Jaar van schommelend
politiek evenwicht
I
Volgend jaar beslissing
over vrije grondverkoop
OP EN OM HET BINNENHOF
gezondheid'
Jxial-laxia
Professor Zijlstra werd de sterke
man in het kabinet
I
Veiling van fruit
uit Marokko
Twee doden door
gasverstikking
Minister Marijnen Heeft weinig
houvast aan adviezen van
sterk verdeelde landbouw
ZATERDAG 30 DECEMBER 1961
5
Weer op dreef
Guinea
Grote figuren
Heerlens burgemeester
nam afscheid
Afscheid
mr. Th. ten Hagen
COMPLIMENT
(H)EERLIJK
BEVOEGD
VOETBAL
VERVEELD
(Van onze parlementaire redacteur)
Hoe zal het jaar 1961 door toekomstige parlementaire historieschrijvers wor
den beschouwd? Waren er opmerkelijke gebeurtenissen, spectaculaire breuk
punten, belangrijke verschuivingen, wisselingen in de leiding of het op de voor
grond treden van nieuwe voormannen? Pas na verloop van tijd, als we van dit
jaar afstand hebben kunnen nemen en de feiten in onze herinnering behoorlijk zijn
gegroepeerd, zal er een welgevormd oordeel mogelijk zijn. Een jaaroverzicht
schrijver, nog vol van min of meer verse indrukken, kan slechts een voorlopige
mening geven, daar zijn afstand tot de feiten eigenlijk nog te gering is. En in
welke richting zou nu die voorlopige mening over 1961 moeten gaan?
Het kabinet-De Quay heeft er het leven
bij gehouden. Het is zelfs de tweede helft
van zijn vierjarige zittingsperiode inge
gaan. In mei was het twee jaar aan het
bewind. Dat het zonder politieke kleer
scheuren is gegaan, zouden we echter niet
tussen minister Van Aartsen en zijn A.R.-
durven beweren. Bij deze jaarwisseling
gaan onze gedachten precies twaalf
maanden terug, toen het kabinet in een
crisissfeer verkeerde door het conflict
tussen minister Van Aartsen en zijn A.R.-
vrienden over het woningbouwbeleid. In
de eerste week van januari werd de op
roep van Wim Kan („Lijmen Jan") ver
wezenlijkt en kon de draad weer worden
opgevat. Nu kan men moeilijk zeggen,
dat „Jan" (prof. De Quay> zelf de zaak
had gelijmd, ten hoogste dat hij zich had
laten lijmen. Het was de A.R.-professor
De Gaay Fortman, die hier de meest ac
tieve rol speelde. Er volgde een periode
van betrekkelijke uiterlijke rust, maar
eigenlijk hield iedereen het hart vast: één
van de grote stenen des aanstoots was
het ontwerp-Kinderbijslagwet, waarover
met name K.V.P.'ers en liberalen heel
verschillend dachten. We achten ons ont
slagen van de plicht de hele en niet steeds
fraaie geschiedenis weer op te halen,
want pas heeft de Tweede Kamer een ge
wijzigde regeling aanvaard, waarmee een
twistpunt terzijde lijkt te zijn gesteld.
De loop van zaken heeft echter wel ge
leid tot personele veranderingen. Juist op
de overgang van het ene halve jaar naar
het andere, eind juni begin juli, toen de
eerste behandeling van de kinderbijslag
plaatsvond, moest het kabinet de tweede
veer in zijn bestaan laten. Na minister S.
van den Bergh, die nog in 1959 als minis
ter van Defensie was afgetreden om per
soonlijke redenen, legde op 3 juli 1961 mr.
Van Rooy het bijltje erbij neer, eveneens
om persoonlijke redenen, evenwel nu met
de toevoeging, dat zij verband hielden
met het verloop van zaken rondom het
ontwerp-Kinderbijslagwet. Een stuk poli
tieke en persoonlijke tragiek was hier
mede afgesloten. Op 17 juli trad dr. Veld
kamp, voordien staatssecretaris van Eco
nomische Zaken, op als minister van So
ciale Zaken. Deze benoeming was zeker
een versterking van het kabinet.
