DE 13 KALENDERS f3t Toeback-suyghen in vroeger tijden ZATERDAG 30 DECEMBER 1961 Erbij PAGINA V IJ h Een oudejaarsvertelling door Gerard Lutke Meyer J. Poort TOEN BURGEMEESTER Van Moergraven de voorzittershamer en de ambtsketen had overhan digd aan de stadhuisbode, was er niet veel meer over van de afgemeten vormelijkheid, waar mee hij zoeven nog de bespre kingen in de Raad had geleid- Hij zei tegen Pieter Bos, die wat stofjes van zijn kleren borstel de en hem daarna in zijn jas hielp: „En alles laden ze maar op de brede rug van ons burge meesters. In die vergadering van Taxandria kwam daar Barend Heul van de Uitgeverij Historia naar me toe, zeggende: Aha, burgemeester Van Moergraven. Goed dat ik u nog even apart heb. U heeft nog niet getekend voor het garantiefonds. Ik zeg: Wat voor garantiefonds? Hij zei: Ja, hoor eens, burgemeester, u is niet voor niets ere-lid van Taxandria. Wij dachten vijftig gulden voor onze nieuwe uitga ve als waarborg natuurlijk. En ik vind, Pieter Bos, je mag de dingen nooit door elkaar ha len. Het zakelijke apart en je liefhebberij apart en ik zei dus wat geïrriteerd: Wij dachten, wij dachten.Denken staat vrij, maar dat verplicht mij tot niets. Denk je dat burgemeester Van Moergraven zwemt in het geld? Vijftig gulden voor jullie zuiver commerciële uitgeverij? Nooit van mijn leven.eh. wat is het voor een uitgave, Ba rendje Heul? Och, zeidie, daar staat nog wat in van u over Oudejaarsgebruiken in Dommel- veen. Overgenomen uit Taxan dria, met uw mondelinge toe stemming, burgemeester, dat weet u toch? Ik zeg: Zo maar voor niks een bijdrage en dan nog betalen ook? Je kunt me nog veel meer vertellen, Barendje Heul!" PIETER BOS legde ambtske ten en voorzittershamer in de ar chiefkast: „Zo", zei hij, „dat is dan dat!" Maar dit afwezige ant woord beviel de burgemeester niet. „Geloof jij, Pieter Bos," zei hij, „dat ik wel had moeten tekenen? Achteraf vind ik het toch een beetje raar. Die folklo- re-kalender gaat me aan mijn hart. Misschien had ik het toch anders moeten doen. En hij treft het wel ongelukkig. Hij schreef me, dat hij morgen zou komen om de nieuwe kalender te laten zien. En laat ik nu morgen naar Den Haag moeten voor een be spreking over het nieuwe streek plan. „Weet je," zei burgemeester Van Moergraven even later tot de gemeentesecretaris, Mr. Ve terman, toen ze samen de trap pen van het stadhuis afdaalden, „ik heb het gevoel dat ik wat goed te maken heb. Zou je Ba rend Heul willen vragen nog eens terug te komen, zo tussen Kerst en Oudejaar? Dan kan ik de zaak eens rustig met hem uit praten. „IK KON hem vandaag niet meer aan de lijn krijgen", be kende de burgemeester van Dommelveen, toen hij, ontdaan van alle officiële bescheiden, van de ambtsketen en zijn ambtelij ke kleren bij zijn echtgenote in bed stapte, „en dat spijt me, want die folklorekalender inte resseert mij toch echt wel. Het is iets subliems: Nog nooit in Nederland verschenen! Nee, als een zuiver zakelijke onderne ming had ik dat toch niet mo gen zienDe onheuse bejege ning van Barendje Heul liet hem zelfs in de slaap nog niet los en toen hij 's morgens in de trein naar Den Haag stapte, had hij het wonderlijke gevoel, dat hij in de droom met zowat alle notabe len van het dorp over Barend Heul en zijn folklore-kalender had gesproken en dat iedereen al van zijn malle houding wist. EEN MENEER, elegant ge kleed en gehoed en met een zware zachtleren aktetas onder de arm, stond de volgende mor gen op de stoep van de burge meesterswoning en Bets, de ge dienstige, volgens traditie nog met een schort, wit op zwart, en een witte muts op het hoofd, stond hem te woord. „Ik ben Barend Heul van de