Jaar van schommelend politiek evenwicht I Volgend jaar beslissing over vrije grondverkoop OP EN OM HET BINNENHOF gezondheid' Jxial-laxia Professor Zijlstra werd de sterke man in het kabinet I Veiling van fruit uit Marokko Twee doden door gasverstikking Minister Marijnen Heeft weinig houvast aan adviezen van sterk verdeelde landbouw ZATERDAG 30 DECEMBER 1961 5 Weer op dreef Guinea Grote figuren Heerlens burgemeester nam afscheid Afscheid mr. Th. ten Hagen COMPLIMENT (H)EERLIJK BEVOEGD VOETBAL VERVEELD (Van onze parlementaire redacteur) Hoe zal het jaar 1961 door toekomstige parlementaire historieschrijvers wor den beschouwd? Waren er opmerkelijke gebeurtenissen, spectaculaire breuk punten, belangrijke verschuivingen, wisselingen in de leiding of het op de voor grond treden van nieuwe voormannen? Pas na verloop van tijd, als we van dit jaar afstand hebben kunnen nemen en de feiten in onze herinnering behoorlijk zijn gegroepeerd, zal er een welgevormd oordeel mogelijk zijn. Een jaaroverzicht schrijver, nog vol van min of meer verse indrukken, kan slechts een voorlopige mening geven, daar zijn afstand tot de feiten eigenlijk nog te gering is. En in welke richting zou nu die voorlopige mening over 1961 moeten gaan? Het kabinet-De Quay heeft er het leven bij gehouden. Het is zelfs de tweede helft van zijn vierjarige zittingsperiode inge gaan. In mei was het twee jaar aan het bewind. Dat het zonder politieke kleer scheuren is gegaan, zouden we echter niet tussen minister Van Aartsen en zijn A.R.- durven beweren. Bij deze jaarwisseling gaan onze gedachten precies twaalf maanden terug, toen het kabinet in een crisissfeer verkeerde door het conflict tussen minister Van Aartsen en zijn A.R.- vrienden over het woningbouwbeleid. In de eerste week van januari werd de op roep van Wim Kan („Lijmen Jan") ver wezenlijkt en kon de draad weer worden opgevat. Nu kan men moeilijk zeggen, dat „Jan" (prof. De Quay> zelf de zaak had gelijmd, ten hoogste dat hij zich had laten lijmen. Het was de A.R.-professor De Gaay Fortman, die hier de meest ac tieve rol speelde. Er volgde een periode van betrekkelijke uiterlijke rust, maar eigenlijk hield iedereen het hart vast: één van de grote stenen des aanstoots was het ontwerp-Kinderbijslagwet, waarover met name K.V.P.'ers en liberalen heel verschillend dachten. We achten ons ont slagen van de plicht de hele en niet steeds fraaie geschiedenis weer op te halen, want pas heeft de Tweede Kamer een ge wijzigde regeling aanvaard, waarmee een twistpunt terzijde lijkt te zijn gesteld. De loop van zaken heeft echter wel ge leid tot personele veranderingen. Juist op de overgang van het ene halve jaar naar het andere, eind juni begin juli, toen de eerste behandeling van de kinderbijslag plaatsvond, moest het kabinet de tweede veer in zijn bestaan laten. Na minister S. van den Bergh, die nog in 1959 als minis ter van Defensie was afgetreden om per soonlijke redenen, legde op 3 juli 1961 mr. Van Rooy het bijltje erbij neer, eveneens om persoonlijke redenen, evenwel nu met de toevoeging, dat zij verband hielden met het verloop van zaken rondom het ontwerp-Kinderbijslagwet. Een stuk poli tieke en persoonlijke tragiek was hier mede afgesloten. Op 17 juli trad dr. Veld kamp, voordien staatssecretaris van Eco nomische Zaken, op als minister van So ciale Zaken. Deze benoeming was zeker een versterking van het kabinet. De premier, prof. De Quay, bleek lang zamerhand in de politiek meer op dreef te komen. Bij de algemene beschouwingen in de Tweede Kamer, begin oktober, sprak hij althans vrijer en vaardiger dan in vo rige jaren. Toch was er dit jaar rondom zijn feitelijke leiderschap weer veel reden tot twijfel. Formeel is prof. De Quay na tuurlijk de eerste man, maar in werke lijkheid lijkt het overwicht hoe langer hoe meer te gaan naar de persoon van de mi nister van Financiën, prof. Zijlstra, die be gin november bij enkele sterk bestreden voorstellen tot belastingverhoging