De premier, prof. De Quay, bleek lang
zamerhand in de politiek meer op dreef
te komen. Bij de algemene beschouwingen
in de Tweede Kamer, begin oktober, sprak
hij althans vrijer en vaardiger dan in vo
rige jaren. Toch was er dit jaar rondom
zijn feitelijke leiderschap weer veel reden
tot twijfel. Formeel is prof. De Quay na
tuurlijk de eerste man, maar in werke
lijkheid lijkt het overwicht hoe langer hoe
meer te gaan naar de persoon van de mi
nister van Financiën, prof. Zijlstra, die be
gin november bij enkele sterk bestreden
voorstellen tot belastingverhoging namens
al zijn ambtgenoten de kabinetskwestie
stelde, in aanwezigheid van de minister
president, die er het zwijgen toedeed. De
positie van prof. Zijlstra lijkt nog sterker
geworden dan zij al was, hoewel er mis
schien nu tussen hem en de K.V.P. een
zekere afstand is ontstaan.
Er is dit jaar niet zo veel belangrijks op
wetgevend gebied geproduceerd. Behalve
de Kinderbijslag- en de Provinciewet, die
nog door de Eerste Kamer moeten wor
den behandeld, noemen we een wet op het
afbetalingsstelsel, een belangrijke herzie
ning van het kinderstrafrecht, de nieuwe
financiële verhouding rijk-gemeenten en
tenslotte de totowet. Dit laatste ontwerp
heeft onevenredig veel van de nationale
tijd gevraagd, maar in september passeer
de de „Beerman-toto" dan toch eindelijk de
Eerste Kamer, waar zij een jaar eerder
was vastgelopen.
En nu de naam van onze minister van
Justitie wordt genoemd, komt meteen ook
weer de spijtoptanten-kwestie aan de or
de, waarbij de minister aanvankelijk kans
zag een zeer grote parlementaire meerder
heid tegen zich in het harnas te jagen. In
juli kreeg hij zelfs een motie te slikken,
waaraan echter geen consequenties waren
verbonden. De enigen, die daarna wilden
doortasten, waren de socialisten, die in no
vember vergeefs poogden 's ministers sa
laris symbolisch met één gulden te doen
verminderen.
Het zal niqt meer 1961 zijn, wanneer de
Tweede Kamer de gelegenheid krijgt uit
voerig te praten over een zaak, die in
tegenstelling tot het bovenstaande wer
kelijk tot de grote politiek behoort. Dit is
natuurlijk de vraag wat er met Nieuw-Gui-
nea moet gebeuren. Bij de politieke be
schouwingen in oktober van dit jaar oogst
te bet toen pas gepubliceerde plan-Luns in
het algemeen instemming. Opmerkelijk
was, dat de socialistische fractie-leider,
mr. Burger, zijn steun aan het plan niet
onthield en dat van A.R.-zijde gepleit
werd voor een „open gesprek met Indo
nesië".
We weten allemaal nog, dat over het
door minister Luns verdedigde plan in de
Verenigde Naties geen beslissing is geval
len, waardoor een nieuwe fase in de ont
wikkeling zou zijn ingetreden. Hoe het ook
zij het plan-Luns heeft het gevaar voor
verstarring van onze Nieuw-Guinea-po-
litiek belangrijk verminderd. Hoewel nu
nog niet is te beoordelen, waar we tenslot
te terecht zullen komen.
Het parlement lijdt op het ogenblik ge
brek aan werkelijk vooraanstaande figu
ren. De man met de grootste politiek-par-
lementaire ervaring is thans de liberale
fractie-leider, prof. Oud, die op 5 decem
ber 75 jaar is geworden. Tegenspelers van
formaat heeft hij niet, sinds prof. Romme
op 17 februari zich uit de Kamer om ge
zondheidsredenen terugtrok, daarmee niet
alleen in de fractie van de K.V.P.,maar
ook in het hele Nederlandse politieke le
ven een ernstige leegte achterlatend. De
ze staatsman heeft niet alleen door de
aard en de omvang van zijn partij, die
een centrumpositie inneemt, maar vooral
door zijn persoonlijk kaliber in zeer sterke
mate de politieke lijnen na 1946 bepaald.