Uitgeverij Historia. Is de burgemeester ook thuis?" „Nee, de burgemeester is in Den Haag". „Achen mevrouw van de burgemeester?" „Die is bij de kapper op de hoek van de Mo lenstraat", zei Bets, en geheel overbodig voegde zij eraan toe: „voor d'r haar!" Barend Heul opende omslachtig zijn imposan te aktentas en haalde er een pak je uit. „Ziet u," zei hij, het gaat om deze kalender. Het is een bijzondere kalender. Het is de folklore-kalender van de Uitgeve rij Historia!" Hij zette zijn bril voor op zijn neus en bladerde: „Kijk, hier staat een artikel van de burgemeester zelf: Oudejaars gebruiken in Dommelveen. Prach tig geïllustreerd. Alles voor vijf gulden." „Weet de burgemeester er van?" vroeg Bets voorzichtig. „Dat zou ik denken!" zei Heul, „een zuiver commerciële onder neming, noemde hij het". „Zuiver commercieelnou, laat dan die kalender maar hier," zei Bets, „ik zal het ding wel aan hem geven!" en ze leg de twee harde rijksdaalders uit haar boodschappengeld in de handpalm van Barendje Heul. ZONDER ZICH OOK maar in het minst een oplichter te voe len, wreef deze zich, toen hij weer op de weg stond, verge noegd in de handen. Haha, een zuiver commerciële onderneming, zei de burgemeester. Zijn eerste succes inspireerde hem tot een grootscheepse gedachte. Wacht eens en aanstonds spoedde hij zich naar de kapper. Maar daar wachtte hem een teleurstelling. „Mevrouw Van Moergraven? Nee, die is hier niet. Heeft wel een afspraak voor tien uur een behandeling.." Barend Heul keek op zijn horloge. „Dat is jammer," zei hij bedrukt, „mijn trein naar Den Bosch gaat over twintig minuten. Wilt u zeggen, dat Barend Heul er geweest is? Barend Heul van Historia! Met de folklore-kalender." „Ach", zei de kapper, „dat is iets voor de burgemeester!" „En of!" zei Barend, „mevrouw had hem zullen geven als cadeau tje.." Mag ik eens zien?" vroeg de kapper nieuwsgierig. „O ja wel", de vingers van Barend Heul vonden de Dommelveense Oudejaarsgebruiken nu zonder enige aarzeling en de kapper ver lustigde zich in de prentjes: „Hahaha, daar heb je Pietje van der Ven. Linke jongen, hoor! En dat is dat ouwetje van de Maal- brug! Nou, die mag zijn haar wel eens laten knippen!" „Vijf gulden", zei Barend ach teloos, „en dat-ie nou dat ca deautje mist!" „Geef mij die ka lender maar", zei Jansen, „ik zal wel zorgen, dat-ie hem krijgt. Zelf is hij klant bij Van Beek, maar mevrouw komt zo met een!" En hij telde vijf piek neer in de mollige handen van Barend Heul. MET VAN BEEK, de heren kapper, had Barend maar heel weinig moeite. „Ik verwacht de burgemeester hier nog voor de Kerst. En anders ga ik woensdag wel naar Café de Raadskelder. Daar komt de bridgeclub bijeen en daar is hij voorzitter van. „Geef dus maar hier!" Glim lachend vouwde Barend Heul de twee papieren rijksdaalders in een, die zijn zakelijke onderne ming hem wederom had inge bracht. „Komt de burgemeester hier wel eens?" vroeg hij Blottebeest, die met zijn buik op de tapkast leunde. „Dat zou ik denken," zei de waard van de Raadskelder, „hij en de baron van Vinkestein zijn mijn trouwste klanten. Ze komen hier al tien jaar Sedert de oprichting van de bridgeclub. Erg genoeglijk, meneer, en d'r wordt behoorlijk bij geconsu meerd, geloof dat maar!" „Weet je", zei Barend Heul, „ik had hem de folklore-kalender willen laten zien Hij heeft er ook zelf wat in geschreven!" „Folklore, ja! dat is een hobby van hem! Laatst heeft hij hier ons oude familie-album weggehaald. Blot tebeest, zei hij, dat voorgeslacht van je interesseert me meer om wat er aan, dan om wat er in zit! Dat zei-die, hahaha!" „Om wat er aan zat?" „Ja, hij be doelde de kleren: Mijn groot ouders en mijn ouwe