Rendez-vous met het verleden 1
HET LUIE KABOUTERTJE
Nederlandse Joden in Israel zeer Ëeaeht
Het geboorteland houdt
hun warme genegenheid
PANDA EN DE DIENOMAAT
Polle,
Pelli en
PieMo
-SPIERPIJN
DOOR CLEMENS LAAR
7ï/ErmOGÈNE
DONDERDAG 4 JANUARI 1962
7
Métro voor Montreal
2. „Is me dat een leven van plezieren!", roept Polle blij, „hier staan we, op
het dek van ons brave schip, allemaal goeie vriendjes bij elkaar, en water
genoeg in het vooruitzicht". „Maar toch is er iets raars bij ook, Pingo'. want
zo te zien varen we achteruit! Dan moet er, toch iets scheef zitten, aan jou,
ofaan de motor". „Daar moet ik het mijne van hebben", zegt Pelli, „want
Pingo ziet er gezond uit. Dan moet ik de motor eens goed door elkaar
schudden; dat zal helpen!"
lllllllllllllllllllllllllllllllll
Een van de „postbodes" dook naast
mij op en zette mij trillend van ver
ontwaardiging uiteen, wat voor een rij
van verschrikkelijke misdrijven ik zo
pas bedreven had. Niet alleen, dat ik
mij in een groep gedrongen had, waar
ik geenszins toe behoorde, neen, toen
hare groothertogelijke doorluchtig
heid prinses Amalie voorbijgeschre-
den was Ik sloeg op de vlucht.
Waar was Queiss? Aan beide had ik
op het ogenblik dringend behoefte. Ik
deed gelukkig niet tevergeefs een be
roep' op hen, want de maat van het
onvoorstelbare en toch werkelijke was
nog niet vol. Vanuit de witte zaal
klonk ineens muziek. Het was het on
miskenbare boemtada, boemtada, zo
als men het 's zondags in alle steden
kon horen op de pleinen waar volks
concerten gegeven werden. Ik stond
als verwezen. „Wat is dat in vredes
naam?" „Dat is muziek", zei Queiss
en liet zich nog een glas inschenken.
„Maar maar dat is immers een
militaire kapel?" „Jazeker", ver
klaarde Queiss onverstoorbaar, „na
tuurlijk. Wat had u dan eigenlijk ver
wacht, vaandrig?" Ik kon hem alleen
maar met een blik vol ontzetting aan-,
kijken. „Dacht u, dat aan het Prui-
sisch-Duitse keizershof Weense
schrammelorkesten of 'n dameskapel
zouden spelen? Misschien zelfs een
zigeunerprimas?"
Natuurlijk had ik van te voren geens
zins 'n juiste voorstelling daarvan
gehad, maar een musicerend koor
van engelen in nachtgewaden op de
galerij van de witte zaal, zou mij min
der' onwaarschijnlijk zijn voorgeko
men dan de kopermuziek van 't Alex-
anderregiment. Boemtada, boemtada,
Iets later, nadat het magische glas
blijvende uitwerking bereikt had, ont
dekte ik nog meer ongerechtigheden,
die mij thans echter niet meer deden
ontstellen. Er werd werkelijk langs
de troon heengedanst en dat niet al
leen. Vanzelfsprekend sloften de pa
ren over de geweldige keizerlijke
adelaar heen, die van de troonverho-
ging tot op het parket liep. Van de
keizer zag ik niets, omdat er rond de
plaats, waar hij vermoedelijk stond,
dus bij de troon, zich een muur ge
vormd had van rokcostuums, unifor
men en kale hoofden die hem aan het
gezicht onttrok. Toen ik iemand hoor
de zeggen, dat Zijne Majesteit van
daag bijzonder goede zin had, omdat
de bankier Fürstenberg al een uur be
zig was met hem de nieuwste mop
pen te vertellen, hoorde ik dat zonder
grote gemoedsbeweging aan. Erger
was, dat ik, terwijl ik langs de uiter
ste rand van de witte zaal sloop, in
een reeks vertrekken terechtkwam
van waaruit ik ten slotte niet meer
naar de zaal terug durfde te gaan,
daar de muziek een plechtige wals
had ingezet. Enkele paren, wier vors
telijke verhevenheid men, zoal niet
van hun gezicht, dan toch uit hun
walstechniek kon lezen, bewogen zich
waardig in een eerbiedig vrijgehou
den ruimte. Op dat ogenblik zei
iemand tegen me: „U ziet er uit,
vaandrig, alsof u honger hebt." Ik
was er intussen achter gekomen, dat
lang niet alle godinnen wondermooi
waren, maar degene, die mij nu aan
sprak, muntte toch wel uit door een
bijzonder nuchtere onbekoorlijkheid.
