Op Nieuwjaar wordt „De grote kar" door de Roemeense dorpen gereden i DE BESCHILDERDE ROTSEN VAN TASSILI Het boegbeeld Atalanta wordt in La Spezia aan niemand meer getoond SS* ff Ül Vier mannen beroofden zich om Atalanta van het leven zijn geworden, als het niet elangrijkste marinebases Zo trekt op Nieuwjaarsmorgen de Grote Kar door de besneeuwde Roemeense dorpen ALS „DE GROTE KAR" door het dorp is getrokken, begint het feest. Bij de steeds weerkerende wendingen in de kringloop van het jaar komt er in de mensen weer een oeroude en meestal maar halfbewuste behoefte aan magie boven. Zelfs bij ons, in ons over-gecivili- seerde West-Europa, is dit nog het geval. Hoeveel sterker zal die behoefte aan magie dan nog leven bij volken, die nog vlak bij de natuur verkeren, die nog af hankelijk zijn van die natuur? Er is, geloof ik, geen volk in Europa te vinden, dat nog zoveel bloeiende folklore en zoveel zinvolle gebruiken kent als de Roemenen. Het Roemeense volk is een wonderlijk volk, waarin nog duidelijk de bijzonder gecompliceerde afkomst te herkennen valt. Sinds de mis tige prehistorie leefde in de ruige Kar- pathen en in de vruchtbare vlakten van Moldavië en Walachije het volk der Daciërs, dat door de Romeinse keizer Trajanus werd overwonnen. Andere vol ken zijn langs en om Roemenië getrok ken: Slaven, Tartaren, Hongaren. Maar ook al namen de Roemenen daar wel ■eens wat van over, zij zijn toch gebleven die zij waren: Dacische herders en boeren, aangeraakt door de zwierige Latijnse beschaving. De winter is in Roe meense dorpen de tijd voor de feesten, 's Zomers zijn de kleine dorpen met hun mooie, karakteristieke huizen van hout, met kleine verandaatjes ervoor, vrijwel uitgestorven. Dan zijn de herders met hun gezinnen en hun kudden hoog in de bergen, dan ploetert en zwoegt men onder een onbarmhartige zon op de vel den. Maar 's winters is de dorpsbevolking weer compleet. Dan worden voor een heel jaar de bruiloften gevierd, en zijn er de feesten van midwinter: de feesten van de twaalf dagen tussen Kerstmis en Driekoningen. op vreemd hoge, reciterende toon een oer oud verhaal zingen. EEN VERHAAL van de Romeinse kei zer Trajanus, die in de eerste eeuw aan het hoofd van de Romeinse legioenen naar Dacië kwam. Trajanus rijdt door het land op zijn wilde paard Graur en hij laat zijn ogen dwalen over de vruchtbare vlak ten van Dacië. En dan verhaalt het lange epos, wat Trajanus allemaal ziet. Hij ziet de regen en de zonneschijn, hij ziet de boeren ploegen en zaaien, en ook Trajanus laat zich een sikkel smeden om aan de oogst mee te doen. Hij ontmoet bij die oogst de schone Dochia, dochter van de laatste Dacische koning Decebal. En na elk couplet zingen allen het refrein: Hai, hai.Zo gaat dan, aan de hand van het verhaal van de Romeinse keizer en de legendarische koningsdochter het al oude verhaal van zaaien en oogsten, van wasdom en vruchtbaarheid door het land. En de oer-Roemeense spotlust klinkt door in het laatste couplet: Wij zouden U nog vele' goede dingen willen wensen, maar wij moeten naar de grote vallei waar schone, maar plaagzieke meisjes wonen, die ons bekogelen met hazelnoten, maar die ons ook om de hals vallen en onze weg versieren met kussen.Hai, hai. ZO VIEREN de Roemeense boeren en herders Nieuwjaar. Als de stoet van de Grote Kar voorbij is, wordt het feest voor het dorp. Daar zijn de muzikanten: de violist, de man met de grote bas, en de cymbaalspeler, die aan een leren riem zijn instrument voor zijn buik heeft han gen en met de kleine, met leer beklede hamertjes op de snaren slaat, zodat het danswijsje rondspat als een snoer gebro ken kralen op een marmeren vloer. En dan pakken jongens en meisjes elkaar bij schortband en leren gordel, en met stampende laarzen in de sneeuw dansen ze de Roemeense hora, waarbij de jon gens hun vreugde in het leven tot uiting brengen boven het geronk van de bas uit, boven de