namens al zijn ambtgenoten de kabinetskwestie stelde, in aanwezigheid van de minister president, die er het zwijgen toedeed. De positie van prof. Zijlstra lijkt nog sterker geworden dan zij al was, hoewel er mis schien nu tussen hem en de K.V.P. een zekere afstand is ontstaan. Er is dit jaar niet zo veel belangrijks op wetgevend gebied geproduceerd. Behalve de Kinderbijslag- en de Provinciewet, die nog door de Eerste Kamer moeten wor den behandeld, noemen we een wet op het afbetalingsstelsel, een belangrijke herzie ning van het kinderstrafrecht, de nieuwe financiële verhouding rijk-gemeenten en tenslotte de totowet. Dit laatste ontwerp heeft onevenredig veel van de nationale tijd gevraagd, maar in september passeer de de „Beerman-toto" dan toch eindelijk de Eerste Kamer, waar zij een jaar eerder was vastgelopen. En nu de naam van onze minister van Justitie wordt genoemd, komt meteen ook weer de spijtoptanten-kwestie aan de or de, waarbij de minister aanvankelijk kans zag een zeer grote parlementaire meerder heid tegen zich in het harnas te jagen. In juli kreeg hij zelfs een motie te slikken, waaraan echter geen consequenties waren verbonden. De enigen, die daarna wilden doortasten, waren de socialisten, die in no vember vergeefs poogden 's ministers sa laris symbolisch met één gulden te doen verminderen. Het zal niqt meer 1961 zijn, wanneer de Tweede Kamer de gelegenheid krijgt uit voerig te praten over een zaak, die in tegenstelling tot het bovenstaande wer kelijk tot de grote politiek behoort. Dit is natuurlijk de vraag wat er met Nieuw-Gui- nea moet gebeuren. Bij de politieke be schouwingen in oktober van dit jaar oogst te bet toen pas gepubliceerde plan-Luns in het algemeen instemming. Opmerkelijk was, dat de socialistische fractie-leider, mr. Burger, zijn steun aan het plan niet onthield en dat van A.R.-zijde gepleit werd voor een „open gesprek met Indo nesië". We weten allemaal nog, dat over het door minister Luns verdedigde plan in de Verenigde Naties geen beslissing is geval len, waardoor een nieuwe fase in de ont wikkeling zou zijn ingetreden. Hoe het ook zij het plan-Luns heeft het gevaar voor verstarring van onze Nieuw-Guinea-po- litiek belangrijk verminderd. Hoewel nu nog niet is te beoordelen, waar we tenslot te terecht zullen komen. Het parlement lijdt op het ogenblik ge brek aan werkelijk vooraanstaande figu ren. De man met de grootste politiek-par- lementaire ervaring is thans de liberale fractie-leider, prof. Oud, die op 5 decem ber 75 jaar is geworden. Tegenspelers van formaat heeft hij niet, sinds prof. Romme op 17 februari zich uit de Kamer om ge zondheidsredenen terugtrok, daarmee niet alleen in de fractie van de K.V.P.,maar ook in het hele Nederlandse politieke le ven een ernstige leegte achterlatend. De ze staatsman heeft niet alleen door de aard en de omvang van zijn partij, die een centrumpositie inneemt, maar vooral door zijn persoonlijk kaliber in zeer sterke mate de politieke lijnen na 1946 bepaald. Alles beheersend was vaak de vraag, wat de mening van prof. Romme was. Een ernstig verlies leed het parlement ook door de dood van het Tweede Kamer lid drs. C. P. Hazenbosch, die, nog geen 40 jaar oud, op 11 januari bij een onge luk om het leven kwam. Hij was een van de figuren in de A.R.-partij, voor wie een grote rol scheen weggelegd. De Tweede Kamer werd eveneens armer door het overlijden op 4 maart van haar oudste lid, ds. P. Zandt, wiens inzichten door de overgrote meerderheid niet werden ge deeld, maar die jarenlang op zijn karakte ristieke wijze bijdroeg aan het algemene beeld van de volksvertegenwoordiging. In september ontviel aan ons land de nationa le figuur van prof. P. S. Gerbrandy, mi nister-president van 1940 tot 1945 en oud lid der Tweede Kamer. Hij behoorde tot de zeer opmerkelijke figuren, al nam hij in het parlement soms een rogal eenzame positie in. En nu ons voorlopig oordeel over het politieke 1961. De positie van het kabinet