Alles beheersend was vaak de vraag, wat
de mening van prof. Romme was.
Een ernstig verlies leed het parlement
ook door de dood van het Tweede Kamer
lid drs. C. P. Hazenbosch, die, nog geen
40 jaar oud, op 11 januari bij een onge
luk om het leven kwam. Hij was een van
de figuren in de A.R.-partij, voor wie een
grote rol scheen weggelegd. De Tweede
Kamer werd eveneens armer door het
overlijden op 4 maart van haar oudste
lid, ds. P. Zandt, wiens inzichten door de
overgrote meerderheid niet werden ge
deeld, maar die jarenlang op zijn karakte
ristieke wijze bijdroeg aan het algemene
beeld van de volksvertegenwoordiging. In
september ontviel aan ons land de nationa
le figuur van prof. P. S. Gerbrandy, mi
nister-president van 1940 tot 1945 en oud
lid der Tweede Kamer. Hij behoorde tot
de zeer opmerkelijke figuren, al nam hij
in het parlement soms een rogal eenzame
positie in.
En nu ons voorlopig oordeel over het
politieke 1961. De positie van het kabinet
lijkt er niet zwakker op te zijn gewor
den. Economisch heeft het de wind mee-
gehad. De sociaal-economische sector is
bezet door sterke bewindslieden (Zijlstra,
De Pous. Veldkamp). De socialistische op
positie heeft ook dit jaar felle aanvallen
gedaan, maar het lijkt erop, dat deze
aanvallen minder effect hebben gehad
dan was beoogd. Daarbij is de vraag ge
rezen, of de leiding bij mr. Burger wel
in goede handen was. Maar juist de laat
ste twee maanden hebben wij de indruk
gekregen, dat hij zich meer op doeltref
fender en rustiger vormen,van oppositie
is gaan bezinnen.
Mede door het feit, dat er in 1961 geen
verkiezingen zijn gehouden, is het moei
lijk de barometerstand goed af te lezen.
We nemen maar aan, dat het een over
gangsjaar is geweest en wel met een
schommelend evenwicht. We zouden het
kunnen zien als een periode tussen de
aanloop van het huidige kabinet en een
eventueel „oogstjaar". Dit zou dan 1962
moeten worden. Vele belangrijke vraag
stukken liggen nog te wachten op afdoe
ning, waarbij wij als voorbeelden de
Mammoetwet en de commerciële televi
sie noemen.
In Engeland gearresteerd. Een Neder
landse matroos van de kustvaarder Alpha'
is in Engeland ingesloten op beschuldi
ging van het toebrengen van zwaar licha
melijk letsel aan een scheepswaker. Hij
zou deze waker bij de dokken in Goole
hebben neergeslagen.
Advertentie
NATUURZUIVER
OPWEKKEND VERKWIKKEND
Op woensdag 3 januari zal in Rotter
dam een proefveiling worden gehouden
van citrusfruit, afkomstig van een Ne
derlandse citrusplantage in Marokko, de
Compagnie Cherifienne et Neerlandaise
des Plantations Hafaya, die in 1955 met
de ontginning van woeste gronden in Ma
rokko is begonnen met het doel een ci
trusplantage te vestigen. Daartoe werd
een maatschappij opgericht met een ka
pitaal van ruim 1 miljoen. Hierin werd
voor 2/3 deel deelgenomen door Neder
landse en voor 1/3 deel door Franse be
langhebbenden.
In 1956 werden de eerste 50 ha. grond
beplant, in 1957 100 ha. De plantage be
slaat thans een beplant areaal van 140
ha. De oogst, sinaasappelen en manda
rijnen, werd tot dusver plaatselijk ver
kocht. Thans acht men het tijdstip aan
gebroken om de produkten via een bui
tenlandse veiling op de markt te bren
gen, waartoe Rotterdam is uitgekozen.