snerpende viool en de tin kelende cymbaal: Ik schreeuw van vreug de, zolang ik leef, want als ik sterf ver dwijn ik, maar misschien blijf ik wel van vreugde schreeuwen ook in het graf, want ik kan niet ophouden met zingen! Wina Bom LA SPEZIA is een Italiaanse'stad, die vière-plaats zeelui wel, toeristen echter zelden ken- een mn italië's bel nen. Er is ook niet veel te zien, behalve was. In een vlootbasis moedigt men de mooie baai, het kleine maar goed on- doorgaans het toerisme niet al te zeer derhouden stadspark en in de omgeving aan. Bezienswaardigheden op kunstge- het badplaatsje Lerici en het uitzonder- bied heeft de toch tamelijk grote stad lijk gaaf bewaarde vissersdorp Portove- niet en er is (voor Italië is zo iets bijna nere. La Spezia zou zeker een echte Ri- ondenkbaar) zelfs geen museum. Of ja, eigenlijk is er toch een, maar het is een slechts klein scheepvaartmuseum. Wie dat bezoekt, vindt er de gebruikelijke modellen, zeekaarten, oude prenten en dergelijke, en zal plotseling geboeid wor den door no. 2589 van de catalogus, een in het Duits geschreven briefje: „Daar geen vrouw behalve jij mij het leven der dromen geven kan, o Atalanta, offer ik je mijn leven. Ludwig Kurz, La Spezia 13 oktober 1944". WAT DOET DIT briefje in het scheep vaartmuseum? Wie was Ludwig Kurz? En wie de aanbeden Atalanta? Een suppoost geeft uitleg. Ludwig Kurz was luitenant der „Wehrmacht", twintig jaar oud toen zijn regiment na de Italiaanse wapenstil stand van 8 september 1943 La Spezia be zette. Bij een inspectie van het grote ar senaal dier stad leerde hij Atalanta ken- ne. Atalanta is een vrouw, een beeld, het beeld van een vrouw, het boegbeeld van een oud zeilschip. Kurz zag het beeld en werd er door betoverd. Hij was niet de eersteUrenlang zat hij iedere dag als in aanbidding voor het oude, houten beeld en al gauw werd hij zo'jaloers, dat hij aan de Duitse soldaten de toegang tot het museum verbood. Hij had dus Atalanta voor zich alleen, maar nog was het hem niet voldoende en hij gaf bevel het beeld over te brengen naar het hotel Verdi, waar hij was ingekwartierd. DAAR HEEFT DE militaire politie hem op de ochtend van 14 oktobèr 1944 gevon den, aan de voeten van het beeld. Zijn rechterslaap was doorboord door een ko gel uit zijn dienstrevolver. In zijn linker hand hield hij het briefje, dat men nu in het museum kan zien. En Atalanta? Waar is zij? „Atalanta", zegt de sup poost —wordt niet tentoongesteld en is voor niemand zichtbaar. Het is een beto verd beeld, dat al vier mensenlevens heeft gevergd. De directie van het muséum heeft het beneden in de kelder wegge stopt, waar het onder stof en spinrag langzaam ligt te vergaan. Het is beter zo". NATUURLIJK WILLEN wij daar meer van weten. En wat wij te horen kregen is zeker niet alledaags: een verhaal van dé zee, dat aan de „Vliegende Hollander" doét (Vervolg zie pag. 3) Heine meisjes wensen Gelukkig Nieuw jaar met een tak, versierd met bloemen. TASSILI D'AJJER in het hart van de hete en droge Sahara is een vergeten land. Het staat wel op de kaarten, maar zelden zal men de naam tegenkomen in krant of tijdschrift. Tassili is een van die landen, die voor de mens van niet het geringste nut zijn. Maar zo is het niet altijd geweest. Want eens was Tassili een weelderig groen land.Er hebben altijd, grote jagers gewoond in Tassili d'Ajjer. Zelfs nu nog, nu het land dood en verlaten is, komen er de Ajjer-Toea- regs jagen op het wild dat er nog voor handen is: mouflons, jakhalzen, gazellen, hazen en allerlei vogels. Maar de tijd dat er echt groot wild leefde in Tassili is lang voorïnj. Die tijd eindigde toen het water zich uit dit deel van de wereld terugtrok. Er zwerven nu geen olifanten meer rond. Geen grommende nijlpaar den plassen meer rond in met water ge vulde rivieren en van de reusachtige krokodillen, die angst en schrik ver spreidden in de harten van al wat vis was, leven alleen nog