Haar decolleté was de enige vertwij
felde poging om het geheel wat op te
fleuren. Bijgevolg was ik volkomen
vrij van alle remmende bijgevoelens
en uit de grond van mijn hart zei
ik: „En of!"
„Ik ook," zei de niet bepaald god
delijke godin en voegde er aan toe,
wat voor mij van meer belang was:
„Kom mee dan, ik weet waar we wat
kunnen krijgen."
Dat was het niet alleen,, wat haar
in mijn ogen sympathiek maakte,
maar ook het feit, dat zij een paar
lachende ogen had en een serie zo
mersproeten, die haar een uitgespro
ken gezond en opgewekt aanzien ga
ven. Waarschijnlijk was het iemand,
die bij een of andere hofdignitaris in
dienst was en met veel geluk en
langs tal van omwegen aan een uit
nodiging gekomen was. Die overtui
ging werd nog sterker, toen al spoe
dig bleek, dat dit bijdehandje zo
als ik haar nu noemde inderdaad
wel van wanten wist. Toen wij ons
voor de derde keer reerug met Cum-
berlandsaus lieten geven, had zij mij
zo ongeveer helemaal uitgehoord.
Toen wilde zij dansen, maar ik merk
te op, dat alle trekpaarden van de
gsrdecavalerie er niet in zouden sla
gen mij in de witte zaal te brengen.
Maar toen tikte het lieve kind tegen
haar voorhoofd en zei:
„Ik geloof dat u 't hier hebt. Daar
danst immers geen verstandig mens.
Kom maar mee, arme sukkel."
Ineens bevonden wij ons in de ven-
stergalerij achter de witte zaal en
daar waren allerlei opgewekte en jon-
ge mensen aan het dansen.
De muziek, die in de witte zaal s
chaotisch dreunde, was hier prettig
gedempt en van een of ander ceremo-
meel viel niets te bemerken. Mijn bij- 1
dehandje danste met een haast niet
bi.i te houden vuur en hoewel ik er
wel een beetje over verbaasd was dat
de aanwezige heren haar letterlijk uit |j
mijn armen rukten, gaf mij dat toch
een gevoel van opluchting. Er waren
zc'n massa godinnen daar.
Helaas ook halfgoden en klaarblijke- s
lijk behoorde ik daar evenmin toe. Nie-
mand nam notitie van mij en het was
mijn bijdehandje, dat mij tenslotte
weer uit mijn positie redde en na een
applaus een betoverend wezen een-
voudig bij haar bovenarm greep en
haastig zei:
„Hallo, barones. Dit hier is vaan-
drig. Godeysen. Hij is een prima
ruiter en hij zal binnenkort met een
geweldig paard de grote afstandrit
winnen. Past u goed op hem.
•Dus eindelijk een echte godin; meer
nog, een barones. Zij was wondermooi,
en dat zij een half hoofd groter was 5
dan ik, was slechts in zoverre hinder-
lijk, dat zij nu niet smachtend naar |j
mij kon opkijken.
ik reed hogeschool op een rozige
wolk van pure gelukzaligheid. Queiss
had er tenminste alle moeite mee mij
tot weggaan te bewegen. Op zijn voor-
stel gingen wij te voet. Hij vond ook,
dat een kop sterke zwarte koffie bij
hem mij wel goed zou doen. Ej
Er was onverwacht nog wat sneeuw
gevallen. De gaslampen op de Königs-
platz verspreidden een zacht licht. Rij-
tuigen reden met flakkerende lan-
taarns geruisloos heen en weer als op
een poppentoneel en ik begreep niet,
dat ik het leven ooit eens een duister
en dreigend geval had kunnen vinden.
