Centrum van naastenliefde
in Amsterdam's „rode zone" \*Êt
1
I
l1
Boeiende expositie in het Rijksmuseum voor Oudheden
mi
ilL
ZATERDAG 30 DECEMBER 1961
Erbij
99
T
PAGINA VI EK
EEN EXPERIMENT in ge
meenschapsvorming en gemeen
schapszin, een open en onver-
zuild trefpunt waarin mensen
elkaar kunnen ontmoeten zon
der etiket, elkaar leren kennen
en waarderen als gelijken, open
oog krijgen voor wederzijdse
problemen en de bereidheid
leren opbrengen en uiten om
elkander te helpen. Zo zou men
het doel van het merkwaardige
centrum kunnen noemen, dat
nu zes jaar werkt in het hart
van die ten onrechte veel be
sproken Amsterdamse binnen
stad. Zes jaar geleden begonnen
een jonge theoloog en zijn echt
genote in het huis Oudezijds
:X50Óödö6ON}5ÖÖ000a!^
ooooooooooooooooooo
OUDEZIJDS 100
Achterburgwal 100 een voor
ons land uniek experiment,
midden in de „rode zone". In
een bouwval, met slechts vage
contacten met de bevolking, en
een eigenlijk volkomen onge
gronde hoop dat er nog ooit
iets goeds uit deze onder-
neming zou voortkomen. Thans
kunnen ds. Boiten en zijn echt
genote dankbaar zijn voor de
vruchten van hun werk: een
aantrekkelijke ontmoetings
plaats, zoveel contacten dat de
nadruk meer op verdieping dan
op verbreding moet komen te
itfÉ
liggen, en de vage hoop op
succes omgezet in de zekerheid,
dat zegenrijk werk is gedaan en
gedaan kan worden, al kan dit
nimmer kwalitatief noch kwan
titatief worden getabelleerd.
ER ZIJN in deze zes jaren
twee dingen gelijk gebleven:
het enthousiasme van hen die
het centrum op- en uitbouwden,
en het bijzonder moeilijke
vraagstuk van de financiering.
De wijk van de oostelijke oude
Amsterdamse binnenstad met
de „walletjes" als centrum
heeft ten onrechte vooral de
laatste jaren een erg eenzijdig-
ongunstige naam verworven.
Het is namelijk een wijk met
een zeer gevarieerde bevolking,
naar welke maatstaf van oor
deel men ook zou meten. De be-
oefenaarsters van het „oudste
beroep ter wereld" zijn hier
slechts als een numeriek zeer
geringe minderheid neergestre
ken en vormen overigens een
wereldje apart dat eigenlijk
buiten de buurt als zodanig
staat. Op deze „bescheiden"
groep richt het werk van Oude
zijds 100 zich dan ook bepaald
niet in hoofdzaak.
oooooooooooooe
Het „visite-kaartje" van de Stichting Oudezijds 100 toont dit vluchtige
schetsje van het oude Amsterdamse grachtenhuis dat dateert van 1621.
Het nu gerestaureerde pand heeft een van de vele bijzonder mooie gevels,
die in wissehverking met de, langzamerhand in binnensteden schaars
wordende bomenrijen dit stukje van de hoofdstad tot een schilderachtig
miniatuur maken.
MEN VINDT in deze wijk studenten, ar
beiders, intellectuelen, zeelieden, kunste
naars, middenstanders en welke andere
maatschappelijke groep men ook maar be
denken wil. Men vindt er mensen van
allerlei ras, van allerlei geloofsovertuiging
en onkerkelijken, gezinnen en alleen-wo
nenden, armen en rijken, jongeren en
ouderen.
MAAR MEN VINDT er ook, en daar
gaat het om, de geestelijke problemen die
men overal kent; maar die problemen
zijn hier duidelijker, omdat de sfeer meer
open is. Men kan die sfeer wel rauw noe
men, maar dat neemt niet weg dat de
problemen hetzelfde zijn, al worden zij el
ders dikwijls meer verbloemd. De geeste
lijke problemen zijn vooral de massifica
tie, waardoor het moeilijker wordt zich
zelf te vinden, en de verbrokkeling van de
gemeenschap, verlies van onderling con
tact, individuele vereenzaming en onvol
doende aanpassing aan de eisen van de
omgeving.