lijkt er niet zwakker op te zijn gewor den. Economisch heeft het de wind mee- gehad. De sociaal-economische sector is bezet door sterke bewindslieden (Zijlstra, De Pous. Veldkamp). De socialistische op positie heeft ook dit jaar felle aanvallen gedaan, maar het lijkt erop, dat deze aanvallen minder effect hebben gehad dan was beoogd. Daarbij is de vraag ge rezen, of de leiding bij mr. Burger wel in goede handen was. Maar juist de laat ste twee maanden hebben wij de indruk gekregen, dat hij zich meer op doeltref fender en rustiger vormen,van oppositie is gaan bezinnen. Mede door het feit, dat er in 1961 geen verkiezingen zijn gehouden, is het moei lijk de barometerstand goed af te lezen. We nemen maar aan, dat het een over gangsjaar is geweest en wel met een schommelend evenwicht. We zouden het kunnen zien als een periode tussen de aanloop van het huidige kabinet en een eventueel „oogstjaar". Dit zou dan 1962 moeten worden. Vele belangrijke vraag stukken liggen nog te wachten op afdoe ning, waarbij wij als voorbeelden de Mammoetwet en de commerciële televi sie noemen. In Engeland gearresteerd. Een Neder landse matroos van de kustvaarder Alpha' is in Engeland ingesloten op beschuldi ging van het toebrengen van zwaar licha melijk letsel aan een scheepswaker. Hij zou deze waker bij de dokken in Goole hebben neergeslagen. Advertentie NATUURZUIVER OPWEKKEND VERKWIKKEND Op woensdag 3 januari zal in Rotter dam een proefveiling worden gehouden van citrusfruit, afkomstig van een Ne derlandse citrusplantage in Marokko, de Compagnie Cherifienne et Neerlandaise des Plantations Hafaya, die in 1955 met de ontginning van woeste gronden in Ma rokko is begonnen met het doel een ci trusplantage te vestigen. Daartoe werd een maatschappij opgericht met een ka pitaal van ruim 1 miljoen. Hierin werd voor 2/3 deel deelgenomen door Neder landse en voor 1/3 deel door Franse be langhebbenden. In 1956 werden de eerste 50 ha. grond beplant, in 1957 100 ha. De plantage be slaat thans een beplant areaal van 140 ha. De oogst, sinaasappelen en manda rijnen, werd tot dusver plaatselijk ver kocht. Thans acht men het tijdstip aan gebroken om de produkten via een bui tenlandse veiling op de markt te bren gen, waartoe Rotterdam is uitgekozen. De plantage is gelegen in de Souss-vallei in Marokko. Het gemeentebestuur van Heerlen heeft in een openbare raadsvergadering de scheidende burgemeester, de heer M. van Grunsven, benoemd tot ereburger der ge meente. Uit handen van de loco-burge meester, wethouder Schutgens, ontving hij de gouden erepenning der gemeente. Besloten werd het plein voor de nieuwe stadsschouwburg het Burgemeester van Grunsvenplein te noemen. Tevens werd een fonds ingesteld voor de jaarlijkse toekenning van een cultuur prijs van 25.000, de Burgemeester van Grunsven-prijs. De tachtigjarige weduwe mevrouw P. Quintus-Van de Branden en haar zestig jarige ongehuwde zoon, de heer M. F. Quintus, zijn in hun woning aan de Stoof- dijk in Steenbergen levenloos aangetrof fen. De buren, die het ongewoon vonden, dat de woning gesloten bleef, waarschuw den een arts. Deze verschafte zich toe gang tot het huis door het indrukken van een ruit. Het bleek dat een slang van een gasfles was losgegaan. Mr. Th. P. A. J. ten Hagen treedt af als directeur van de drukkerij en uitge verij Ten Hagen n.v. in Den Haag na ruim veertig jaar aan dit bedrijf verbon den te zijn geweest. Mr. Ten Hagen werd in 1922 hoofdbe stuurslid van de Federatie van Drukkers- organisaties* welke functie hij ruim der tig jaar bekleedde. Daarnaast was hij van 1925 tot 1944 bestuurslid van de Al gemene Katholieke Werkgevers Vereni ging en van 1925 tot 1953 voorzitter van de .R.K, Drukkerspatroonsvereniging. In de dertiger jaren was hij ook be stuurslid van de toenmalige vereniging „De Nederlandse Periodieke Pers" en in 1945 mede-oprichter en van 1949-1953 voor zitter van de Nederlandse Organisatie .van Tijdschrift-Uitgevers. Voorts is hij lid