijn stem werkelijk anders dan anders? Ja, zei ik, toevallig heeft Lenie een vrije middag. En de deur had ik niet ge sloten omdat jij komen zou. Hij knikte, hij kwam dichterbij. Ik zag zijn nadering in de spiegel. Nu glimlachte hij niet, zijn gezicht stond strak. Er lag een blik in zijn ogen. die ik niet duiden kon. En plotseling was ik bang. Hij stond achter mij. Ik zag niet alleen zijn gezicht, een volkomen vreemd_ gezicht, ik zag nu ook zijn handen, zijn beide han den; zijn rechterhand zag ik voor het eerst geheel. Mijn ogen werden wijd. Een herinnering stond op, een herkenning, een droom, een waarschuwing? Die handen.... Aan de ringvinger van de rechterhand viel het licht over een ring met een platte groene steen, waarin een monogram gegrift stond. Het was voor het eerst, dat hij die ring droeg. Ik dook onder zijn armen door en was al bij de deur. Toen ik de liftdeuren met een slag dicht schoof, zag ik hem de hal inhollen. JOB WAS een berucht oplichter. Hij werd al gezocht wegens een roofoverval en een moord. Bij de recherche had men zijn foto. Mevrouw Bl'eÜhche Rose uit'Old Hill in het Engelse graaf schap Staffordshire is waarschijnlijk de eni ge vrouwelijke smid (smidse?) ter wereld. Al sinds 1912 smeedt zij het ijzer als het heet is en ondanks haar gevorderde leef tijd van 67 jaar is zij nog niet van plan, de smidshamer erbij neet te leggen. Hier is zij bezig met het ver vaardigen van onder delen voor een eg Ondanks de mechani satie van het land bouwbedrijf heeft zij nog steeds een beste boterham aan haar zware beroep. 44. Jolliepop was als regel een voorbeeld van or dentelijkheid, en op agenten en andere ambtenaren maakte hij dan ook altijd een voortreffelijke indruk maar deze avond had hij alles tegen. Zijn uiterlijk was oncorrect, zijn verhalen waren verward en met zijn dro men scheen ook al iets niet in orde te zijn. Het was dan ook logisch dat de keuze op hem moest vallen, toen Brigadier Sipkes besloot de zaak eenvoudig op te los sen door iemand te arresteren. „Handboeien aan en laten afkoelen!" gelastte hij, de agent Bolslag maakte zich maar al te graag gereed om dit bevel uit te voeren. Professor Kalker knikte in stemmend. „Een misdadig element, die Loppiejop" mompelde hij, terwijl hij zich naar buiten begaf. „En hij heeft me lelijk opgehouden bij mijn werk. Wat. wat ook weer? Hm. Juist. Een machine om machines stil te zetten. Maar terwijl de geleerde verdween, verzette Jolliepop zich tegen zijn arrestatie. „Men zal zich beklagen bij de politie!" dreigde hij. „Men zal de regering aansprakelijk stellen! Men zal verhaal halen bij de Kroon! Ook verwacht men, dat wij ingrijpen!" Dit „wij" betekende natuurlijk Panda en Panda wilde wel graag ingrijpen, want hij vond dat deze verwarring lang genoeg had, geduurd maar hoe kon hij ingrijpen? Weinig vermoedde hij, dat dit ingrijpen mogelijk zou worden door de gedragingen van de Dienomaat, die zich intussen met zijn sterke motor al op grote afstand be vond. Bij het passeren van een transformatorhuisje voel de de robot nieuwe begeerten ontwaken, en hij besloot, hier een consumptie te gebruiken. De nieuwe generatie poppenkinderen, die in de kersttijd haar entree in de Ame rikaanse warenhuizen en speelgoedwin kels gemaakt heeft, is bijzonder talent rijk. Er zijn poppen bij die charmante danspasjes kunnen maken, er zijn ook duimzuigertjes en zelfs poppen die kun nen kussen, en dat niet met een bedeesd kusje maar met een luide klapzoen. De poppenmoeder die zich de zoeners, zuigers en plassers ontgroeid voelt kan bediend worden met „tiener"-poppen en zelfs met „twenners", gekleed naar de laatste Parijse of Newyorkse mode com pleet met naaldhakken, juwelen, bontsto la's en andere accesoires. Er zijn in dit genre poppen van een meter lengte en van de juiste anatomische maten en propor ties. De kinderen die liever het jonge goedje bemoederen, krijgen bij hun nieu we babypop thans een aantal „geboorte kaartjes" om aan de vriendinnetjes te sturen en een doos met benodigdheden en instructies voor de babyverzorging. Advertentie BLOEMENDAAL TELEFOON 54855 57-20 57. „Pas op, pas op!! Zeerob, ik moest je van de kleintjes zeggen, dat het dek pas geverfd is!Polle kijkt peinzend naar de bloemenbak en zegt: „alles goea en wel, Pingo heeft er wel aarde in gedaan, maar nu moeten er toch ook zaadjes in!" „En dan komt warempel Petje met nog meer planken! Neen, heus, we kunnen niets meer gebruiken, we gaan nu varen, het schip is van onder tot boven klaar!"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 9