enkele heel zeld zame, niet meer dan een meter lange, gedegenereerde nazaten in sommige poe len in diepe rotskloven, waar 'de zon niet komen kan en het water dus niet verdampt. DE VIERING VAN OUD en nieuw is op het Roemeense platteland boordevol oeroude boerentradities, geladen met ma gie. Bovendien is het een vrolijk feest, passend bij de levensbeschouwing van de Roemenen. De winter in Roemenië is hard: Roemenië heeft een zuiver landkli maat. En in december ligt er dan ook meestal wel sneeuw. De boeren hebben de zware schapepelzen aangetrokken, en al le leden van het mannelijk geslacht, van amper lopende kleuter tot grijsaard, draagt op het hoofd de katsjoela, de hoge muts van grijs of zwart lamsbont. De ho ge hellende houten daken van de boerde rijen dragen een sneeuwvracht, en uit de opening in het dak kringelt de geurige houtróok naar buiten. En 's avonds drin ken de boeren met elkaar hun tsuica fierte: hete pruimenbrandewijn met sui ker en zwarte peper, terwijl de vrouwen de zware hennepvezels spinnen en weven voor de zomerse pakken. ALS DE duisternis gevallen is op oude jaarsavond, breekt het lawaai los. Kinde ren tussen twaalf en zestien jaar trekken het dorp rond met de Plugusorul (het Kar retje) een klein model van een Roemeen se boerenwagen, meestal fraai versierd met papieren bloemen en linten, en met een belletje eraan. Een van de grootste jongens heeft onder de arm de oude rom melpot, buhaiul in het Roemeens, waar aan hij het diepe loeien van stieren pro beert te ontlokken. Anderen rinkelen met zware koebellen of laten de lange zwepen knallen. En daarbij zingen ze lange een tonige liederen, waarvan de melodie meestal maar ééi. of twee tonen heeft, en waarvan de coupletten steeds eindigen met de kreten, waarmee de boeren het vee drijven: Manati, mai, hai, hai! Het is duidelijk, wat de diepere zin is van dit oudejaarsavondrondgaan: de hoop op een gunstig jaar voor het vee, op vruchtbaar heid. Oeroude magie dus, die tracht de onberekenbare dierenwereld onder mense lijke controle te brengen door zich met de dieren te vereenzelvigen. OP NIEUWJAARSOCHTEND vroeg is het de beurt van de kleintjes om het dorp rond te gaan. Meestal zijn dat de kinde ren tussen drie en zeven jaar die alleen, of met hun tweeën langs de huizen gaan met de sorcova, een met papieren bloe men versierde tak, waarmee ze de vol wassenen op de schouders of de rug klop pen, waarbij ze een nieuwjaarswensje zin gen: „Leef lange jaren, wees bloeiend als de perebomen en appelbomen in de zo mer!" In sommige dorpen dragen de kin deren zelfs echte bloeiende takken bij het nieuwjaarwensen: Takken van vruchtbo men, die al weken van tevoren, op net feest j/an Sint-Andreas op 30 november, in de warme kamer in flessen water zijn ge zet, en die tegen eind december beginnen uit te lopen. Twee takken van gelijke leng te worden dan met een keurig lint bij elkaar gebonden. VóóR DE oorlog, toen er in Roemenië nog veel grootgrondbezit was, en vooral in de vruchtbare Dobroedsja landeigenaren woonden, die er een stoet van huisperso neel op nahielden, trok dit huispersoneel op nieuwjaarsmorgen de woning rond om zijn meester en meesteres Nieuwjaar te wen sen. Zij droegen dan op een grote schotel een gekookte en met vruchten en linten versierde varkenskop. Meestal bestond dit huispersoneel voor een groot deel uit zi geuners, en zij zongen dan een prachtig, en heel lang lied: Vasica, waarin op won derlijke wijze Jezus en Maria worden ge confronteerd met de Brahmaanse god Si- va uit het oude vaderland der zigeuners, en waarin zij vragen om goede gaven: zilverstukken, brood en een fles wijn. EN DAN WORDT HET TIJD voor de optocht met de Grote Kar, de plugul cel Mare, van de volwassen mannen tussen dertig en veertig jaar. Voorop loopt een man met het voorschoot van de zaaiers en met gulle hand strooit hij de tarwekor rels in de sneeuw. Dan volgt de kar, of ook wel