De plantage is gelegen in de Souss-vallei
in Marokko.
Het gemeentebestuur van Heerlen heeft
in een openbare raadsvergadering de
scheidende burgemeester, de heer M. van
Grunsven, benoemd tot ereburger der ge
meente. Uit handen van de loco-burge
meester, wethouder Schutgens, ontving hij
de gouden erepenning der gemeente.
Besloten werd het plein voor de nieuwe
stadsschouwburg het Burgemeester van
Grunsvenplein te noemen.
Tevens werd een fonds ingesteld voor
de jaarlijkse toekenning van een cultuur
prijs van 25.000, de Burgemeester van
Grunsven-prijs.
De tachtigjarige weduwe mevrouw P.
Quintus-Van de Branden en haar zestig
jarige ongehuwde zoon, de heer M. F.
Quintus, zijn in hun woning aan de Stoof-
dijk in Steenbergen levenloos aangetrof
fen. De buren, die het ongewoon vonden,
dat de woning gesloten bleef, waarschuw
den een arts. Deze verschafte zich toe
gang tot het huis door het indrukken van
een ruit. Het bleek dat een slang van een
gasfles was losgegaan.
Mr. Th. P. A. J. ten Hagen treedt af
als directeur van de drukkerij en uitge
verij Ten Hagen n.v. in Den Haag na
ruim veertig jaar aan dit bedrijf verbon
den te zijn geweest.
Mr. Ten Hagen werd in 1922 hoofdbe
stuurslid van de Federatie van Drukkers-
organisaties* welke functie hij ruim der
tig jaar bekleedde. Daarnaast was hij
van 1925 tot 1944 bestuurslid van de Al
gemene Katholieke Werkgevers Vereni
ging en van 1925 tot 1953 voorzitter van
de .R.K, Drukkerspatroonsvereniging.
In de dertiger jaren was hij ook be
stuurslid van de toenmalige vereniging
„De Nederlandse Periodieke Pers" en in
1945 mede-oprichter en van 1949-1953 voor
zitter van de Nederlandse Organisatie .van
Tijdschrift-Uitgevers. Voorts is hij lid van
het college van beroep voor de regelen
voor het advertentiewezen.
Op 5 januari neemt mr. Ten Hagen tij
dens een receptie in Den Haag officieel
afscheid.
Advertentie
P. LORILLARD - NEW YORK
met de lichtblauwe micronite filter
(Van onze reportageredacteur
Grondeigenaren en pachters kijken
met spanning uit naar een passage in de
binnenkort te verschijnen memorie van
antwoord van de minister van Land
bouw over de regeling van het voor
keursrecht van de pachter. Het gaat om
de intrekking van de zo genoemde wet
Vervreemding Landbouwgronden. Ook
in politieke kringen is men benieuwd of
de minister zich in de memorie al zal
uitlaten over het lot van deze wet, die
voorlopig nog geldt tot 1 januari 1963.
Het volgend jaar zal dus beslist moeten
worden of de pachter in de gelegenheid
blijft als eerste gegadigde de door hem
gepachte grond te kopen of dat er een
vrije markt in landbouwgrond zal komen.
Het voorkeursrecht van de pachter houdt
een zekere prijsbinding, gebaseerd op de
huidige pachtnormen, in. Voor de meeste
politieke partijen vormt deze kwestie
eveneens een heet hangijzer, want met
uitzondering van de Partij van de Arbeid,
die voorstandster is van de handhaving
van het voorkeursrecht van de pachter,
zijn de andere grote politieke formaties
op dit punt verdeeld en datzelfde geldt
trouwens ook voor de landbouworgani-
ties. Geen wonder: de helft van de Neder
landse agrarische grond wordt verpacht,
de andere helft is het eigendom van de
zittende boer. Daar komt nog bij dat mi
nister Marijnen ook niet bijster veel is op
geschoten met de door het Landbouw
schap en de Sociaal-Economische Raad
uitgebrachte adviezen. Niet zozeer omdat
die adviezen niet strookten met zijn eigen
inzicht de minister is voorstander van
een vrije grondmarkt maar vooral om
dat beide adviezen met slechts één stem
meerderheid tot stand kwamen en die
meerderheid zowel uit tegenstanders van
een vrije grondhandel als uit principiële
voorstanders daarvan bestaat. De laatsten
willen de pachter echter grotere waarbor
gen geven. Volgens het Landbouwschap
dient de huidige wet met nog enkele ja
ren bijvodrbeeld vier te worden ver
lengd. Een pikante bijzonderheid is nog dat
dit advies, dat als geheim bedoeld was,
door een vergissing toch in het mededelin
genblad van het P.Bit).-orgaan verzeild is
geraakt, hetgeen enige koele corresponden
tie tussen ministerie en Landbouwschap tot
gevolg had.
