DE 13 KALENDERS
f3t
Toeback-suyghen in vroeger tijden
ZATERDAG 30 DECEMBER 1961
Erbij
PAGINA V IJ h
Een oudejaarsvertelling
door Gerard Lutke Meyer
J. Poort
TOEN BURGEMEESTER Van
Moergraven de voorzittershamer
en de ambtsketen had overhan
digd aan de stadhuisbode, was
er niet veel meer over van de
afgemeten vormelijkheid, waar
mee hij zoeven nog de bespre
kingen in de Raad had geleid-
Hij zei tegen Pieter Bos, die wat
stofjes van zijn kleren borstel
de en hem daarna in zijn jas
hielp: „En alles laden ze maar
op de brede rug van ons burge
meesters. In die vergadering van
Taxandria kwam daar Barend
Heul van de Uitgeverij Historia
naar me toe, zeggende: Aha,
burgemeester Van Moergraven.
Goed dat ik u nog even apart
heb. U heeft nog niet getekend
voor het garantiefonds. Ik zeg:
Wat voor garantiefonds? Hij zei:
Ja, hoor eens, burgemeester, u
is niet voor niets ere-lid van
Taxandria. Wij dachten vijftig
gulden voor onze nieuwe uitga
ve als waarborg natuurlijk.
En ik vind, Pieter Bos, je mag
de dingen nooit door elkaar ha
len. Het zakelijke apart en je
liefhebberij apart en ik zei dus
wat geïrriteerd: Wij dachten,
wij dachten.Denken staat
vrij, maar dat verplicht mij tot
niets. Denk je dat burgemeester
Van Moergraven zwemt in het
geld? Vijftig gulden voor jullie
zuiver commerciële uitgeverij?
Nooit van mijn leven.eh.
wat is het voor een uitgave, Ba
rendje Heul? Och, zeidie, daar
staat nog wat in van u over
Oudejaarsgebruiken in Dommel-
veen. Overgenomen uit Taxan
dria, met uw mondelinge toe
stemming, burgemeester, dat
weet u toch? Ik zeg: Zo maar
voor niks een bijdrage en dan
nog betalen ook? Je kunt me nog
veel meer vertellen, Barendje
Heul!"
PIETER BOS legde ambtske
ten en voorzittershamer in de ar
chiefkast: „Zo", zei hij, „dat is
dan dat!" Maar dit afwezige ant
woord beviel de burgemeester
niet. „Geloof jij, Pieter Bos,"
zei hij, „dat ik wel had moeten
tekenen? Achteraf vind ik het
toch een beetje raar. Die folklo-
re-kalender gaat me aan mijn
hart. Misschien had ik het toch
anders moeten doen. En hij treft
het wel ongelukkig. Hij schreef
me, dat hij morgen zou komen
om de nieuwe kalender te laten
zien. En laat ik nu morgen naar
Den Haag moeten voor een be
spreking over het nieuwe streek
plan.
„Weet je," zei burgemeester
Van Moergraven even later tot
de gemeentesecretaris, Mr. Ve
terman, toen ze samen de trap
pen van het stadhuis afdaalden,
„ik heb het gevoel dat ik wat
goed te maken heb. Zou je Ba
rend Heul willen vragen nog eens
terug te komen, zo tussen Kerst
en Oudejaar? Dan kan ik de
zaak eens rustig met hem uit
praten.
„IK KON hem vandaag niet
meer aan de lijn krijgen", be
kende de burgemeester van
Dommelveen, toen hij, ontdaan
van alle officiële bescheiden, van
de ambtsketen en zijn ambtelij
ke kleren bij zijn echtgenote in
bed stapte, „en dat spijt me,
want die folklorekalender inte
resseert mij toch echt wel. Het
is iets subliems: Nog nooit in
Nederland verschenen! Nee, als
een zuiver zakelijke onderne
ming had ik dat toch niet mo
gen zienDe onheuse bejege
ning van Barendje Heul liet hem
zelfs in de slaap nog niet los en
toen hij 's morgens in de trein
naar Den Haag stapte, had hij
het wonderlijke gevoel, dat hij in
de droom met zowat alle notabe
len van het dorp over Barend
Heul en zijn folklore-kalender
had gesproken en dat iedereen
al van zijn malle houding wist.