tante za ten er in met van die ouwe Meie- rijse kleren.." „Klederdrach ten", zei Barendje Heul en met een natte vinger bladerde hij in de kalender. „Ja, zie je wel: het vijftiende blad gaat over kleder drachten. Wat is het toch jam mer, dat ik hem nou misloop! Mooi he? Rijk-geïllustreerd. Spotgoedkoop! Vijf gulden maar." „Je mot het er voor over hebben," zei Blottebeest, „maar de burgemeester is er gek op. Weet je wat? Geef maar hier! Hij zal zeggen: wat aar dig! dat je daaraan gedacht hebt, Blottebeest! O, dat zegt hij beslist. En de centjes komen wel. Daar is hij wel goed voor, hahaha!" „Doe hem de groeten", zei Barendje nog en snel maak te hij zich uit de voeten met de dubbeltjes en kwartjes van de kastelein, die samen de koopsom van de kalender vormden. „LAAT IK", zei Barendje Heul, „het werk nu goed uitkie nen. Het is, zoals de burgemees ter zei, een zuiver zakelijke on derneming, maar men moet de zaak niet overdrijven. Bij het na jagen van geldelijk gewin, is er geen reden om de inwendige mens te vergeten. Ober, een kop je koffie! En weinig suiker, als jeblieft." Met een welvoldaan gezicht telde hij zijn voorraadje kalen ders. Laat zien: een dozijntje zou helemaal niet gek zijn. En waar laat je die? Hij noteerde de mo gelijkheden: behalve bij de ba ron dus nog bij de notaris, de directeur van het postkantoor, de gemeentesecretaris, de dokter en de pastoor. Ja, waarom die niet? Misschien ook het hoofd van de politie., hm., is dat niet wat gortig? „Alsjeblief, meheer", zei de ober, één koffie met weinig sui ker!" Hij bleef geïnteresseerd staan kijken naar de kalenders: „Ach, folklore van Nederland! Ik ken iemand, die daar erg mee in zijn sas zou zijn. Wat kosten ze?" Barend nipte van zijn kof fie. „De moeite niet", zei hij be dachtzaam, „maar twee rijks daalders!" „Geef mij d'r maar één! Ja, zie je, mijn verloofde werkt bij de burgemeester en die is daar gek op. Bets vertelde laatst dat hij een tientje betaal de voor een kaduke tinnen koffie pot. Nou, m'n grootje zou hem zo in de vullisbak hebben ge stopt. En hij was er zo groos mee as een klein kind. Ik zal zeggen: iets zeldzaams, burgemeester! voor u op de kop getikt: vijf gul den maar!" „Als je met de dienstbode van de burgemeester vrijt", zei Ba rend wijs, „dan is het zaak hem te vrind te houden, 't Wordt zo gauw laat, he, zo zondags avonds!" DE OBER KREEG een kleur. „Nou ja, wat doe je als je jong bent? Laatst met de kermis bij voorbeeld.nou nou- Bedenkelijk niet dat hij er ooit wat vgn ge zegd heeft hoor!" De baron, de notaris, de ge meentesecretaris, de dokter, de pastoor. Maar de gemeentesecre taris nu maar het eerst, dacht Barend, want die gaat 's mid dags naar huis om te eten. He laas, hij was al te laat. De secre taris had er die dag weinig plezier in gehad en was wat eer naar huis gegaan Maar zijn hel per, Toon Kersjes, zag er wat in. „U moet het niemand zeggen", zei hij, „maar de burgemeester mocht wel eens aan mijn vaste aanstelling denken. Ik zit nu al twee jaar op weekgeld en ik wil trouwen. Geef mij nou die mooie kalender. Ik denk, dat hem dat wat gunstiger zal stemmen. Een aanleiding voor een gesprek, me neer!" en hij legde behoedzaam de kalender in de la van zijn bureau. „Aha, is u meneer Heul van de folklore-kalender", zei de bo de, die nog op zijn post was ,ik had al van u gehoord. Inder daad, hij is er nu niet. Hij heeft een conferentie in Den Haag met al die ministers maar hij zei: jammer dat ik er morgen niet ben. Hij heeft nou wel niet precies gezegd: Pieter Bos, je moet een kalender voor me ko pen maar het leek er toch veel op. Laat hem maar achter. Die vijf pop schiet ik wel voor." ,,'t Hoeft niet