De muziek van de toekomst GLADDE WEGEN BIJ MIST: en de toondichter van nu EXPERIMENTEN OP DE GRENS VAN HET SPEURDERSVERHAAL de gevaarlijkste verkeerssituatie MfgSl m I Gruwel en avontuur als nevenelement van de detecti ve-in trige ZATERDAG 20 JANUARI 1962 Erbij PAGINA TWEE mmm Sas Bunge Claude Debussy, wiens geboortedag (22 augustus 1862) dit jaar herdacht wordt. ONLANGS IS BIJ het N.Ph.O. een werk uitgevoerd onder de titel: „Rhapsodic Variations for tape and orchestra". Een gedeelte van deze partituur bestond uit „concrete muziek" die tevoren op de geluidsband was opgenomen en door luidsprekers werd weer gegeven. Bij sommige bezoekers heeft deze muziek indien men haar zo noemen mag enige verontwaardiging gewekt. Er van afgezien dat het betreffende stuk een weinig geslaagde mengvorm leek van symfonische muziek met studiogeluid, is het toch in zekere zin kenmerkend voor een behoefte van vele componisten om door middel van de techniek de traditionele klankwereld uit te breiden. Of deze uitbreiding ook een verrijking zal blijken is nog een open vraag. Om hierop bij benadering een antwoord te geven, dient men zich rekenschap te geven van de veranderingen waaraan het compo neren sinds ongeveer vijftig jaar onderhevig is. In twee artikelen zal uiteengezet worden hoe de instelling van een deel der huidige componisten in meer dan één opzicht verschilt van die van hun kunstbroeders uit het verleden. Aan het slot van het tweede artikel zal dit tot een (uiteraard voorzichtige) conclusie leiden inzake de splitsing van het muzikale domein. Arnold Schönberg, die in de jaren 1921 '24 de eerste werken schreef in de zoge naamde „twaalftoonstechniek". B (Van onze weerkundige medewerker) VOORKOMEN IS BETER dan ge- B nezen. Een uitspraak die op heel wat punten in ons dagelijkse leven van toe- passing kan zijn, ook ten aanzien van B een toestand met gladde wegen in de winter. Er zijn vrij veel meteorologische omstandigheden in het winterhalfjaar B waarbij er kans op gladde tot gevaarlijk jf gladde wegen bestaat. De meest gevaar- 1 lijke situatie is wel die waarbij de wegen 5 glad zijn met daarnaast een dichte mist. 1 Gladde wegen veroorzaakt door sneeuw 1 en vastgereden sneeuw hebben dit voor- B deel dat men als weggebruiker zicht- i baar op de hoogte is van de om- standigheden waaronder het wegdek B ligt verscholen. V0m UclmJJ- IN 1962, OM PRECIES te zijn: op 22 augustus, is het honderd jaar geleden dat te Saint-Germain-en- Laye, een voorstadje van Parijs, Claude Debussy ge boren werd. Voor een oudere generatie was hij de vernieuwer van de muziek bij uitstek, de componist die na Wagner voor het eerst onbetreden velden van expressie in de muziek ontsloot. Hij had de moed der argeloosheid, hij zag de muziek als een totaal van krachten die te allen tijde naar de (meester)-hand gezet konden worden en hij doorbrak een bepaalde „burger lijke" opvatting van zijn tijd volgens welke de vrijheid van de scheppende musicus aan versteende voorschrif ten van vorm en samenklank gebonden was. Debussy was geen theoreticus, hij was zelfbewust genoeg om zijn werk niet te koppelen aan een manifest, een levens beschouwing of een methodisch handboek. Voor zover zijn intelligentie behoefte had aan woordelijke formu leringen, vindt men die in zijn critieken en brieven te hooi en te gras. De raadgevingen der officiële leer meesters minachtte hij en hij drukte de jonge compo nisten op het hart de stem van de natuur te verkiezen boven die van de deskundigen: „N'écoutez les conseils de personae, sinon du vent qui passe et vous raconte l'histoire du monde". MAAR DEZE