EEN MENEER, elegant ge
kleed en gehoed en met een
zware zachtleren aktetas onder
de arm, stond de volgende mor
gen op de stoep van de burge
meesterswoning en Bets, de ge
dienstige, volgens traditie nog
met een schort, wit op zwart, en
een witte muts op het hoofd,
stond hem te woord. „Ik ben
Barend Heul van de Uitgeverij
Historia. Is de burgemeester ook
thuis?" „Nee, de burgemeester
is in Den Haag".
„Achen mevrouw van de
burgemeester?" „Die is bij de
kapper op de hoek van de Mo
lenstraat", zei Bets, en geheel
overbodig voegde zij eraan toe:
„voor d'r haar!" Barend Heul
opende omslachtig zijn imposan
te aktentas en haalde er een pak
je uit. „Ziet u," zei hij, het gaat
om deze kalender. Het is een
bijzondere kalender. Het is de
folklore-kalender van de Uitgeve
rij Historia!" Hij zette zijn bril
voor op zijn neus en bladerde:
„Kijk, hier staat een artikel van
de burgemeester zelf: Oudejaars
gebruiken in Dommelveen. Prach
tig geïllustreerd. Alles voor vijf
gulden."
„Weet de burgemeester er
van?" vroeg Bets voorzichtig.
„Dat zou ik denken!" zei Heul,
„een zuiver commerciële onder
neming, noemde hij het".
„Zuiver commercieelnou,
laat dan die kalender maar
hier," zei Bets, „ik zal het ding
wel aan hem geven!" en ze leg
de twee harde rijksdaalders uit
haar boodschappengeld in de
handpalm van Barendje Heul.
ZONDER ZICH OOK maar in
het minst een oplichter te voe
len, wreef deze zich, toen hij
weer op de weg stond, verge
noegd in de handen. Haha, een
zuiver commerciële onderneming,
zei de burgemeester. Zijn eerste
succes inspireerde hem tot een
grootscheepse gedachte. Wacht
eens en aanstonds spoedde hij
zich naar de kapper. Maar daar
wachtte hem een teleurstelling.
„Mevrouw Van Moergraven?
Nee, die is hier niet. Heeft wel
een afspraak voor tien uur een
behandeling.." Barend Heul
keek op zijn horloge. „Dat is
jammer," zei hij bedrukt, „mijn
trein naar Den Bosch gaat over
twintig minuten. Wilt u zeggen,
dat Barend Heul er geweest is?
Barend Heul van Historia! Met
de folklore-kalender."
„Ach", zei de kapper, „dat is
iets voor de burgemeester!" „En
of!" zei Barend, „mevrouw had
hem zullen geven als cadeau
tje.." Mag ik eens zien?" vroeg
de kapper nieuwsgierig. „O ja
wel", de vingers van Barend
Heul vonden de Dommelveense
Oudejaarsgebruiken nu zonder
enige aarzeling en de kapper ver
lustigde zich in de prentjes:
„Hahaha, daar heb je Pietje van
der Ven. Linke jongen, hoor! En
dat is dat ouwetje van de Maal-
brug! Nou, die mag zijn haar
wel eens laten knippen!"
„Vijf gulden", zei Barend ach
teloos, „en dat-ie nou dat ca
deautje mist!" „Geef mij die ka
lender maar", zei Jansen, „ik
zal wel zorgen, dat-ie hem krijgt.
Zelf is hij klant bij Van Beek,
maar mevrouw komt zo met
een!" En hij telde vijf piek neer
in de mollige handen van Barend
Heul.