van het college van beroep voor de regelen voor het advertentiewezen. Op 5 januari neemt mr. Ten Hagen tij dens een receptie in Den Haag officieel afscheid. Advertentie P. LORILLARD - NEW YORK met de lichtblauwe micronite filter (Van onze reportageredacteur Grondeigenaren en pachters kijken met spanning uit naar een passage in de binnenkort te verschijnen memorie van antwoord van de minister van Land bouw over de regeling van het voor keursrecht van de pachter. Het gaat om de intrekking van de zo genoemde wet Vervreemding Landbouwgronden. Ook in politieke kringen is men benieuwd of de minister zich in de memorie al zal uitlaten over het lot van deze wet, die voorlopig nog geldt tot 1 januari 1963. Het volgend jaar zal dus beslist moeten worden of de pachter in de gelegenheid blijft als eerste gegadigde de door hem gepachte grond te kopen of dat er een vrije markt in landbouwgrond zal komen. Het voorkeursrecht van de pachter houdt een zekere prijsbinding, gebaseerd op de huidige pachtnormen, in. Voor de meeste politieke partijen vormt deze kwestie eveneens een heet hangijzer, want met uitzondering van de Partij van de Arbeid, die voorstandster is van de handhaving van het voorkeursrecht van de pachter, zijn de andere grote politieke formaties op dit punt verdeeld en datzelfde geldt trouwens ook voor de landbouworgani- ties. Geen wonder: de helft van de Neder landse agrarische grond wordt verpacht, de andere helft is het eigendom van de zittende boer. Daar komt nog bij dat mi nister Marijnen ook niet bijster veel is op geschoten met de door het Landbouw schap en de Sociaal-Economische Raad uitgebrachte adviezen. Niet zozeer omdat die adviezen niet strookten met zijn eigen inzicht de minister is voorstander van een vrije grondmarkt maar vooral om dat beide adviezen met slechts één stem meerderheid tot stand kwamen en die meerderheid zowel uit tegenstanders van een vrije grondhandel als uit principiële voorstanders daarvan bestaat. De laatsten willen de pachter echter grotere waarbor gen geven. Volgens het Landbouwschap dient de huidige wet met nog enkele ja ren bijvodrbeeld vier te worden ver lengd. Een pikante bijzonderheid is nog dat dit advies, dat als geheim bedoeld was, door een vergissing toch in het mededelin genblad van het P.Bit).-orgaan verzeild is geraakt, hetgeen enige koele corresponden tie tussen ministerie en Landbouwschap tot gevolg had. Minister houdt vast Ingewijden gaan uit van de veronderstel ling dat de minister in zoverre aan zijn voorontwerp tot opheffing van de Wet Ver vreemding Landbouwgronden zal vasthou den dat weliswaar het voorkeursrecht van de pachter vervalt, maar dat anderzijds de pachter nog een aantal jaren gedacht wordt aan zes hef recht krijgt de door hem gepachte grond te gebruiken. Dat zal eenzelfde effect voor de grond ten gevolg hebben als thans reeds met huizen het ge val is. De woning waarvoor geen vestigings vergunning nodig is en onmiddellijk betrok ken kan worden brengt bij verkoop meer op dan het nog bewoonde huis. Op die ma nier zal het prijsverhogend effect van het loslaten van de preferentie van de pach ter enigszins worden getemperd. Want dat de agrarische grond onder die omstandigheden in waarde zal stijgen is een uitgemaakte zaak. Heel goed, zeggen de grondeigenaren, die de helft van hun pachten zien wegsmelten in grondbelas ting, waterschapslasten, onderhoud en af schrijvingen. Het rendement van staats obligaties is, met minder moeite, hoger. En zij wijzen op het voorbeeld van het Beambtenfonds der mijnwerkers, dat al zijn boerderijen van de hand heeft ge daan. Bovendien zien zij met lede ogen dat voor niet-agrarische grond geen prijsbin ding geldt, zodat daar de grote vraag naar recreatieterreinen, bouwgrond, ver keersruimte en industriegebied in de over eengekomen koopprijzen volop wordt weer spiegeld. Overigens zijn de pacht- en koop prijzen aanzienlijk minder stabiel dan wel wordt gesuggereerd. De pachtprijzen zijn „In