UITSPRAAK werd in de wind geslagen, hetgeen begrijpelijk is, want zij behelsde tezeer een persoonlijke houding om als leer bruikbaar te zijn. In feite is de invloed van Debussy op de componisten van onze eeuw beperkt gebleven, al telde hij vurige bewonde raars in mannen van naam als Pijper en Bartók. Overigens tast deze geringe na werking de grootheid van zijn genie op geen enkele wijze aan; hetzelfde kan men zeggen van Mozart die vrijwel geen directe „invloed" op de latere ontwikke- king der muziek gehad heeft. De compositiekunst van vandaag wordt ten dele beheerst door een hanteerbare richtlijn, opgesteld in de vorm van het twaalftoons-dogma door Arnold Schönberg (1874-1951). Om te begrijpen hoe Schönberg door zijn theorie het componeren niet al leen van zijn leerlingen maar ook van de jongste generatie beïnvloed heeft, die- ne het volgende: Zoals bekend, gebruikt onze Westerse muziek een onderverdeling van het oc taaf in twaalf halve, zogenaamd „chroma tische" tonen. Op verschillende manieren konden hieruit toonladders gevormd wor den van halve en hele (soms anderhal ve) toonschreden. Sinds de oude Grieken waren deze ladders het werkmateriaal van de componist waaruit hij de bouw elementen van een compositie samenstel de, verticaal als accoorden en hori zontaal als motieven en melodieën. De enkele toon is natuurkundig de drager van een oneindig aantal meeklinkende bo ventonen. Door de voornaamste in deze boventoonreeks heersende relatie: kwint en terts, op de toonladder te projecteren, ontstonden binnen die toonladder bepaal de krachtverhoudingen, tonen die middel puntvliedend en andere die middelpuntzoe kend waren. Het middelpunt vanwaar de ze krachten uit-, en waarheen zij terug stroomden was de grondtoon of „tonica". Slaagde de componist erin deze bewe gingen, dit hele spel van aantrekken en afstoten, spanning en ontspanning, con centratie en ontplocïng in zijn muziek uit te spelen volgens de processen van ontstaan, groei en (betrekkelijke) volein ding, dan was de wereld verrijkt met een meesterwerk, een harmonie die be antwoordde aan een innerlijk verlangen van de toehoorder. OF HET NU EEN FUGA van Bach, een lied van Schubert of een orkestwerk van Bartók betreft, in al deze gevallen lag aan het resultaat de aandrift ten grond slag om een organisme te scheppen dat met de natuur kon wedijveren, gevoelig en onaantastbaar tegelijk. Factoren van aardrijkskundige, historische en psycho logische aard gaven aan dit resultaat een grote rijkdom aan verscheidenheid, die een van de kenmerken van de Europese muziek is gebleven. Welke verandering is in deze traditie gekomen door het optreden van Schön berg en zijn school? Deze, dat door hem bewust een gelijkschakeling van de twaalf chromatische tonen die het „klinkend ma teriaal" uitmaken, is begonnen. Ter ver duidelijking kan men een maatschappe lijk beeld gebruiken. Vóór Schönberg (en trouwens na hem nog bij een groot aan tal componisten die zijn weg niet gevolgd hebben) kan men zich de verhouding der tonen voorstellen als die welke geldt tus sen de burgers van een constitutionele monarchie. De grondtoon bevestigt, het zij meer of minder op de voorgrond tre dend, de eenheid in het (tonen-) rijk. Maar eerst door het contact, de conflic ten en verzoeningen tussen zijn „onder danen" in casu de tonen van de gam ma of die welke zich daarbij tijdelijk aanpassen krijgt het bindende symbool zin en betekenis. Iedere gemeenschap „waar muziek in zit" kent. zulk een al gemeen aanvaarde binding die in vrijheid geïnterpreteerd kan worden. De wetma tigheden van de traditionele tonalemu ziek zijn