MET VAN BEEK, de heren
kapper, had Barend maar heel
weinig moeite. „Ik verwacht de
burgemeester hier nog voor de
Kerst. En anders ga ik woensdag
wel naar Café de Raadskelder.
Daar komt de bridgeclub bijeen
en daar is hij voorzitter van.
„Geef dus maar hier!" Glim
lachend vouwde Barend Heul de
twee papieren rijksdaalders in
een, die zijn zakelijke onderne
ming hem wederom had inge
bracht.
„Komt de burgemeester hier
wel eens?" vroeg hij Blottebeest,
die met zijn buik op de tapkast
leunde. „Dat zou ik denken," zei
de waard van de Raadskelder,
„hij en de baron van Vinkestein
zijn mijn trouwste klanten. Ze
komen hier al tien jaar Sedert
de oprichting van de bridgeclub.
Erg genoeglijk, meneer, en d'r
wordt behoorlijk bij geconsu
meerd, geloof dat maar!" „Weet
je", zei Barend Heul, „ik had
hem de folklore-kalender willen
laten zien Hij heeft er ook zelf
wat in geschreven!" „Folklore,
ja! dat is een hobby van hem!
Laatst heeft hij hier ons oude
familie-album weggehaald. Blot
tebeest, zei hij, dat voorgeslacht
van je interesseert me meer om
wat er aan, dan om wat er in
zit! Dat zei-die, hahaha!" „Om
wat er aan zat?" „Ja, hij be
doelde de kleren: Mijn groot
ouders en mijn ouwe tante za
ten er in met van die ouwe Meie-
rijse kleren.." „Klederdrach
ten", zei Barendje Heul en met
een natte vinger bladerde hij in
de kalender. „Ja, zie je wel: het
vijftiende blad gaat over kleder
drachten. Wat is het toch jam
mer, dat ik hem nou misloop!
Mooi he? Rijk-geïllustreerd.
Spotgoedkoop! Vijf gulden
maar." „Je mot het er voor
over hebben," zei Blottebeest,
„maar de burgemeester is er
gek op. Weet je wat? Geef maar
hier! Hij zal zeggen: wat aar
dig! dat je daaraan gedacht
hebt, Blottebeest! O, dat zegt hij
beslist. En de centjes komen wel.
Daar is hij wel goed voor,
hahaha!" „Doe hem de groeten",
zei Barendje nog en snel maak
te hij zich uit de voeten met de
dubbeltjes en kwartjes van de
kastelein, die samen de koopsom
van de kalender vormden.
„LAAT IK", zei Barendje
Heul, „het werk nu goed uitkie
nen. Het is, zoals de burgemees
ter zei, een zuiver zakelijke on
derneming, maar men moet de
zaak niet overdrijven. Bij het na
jagen van geldelijk gewin, is er
geen reden om de inwendige
mens te vergeten. Ober, een kop
je koffie! En weinig suiker, als
jeblieft."
Met een welvoldaan gezicht
telde hij zijn voorraadje kalen
ders. Laat zien: een dozijntje zou
helemaal niet gek zijn. En waar
laat je die? Hij noteerde de mo
gelijkheden: behalve bij de ba
ron dus nog bij de notaris, de
directeur van het postkantoor, de
gemeentesecretaris, de dokter en
de pastoor. Ja, waarom die niet?
Misschien ook het hoofd van de
politie., hm., is dat niet wat
gortig?
„Alsjeblief, meheer", zei de
ober, één koffie met weinig sui
ker!" Hij bleef geïnteresseerd
staan kijken naar de kalenders:
„Ach, folklore van Nederland!
Ik ken iemand, die daar erg mee
in zijn sas zou zijn. Wat kosten
ze?" Barend nipte van zijn kof
fie. „De moeite niet", zei hij be
dachtzaam, „maar twee rijks
daalders!" „Geef mij d'r maar
één! Ja, zie je, mijn verloofde
werkt bij de burgemeester en die
is daar gek op. Bets vertelde
laatst dat hij een tientje betaal
de voor een kaduke tinnen koffie
pot. Nou, m'n grootje zou hem
zo in de vullisbak hebben ge
stopt. En hij was er zo groos mee
as een klein kind. Ik zal zeggen:
iets zeldzaams, burgemeester!
voor u op de kop getikt: vijf gul
den maar!"