een slede, soms met een paard bespannen, soms met zes of acht mannen in het tuig. Tien anderen lopen er achter en laten luid de enorme zwepen van ge vlochten zijde door de lucht zwiepen en knallen, waarbij ze weer de eentonige roep van de veedrijvers door de straten laten klinken: „Hai, hai, hai..." Vervol gens komen er twee mannen, die grote koebellen laten rinkelen en de rommelpot luid laten loeien, en die, in beurtzang en TOEN DE RIVIEREN van Tassili nog vol water stonden, dat jaar in jaar uit blééf stromen, toen wandelden er rinoce rossen door het groene gras en zachtogige giraffen nipten van de verse blaadjes. Wel bleef ook toen reeds het leven beperkt tot de weelderige, diepe canons, die steeds verder door de rivieren werden uitgesle pen, want het grote uitdrogingsproces van de Sahara was reeds toen een voldongen feit. Maar het water verdween in de loop van tienduizenden jaren en daarmee die rijke groene wereld. Alleen kwam de Tas sili er wat genadiger af dan de rest van de Sahara, omdat de poreuze kalksteen het water, dat de hemel zo nu en dan wel wilde loslaten, meteen doorliet, zodat het zich kon verzamelen op de bodem van de diepe kloven tot donkere, stille poelen, waar zich veel leven concentreerde. MAAR DE WILDE hoogvlakte boven de falaises is in die eeuwen niet eens zo heel veel veranderd. Altijd was het er droog en winderig. Schapen, ezels en kamelen heb ben nu de plaats ingenomen van het wild, dat er vroeger welig tierde. Maar er is water in Tassili, zelfs al is het vaak nodig dat de rondzwervende Toearegs de poten van schapen en geiten bijeen binden om de dieren dan aan een lange lijn heer te la ten bij het water en het gras, dat er om heen groeit en dat daar alleen kan groeien, omdat de rotsen die de poel insluiten zó ver overkragen dat de zon 't water nimmer bereiken en dit dus niet verdampen kan. De geiten en schapen genieten dan een voorrecht dat hun bazen nimmer kunnen bezitten, want geen mens kan daar bene den komen. DE TOEAREGS van nü jagen de mou flons nog op precies dezelfde manier als hun verre voorouders. Met een troep afge richte honden volgen ze het spoor van de dieren en voor de mouflon is het einde van de jacht een welgemikte worp met de ijze ren speer van de Toearegs. En mochten de moderne jagers misschien niet meer we ten hoe dit alles in zijn werk gaat, dan hoeven ze maar te kijken naar de rotsgra vures en -schilderingen, die uit dat verre verleden zijn overgebleven, om er precies van op de hoogte te komen. Maar ze we ten het natuurlijk wél. De Tassili is meer dan enig land rijk aan prehistorische afbeeldingen van de mens en zijn dagelijks leven. En dit is iets heel wonderlijks: terwijl Tassili een vergeten land is wat land, flora en fau na betreft, werden de rotstekeningen al heel lang geleden beschreven en gekopi eerd. Dat begon al in 1849 door de beroem de ontdekkingsreiziger Barth, die verschei dene van die afbeeldingen meebracht naar Europa, waar men er niet goed weg mee wist. De rotstekeningen raakten al spoedig in het vergeetboek om er eigenlijk in onze tijd pas weer uitgehaald te worden. Zou den we er nu rijper voor zijn? Kunnen wij die exquise tekeningen en gravures beter waarderen dan onze Victoriaanse voor ouders? ER IS WAARSCHIJNLIJK geen land ter wereld zo rijk aan prehistorische afbeel dingen als juist de Sahara. Dat begon al in de vroegste oertijd toen de bewoners van de Sahara hun jachttaferelen maakten op gladde rotsen langs de stroombeddingen of hier en daar in grotten. Het zijn de die ren, die leefden in een toenmaals nog tro pische wereld. En er zijn ook de jagers zelf, ranke donkere mensen die met lasso of stenen bijl deze dieren te lijf gingen, niet uit liefde voor de jacht men was toen nog niet zo ver dat men behoefte had aan „sport" maar omdat het neerleg gen van een prooi, hoe groter hoe liever, een waarborg was van voedsel voor de stam. En diep in de