HET IS NIET de bedoeling van de Stich
ting Oudezijds 100, met het werk in deze
wijk in het voetspoor te treden van veler
lei organisaties op het gebied van sociaal
werk of maatschappelijke steun of kerke
lijke zorg die reeds vruchtbaar werk heb
ben gedaan, dag aan dag en jaar in jaar
uit. Oudezijds 100 beoogde van meet af
aan een voor ons land uniek experiment,
dat in enigszins overeenkomstige vorm ook
in Frankrijk en België reeds succesvol was
gelanceerd. De Stichting wil een trefpunt
zijn, waar intensiever menselijk contact in
de gemassificeerde maatschappij mogelijk
is. De mensen leren elkaar te ontmoeten
en waar nodig tot steun te zijn. De
opzet is dan ook niet een centrum van
maatschappelijke zorg.e maar „een service
stadion voor gemeenschapszin".
Een van de typerende kenmerken van
de gemeenschap Oudezijds 100 is, dat men
over het algemeen in principe geen on
derscheid maakt tussen helpers en gehol-
penen. Men wil zich zoveel mogelijk op
het standpunt stellen dat „helpen als be
roep of ambacht" veelal grote bezwaren
heeft omdat het gevaar bestaat, dat de
geholpenene zich gedegradeerd acht van
medemens tot object, van wezen tot ding.
Wil men voorkomen, dat een verhouding
beter-slechter ontstaat, dan verdient het
voorkeur de hulp als mens-zonder-meer te
geven en ook als mens-zonder-meer te wil
len ontvangen, hetgeen overigens niet uit
sluit, dat specialistische hulp gegeven
wordt, waar dit ook nodig is. Maar ook
dat kan veelal in de sfeer van gelijkheid
waarin gever en ontvanger niet wezenlijk
van positie verschillen.
HULP, ZOALS HIER bedoeld, hoeft niet
altijd van geestelijke aard te zijn, maar
kan ook zuiver materieel zijn, zoals het
helpen schilderen van een kamer, het op
letten op kinderen, een goed woordje doen
bij een ander, of stomweg vriendelijk zijn
als iemand vriendelijkheid nodig heeft, of
een hard woord zeggen dat onder gelijken
zoveel meer betekenis kan hebben dan
over een kloof tussen ongelijke posities in.
Wellicht is het zo kort en bondig mogelijk
te formuleren, zoals in een geschrift van
de stichting zelf eens werd gesteld: een
van de meest essentiële kenmerken van
het menselijk bestaan is het niet alleen
maar het samen in de wereld zijn.
Een tweede kenmerk van Oudezijds 100
Een detail-opname van de toestand, die
het pand Oudezijds Achterburgwal 100 te
zien gaf, toen de stichting het aankocht
met het plan, er een bewoonbaar open
ontmoetingscentrum van te maken. In
niets is thans nog deze desolate toestand
van zes jaar geleden te herkennen.
is, dat de gemeenschap in geen enkel op
zicht verzuild is. Het is een open gemeen
schap voor allen uit alle maatschappelijke
kringen, van ieder ras en van elke ge
loofsovertuiging.
OUDEZIJDS 100 was enkele jaren gele
den een bouwval. De echtgenote van di
recteur ds. R. G. H. Boiten, die onlangs
als Waals predikant is bevestigd, heeft
in haar studietijd in dit huis gewoond en
heeft in deze buurt contacten gelegd, die
reeds toen het denkbeeld deden rijpen om
hier te gaan werken. Ds. Boiten en echt
genote hebben het initiatief genomen tot
de vorming van de stichting, en door de
vervallen staat waarin het huis verkeerde
kon het betrekkelijk goedkoop als centrum
worden aangekocht. Men begon met een
enkele eenvoudig ingericht vertrek, de ka
juit, maar al spoedig bleek, dat het ge
hele pand in gebruik moest worden geno
men na grondige restauratie. Door ver
eende krachten van allen, die hier gelei
delijk aan een trefpunt gingen vinden,
werd de bouwval een centrum met enkele
lokaliteiten voor groepsbijeenkomsten, met
een kapel die aan alle religies gelegen
heid biedt tot godsdienstoefeningen, kan
toor- en woonruimten en ook ruimten voor
tijdelijk onderdak van gasten. In deze res
tauratie van het typische Amsterdamse
grachtenhuis uit het begin van de zeven
tiende eeuw heeft de Amsterdamse ar
chitect B, B. Westerhuis een bijzonder
groot aandeel gehad.