de overdreven optimist." Het gebeurde donderdagmiddag om streeks het borreluur, in een gezellige ge legenheid, die de hierboven geplaatste naam heeft. Daar liep een mijner kenrys- sen minister Luns tegen het lijf. Dat wil zeggen, hij trof hem er in een zeer opti mistische stemming aan, terwijl hij een kopje thee zat te savoureren. „Prettige bijeenkomst met de commissie voor bui tenlandse zaken van de Tweede Kamer gehad", zei de minister. Op de vraag van mijn zegsman, waaruit dan wel het pretti ge van de met die commissie gevoerde besprekingen rondom het vraagstuk Nieuw-Guinea had bestaan, kreeg hij van de minister van Buitenlandse Zaken ten antwoord, dat niemand van de commis sieleden zijn beleid, dat wil meteen zeg gen het kabinetsbeleid, met betrekking tot vermeld probleem had aangevallen. Dat was, naar ik inmiddels al van andere be trouwbare zijde had vernomen, nog ge heel en al waar ook. „In de mist". Twee uur later had een van mijn ande re vrienden eveneens minister Luns ont moet. Niet echter in die gelegenheid met de wel heel blijmoedige naam, doch in een ietwat somber uitziend, keurig klein lokaal, dat de vrij duistere benaming voert ,In de mist". Hier nu zou de be windsman zich gans anders hebben uitge laten. Het kwam er ongeveer op neer, dat hij zeide tegen het op 2 januari te houden Kamerdebat over het penibele vraagstuk nogal op te zien. Een van de redenen hiervoor was, dat hij het gevoel had ge kregen zelf „in de mist" te zitten, door dat geen van de leden der commissie kleur had bekend en niemand kenbaar 1 had gemaakt, wat het oordeel was over de door hem, minister Luns, op tal van vragen gegeven antwoorden. Welnu, hier gold eveneens, dat het nog geheel waar was ook. Onzekerheid. De verklaring van de hier, natuurlijk louter bij wijze van fantasie aangegeven, met elkaar strijdige uitlatingen van de minister van Buitenlandse Zaken is, op de keper beschouwd, zo eenvoudig als iets. In feite zou de gang van zaken in de bijeenkomst van de commissie de volgen de geweest zijn. De aanwezigen bepaal den zich, de een na de ander, tot het in winnen van inlichtingen. Of hetgeen de minister hun mededeelde naar hun me ning bevredigend dan wel onbevredigend was, daarover kikten zij niet. Met andere woorden, tussen de commissieleden en de minister vond in het geheel geen debat plaats. Dat wilde men immers uitstellen tot de op 2 januari plaats vindende bij eenkomst van de Tweede Kamer in haar geheel en pas nadat de verschillende frac ties in vergaderingen, belegd na de don derdagochtend gehouden bijeenkomst van de minister van Buitenlandse Zaken met vermelde Kamercommissie, getracht zul len hebben hun op 2 januari te volgen ge dragslijn te bepalen. In feite is het dus zo geweest, dat mi nister Luns noch kritiek op het beleid, noch enige instemming daarmee heeft te horen gekregen. Dientengevolge heerste er donderdagavond nog volslagen onzeker heid over wat het kabinet, met inbegrip van de minister van Buitenlandse Zaken, komende dinsdag te wachten staat. En wanneer dan via de radio 's mid dags onder meer verteld is, dat „in poli tieke kringen in den Haag de indruk is gewekt, dat het gesprek (in de commissie bijeenkomst) een bevredigend verloop heeft gehad", berust zulks uitsluitend op de fantasie van degene, die de radio- voorlichter op dit verhaaltje heeft ont haald! Kabinet en Kamer. Intussen is er niet zo heel veel fantasie voor nodig om zich te kunnen indenken, dat het kabinet-De Quay wel een beetje tegen het op 2 januari te houden debat zal opzien. Heel goed denkbaar is trou wens, dat het niet zal ontbreken aan po gingen van de zijde van het kabinet om maar heel weinig uitsluitsel aan de Ka mer te verstrekken. De kans is immers groot, dat de minister-president en de mi nister van Buitenlandse Zaken er zich op zullen willen beroepeij, dat men nog steeds in het stadium van aftasten, van polsen enz. zit in verband met de vraag, of en hoe er een gesprek tussen Indonesië en