niet anders dan een naar tijd en stijl gevarieerd grondplan dat werk zaam is dankzij een natuurverschijnsel: de verwantschap tussen een toon en zijn mede-klinkers, de boventonen. Hierbinnen schept de inspiratie haar eigen „vorm", al oS niet klassiek of modern. De „a- Alban Berg op negentienjarige leeftijd. tonale" muziek van Schönberg kan men in dit beeld vergelijken met wat vroeger een ideëel communisme was; de macht van de tonica is definitief gebroken, de twaalf tonen hebben gelijke rechten, en vervallen is het traditionele centrum dat aan het spel der tonen spanning, kleur en leven gaf. DE ANARCHIE die van deze gelijkstel ling het gevolg zou kunnen zijn, trachtte Schönberg te bezweren door het beginsel van de „reeks" in te voeren. 'Dat wil zeggen: aan het eigenlijke componeren ging vooraf het noteren van de twaalf tonen in een opeenvolging waarin iedere toon slechts éénmaal voorkomt. Indien men de tonen nummert van 1 tot 12 kon hiervoor iedere verbinding in aanmerking komen behalve de zuiver chromatische (de „toonladder" zoals gespeeld over alle witte en zwarte toetsen van de piano). Een dergelijke reeks zag er, in cijfers weergegeven, bijvoorbeeld zó uit: 1-4-12- 9-3-2-8-5-6-11-10-7. Een melodie kan men een dergelijke keten van tonen niet noe men, immers reeds de eenvoudigste me lodie volgt het spoor van wat hiervóór als „ingebouwde wetmatigheid" werd aan geduid. De stelregel dat de toonherhaling vermeden moet worden is in strijd met het wezen van het begrip melodie, de muziek beweegt zich over een spoor dat telkens weer naar dezelfde plaats terug leidt. Om de starheid van de reeks op te heffen, past de componist toe: trans positie, omkering, spiegeling en kreeft gang, terwijl door ritmische geleding en timbre-verschil de reeks op een oneindig aantal manieren gevarieerd kan worden. Meestal kan zelfs een scherp luisteraar zich na het aanhoren van een „serieel" stuk muziek (serie - reeks) geen duidelijk beeld maken van de basis-volgorde waar in de twaalf tonen verschijnen. De reeks is namelijk niet te vergelijken met het „thema" van de klassieke muziek, zij stelt slechts een bepaalde slagorde voor waarin de tonen van een compositie gegroepeerd worden. HET BEGINSEL VAN het componeren met „twaalf slechts op elkander betrok ken tonen" aldus sprak Schönberg zelf over zijn systeem is hiermee zeer glo baal aangegeven. Over de betekenis, de techniek, de esthetiek ervan is een ferme boekenplank vol geschreven. Hoe men er ook over denken moge de gedachte van het werken met vooropgezette reeksen is van grote invloed geweest, allereerst op Schönberg's meest begaafde leerlingen Al- ban Berg (1885-1935) en Anton von We- bern (1883-1945). Door een vrijere uitleg aan het begrip a-tonaliteit te geven, heeft Berg de weg gevonden naar een gevoels wereld van angst en hallucinatie, waarvan zijn beide opera's „Wozzeck" en „Lulu" (onvoltooid) aangrijpende voorbeelden zijn. Webern heeft de tweeslachtigheid van zijn leraar: een expansie van romantischen huize die rekenkundig tot de orde moest worden geroepen, op andere wijze over wonnen. Door de seriële techniek te kop pelen aan een letterlijk ongehoorde klank verfijning heeft hij miniaturen geschapen die vervuld zijn van een boren, sidderen, wenen van-hier-en-nergens, een soort mu zikale tussenwereld waarin het allerklein ste met explosieve kracht geladen is. WEBERN STIERF KORT na het einde van de oorlog door de verdwaalde kogel uit het geweer van een Amerikaanse sol daat. Tien jaar later werd zijn werk door de jongere componisten (de thans dertig- tot veertigjarigen) gezien als het signaal