Minister houdt vast
Ingewijden gaan uit van de veronderstel
ling dat de minister in zoverre aan zijn
voorontwerp tot opheffing van de Wet Ver
vreemding Landbouwgronden zal vasthou
den dat weliswaar het voorkeursrecht van
de pachter vervalt, maar dat anderzijds de
pachter nog een aantal jaren gedacht
wordt aan zes hef recht krijgt de door
hem gepachte grond te gebruiken. Dat zal
eenzelfde effect voor de grond ten gevolg
hebben als thans reeds met huizen het ge
val is. De woning waarvoor geen vestigings
vergunning nodig is en onmiddellijk betrok
ken kan worden brengt bij verkoop meer
op dan het nog bewoonde huis. Op die ma
nier zal het prijsverhogend effect van het
loslaten van de preferentie van de pach
ter enigszins worden getemperd.
Want dat de agrarische grond onder die
omstandigheden in waarde zal stijgen is
een uitgemaakte zaak. Heel goed, zeggen
de grondeigenaren, die de helft van hun
pachten zien wegsmelten in grondbelas
ting, waterschapslasten, onderhoud en af
schrijvingen. Het rendement van staats
obligaties is, met minder moeite, hoger.
En zij wijzen op het voorbeeld van het
Beambtenfonds der mijnwerkers, dat al
zijn boerderijen van de hand heeft ge
daan. Bovendien zien zij met lede ogen dat
voor niet-agrarische grond geen prijsbin
ding geldt, zodat daar de grote vraag
naar recreatieterreinen, bouwgrond, ver
keersruimte en industriegebied in de over
eengekomen koopprijzen volop wordt weer
spiegeld. Overigens zijn de pacht- en koop
prijzen aanzienlijk minder stabiel dan wel
wordt gesuggereerd. De pachtprijzen zijn
„In de overdreven optimist."
Het gebeurde donderdagmiddag om
streeks het borreluur, in een gezellige ge
legenheid, die de hierboven geplaatste
naam heeft. Daar liep een mijner kenrys-
sen minister Luns tegen het lijf. Dat wil
zeggen, hij trof hem er in een zeer opti
mistische stemming aan, terwijl hij een
kopje thee zat te savoureren. „Prettige
bijeenkomst met de commissie voor bui
tenlandse zaken van de Tweede Kamer
gehad", zei de minister. Op de vraag van
mijn zegsman, waaruit dan wel het pretti
ge van de met die commissie gevoerde
besprekingen rondom het vraagstuk
Nieuw-Guinea had bestaan, kreeg hij van
de minister van Buitenlandse Zaken ten
antwoord, dat niemand van de commis
sieleden zijn beleid, dat wil meteen zeg
gen het kabinetsbeleid, met betrekking tot
vermeld probleem had aangevallen. Dat
was, naar ik inmiddels al van andere be
trouwbare zijde had vernomen, nog ge
heel en al waar ook.
„In de mist".