Nederland zou kunnen plaats vinden. „In een dergelijk stadium kunnen wij toch moeilijk onze kaarten op tafel leggen", zo zou men wel eens van achter de ministerstafel kunnen horen spreken. Moet, ja mag de Kamer zich dan ge laten er bij neerleggen, niet te vernemen, waarop het thans door het kabinet met betrekking tot het Nederlands-Indonesisch geschil over Nieuw-Guinea te voeren be leid zal neerkomen? Mijns inziens zou de Tweede Kamer schromelijk haar plichten verzaken door een dergelijke gedweeë houding aan te ne men. Het Nederlandse volk, en dus de volksvertegenwoordiging, heeft er nu be paald recht op, te weten waaraan men in deze aangelegenheid toe zal zijn. En in dien de Kamer al bereid mocht wezen om niet onmiddellijk volledige opening van zaken te verlangen, dan ware toch het minste wat zij te doen zou hebben, de openbare vergadering om te zetten in een vergadering met gesloten deuren, ten ein de daar althans de ministers te laten mededelen, wat eventueel volgens hun be wering op het ogenblik niet publiekelijk gezegd zou kunnen worden. Het is dan tenslotte aan de Kamer om te beslissen of wat zij in zulk een comité-generaal te horen zou hebben gekregen, van dien aard is dat het inderdaad voorshands ge heel geheim moet blijven dan wel of het, zo niet helemaal dan toch ten dele, ter dege openbaarl moet worden gemaakt. Ondeugdelijk argument. Mij is in de jongste dagen in meer dan één gesprek over een mogelijk te houden comité-generaal gebleken, dat er hier en daar wel geschermd wordt met het daar tegen gerichte argument, dat ook commu nisten deel van de Kamer uitmaken en dat men er niet geheel en al op aan zou kunnen, dat zij zich aan de geheimhou dingsplicht zouden houden. Dit is mijns inziens echter een ondeug delijk argument. Ter staving van de juist heid van deze bewering van mij kan ik mij beroepen op twee, toch wel heel spre kende „precedenten". Zowel op 28 en 29 september 1950, als op 18 en 19 januari 1951 heeft de Tweede Kamer, waarin toen de communistische fractie ook gezeten was en zelfs nog talrijker dan nu, in comité-generaal beraadslaagd. Van eniger lei schending van de geheimhoudings plicht is toen geen sprake geweest. Als pikante bijzonderheid voeg ik hieraan nog toe, dat niet slechts de in 1950 maar even eens de in 1951 met gesloten deuren ge voerde besprekingen liepen over de Nederlands-Indonesische verwikkelingen inzake Nieuw-Guinea! Leerzaam is voorts nog, dat de Kamer uiteindelijk besloot tot gedeeltelijke openbaarmaking van het op 28 en 29 september 1950 verhandelde. Dr. E. van Raalte De Nieuwe Zeister Courant is bepaald onaardig voor ds. J. van der Lugt te Zeist. In een artikeltje ter gelegenheid van de 75ste ver jaardag van deze emeritus-predi kant tast die krant wel vér terug in het verleden om iets onvriende lijks te zeggen: „hij bezocht eerst een avond vormschool te Rotterdam en stond overdag te Berkel als kwelling voor de klas". Een even jonge als ongehuwde vrouw zoekt per advertentie in De Telegraaf een echtgenoot. Als-ie jong en eerlijk is behoeft hij niet direct een heer te zijn want „zij zou graag in contact komen met eerlijke jongeman of heer". Per advertentie in De Telegraaf vraagt een Bouw- en Financierings- Mij. te Amsterdam „een volledig bevoegde directie secretaresse". Waardoor en door wie deze bevoegd heid bepaald wordt vermeldt de, on getwijfeld bekwame, adverteerder niet. Niet alleen punten, ook minuten tellen bij het Engelse voetbal blij kens Haarlems Dagblad, waarin ik lees: Burnley bezet thans de eerste plaats met 30 punten uit 20 wed strijden. Vijf minuten achterstand hebben Everton, Ipswich, Totten- ham en West Ham United". Onberispelijkheid gaat op den duur óók vervplen dacht de jonggezel die in Gents Advertentieblad adverteerde: Universitair Jonggezel, 40 j., m. onberisp. verleden, uit welstell. milieu, zkt. de kans om z'n leven een andere richt, te geven. Inl. SH. T alarms thans gemiddeld twee keer zo hoog als in 1940. Van 