dat aan hun eigen componeren richting had gegeven. Bepalend hiervoor is het los laten van de klassieke thematische arbeid met zijn ontwikkeling, groei, dynamiek. In de plaats treedt een belichten, verklaren, verhelderen van de reeks onder tal van facetten. De moderne seriële muziek is uitgesproken statisch van karakter. Het is ■nteressant om op te merken dat zij in dit opzicht de Oosterse muziek nadert. (Een Nederlands componist die de seri ële schrijfwijze beoefent, Ton de Leeuw, heeft onlangs een studiereis naar India ge maakt). Deze sterke inslag van „beschou welijkheid" blijkt ook uit titels als Ka- leidoscoop", „Pentagrammen", „Zeitmas- se", Apparitions„Structures". HET MOTIEF, de kiemcel die van Bach tot Bartók de levensvoorwaarde van de compositie was, is vervangen door het „ob- jet sonore" en hieromheen breidt zich een netwerk van klankkleuren en ritmen uit, zonder einde en zonder begin, hoe vreemd dit ook lijkt. Typerend is ook de behoefte om improvisatie binnen het gecomponeer de werk toe te laten, de speculaties over het toevals-element (aleatoriek), het „in de ruimte" componeren dit laatste wel te verstaan als poging om akoestische ge gevens in het eindprodukt te betrekken. Het seriële beginsel wordt thans toegepast op alle muzikale elementen, niet alleen op toonhoogte, maar ook op toonduur, sterk tegraad, timbre en al deze reeksen kunnen weer onderworpen zijn aan een systeem van parameters dat de opeenvolging vast legt waarin de varianten van de reeks el kaar opvolgen. HET ZOU, AL IS het maar om de re sultaten die enkelen aldus bereiken (in Ne derland onder anderen De Leeuw en Peter Schat), onzinnig zijn om hierin niets te zien dan een ijdel patience-spel. De tijd zal ook hier waarde van onwaarde scheiden. Inmiddels kan men zeggen dat er een breuk met het verleden, met ieder verle den, zichtbaar wordt welke groter is dan die welke zich ooit tussen „modernen" en „behoudenden" heeft afgetekend." Bij een aantal tijdgenoten is de functie van het componeren radicaal verschillend gewor den van al hetgeen men tot nog toe onder dat woord verstond. Dat dit tot vergaande veranderingen leidt in de verhouding tus sen de componist en zijn publiek, zal dui delijk zijn. De gevolgen van deze nieuwe koers voor het muziekleven van vandaag, en wellicht voor dat van de naaste toe komst, zullen het onderwerp van een vol gend artikel zijn. Dit is dikwijls niet het geval bij de zo genaamde bevroren natte weggedeelten. Daarbij komt het voor dat men vele kilo meters over een droge weg rijdt maar plotseling op een gedeelte komt dat in de middag nat is geweest en nu spiegelglad bevroren is. Iedere weggebruiker doet, wanneer hij 's morgens van huis rijdt en de omstan digheden zijn wat betreft de vorstkansen verdacht, goed voorzichtig van huis te gaan en te controleren of het wegdek hier en daar ook glad is. Dit bijvoorbeeld door bij een kleine snelheid even sterk op de rem men te trappen of door op te letten of er ook gevormde ijskristallen in het op dim afgestelde licht glinsteren. WEGGEDEELTEN die onder bomen lig gen zijn vaak nat en daardoor ook vaak gevaarlijk glad zodra het kwik onder nul daalt. De meeste gevaarlijke punten zijn wel de bruggen. Met name de vele houten bruggetjes die men op vele secundaire we gen nog aantreft. Deze bruggen hebben bij helder weer een sterkere uitstraling, waarbij ze aan alle zijden warmte verlie zen en daardoor sneller tot onder het vries punt afkoelen dan het wegdek dat doet. Bij mist kan er ook een glad wegdek ontstaan wanneer namelijk de tempera tuur beneden het vriespunt ligt en de vochtige mistaanslag