primitieve ziel van deze mensen leefde de drang die dieren af te beelden in al hun kracht en schoonheid, omdat daardoor op geheimzinnige manier de mens heerschappij over het dier zou kunnen krijgen. DE JAGER op de rotswand, die met zijn lasso een of ander groot dier ving, was de op steen uitgebeelde wensdroom van de levende jager. Op de rotsen joeg hij op olifanten en sleepte die mee; hij slaagde er in een giraffe te vangen, een rinoceros neer te leggen; en later, toen de tropen- wereld door uitdroging een steppewerled werd, toen beeldde hij steppedieren uit: leeuwen en allerlei antilopen. Maar toen was de mens al een héél eind gevorderd op de weg, die naar de beschaving leidde. Hij had geleerd zich te vermommen met afschrikwekkende maskers; hij had het paard getemd en het rund tot huisdier ge maakt. Te paard kon hij nu op praktisch ieder dier jacht maken tot op de uiterst snelle struisvogels toe. Ook zijn wapens waren verbeterd en al waren ze dan nog steeds van steen, de punt was dodelijk scherp en zat vast aan een lans. speer of pijl, die heel ver en met grote juistheid geworpen of geschoten werd. Er was een heel lange weg afgelegd van de ruwe vuist bijl, waarmee men het dier te lijf ging tot aan het werpwapen, waarmee men op re delijk veilige afstand kon blijven. EN ER KWAM ook verschil in de afbeel dingen op de rotsen. Blijkbaar beschikte men niet meer over zoveel tijd als de voor vaderen, die de dieren tot in details uit beeldden. De man, die het paard bereed, maakte behalve gravures ook de veel snel lere tekeningen en hij kleurde die met de verven van de aarde: okergeel, steenrood, zwart, wit en blauw. Hij beeldde zichzelf en zijn tijdgenoten af bij de jacht te paard, alleen of in groepen en vaak in zo reus achtige taferelen, dat men er de hele jacht nauwkeurig uit kan reconstrueren. Maar de Sahara blééf uitdrogen. De step pedieren trokken naar het zuiden. Paarden waren nu onbruikbaar geworden, maar ge lukkig deed toen de kameel zijn intrede en ook met een kameel kan men jagen. Die kan goed tegen droogte en waterge brek. En met die kameel heeft de Sahara- mens voorlopig zijn eindpunt bereikt. Wel zou men auto of motorfiets het eindpunt kunnen noemen, daar er werkelijk mensen bestaan die een dier met deze middelen te lijf gaan, maar Arabieren en Toearegs ja gen nog steeds als hun voorouders te voet of op een kameel. HET WILD IS schaars geworden in het hele land. Gazellen zijn er echter nog ge noeg en ze nemen gelukkig nog in aantal toe. nadat dit aantal eerst beangstigend te rugliep. Er zijn nog massa's vogels in de lucht en woestijnmuizen in hun holen. Er komen steeds meer sprinkhanen uit de Soedan en er kruipen meer dan genoeg sprinkhanen en slangen rond. Nog steeds zijn er woestijnhazen, en mouflons in over vloed. Op de hoge bergkammen. Maar het grote wild: de adaxen, struisvogels en an tilopen, die zijn verdwenen. De jagers hoeven nu geen afbeeldingen meer te maken al doen ze het wonderlijk genoeg vaak nog wel! Het grote wild ont breekt en de mens is geen „wilde" meer. Hij aanbidt^niet langer duistere goden, maar is een* goed volgeling van Moham med, zelfs al leeft de invloed van die go den diep in zijn ziel nog voort, evenals vele zeden en gewoonten, waarvan de oor sprong zó ver in het verleden ligt, dat hij die niet meer kent. NOG STEEDS trekken de Ajjer-ToearegS met hun kudden door kloven en dalen langs de gravures en tekeningen van hun stamvaders. Ze zien daarin de dieren, die ze nog alleen maar van ver uit het zuiden, van de Soedan kennen. In die verre Soedan jagen ze er ook nog op zoals hun vergeten voorvaderen het deden en in de Tassili le ven ze in de schaduw van bomen, die bij kans zichzelf overleefd hebben, omdat ze hun leeftijd niet met honderden, maar met duizenden jaren tellen. Het is een vreemd land, dat vergeten Tassili Bob Tadema Sporry

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 17