1953 af werden de normen steeds herzien met het oog op de op de gebouwen rustende lasten of werden toesla gen gegeven wegens gunstige produktieom- standigheden, bijvoorbeeld door een goede ligging of ontwatering. De koopprijzen ste gen sneller dan de pachten, maar sinds 1956/57 trad hier en daar ook wel een da ling op. Wassen neus? Omdat bij de grondeigenaren een natuur lijke neiging bestaat eveneens van de hausse te profiteren beweren andere voor standers van de opheffing van de wet, dat de prijsbeheersing een wassen neus is. Er komen gevallen van koppelverkoop voor, waarbij de inventaris tegen een fancy- prijs moet worden overgenomen, terwijl bovendien bij boedelscheiding door verer ving de boerderij toch vrij kan worden ge veild. Verder zijn er ontsnappingsmogelijk heden voor het geval de bodem grind, zand of tichelklei bevat of wanneer de grond qua structuur en ligging bijzonder geschikt is voor de tuinbouw. Hoewel de ge_ middelde koopprijs per hectare agrarische grond in de periode mei 1960/61 varieer de van nog geen drieduizend gulden voor grasland tot ongeveer 4.400 gulden voor een boerderij zijn er gevallen geweest waarin de betrokken Grondkamer koopprijzen van tienduizend gulden per hectare goedkeur de wanneer het ging om een bestemmings verandering tot tuinbouwbedrijf. Dat is niet zo onbegrijpelijk wanneer men weet dat de grondprijs bijzonder weinig telt voor een onderneming die honderdvijftigduizend gulden per hectare in kassen investeert Druk van buiten Natuurlijk wordt ook steeds het argument in stelling gebracht dat in Duitsland en België de grondprijzen aanzienlijk hoger liggen dan in Nederland, waaraan dan te vens de stelling wordt gekoppeld dat een gelijktrekking van de grondprijzen een der voorwaarden is voor een harmonisatie van het landbouwbeleid in de Euromarkt. Te vens zou dan de buitenlandse belangstelling voor Nederlandse grond verminderen. Inderdaad geeft de statistiek een, in ver houding vrij sterke, stijging te zien van het percentage van de grond welke zich in handen van in het buitenland wonende ver pachters daar kunnen dus ook Neder landers bij zijn bevindt 3,9 percent in 1957/58, 4,1 percent in 1958/59 en '4,9 per cent in 1959-'60. Men dient echter te be denken, dat er ook buitenlandse grond in Nederlandse handen is en dat op grond van datzelfde E.E.G.-verdrag, dat geheel past in het nagestreefde vrije verkeer van personen, diensten en goederen. De nadelen van een vrije verhandeling van agrarische grond zullen zich voor de consument in een hogere prijs van zijn voedingspakket resulteren. De pachter zal voortaan, wil hij zeker blijven van zijn be drijf, op de veilingen moeten meeconcurre- ren met andere bieders. Eén van de grie- van welke de grondeigenaren jegens de pachters koesteren is juist, dat tengevolge van de rechtsbescherming welke zij genie ten hun animo om te kopen nooit zo groot was. In 1959'60 werd slechts één derde van de verkochte grond door de zittende pach ter aangekocht. Daar staat tegenover dat het voor boerenzoons moeilijker zal wor den een eigen geval te beginnen en dat de economische voordelen van de bedrijfsver- groting te niet zullen worden gedaan door de hogere prijzen welke de boeren voor hun uitbreiding zullen moeten betalen. Het om gekeerde is echter eveneens waar omdat een bedrijfsvergroting tot een beter rende ment der investeringen in landbouwmachi nes leidt, zal de boer bereid zijn dan voor dat „los land" een hogere prijs te betalen. Het zal tenslotte nog afgewacht moeten worden of de grondprijzen inderdaad een hoge sprong zullen maken. De pachtnor men blijven immers wel van kracht en die zijn sterk op de bestaansmogelijkheden van de pachter afgestemd. Het is dus de vraag of agrarische grond in de toekomst wel zo'n aantrekkelijk beleggingsobject voor verzekeringsmaatschappijen en der gelijke zal zijn. Het tegendeel lijkt veel eer het geval. i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1961 | | pagina 5