hoor!" zei Barend Heul nog, een beetje huichelach tig maar Pieters opvattingen over de taak van een gemeente dienaar deden hem toch kenne lijk deugd. DE gemeentesecretaris vond hij bezig met zijn hobby, het in plakken yan de foto's van zijn kleinkinderen in een album met fraai glimmend kaft. „Ach ja", zei hij verontschuldigend, ,daar komt anders zo weinig van en het moet toch ook gebeuren. En daarom nu de burgemeester er toch niet is en wat maakt dat overigens uit: een uurtje verzuim op een leven van toe wijding?" Barend Heul toonde zijn men selijk begrip: „Ik ben blij u ten minste thuis te hebben gevon den: ik had de burgemeester de folklorekalender van Historia willen laten zien maar ik kwam vergeefs op het stadhuis!" Kijk, daar zat netjes verpakt, toch een klein verwijtje in en mr. Veterman nam het zich ter harte: „Laten we d'r niet meer over spreken" zei hij waardig, „het spijt me dat u vergeefs op het stadhuis bent geweest, maar uw moeite hoeft toch niet voor niets te zijn: Geef die kalender maar hier. Ik herinner mij, dat burgemeester Van Moergraven erover gesproken heeft. Heeft u terug van tien gulden?" EN BAREND spoedde zich naar het volgende adres: de bui tenplaats Vinkestein, waar hij de baron bezig vond zijn stallen te inspecteren, tête-a-tête met zijn geliefde merrie Wervelwind, de wat kromme benen in een rij broek met bruine laarzen, het grijzend haar weerbarstig opdui kend onder zijn gestreepte rui- terpet. „Aardig dat nu naar mij toe komt, ik mag wel zeggen naar de beste vrind van de burge meester. Dat is werkelijk aar dig, meneer hoe zei u ook o ja, meneer Heul, meneer Ba rend Heul wel, ik koop er een van u. En als de burgemeester dan jarig is en dat wordt hij elk jaar op de dertigste december, dan zeg ik: Kijk, heer Van Moergraven, met een dedicatie van je beste vrind, hè?van je vrind Arnold Alewijn Baron van Vinkestein op je 55ste ver jaardag werkelijk aardig, hahaha OP HET politiebureau dreigde Barend Heuls zuiver zakelijke onderneming mis te gaan. Com missaris Hakkeborst bleek een streng en ongenaakbaar heer, die hem ontving met een onthut send: „Aha, dat is dus de man van de kalenders! Mijn mannen hebben al naar u gezocht." Nou zit ik er bij, dacht Barend Heul sidderend: mevrouw Van Moer graven is er achter gekomen, dat ik dubbel spel heb gespeeld en heeft een klacht tegen me in gediend Uw mannen? u be doelt de mannen van de politie?" stamelde hij verschrikt. „Ja, de agenten Veldman en Akkerwijn. Zij zijn bezig u op te sporen en voor te geleiden." „Maar het gaat toch maar om een onnozele kalender?" „De burgemeester heeft me opgedragen om u op te sporen", zei Hakkeborst bars, „laat hem niet ontsnappen, zei hij toen hij in de trein stapte, want hij heeft de folklore-kalen der bij zich." Overtreding van het ventverbod, dacht Barend Heul bitter, flauw me daarop te vangen. „Nou ja, dat is zo", zuchtte hij, „het valt niet te ont kennen. Hier is de hele voor raad". „Ik heb er maar drie nodig." „Drie?" „De burgemeester zei: dat is dan voorlopig wel genoeg dan weet meneer Heul dat ik me bedacht heb. Dat zei-die!" Wroeging kwelde Barendje Heul toen hij het politiebureau verliet. Zoals dat vaker voor komt. weerhield dat gevoel hem echter niet zijn zuiver zakelijke onderneming geheel volgens schema uit te voeren. LEG HEM MAAR op de sta pel", zei de burgemeester, toen Arnold Alewijn Baron van Vin kestein, na de verjaarsvisite op 30 december, meer of minder luidruchtig afscheid had geno men, „of nee, leg hem er naast, want dit is de enige, die ik ten slotte niet zelf heb betaald." „Het is een schande," wond mevrouw zich op, „je kunt er wel een winkeltje van opzetten!" ne