VOORDAT ER MET het eigenlijke werk
van het centrum begonnen kon worden,
moesten de oude contacten van de heer
en mevrouw Boiten, die gelegd waren tij
dens hun studietijd, weer worden aange
knoopt en uitgebreid. De wijk moest „ver
kend" worden. Bij deze verkenning bleek
reeds spoedig, dat vooral preventief werk
zeer vruchtbaar zou kunnen zijn, zowel
voor de jeugdige fabrieks- en ateliermeis
jes als voor de mannelijke jeugd. Maar
ook was duidelijk, dat men zich niet spe
cifiek op jeugdwerk moest oriënteren,
maar op gezinscontact, aangezien zeer ve
le moeilijkheden voort blijken te vloeien
uit gezinsproblemen.
MASSIFICATIE en vereenzaming leiden
er dikwijls toe, dat mensen, die door al
lerlei waarlijk niet alleen materiële om
standigheden juist op het randje tussen
goed en kwaad komen te lopen, dat klei
ne steuntje ontberen waardoor een ontspo
ring voorkomen kan worden of een terug
keer naar de goede zijde van de grens
mogelijk maakt. Zulk een steuntje behoeft
veelal alleen maar te bestaan in het be
sef, dat men niet alleen leeft maar deel
is van een gemeenschap. Dit samenbren
gen van mensen was de belangrijkste taak
waarop het werk gericht zou worden. Het
geschiedt op velerlei manieren. Er zijn
kantine-bijeenkomsten van jongeren die
hier hun middagboterham kunnen nuttigen
er zijn clubs voor jongeren en ouderen
die des avonds hun aandacht op allerlei
activiteiten (ook catechisatie) richten, er
is een club voor de jongste contacten, on
der de naam Dollebloem, er is een film
club, en er is zomaar het binnenvallen
voor een praatje, een kopje koffie of het
bespreken van een probleem. Verheugend
is de grote medewerking van vele kunste
naars (niet alleen uit de buurt maar ook
3OOOO0O0OOOCO0O0OOC0OOO
bekenden als Wim lbo en andere alge
meen bekende figuren).
MEN HOOPT UIT de actieve leden van
de jeugdclubs een kader te kunnen vor
men voor voortzetting van het werk in een
latere periode in dezelfde geest van vrij-
wllige en ongehonoreerde! medewer
king. Zulk een kader is niet alleen van be
lang voor het directe werk dat onder han
den is, maar ook voor de uitbreiding van
de contacten in de buurt, die nu eenmaal
het beste door de buurtbewoners zelf ge
legd en onderhouden kunnen worden.
Het is hartverwarmend te horen op welke
wijze uit dergelijke door onderlinge inspan
ning geboren samenwerking hulp heeft
kunnen bieden in gevallen van kleinere
moeilijkheden en ook schrijnende ellende.
De aard van het werk en menselijke be
scheidenheid verbieden, wat dit betreft in
detail te treden. Het is voorts moeilijk de
invloed van de gemeenschap Oudezijds 100
ten volle te peilen. Men kan niet nagaan,
welke moeilijkheden er voorkomen zijn,
en men kan slechts zelden definitief, vast
stellen welk effect door deze arbeid is be
reikt, maar de enkele gevallen waarin dit
wèl kan, tonen aan, dat het werk beslist
vruchtdragend is. Zo zelfs, dat de gedach
ten voor een verdere toekomst reeds uit
gaan naar dergelijke centra elders, maar
voorlopig is daar nog geen sprake van want
het is zelfs zeer moeilijk, het huidige werk
op gang te houden.
DS. BOITEN heeft wat dat laatste be-
teft voortdurend met de grootste zorgen
te kampen gehad op financieel terrein. De
eerste vijf jaren heeft het werk twintig
duizend gulden gekost. Onbegrijpelijk wei
nig wanneer men zich realiseert, hoeveel
de maatschappij bespaard wordt door
het voorkomen van slechts enkele ontspo
ringen of het in het rechte spoor brengen
van slechts weinige ontspoorden. Het is
nu wel duidelijk, dat het werk niet meer
geheel op basis van onbetaalde vrijwillig
heid kan worden voortgezet, want ds. Boi
ten heeft moeten besluiten zijn de laat
ste jaren toch reeds slechts vrijwel forme-
P°sitie bij de Amsterdamse Univer
siteit op te geven. Het werk van Oudezijds
100 gaat zozeer de volle aandacht vragen
dat het niet mogelijk is een functie daar
naast uit te oefenen.
Een grote moeilijkheid is, dat voor ex
perimentele ondernemingen als deze moei.
lijk subsidies te krijgen zijn, terwijl bo
vendien aan subsidies dikwijls zo stringen
te voorwaarden verbonden zijn, dat men
de vrijheid van handelen verliest die zulk
een experiment nu eenmaal dringend no
dig heeft. Dit geld ook enigszins voor ker
kelijke steun.