Had ik dat heus zelfs vandaag nog ge-
daan? De vrouwen waren helemaal
niet beangstigend en geheimzinnig,
paarden waren ook niet iets, dat men
alleen met geweldige inspanning kon
meester worden. De indrukwekkende
wereld van het leger en van het kei-
zerrijk was evenmin zo onbegrijpe-
lijk en vol tegenspraak
„Ach, luitenant, het leven is heer-
lijk!"
Queiss knikte.
„Ja, vanaf de slotbrug hebt u mij |j
nog niets anders verteld. En dat u ee
morgen in het hippodroom een af-
spraak hebt met barones Lipsky om
haar Bayard te laten zien, het prach- jj|
tigste en heerlijkste paard van alle
tijden, dat hebt u me ook al vijf keer
verteld".
Ik was mijn welverzorgde en goed ee
gekoesterde liefdessmart om Lena he- e
lemaal vergeten. Beatrice, barones
Lipsky, dat was de nieuwe oorlogs-
kreet van ridder Kaspar.
„Zij is een berekenend iemand en e
vist al meer dan een jaar naar een
man. Naar een rijke man natuurlijk,
want de Lipsky's hebben behalve een
grandioos ontwikkelde grootheidswaan
geen enkel bezit meer. En dat zij u
wil inpalmen, is nu eenmaal het ge-
volg van een misverstand, want ik
zou mij zeer moeten vergissen, als die
GodeysensU weet wel, die die ka-
limijn hebben in Anhalt.. Ja en op
de tweede plaats gaf het feit, dat de e
prinses u zo opvallend protegeerde bij
haar natuurlijk de doorslag."
De koude douche van Queiss bleef
zonder uitwerking, want de vlammen
van gelukzaligheid laaiden veel te
hoog op in vaandrig Godeysen. En ik
kende helemaal geen prinses. Had er e
nauwelijks ooit een gezien, om nog e
te zwijgen, dat ik mij door een prin- e
ses in bescherming had laten nemen.
„Vertel nu toch geen onzin, vaan- g
drig. Ik heb een paar keer naar u ge- e
keken. De hele avond was u oog en
oor voor de prinses, en dat jullie je
gezamenlijk hebben volgestopt als
reuzenslangen heb ik ook gezien e
Jk bleef staan.
„Loop nu maar door, en doe uw
mond dicht." g
„Was was dat
„Ja, natuurlijk, prinses Gertraude e
Reuss-Löwenstein. Wat dacht u an-
ders, vaandrig?"
Het leven was nu ineens weer bui- E
tengewoon verward en duister. Ook e
Queiss, deze rots in de branding der Ej
onzekerheden, bracht mij in de war,
toen we later onze koffie dronken. Op e
zijn korte en directe manier, waar- s
achter zelfs de dwaze Kaspar een S
grote mate van Warme menselijkheid
bespeurde, had hij mij uitgehoord, e
(Wordt vervolgd)
(Van onze correspondent)
JERUZALEM. Een grappenmaker moet eens gezegd
hebben, dat Israel een land is, waar men met weinig moeite
een klein fortuin kan maken door met een groot fortuin te
beginnen. Een „bon mot" als dit tekent de moeilijkheden,
die er de immigrant belagen. Die moeilijkbeden zijn velerlei
en ze zijn niet van vandaag of gisteren. De tijden, waarin
Palestina overvloeide van melk en boning, zijn lang ver
streken. De Joodse emigrant uit het Westen én dat geldt
zeer zeker ook voor de emigrant uit Nederland heeft er,
naar onze begrippen althans, nooit een gemakkelijk, on
bezorgd leven geleid. Sinds de stichting van de staat Israel
is daarop vaak de nadruk gelegd door autoriteiten en leden
van de oude garde, als de „nieuwkomers" soms de neiging
vertoonden de vleespotten van het Westen te vergelijken
met de situatie in dit land, dat niet alleen nog piepjong is,
maar ook te worstelen had en heeft met problemen op bijna
elk gebied. En inderdaad, de weeën der immigratie, hoe
pijnlijk ook voor sommige nieuwelingen, staan in geen ver
houding tot de ontberingen, waarmee zij, die in het land
zijn gekomen in de eerste decennia van de Zionistische
kolonisatie, te kampen hebben gehad. Dit kolonisatiewerk
begon al aan bet eind van de tachtiger jaren.