burgemeester kwam naast haar staan kijken en wreef na denkend zijn kin: „Tja hoe veel zijn het er wel?" „Twaalf", brieste mevrouw, „wat moet je er in 's hemels naam mee doen?" „Eén in de huiskamer, één in de slaapka mer één op het bureau, één in Maar mevrouw onderbrak zijn probeersel. „Je bent zot", constateerde de eega van Dommelveens eerste burger. „Ah, ik weet het", riep deze met iets van de oude hu mor, „twaalf folklore-kalenders voor het jaar 1962 wel, dat is er één voor iedere maand!" Maar mevrouw wilde van geen humor weten. „Die Heul is een zwendelaar, een op lichter!" „Inderdaad, het grenst aan oplichterij. Ik zal er wat aan moeten doen!" De kans om er wat aan te doen kreeg burgemeester Van Moergraven, toen hij enkele da gen later een conferentie had in het restaurant aan de Grote Markt in Den Bosch. Hij bestel de juist een kop koffie en keek toevallig door de grote spiegel ruit. En wie ziet hij buiten lo pen? Barend Heul, elegant ge kleed en gehoed en met een iip- posante bruine aktentas onder de arm. „Verduld!" zei hij, „daar heb je die vent. Nou heb ik wat dringends met hem te bepraten en nou kan ik hier niet weg!" „Ik roep hem wel even," zei de kelner gedienstig en hij snelde Barend Heul achterna. De burgemeester van Dom melveen? O ja, dat is ook zo: dat gaat om die folklore kalender. Kijk hier is-ie. Jam mer dat ik nou net met de trein mee moet. Die vertrekt over een kwartiertje." „Hindert niet", zei de kelner hulpvaardig, „geef mij die ka lender maar mee: hij schijnt er nogal op gebrand te zijn!" „En dat was dan de dertiende kalender", zei de burgemeester lakoniek. Zijn eega stond spra keloos, maar geladen. Eindelijk barstte ze uit: „Elke maand een andere kalender, zei je, he? En wat doe je dan met de dertien de?" „Die bewaar ik voor mijn vol gende verjaardag, lieve. Er is geen mooier verjaarsgeschenk dan de folklorekalender anno 1962!" HET TABAKROKEN is al heel oud, vermoedelijk werd in het midden der 16e eeuw door zeelieden, die uit de nieuwe wereld terugkwamen, tabak in Spanje inge voerd; maar sommige oude geschriften gewagen van het feit, dat tabak, of iets dat er voor door ging, reeds werd gebruikt in de tijd van Confucius (500 jaar v. Chr.) en ook de Meden en Perzen rookten reeds. Ook weten wij dat de inboorlingen van Amerika, vóór de ontdekking, hebben gerookt, maar wit ze rookten weten we niet. HERODOTUS VERTELT dat een volks stam, wonende op de eilanden van Aras, een '-uur maakten en daarin vruchten van een bepaalde boom wierpen en de rook van de brandende vrucht inademden. Men heeft geconstateerd dat de oude vrouwen van Annondale, in het begin van de vorige eeuw, een soort witte mos rook ten, die zoeter was dan tabak. De Bosjes mannen en Hottentotten rookten hennep en verschillende gedroogde kruiden. Het lijkt wel dat men al vroeg aan het roken was verslaafd, want overal, vooral bij de Aziatische volken, treft men sporen hier van aan. IN HET BEGIN van de 18e eeuw rookte men in Nederland nog maar weinig en dan alleen tijdens vergaderingen en samenkomsten. Vooral in Friesland was al vroeg het „toebacksuige" een welkome ontspanning en men had veel geld over voor het rook- gereedschap: Tabaksdozen, tabakspotten, tabakscomforen, tondeldozen, pijpdoorste- kers, pijpbewaarders enz. en vooral de tabaksdozen, meestal van koper waren kunstig bewerkt. De pijpdoorstekers waren staaltjes van zilversmeedkunst, ik heb er zelf nog één in mijn bezit, in de vorm van een wandelstok met er bovenop een bol hoedje. EIGENAARDIG is het dat de tabak hier te lande eerst uitsluitend in apotheken verkrijgbaar was, want de tabaksbladen gebruikte men ook als geneesmiddel en van de fijngemalen