HET WERK MOET het hebben van par
ticuliere bijdragen, van mensen die he*
belang van het werk inzien, die de waar
de van gemeenschapszin in deze wereld
begrijpen, en die hart hebben voor het lot
van de medemens. Nu het werk zich ge
leidelijk aan verbreedt en vooral verdiept
moeten de inkomstenbronnen rijkelijker
gaan vloeien. Natuurlijk wordt gehoopt,
dat in deze tijd, nu men eenmaal meer
tot geven geneigd is dan in welke tijd ook,
de girorekening van de Stichting Oudezijds
100 (nummer 640700) weer aardig zal op
lopen, maar van zulk een enkele opleving
kan de stichting niet rondkomen. Er moet
uitgezien worden naar vaste periodieke
bijdragen of naar werkelijk royale giften,
wil men in de toekomst kunnen werken zo
als men dit beoogt, en zoals de omstan
digheden het nodig maken.
Vijfhonderd eeuwen onder het zand
i c.l JÉJD Et
Talm niet een graf op de woestijnrand aan te leggen
U kent de lengte van uw leven niet
HET ZIET'ER NAAR uit dat het
Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden
bezig is er een aardige traditie van te
maken om kleine, ik zou haast zeggen
menselijke tentoonstellingen in te rich
ten, die er zeer wel in slagen om de
bezoeker in korte tijd en zonder de ge
ringste „museumvermoeidheid" op char
mante wijze een goed inzicht te geven
in een bepaalde cultuurperiode. Deze
vierde kleine tentoonstelling, die men in
een uur tijd volledig kan absorberen en
die men niet licht vergeten zal, is ge
wend aan de Nederlandse opgravinger
van de jaren 1957-1959 in het dorp Aboe
Roash, op negen kilometer van de pira
miden van Gizeh, onder leiding van pro
fessor Klasens, de directeur van het
Leids museum. Twee jaar lang heeft
het laboratorium de talloze voorwerpen,
die door de Egyptische regering aan
Nederland werden geschonken, behan
deld en gerestaureerd voor zo ver dat
nodig was en de resultaten van dat zeer
moeilijke en tijdrovende werk staan nu
in de intieme zaaltjes tentoongesteld.
NU HEB IK DE ervaring dat de door
snee mens een zeer romantische voorstel
ling heeft van opgraven. Het lijkt alle
maal zo gemakkelijk! Men gaat naar
Egypte met veel geld, men huurt er werk
lieden, koopt gereedschap, slaat aan het
graven en vindt dan schatten die de we
reld naar adem doen happen. Filmachtige
mummies van adembenemend schone
prinsessen, blinkend goud en fonkelende
juwelen is wel het minste dat men vin
den kan. Meestal is er ook wel drinkbare
wijn en kiemkrachtig graan bij ook. Maar
de werkelijkheid ziet er heel wat anders
uit! Na het geld te hebben losgpeuterd, na
de concessie met bloed en tranen te heb
ben veroverd, na alle moeilijkheden om ge
schoold en betrouwbaar personeel te krij
gen komt het werk zelf: het verzetten van
tonnen en tonnen gruis, steen en zand. Het
vervoer van al dat puin gaat met kleine
mandjes, het opgraven zelf met theele
peltjes en als klap op de vuurpeil moeten
er dan nog bergen zand gezeefd worden
om zelfs het kleinste scherfje en kraaltje
niet te verliezen. Er moeten eindeloos veel
foto's worden gemaakt van zelfs het klein
ste onderdeeltje, er moet uiterst zorgvul
dig worden gemeten en getekend, er moet
worden gewerkt onder de onaangenaamste
omstandigheden, temidden van vliegen en
wolken stof, brandende hitte of schrijnen
de wind. en met terzijdestelling van heel
wat comfort. Geduld, geduld en nog eens
geduld, dat wordt van de opgraver geëist
en inderdaad, dan kan het voorkomen dat
al zijn moeite rijkelijk wordt beloond.
DIT WAS DAN HET geval bij Aboe
Roash. Er werden grafvelden opgegraven
met een groot aantal tombes uit de eer
ste dynastie der Egyptische koningen (on
geveer 3000 v. C.), toen de Egyptische ge
schiedenis een voldongen feit werd na een
zeer lange en zeer bloeiende voorgeschie
denis. Uit de opgravingen bleek dat de
Egyptenaren 5000 jaar lang bij Aboe
Roash begraven hebben. Men begon er in
3000 v. C. Men keerde er terug in om
streeks 2000 v. C. en nog eens aan het
begin van onze jaartelling, en ook nu weer
worden de doden van het dorp bijgezet op
een moslem en een christelijk grafveld.