„Als je met de dienstbode van
de burgemeester vrijt", zei Ba
rend wijs, „dan is het zaak hem
te vrind te houden, 't Wordt zo
gauw laat, he, zo zondags
avonds!"
DE OBER KREEG een kleur.
„Nou ja, wat doe je als je jong
bent? Laatst met de kermis bij
voorbeeld.nou nou- Bedenkelijk
niet dat hij er ooit wat vgn ge
zegd heeft hoor!"
De baron, de notaris, de ge
meentesecretaris, de dokter, de
pastoor. Maar de gemeentesecre
taris nu maar het eerst, dacht
Barend, want die gaat 's mid
dags naar huis om te eten. He
laas, hij was al te laat. De secre
taris had er die dag weinig
plezier in gehad en was wat eer
naar huis gegaan Maar zijn hel
per, Toon Kersjes, zag er wat in.
„U moet het niemand zeggen",
zei hij, „maar de burgemeester
mocht wel eens aan mijn vaste
aanstelling denken. Ik zit nu al
twee jaar op weekgeld en ik wil
trouwen. Geef mij nou die mooie
kalender. Ik denk, dat hem dat
wat gunstiger zal stemmen. Een
aanleiding voor een gesprek, me
neer!" en hij legde behoedzaam
de kalender in de la van zijn
bureau.
„Aha, is u meneer Heul van
de folklore-kalender", zei de bo
de, die nog op zijn post was ,ik
had al van u gehoord. Inder
daad, hij is er nu niet. Hij heeft
een conferentie in Den Haag
met al die ministers maar hij
zei: jammer dat ik er morgen
niet ben. Hij heeft nou wel niet
precies gezegd: Pieter Bos, je
moet een kalender voor me ko
pen maar het leek er toch veel
op. Laat hem maar achter. Die
vijf pop schiet ik wel voor." ,,'t
Hoeft niet hoor!" zei Barend
Heul nog, een beetje huichelach
tig maar Pieters opvattingen
over de taak van een gemeente
dienaar deden hem toch kenne
lijk deugd.
DE gemeentesecretaris vond
hij bezig met zijn hobby, het in
plakken yan de foto's van zijn
kleinkinderen in een album met
fraai glimmend kaft. „Ach ja",
zei hij verontschuldigend, ,daar
komt anders zo weinig van en
het moet toch ook gebeuren. En
daarom nu de burgemeester er
toch niet is en wat maakt
dat overigens uit: een uurtje
verzuim op een leven van toe
wijding?"
Barend Heul toonde zijn men
selijk begrip: „Ik ben blij u ten
minste thuis te hebben gevon
den: ik had de burgemeester de
folklorekalender van Historia
willen laten zien maar ik kwam
vergeefs op het stadhuis!"
Kijk, daar zat netjes verpakt,
toch een klein verwijtje in en
mr. Veterman nam het zich ter
harte: „Laten we d'r niet meer
over spreken" zei hij waardig,
„het spijt me dat u vergeefs op
het stadhuis bent geweest, maar
uw moeite hoeft toch niet voor
niets te zijn: Geef die kalender
maar hier. Ik herinner mij, dat
burgemeester Van Moergraven
erover gesproken heeft. Heeft u
terug van tien gulden?"
EN BAREND spoedde zich
naar het volgende adres: de bui
tenplaats Vinkestein, waar hij de
baron bezig vond zijn stallen te
inspecteren, tête-a-tête met zijn
geliefde merrie Wervelwind, de
wat kromme benen in een rij
broek met bruine laarzen, het
grijzend haar weerbarstig opdui
kend onder zijn gestreepte rui-
terpet.