Dadelijk na de eerste wereldoorlog, in
1918, begon in Nederland de georganiseerde
opleiding vooreerst alleen op het gebied
van de landbouw van Palestina-pioniers.
In 1920 en 1921 arriveerden de eerste
groepjes in Palestina. Zij werden gevolgd
door steeds grotere groepen en eind 1939
leefden op Bijbelse bodem ongeveer zes
tienhonderd Nederlandse Joden of elders
geborenen, die in Nederland hun vak
opleiding hadden ontvangen.
Deze mensen, afkomstig uit de meest
uiteenlopende kringen, hadden een ding
gemeen: hun idealisme. Zij telden geen
gevaren. Nood en ontbering hadden zij
graag over voor het verwerkelijken van
hun droom: metterdaad mee te helpen
aan de opbouw van een nationaal tehuis
voer hun volk, in de zin van de Balfour-
verklaring van november 1917. Zij slaag
den zonder uitzondering. Niet alleen dat zij
een belangrijke bijdrage leverden tot de
stichting van de latere staat Israel, maar
ook in die zin, dat zij zich individueel een
bestaan schiepen en een leven, dat hun
volledige bevrediging schonk.
De nieuwe immigranten
Anders ging het toe bij de emigratie uit
Nederland in .de jaren na de jongste we
reldoorlog. Die emigratie droeg weliswaar
geen massaal karakter, maar overtrof nu
meriek en frequentief toch de „trek" van
de vooroorlogse periode.
Door welke motieven werden deze men
sen gedreven? Wat bewoog hen, het com
fortabele Nederland, waar het de meesten
goed ging, voor een pas beginnende en
met grote moeilijkheden worstelende staat
te verwisselen? Men mag aannemen: de
gevolgen van de oorlog.
De jaren van de Duitse bezetting van Ne
Ook in Zweden heerst strenge vorst
en ook daar zouden de watervogels het
slachtoffer geworden zijn, wanneer er
geen mensen waren die zich het lot
van de dieren aantrekken. In de haven
van Stockholm is op een van de stei
gers een speciale voederplaats aange
richt en tegen lunchtijd krioelt het er
van alle mogelijke vogels, die zich
dankbaar tegoed komen doen.
Een uit Nederland afkomstige Israeli
aan het werk in de koestal van een
kibboets.
derland met hun systematisch georgani
seerd er, in praktijk gebracht antisemi
tisme, de massamoord op honderdduizend
Nederlandse Joden en op zes miljoen Jo
den van andere nationaliteit, hebben meer
dan iets anders de Joodse bevolking van
1945, die er het leven had afgebracht, het
gevoel gegeven van in de lucht te han
gen, ontworteld te zijn. Een groot deel van
hen wenste niet meer te leven in een-om
geving, die hen dag in dag uit herinnerde
aan in de gaskamers der concentratie
kampen omgekomen familieleden en
vrienden. De Joodse staat werd gesticht
en zegevierde in de strijd op leven en
dood tegen een tienvoudige Arabische
overmacht. Er ontstond geestdrift in de
rijen der overgebleven Joodse Nederland-
ders en de trek naar het nieuwe land be
gon.
Een ding zagen sommigen daarbij over
het hoofd: dat emigratie altijd een min of
meer riskante aangelegenheid is en dat
het avontuur te groter wordt naarmate
het land van bestemming economisch, en
sociaal minder ontwikkeld is dan het land
van herkomst.
Zesduizend „Hollandi"
OP NOG EEN ander verschijnsel moet
hier de aandacht worden gevestigd. De
..oude" Zionisten van Nederlandse af
komst hadden cr nooit ook maar een
logenblik over gedacht om in geestelijke
zin op de bonnefooi te emigreren. Zij-
bereidden zich op hun nieuw bestaan ideo
logisch voor, verdiepten zich in de Zionis
tische leer, leerden het moderne He
breeuws, vermeerderden hun kennis van
het land, lazen de Bijbel en bestudeerden
ijverig ook andere bronnen van Joodse
cultuur. Daarnaast breidden zij hun vak
kennis uit, waarbij zij voor alles het oog
gericht hielden op de behoeften van hun
nieuwe vaderland. Als zij daar dan arri
veerden, beschikten zij over een meer of
minder 'uitgebreide geestelijke bagage, die
van groot nut bleek bij het opbouwen van
een nieuw bestaan en een nieuwe samen
leving op oude grondslagen.