Twee uur later had een van mijn ande
re vrienden eveneens minister Luns ont
moet. Niet echter in die gelegenheid met
de wel heel blijmoedige naam, doch in
een ietwat somber uitziend, keurig klein
lokaal, dat de vrij duistere benaming
voert ,In de mist". Hier nu zou de be
windsman zich gans anders hebben uitge
laten. Het kwam er ongeveer op neer, dat
hij zeide tegen het op 2 januari te houden
Kamerdebat over het penibele vraagstuk
nogal op te zien. Een van de redenen
hiervoor was, dat hij het gevoel had ge
kregen zelf „in de mist" te zitten, door
dat geen van de leden der commissie
kleur had bekend en niemand kenbaar
1 had gemaakt, wat het oordeel was over
de door hem, minister Luns, op tal van
vragen gegeven antwoorden. Welnu, hier
gold eveneens, dat het nog geheel waar
was ook.
Onzekerheid.
De verklaring van de hier, natuurlijk
louter bij wijze van fantasie aangegeven,
met elkaar strijdige uitlatingen van de
minister van Buitenlandse Zaken is, op de
keper beschouwd, zo eenvoudig als iets.
In feite zou de gang van zaken in de
bijeenkomst van de commissie de volgen
de geweest zijn. De aanwezigen bepaal
den zich, de een na de ander, tot het in
winnen van inlichtingen. Of hetgeen de
minister hun mededeelde naar hun me
ning bevredigend dan wel onbevredigend
was, daarover kikten zij niet. Met andere
woorden, tussen de commissieleden en de
minister vond in het geheel geen debat
plaats. Dat wilde men immers uitstellen
tot de op 2 januari plaats vindende bij
eenkomst van de Tweede Kamer in haar
geheel en pas nadat de verschillende frac
ties in vergaderingen, belegd na de don
derdagochtend gehouden bijeenkomst van
de minister van Buitenlandse Zaken met
vermelde Kamercommissie, getracht zul
len hebben hun op 2 januari te volgen ge
dragslijn te bepalen.
In feite is het dus zo geweest, dat mi
nister Luns noch kritiek op het beleid,
noch enige instemming daarmee heeft te
horen gekregen. Dientengevolge heerste
er donderdagavond nog volslagen onzeker
heid over wat het kabinet, met inbegrip
van de minister van Buitenlandse Zaken,
komende dinsdag te wachten staat.
En wanneer dan via de radio 's mid
dags onder meer verteld is, dat „in poli
tieke kringen in den Haag de indruk is
gewekt, dat het gesprek (in de commissie
bijeenkomst) een bevredigend verloop
heeft gehad", berust zulks uitsluitend op
de fantasie van degene, die de radio-
voorlichter op dit verhaaltje heeft ont
haald!
Kabinet en Kamer.
Intussen is er niet zo heel veel fantasie
voor nodig om zich te kunnen indenken,
dat het kabinet-De Quay wel een beetje
tegen het op 2 januari te houden debat
zal opzien. Heel goed denkbaar is trou
wens, dat het niet zal ontbreken aan po
gingen van de zijde van het kabinet om
maar heel weinig uitsluitsel aan de Ka
mer te verstrekken. De kans is immers
groot, dat de minister-president en de mi
nister van Buitenlandse Zaken er zich op
zullen willen beroepeij, dat men nog
steeds in het stadium van aftasten, van
polsen enz. zit in verband met de vraag,
of en hoe er een gesprek tussen
Indonesië en Nederland zou kunnen plaats
vinden. „In een dergelijk stadium kunnen
wij toch moeilijk onze kaarten op tafel
leggen", zo zou men wel eens van achter
de ministerstafel kunnen horen spreken.
Moet, ja mag de Kamer zich dan ge
laten er bij neerleggen, niet te vernemen,
waarop het thans door het kabinet met
betrekking tot het Nederlands-Indonesisch
geschil over Nieuw-Guinea te voeren be
leid zal neerkomen?