„Aardig dat nu naar mij toe
komt, ik mag wel zeggen naar
de beste vrind van de burge
meester. Dat is werkelijk aar
dig, meneer hoe zei u ook
o ja, meneer Heul, meneer Ba
rend Heul wel, ik koop er een
van u. En als de burgemeester
dan jarig is en dat wordt hij elk
jaar op de dertigste december,
dan zeg ik: Kijk, heer Van
Moergraven, met een dedicatie
van je beste vrind, hè?van
je vrind Arnold Alewijn Baron
van Vinkestein op je 55ste ver
jaardag werkelijk aardig,
hahaha
OP HET politiebureau dreigde
Barend Heuls zuiver zakelijke
onderneming mis te gaan. Com
missaris Hakkeborst bleek een
streng en ongenaakbaar heer,
die hem ontving met een onthut
send: „Aha, dat is dus de man
van de kalenders! Mijn mannen
hebben al naar u gezocht." Nou
zit ik er bij, dacht Barend Heul
sidderend: mevrouw Van Moer
graven is er achter gekomen,
dat ik dubbel spel heb gespeeld
en heeft een klacht tegen me in
gediend Uw mannen? u be
doelt de mannen van de politie?"
stamelde hij verschrikt. „Ja, de
agenten Veldman en Akkerwijn.
Zij zijn bezig u op te sporen en
voor te geleiden." „Maar het
gaat toch maar om een onnozele
kalender?" „De burgemeester
heeft me opgedragen om u op
te sporen", zei Hakkeborst bars,
„laat hem niet ontsnappen, zei
hij toen hij in de trein stapte,
want hij heeft de folklore-kalen
der bij zich." Overtreding van
het ventverbod, dacht Barend
Heul bitter, flauw me daarop te
vangen. „Nou ja, dat is zo",
zuchtte hij, „het valt niet te ont
kennen. Hier is de hele voor
raad".
„Ik heb er maar drie nodig."
„Drie?"
„De burgemeester zei: dat is
dan voorlopig wel genoeg dan
weet meneer Heul dat ik me
bedacht heb. Dat zei-die!"
Wroeging kwelde Barendje
Heul toen hij het politiebureau
verliet. Zoals dat vaker voor
komt. weerhield dat gevoel hem
echter niet zijn zuiver zakelijke
onderneming geheel volgens
schema uit te voeren.
LEG HEM MAAR op de sta
pel", zei de burgemeester, toen
Arnold Alewijn Baron van Vin
kestein, na de verjaarsvisite op
30 december, meer of minder
luidruchtig afscheid had geno
men, „of nee, leg hem er naast,
want dit is de enige, die ik ten
slotte niet zelf heb betaald."
„Het is een schande," wond
mevrouw zich op, „je kunt er
wel een winkeltje van opzetten!"
ne burgemeester kwam naast
haar staan kijken en wreef na
denkend zijn kin: „Tja hoe
veel zijn het er wel?"
„Twaalf", brieste mevrouw,
„wat moet je er in 's hemels
naam mee doen?" „Eén in de
huiskamer, één in de slaapka
mer één op het bureau, één in
Maar mevrouw onderbrak zijn
probeersel.
„Je bent zot", constateerde de
eega van Dommelveens eerste
burger. „Ah, ik weet het", riep
deze met iets van de oude hu
mor, „twaalf folklore-kalenders
voor het jaar 1962 wel,
dat is er één voor iedere
maand!" Maar mevrouw wilde
van geen humor weten. „Die
Heul is een zwendelaar, een op
lichter!" „Inderdaad, het grenst
aan oplichterij. Ik zal er wat
aan moeten doen!"
De kans om er wat aan te
doen kreeg burgemeester Van
Moergraven, toen hij enkele da
gen later een conferentie had in
het restaurant aan de Grote
Markt in Den Bosch. Hij bestel
de juist een kop koffie en keek
toevallig door de grote spiegel
ruit. En wie ziet hij buiten lo
pen? Barend Heul, elegant ge
kleed en gehoed en met een iip-
posante bruine aktentas onder
de arm.