De andere, „nieuwe" immigranten ech
ter misten voor het merendeel deze hech
te basis. Een werkelijk ideologische onder
grond bezaten zij evenmin als kennis van
het Hébreeuws en van de Joodse cultuur.
Velen beoefenden een vak, dat in een staat
als Israel, jong en ongeconsolideerd, geen
uitzicht op een redelijk bestaan bood. Ook
pionierszin was meestal ver te zoeken.
Geestelijk, en soms ook materieel, onvol
doende voorbereid arriveerden zij in een
land, dat hen van harte welkom heette,
maar dat nog aan het begin van zijn be
staan stond en honderdduizenden uit alle
windstreken economisch, sociaal en cultu
reel moest absorberen.
In weerwil van dit alles kan gezegd
worden, dat de Nederlandse immigrant,
de voor- zowel als de naoorlogse, is ge
slaagd. Zeker, er waren gevallen van lie
den, wie het lot parten speelde of die niet
voldoende fut konden opbrengen om vol
te houden en aan de moeilijkheden van
het begin het hoofd te bieden. Maar het
is niet overdreven te zeggen, dat negentig
percent van hen, die uit Nederland naar
Israel trokken om zich daar te vestigen,
er hun weg hebben weten te vinden.
ER ZIJN MOMENTEEL ongeveer zes
duizend Nederlanders in Israel woonach
tig. De organisatie van Nederlandse immi
granten, of, zoals zij in het Hebreeuws
heet, de Irgoen Olei Holland, staat hen,
waar nodig, met raad en daad ter zijde.
Men vindt hen over het hele land ver
spreid, als landbouwers, handwerkers, in
dustriëlen, bankiers, medici, sociaal wer
kers, ingenieurs, accountants, economen,
journalisten, en juristen. In de kringen
der staatsambtenaren bekleden verschei
dene Nederlanders hoge functies. Neder
landers zijn als hoogleraar verbonden aan
de Hebreeuwse universiteit in Jeruzalem,
aan de Technische Hogeschool in Haifa en
aan het Chaim Weizmann-instituut in Re-
hobot. Nederlanders in de steden en op
het land, overal worden zij gewaardeerd
om hun vakkennis, hun betrouwbaarheid,
hun gevoel voor orde. Er zijn er, die hun
naam „verhebraïseerd" hebben maar op
anderer voordeur prijkt nog dezelfde
naam als in Amsterdam of Groningen,
Almelo of Den Bosch. Zij voelen zich ook
geestelijk met hun nieuwe vaderland ver
bonden.
Maar wat er ook veranderd moge zijn,
een ding is gebleven: de liefde tot hun
geboorteland. Zij blijven belangstellen in
al wat er voorvalt in het lage landje aan
deze: de dragers van een dubbele loya
liteit: jegens Nederland en jegens Israel.
Is het, omdat, naar het woord van Vondel,
de liefde tot zijn vaderland een ieder aan
geboren is, of speelt hier ook een rol het
feit, dat de Nederlandse Jood van zijn
landslieden nooit daadwerkelijk antisemi
tisme heeft ondervonden? Mij schijnt het,
dat hier een combinatie van beide facto
ren in het spel is. En zo is het goed. Want
deze twee krachten hebben de Nederland
se Israeli of Israëlische Nederlander de
evenwichtigheid gegeven die men hier zo
waardeert. Dat alles heeft hem nu een
reputatie bezorgd, die geen enkele ande
re bevolkingsgroep geniet. De „Hollandi"
is hier populair in de beste zin van het
woord, en meer nog hij heeft de algemene
achting.