EEN SCHIER eindeloze stroom van
prachtig vaatwerk kwam bij de opgravin-
gen uit de aarde tevoorschijn. En voor
wie niet op de hoogte is van oude bescha
vingen is het verbijsterend te bedenken,
dat er reeds vijfhonderd eeuwen geleden
zulke prachtige natuurstenen vazen en
schalen gemaakt werden van de hardste
materialen, met een techniek die we in
onze tijd nauwelijks of waarschijnlijk hele
maal niet kunnen evenaren! Dit vaatwerk
werd gevonden in de betrekkelijk kleine
graven, die met een Arabisch woord mas-
taba's worden genoemd, en de vazen en
schalen waren bijgaven voor de dode (die
in vroege tijd nog niet gemummificeerd
werd) die in samengetrokken houding met
de knieën opgetrokken, de handen voor het
gelaat, op de linkerzijde in het graf was
bijgezet. Ook de ontwikkeling van de
„graftechniek" werd duidelijk. De oudste
mensen lagen overdekt met een mat en
met wat vaatwerk naast zich in een ron
de of ovale kuil, maar later kreeg het
graf muurtjes van baksteen of natuur
steen, er kwamen kamertjes bij en een
nis voor het lichaam en een houten dak
bedekte het geheel. Tenslotte groeide er
uit deze mastaba's de monumenten, die
ons nu nog versteld doen staan: de tien
tallen piramides van Gizeh, van Zakara,
van Meydoem en andere plaatsen, tombes
die nimmer geëvenaard werden.
MEN HEEFT BIJ het inrichten van deze
tentoonstelling de ingenieuze inval gehad
om de zaken nu eens zó op te stellen als
ze gevonden werden. De bezoeker krijgt
een zeer aanvaardbaar idee van hoe een
„opgraving" er nu eindelijk uitziet. In de
zaal is een aantal enorme zandbakken ge
maakt (waarvan het niet de bedoeling is
dat u er in stapt!), waarin de voorwer
pen werden opgesteld zoals ze gevonden
werden: dus deels in scherven, soms nog
in het zand begraven en precies op de
juiste plaats. Weest u gerust, de geraam
tes liggen er niet! Een groot aantal zeer
duidelijke foto's aan de wand (wèl met
geraamtes.geven u een idee van het
terrein, van de mensen, hoe er gegraven
wordt, hoe men iets vindt en hoe een be
roofd of een ongeschonden graf er uitziet
Want grafroof om derwille van de kostba
re voorwerpen kwam evengoed 5000 jaar
geleden als vandaag de dag voor in Egyp
te.
LANGS DE WANDEN staat het mooi
ste vaatwerk uitgestald in zeer effectief
verlichte vitrines. Prachtige, half door
schijnende albasten kommen, vazen en
schalen, teer en toch zo sterk dat ze vijf
honderd eeuwen overleefden. Maar er lig
gen ook halskettingen en armbanden van
kralen uit halfedelstenen vervaardigd (ech
te edelstenen bestonden er in Egypte niet,
dus zet u het geflonker van diamanten,
robijnen en saffieren maar gerust uit uw
hoofd.) Maar de mannen en vrouwen uit
die tijd wisten zich zeer goed te tooien
met amethysten en kornalijnen, met ivoor,
koper en vuursteen, en hun make-up be
waarden ze in kostbare potjes en flesjes
van mooie steensoorten.
NAAST DE MEER kostbare steensoor
ten zult u er ook heel veel aardewerk
aantreffen, want dat was het spul van alle
dag zoals het dat nog steeds is. Wijnkrui
ken vindt u er te kust en te keur, even
als platte schotels en schalen, kruiken,
bekers, kannen, vazen en potten. Zelfs mi
niatuur vaatwerk werd er gemaakt zoals
te zien is uit grafvondst van een mevrouw,
die haar keukengerei meenam in het
graf, in aardewerk uitgevoerd. Maar dat
van meneer was van albast en de werktui
gen van zijn beroep (hij was architect!)
lagen, als koperen miniatuurtjes uitge
voerd, naast hem.
En dat is dan misschien nog de aan
trekkelijkste kant van deze zo aantrekke
lijke tentoonstelling: dat het menselijk
element tot ons komt over een kloof van
500 eeuwen Verzuimt u vooral niet dit
eens te gaan bekijken.'