„Verduld!" zei hij, „daar heb
je die vent. Nou heb ik wat
dringends met hem te bepraten
en nou kan ik hier niet weg!"
„Ik roep hem wel even," zei de
kelner gedienstig en hij snelde
Barend Heul achterna.
De burgemeester van Dom
melveen? O ja, dat is ook
zo: dat gaat om die folklore
kalender. Kijk hier is-ie. Jam
mer dat ik nou net met de trein
mee moet. Die vertrekt over een
kwartiertje."
„Hindert niet", zei de kelner
hulpvaardig, „geef mij die ka
lender maar mee: hij schijnt er
nogal op gebrand te zijn!"
„En dat was dan de dertiende
kalender", zei de burgemeester
lakoniek. Zijn eega stond spra
keloos, maar geladen. Eindelijk
barstte ze uit: „Elke maand een
andere kalender, zei je, he? En
wat doe je dan met de dertien
de?"
„Die bewaar ik voor mijn vol
gende verjaardag, lieve. Er is
geen mooier verjaarsgeschenk
dan de folklorekalender anno
1962!"
HET TABAKROKEN is al heel oud, vermoedelijk werd in het midden der 16e
eeuw door zeelieden, die uit de nieuwe wereld terugkwamen, tabak in Spanje inge
voerd; maar sommige oude geschriften gewagen van het feit, dat tabak, of iets dat
er voor door ging, reeds werd gebruikt in de tijd van Confucius (500 jaar v. Chr.)
en ook de Meden en Perzen rookten reeds. Ook weten wij dat de inboorlingen van
Amerika, vóór de ontdekking, hebben gerookt, maar wit ze rookten weten we niet.
HERODOTUS VERTELT dat een volks
stam, wonende op de eilanden van Aras,
een '-uur maakten en daarin vruchten van
een bepaalde boom wierpen en de rook
van de brandende vrucht inademden.
Men heeft geconstateerd dat de oude
vrouwen van Annondale, in het begin van
de vorige eeuw, een soort witte mos rook
ten, die zoeter was dan tabak. De Bosjes
mannen en Hottentotten rookten hennep
en verschillende gedroogde kruiden. Het
lijkt wel dat men al vroeg aan het roken
was verslaafd, want overal, vooral bij de
Aziatische volken, treft men sporen hier
van aan.
IN HET BEGIN van de 18e eeuw rookte
men in Nederland nog maar weinig en
dan alleen tijdens vergaderingen en
samenkomsten.
Vooral in Friesland was al vroeg het
„toebacksuige" een welkome ontspanning
en men had veel geld over voor het rook-
gereedschap: Tabaksdozen, tabakspotten,
tabakscomforen, tondeldozen, pijpdoorste-
kers, pijpbewaarders enz. en vooral de
tabaksdozen, meestal van koper waren
kunstig bewerkt. De pijpdoorstekers waren
staaltjes van zilversmeedkunst, ik heb er
zelf nog één in mijn bezit, in de vorm van
een wandelstok met er bovenop een bol
hoedje.
EIGENAARDIG is het dat de tabak hier
te lande eerst uitsluitend in apotheken
verkrijgbaar was, want de tabaksbladen
gebruikte men ook als geneesmiddel en
van de fijngemalen tabak, kon men heer
lijk niezen, wat een goed middel was om
hoofdpijn kwijt te raken.
De geneeskundige Cornells Bontekoe
schreef in de 17e eeuw:
„Zoo men benauwd is van her te, duf in
het hoofd, onlustig, vadsig, stijf van
scheurbuik, zoo het gezicht zwak of duis
ter is of indien men geplaagd wordt met
podage, steen-koliekpuisten, vurigheid,
magerheid, al te veel vet etc. het zijn de
Virginische bladen, die een goed en krach
tig geneesmiddel zijn."