4.9. Panda wist nog wel de hal te bereiken, maar
de Dienomaat was veel sneller en sterker dan hij
en de dolle robot begon hem hier genadeloos te
bewerken! „Blijf af! Laat me los!" riep Panda nog,
maar dat hielp natuurlijk niet. „Netjes maken!" ka
kelde het ding, terwijl het een flinke greep deed uit
de stapel kleren die het had meegebracht. „Altijd
correct! Altijd keurig! Goedgekleed heer! Geen thee
eerst in plooi!" ,/Help! Help!" riep de weerloze
Panda, die het nu werkelijk benauwd begon te krij
gen. Een en ander veroorzaakte een lawaai, dat tot
in de ngk van het grote huis doordrong, en het is
dan ook begrijpelijk dat Jolliepop naar de oorzaak
kwam kijken. We kunnen niet zeggen, dat de anders
zo gezwinde bediende er op af kwam schieten, maar
dat was een gevolg van het feit dat hijzelf net een
vreselijke ervaring had moeten doorstaan. Zijn ge
moedsgesteldheid werd er niet beter op, toen hij. over
de leuning zag wat zich onder hem afspeelde. Panda was
door de nog steeds kakelende Dienomaat toegetakeld
op een manier, die de nauwgezette Jolliepop diep
schokte. En terwijl hij zo vol ontzetting op het weer
zinwekkend tafereel neerkeek, kwam er een vreselijke
gedachte bij hem op „Eens kon men zijn goedkeu
ring aan deze mechanischs bediende hechten", be
dacht hij. „Sindsdien heeft men er mijn.hm.
dromen in gevoerd. Als hij zich nu zo gedraagt, wat,
o, wat zijn dan mijn dromen wel geweest?" Het was
hem bijna teveel.
Advertentie
Leg THERMOGÈNE
WATTEN op de pijn
lijke plek. De welda
dige warmte verjaagt'
pijn en stijfheid -
's nachts terwijl u
slaapt, overdag
als u werkt.
-STILT PIJN DOOR WARMTEJ
In het komende voorjaar zal worden be
gonnen in de Canadese stad Montreal met
de aanleg van de ondergrondse, die in
1965 gereed zal moeten zijn. De métro, die
een lengte zal krijgen van ruim 34 km.,
zal ongeveer 150 miljoen dollar kosten. Er
zullen 34 stations worden gebouwd.
Per auto pendelende forensen zullen
gratis met de métro naar het centrum
kunnen reizen, indien zij bereid zijn hun
auto's op daartoe aan te leggen parkeer
plaatsen in de voorsteden achter te laten.
De métro zal met 28 treinstellen beginnen
te functioneren. Er zullen 175 miljoen pas
sagiers per jaar kunnen worden vervoerd.
De inwoners, van Montreal hebben zich
verbaasd getoond over de naar ver
houding lage kosten van de métroaan-
leg en over het feit dat na 50 jaar wikken
en wegen nu vrij snel definitief tot deze
aanleg werd besloten. De lage kosten,
zouden, aldus de deskundigen, verband
houden met het feit, dat de métro slechts
ruim 15 km. werkelijk- „onodergronds"
gaat terwijl de overige 19 km. zal be
staan uit spoorwegen, die tot dusverre
door de C.N.R. voor forensenverkeer wer
den gebruikt en die van deze spoorweg
maatschappij zullen worden overgeno
men. Daarbij komt dat het trajekt zo ge
kozen is, dat het vrijwel geheel over
grond zal lopen die reeds eigendom van de
stad Montreal is. Hierdoor zullen dure en
tijdrovende onteigeningsprocedures wor
den vermeden.
80-81. Een week later begon de verkoud
heid bij de kabouters wat af te nemen.
De meesten waren al uit bed, maar ze
voelden zich nog erg slapjes. Ze zaten
bij de haard, met 'n warme deken om
zich heen. Toch begonnen ze alweer wat
op te knappen; buiten scheen het warme
zonnetje, en de volgende dag konden de
meeste kabouters alweer hun huisjes ver
laten. Ze stonden op het pleintje bij el
kaar en praatten zorgelijk over het werk
op de akker, dat nu al zoveel dagen stil
gelegen had. „Als onze oogst nu maar
niet mislukt door het onkruid!" zuchtten
ze.