tabak, kon men heer lijk niezen, wat een goed middel was om hoofdpijn kwijt te raken. De geneeskundige Cornells Bontekoe schreef in de 17e eeuw: „Zoo men benauwd is van her te, duf in het hoofd, onlustig, vadsig, stijf van scheurbuik, zoo het gezicht zwak of duis ter is of indien men geplaagd wordt met podage, steen-koliekpuisten, vurigheid, magerheid, al te veel vet etc. het zijn de Virginische bladen, die een goed en krach tig geneesmiddel zijn." DOOR ALLE TIJDEN was de tabak een artikel van vóór- en tegenstanders, som mige predikanten vonden het roken oud tijds „een genot van de duivel en zijn tra wanten". De dichters echter vonden tabak en „vers biers" een gave van de goden! Ontdekkingsreizigers, bijvoorbeeld Cook, vonden bij de inboorlingen eigenaardige instrumenten, die als rookpijpen dienst deden bamboepijpen van ca. 35 cm. tot 1 m. lengte en 3,6 cm. dikte. In een tus- senschot van die stok werd een gaatje aan gebracht en daarin werd een bamboepijpje of bladhuls je gestoken gevuld met rook- materiaal. DE KORTE stenen pijpjes, de „aard mannetjes", hebben een hele geschiedenis meermalen werden dergelijke oude, gebakken rookpijpjes op en in de bovenste lagen der terpen of Wierden, zowel als onder het veen, aangetroffen, men vond ze ook in oude hofsteden en soms in oude grachten. „Oudemannetjespijpen" of „neuswar- mertjes" werden veel gevonden in de wal len van vestingwerken, soms ruw en grillig van vorm, gemaakt van pijpaarde of ge bakken aarde. Ze hadden een zeer kleine kop, schuin afgesneden, om het uitvallen van de tabak, die oorspronkelijk in poe- dervorm werd gemaakt, te voorkomen, zo dat men er de tabak met een houtje in moest stoppen. Vermoedelijk waren ze zo klein van kop omdat de tabak schrikba rend duur was en men dus zuinig moest zijn. In 1589 kostte een pond tabak 10 a 12 gulden. Bij het afbreken van het koorgebouw te Eggelingen in Oostfriesland vond men in het oude muurwerk een uit klei gebak ken pijpje, dat ter weerszijden van het kopje een bloemversiering droeg gelijken de op een Vergeetmijnietje uit fijne witte pijpaarde vervaardigd, 't inwendige van het kopje was nog wit, dus weinig of niet ge bruikt. Vermoedelijk is dit een voorwerp uit de 15e eeuw. Zo vond men dikwijls bij het afbreken van muurwerk, dergelijke rookpijpjes ingemetseld. EIGENAARDIG is het dat men kleine pijpen ook vond in oude graven. Zo vond men 1784 in het Graafschap Hildare een mensengeraamte, met een pijpje tussen de tanden. Ook werden bi' opgravingen pijpjes ge vonden uit hout vervaardigd waarvan de steel zowel als de kop van binnen met blik was bekleed. In de oude Romeinse ruïnes in Hedders- heim en in Sigmaringen zijn pijpjes op 10 voet diepte aangetroffen. Eén pijpje is met andere voorwerpen gevonden in de kloostermuur te Rotter dam; waarom is niet bekend; misschien heeft de metselaar zijn pijpje verloren. Maar men metselde of begroef ook voor werpen bij kerken of kerkhoven, offers om geluk over het gebouw te verkrijgen. Na 1640 worden in Nederland de koppen van de pijpen groter en de stelen dunner. De eerste bekende pijpenmaker te Gouda was Jan Jacobsz. Verka omstreeks 1645. In de vorige eeuw droeg een Friese roker een aarden pijpje met kleine kop en steel ter lengte van 15 cm. bij zich, in een hou ten pijpdoos ook gebruikte men tondel dozen (voorlopers van de moderne aan stekers?) Het was een cylindervormig koperen doosjes, zo wijd dat een gewone pijpe- kop er kon worden ingestoken; boven had het een dichtsluitend dekseltje en van onder een bodem die op en neer kon wor den geschoven, waardoor een vuurtje de lont aanstak. C—

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 21