Mijns inziens zou de Tweede Kamer
schromelijk haar plichten verzaken door
een dergelijke gedweeë houding aan te ne
men. Het Nederlandse volk, en dus de
volksvertegenwoordiging, heeft er nu be
paald recht op, te weten waaraan men in
deze aangelegenheid toe zal zijn. En in
dien de Kamer al bereid mocht wezen om
niet onmiddellijk volledige opening van
zaken te verlangen, dan ware toch het
minste wat zij te doen zou hebben, de
openbare vergadering om te zetten in een
vergadering met gesloten deuren, ten ein
de daar althans de ministers te laten
mededelen, wat eventueel volgens hun be
wering op het ogenblik niet publiekelijk
gezegd zou kunnen worden. Het is dan
tenslotte aan de Kamer om te beslissen
of wat zij in zulk een comité-generaal te
horen zou hebben gekregen, van dien aard
is dat het inderdaad voorshands ge
heel geheim moet blijven dan wel of het,
zo niet helemaal dan toch ten dele, ter
dege openbaarl moet worden gemaakt.
Ondeugdelijk argument.
Mij is in de jongste dagen in meer dan
één gesprek over een mogelijk te houden
comité-generaal gebleken, dat er hier en
daar wel geschermd wordt met het daar
tegen gerichte argument, dat ook commu
nisten deel van de Kamer uitmaken en
dat men er niet geheel en al op aan zou
kunnen, dat zij zich aan de geheimhou
dingsplicht zouden houden.
Dit is mijns inziens echter een ondeug
delijk argument. Ter staving van de juist
heid van deze bewering van mij kan ik
mij beroepen op twee, toch wel heel spre
kende „precedenten". Zowel op 28 en 29
september 1950, als op 18 en 19 januari
1951 heeft de Tweede Kamer, waarin toen
de communistische fractie ook gezeten
was en zelfs nog talrijker dan nu, in
comité-generaal beraadslaagd. Van eniger
lei schending van de geheimhoudings
plicht is toen geen sprake geweest. Als
pikante bijzonderheid voeg ik hieraan nog
toe, dat niet slechts de in 1950 maar even
eens de in 1951 met gesloten deuren ge
voerde besprekingen liepen over de
Nederlands-Indonesische verwikkelingen
inzake Nieuw-Guinea! Leerzaam is voorts
nog, dat de Kamer uiteindelijk besloot tot
gedeeltelijke openbaarmaking van het op
28 en 29 september 1950 verhandelde.
Dr. E. van Raalte
De Nieuwe Zeister Courant
is bepaald onaardig voor ds. J. van
der Lugt te Zeist. In een artikeltje
ter gelegenheid van de 75ste ver
jaardag van deze emeritus-predi
kant tast die krant wel vér terug
in het verleden om iets onvriende
lijks te zeggen:
„hij bezocht eerst een avond
vormschool te Rotterdam en stond
overdag te Berkel als kwelling
voor de klas".
Een even jonge als ongehuwde
vrouw zoekt per advertentie
in De Telegraaf een echtgenoot.
Als-ie jong en eerlijk is behoeft hij
niet direct een heer te zijn want
„zij zou graag in contact komen
met eerlijke jongeman of heer".
Per advertentie in De Telegraaf
vraagt een Bouw- en Financierings-
Mij. te Amsterdam
„een volledig bevoegde directie
secretaresse".
Waardoor en door wie deze bevoegd
heid bepaald wordt vermeldt de, on
getwijfeld bekwame, adverteerder
niet.
Niet alleen punten, ook minuten
tellen bij het Engelse voetbal blij
kens Haarlems Dagblad,
waarin ik lees:
Burnley bezet thans de eerste
plaats met 30 punten uit 20 wed
strijden. Vijf minuten achterstand
hebben Everton, Ipswich, Totten-
ham en West Ham United".
Onberispelijkheid gaat op den duur
óók vervplen dacht de jonggezel die
in Gents Advertentieblad
adverteerde:
Universitair Jonggezel, 40 j., m.
onberisp. verleden, uit welstell.
milieu, zkt. de kans om z'n leven
een andere richt, te geven. Inl. SH.
T alarms
thans gemiddeld twee keer zo hoog als in
1940. Van 1953 af werden de normen
steeds herzien met het oog op de op de
gebouwen rustende lasten of werden toesla
gen gegeven wegens gunstige produktieom-
standigheden, bijvoorbeeld door een goede
ligging of ontwatering. De koopprijzen ste
gen sneller dan de pachten, maar sinds
1956/57 trad hier en daar ook wel een da
ling op.