DOOR ALLE TIJDEN was de tabak een
artikel van vóór- en tegenstanders, som
mige predikanten vonden het roken oud
tijds „een genot van de duivel en zijn tra
wanten".
De dichters echter vonden tabak en
„vers biers" een gave van de goden!
Ontdekkingsreizigers, bijvoorbeeld Cook,
vonden bij de inboorlingen eigenaardige
instrumenten, die als rookpijpen dienst
deden bamboepijpen van ca. 35 cm. tot
1 m. lengte en 3,6 cm. dikte. In een tus-
senschot van die stok werd een gaatje aan
gebracht en daarin werd een bamboepijpje
of bladhuls je gestoken gevuld met rook-
materiaal.
DE KORTE stenen pijpjes, de „aard
mannetjes", hebben een hele geschiedenis
meermalen werden dergelijke oude,
gebakken rookpijpjes op en in de bovenste
lagen der terpen of Wierden, zowel als
onder het veen, aangetroffen, men vond
ze ook in oude hofsteden en soms in oude
grachten.
„Oudemannetjespijpen" of „neuswar-
mertjes" werden veel gevonden in de wal
len van vestingwerken, soms ruw en grillig
van vorm, gemaakt van pijpaarde of ge
bakken aarde. Ze hadden een zeer kleine
kop, schuin afgesneden, om het uitvallen
van de tabak, die oorspronkelijk in poe-
dervorm werd gemaakt, te voorkomen, zo
dat men er de tabak met een houtje in
moest stoppen. Vermoedelijk waren ze zo
klein van kop omdat de tabak schrikba
rend duur was en men dus zuinig moest
zijn. In 1589 kostte een pond tabak 10 a
12 gulden.
Bij het afbreken van het koorgebouw
te Eggelingen in Oostfriesland vond men
in het oude muurwerk een uit klei gebak
ken pijpje, dat ter weerszijden van het
kopje een bloemversiering droeg gelijken
de op een Vergeetmijnietje uit fijne witte
pijpaarde vervaardigd, 't inwendige van het
kopje was nog wit, dus weinig of niet ge
bruikt. Vermoedelijk is dit een voorwerp
uit de 15e eeuw. Zo vond men dikwijls bij
het afbreken van muurwerk, dergelijke
rookpijpjes ingemetseld.
EIGENAARDIG is het dat men kleine
pijpen ook vond in oude graven. Zo vond
men 1784 in het Graafschap Hildare een
mensengeraamte, met een pijpje tussen de
tanden.
Ook werden bi' opgravingen pijpjes ge
vonden uit hout vervaardigd waarvan de
steel zowel als de kop van binnen met blik
was bekleed.
In de oude Romeinse ruïnes in Hedders-
heim en in Sigmaringen zijn pijpjes op
10 voet diepte aangetroffen.
Eén pijpje is met andere voorwerpen
gevonden in de kloostermuur te Rotter
dam; waarom is niet bekend; misschien
heeft de metselaar zijn pijpje verloren.
Maar men metselde of begroef ook voor
werpen bij kerken of kerkhoven, offers om
geluk over het gebouw te verkrijgen.
Na 1640 worden in Nederland de koppen
van de pijpen groter en de stelen dunner.
De eerste bekende pijpenmaker te Gouda
was Jan Jacobsz. Verka omstreeks 1645.
In de vorige eeuw droeg een Friese roker
een aarden pijpje met kleine kop en steel
ter lengte van 15 cm. bij zich, in een hou
ten pijpdoos ook gebruikte men tondel
dozen (voorlopers van de moderne aan
stekers?)
Het was een cylindervormig koperen
doosjes, zo wijd dat een gewone pijpe-
kop er kon worden ingestoken; boven had
het een dichtsluitend dekseltje en van
onder een bodem die op en neer kon wor
den geschoven, waardoor een vuurtje de
lont aanstak.
C—