Wassen neus?
Omdat bij de grondeigenaren een natuur
lijke neiging bestaat eveneens van de
hausse te profiteren beweren andere voor
standers van de opheffing van de wet, dat
de prijsbeheersing een wassen neus is. Er
komen gevallen van koppelverkoop voor,
waarbij de inventaris tegen een fancy-
prijs moet worden overgenomen, terwijl
bovendien bij boedelscheiding door verer
ving de boerderij toch vrij kan worden ge
veild. Verder zijn er ontsnappingsmogelijk
heden voor het geval de bodem grind,
zand of tichelklei bevat of wanneer de
grond qua structuur en ligging bijzonder
geschikt is voor de tuinbouw. Hoewel de ge_
middelde koopprijs per hectare agrarische
grond in de periode mei 1960/61 varieer
de van nog geen drieduizend gulden voor
grasland tot ongeveer 4.400 gulden voor een
boerderij zijn er gevallen geweest waarin
de betrokken Grondkamer koopprijzen van
tienduizend gulden per hectare goedkeur
de wanneer het ging om een bestemmings
verandering tot tuinbouwbedrijf. Dat is niet
zo onbegrijpelijk wanneer men weet dat
de grondprijs bijzonder weinig telt voor
een onderneming die honderdvijftigduizend
gulden per hectare in kassen investeert
Druk van buiten
Natuurlijk wordt ook steeds het argument
in stelling gebracht dat in Duitsland en
België de grondprijzen aanzienlijk hoger
liggen dan in Nederland, waaraan dan te
vens de stelling wordt gekoppeld dat een
gelijktrekking van de grondprijzen een der
voorwaarden is voor een harmonisatie van
het landbouwbeleid in de Euromarkt. Te
vens zou dan de buitenlandse belangstelling
voor Nederlandse grond verminderen.
Inderdaad geeft de statistiek een, in ver
houding vrij sterke, stijging te zien van
het percentage van de grond welke zich in
handen van in het buitenland wonende ver
pachters daar kunnen dus ook Neder
landers bij zijn bevindt 3,9 percent in
1957/58, 4,1 percent in 1958/59 en '4,9 per
cent in 1959-'60. Men dient echter te be
denken, dat er ook buitenlandse grond in
Nederlandse handen is en dat op grond
van datzelfde E.E.G.-verdrag, dat geheel
past in het nagestreefde vrije verkeer van
personen, diensten en goederen.
De nadelen van een vrije verhandeling
van agrarische grond zullen zich voor de
consument in een hogere prijs van zijn
voedingspakket resulteren. De pachter zal
voortaan, wil hij zeker blijven van zijn be
drijf, op de veilingen moeten meeconcurre-
ren met andere bieders. Eén van de grie-
van welke de grondeigenaren jegens de
pachters koesteren is juist, dat tengevolge
van de rechtsbescherming welke zij genie
ten hun animo om te kopen nooit zo groot
was. In 1959'60 werd slechts één derde van
de verkochte grond door de zittende pach
ter aangekocht. Daar staat tegenover dat
het voor boerenzoons moeilijker zal wor
den een eigen geval te beginnen en dat de
economische voordelen van de bedrijfsver-
groting te niet zullen worden gedaan door
de hogere prijzen welke de boeren voor hun
uitbreiding zullen moeten betalen. Het om
gekeerde is echter eveneens waar omdat
een bedrijfsvergroting tot een beter rende
ment der investeringen in landbouwmachi
nes leidt, zal de boer bereid zijn dan voor
dat „los land" een hogere prijs te betalen.
Het zal tenslotte nog afgewacht moeten
worden of de grondprijzen inderdaad een
hoge sprong zullen maken. De pachtnor
men blijven immers wel van kracht en die
zijn sterk op de bestaansmogelijkheden
van de pachter afgestemd. Het is dus de
vraag of agrarische grond in de toekomst
wel zo'n aantrekkelijk beleggingsobject
voor verzekeringsmaatschappijen en der
gelijke zal zijn. Het tegendeel lijkt veel
eer het geval.
i