gaat bevriezen. Wegen waarvan het dek is vervaardigd van teer of beton zijn minder snel glad dan klinkerwegen. De klinkers, elk afzon derlijk, koelen sterker af en zijn hierdoor ook, wanneer ze nat zijn, sneller met een ij slaag je bedekt. De meeste kans op glad de wegen is in de morgenuren omdat dan de temperatuur het laagst is. Ook komen er in een kwakkelwinter heel wat meer gevaarlijk gladde wegen voor dan in een echte koude winter waarbij het kwik niet zo vaak dan weyr even boven en dan weer beneden nul komt. TIJDENS SNEEUWVAL is de weg nog niet bijzonder glad. Dit is pas het geval, wanneer deze sneeuwlaag na enige tijd, dit al naar gelang de verkeersintensiteit, wordt vast gereden. Een vastgereden sneeuwlaag kan zeer glad worden. Helemaal bar wordt het wan neer bij een invallende dooi met regen de ze vaste laag nat wordt. In zulke geval len kan men vaak beter op de schaatsen van huis gaan. IJsregen of ijzel is wel de meest afdoen de vorm van gladheid. De weg kan daar bij in enkele minuten veranderen in een ijsbaan. Niet zelden wordt het dan zo glad dat alle auto's snel een veilig plaatsje aan de kant van de weg of parkeerstrook op zoeken om niet in een gevaarlijke glijpar tij te vervallen. Bij deze situatie is het meest verstandige wat men kan doen. de strooiauto af te wachten. Op grote rijks- en provinciale wegen is die meestal snel paraat. Op achterwegen komt het in zo'n geval wel voor dat de bestuurder te voet thuis komt. I „Smeer 'm!' (The New Yorker) WORDT EDGAR ALLAN POE met recht beschouwd als de vader van de detectivestory, het blijft een feit dat zijn grootste produktie ligt op het terrein van het gruwelverhaal, waarin hij een spanning en gespannenheid van opbouw heeft weten te bereiken als weinigen na hem. Gezien Poe's balanceren op de grens van 18de-eeuws rationalisme en 19de-eeuwse romanticisme, behoeft men zich niet te verbazen, beide in wezen zo verschillende aspecten het streng- rationele van de analytische detective en het volmaakt irrationele van het gruwelverhaal in hem verenigd te vinden. Terwijl Poe beide elementen in zijn verhalen vrij strikt gescheiden hield, hebben echter vele schrijvers na hem ge poogd ze te verenigen binnen het raam van één vertelling. De ware gruwel- vertelling vraagt men denke bijvoorbeeld aan het spookverhaal over het algemeen slechts een presentatie van wezenlijk bovennatuurlijke feiten, waarvoor geen enkele logische verklaring wordt aangevoerd; de spanning erin zal worden veroorzaakt door de, al dan niet vruchteloze, strijd van ae hoofdpersoon tegen de fatale invloed van het bovennatuurlijke. Wordt het gruwelelement in de detec tivestory geïntroduceerd, dan blijkt meestal een omkering van dit procédé nodig: spanning wordt opgeroepen door feiten die aanvankelijk een bovennatuurlijke oorzaak lijken te hebben, doch waarvoor achteraf een zeer redelijke verklaring is te geven. CARTER DICKSON is een meester in de toepassing van dit procédé, evenals de minder bekende George Hopley, wiens Night has a thousand eyes een gelukkig huwelijk mag worden genoemd van een pure „horror-story" en speurdersverhaal Dit boek, waarin een misdadiger zijn slachtoffer tot waanzin brengt door de voorspellingen van een bonafide waarzeg ger op geraffineerde manier te realiseren, is bijzonder knap gecomponeerd: in de on even hoofdstukken bewerkt de schrijver een gaaf gruweleffect, terwijl de even ge nummerde een speurder aan het werk to nen die de misdadiger tracht te ontmas keren en zijn invloed op het slachtoffer te breken zij het, helaas, tevergeefs. Het best gedijt de gruwelvertelling in de korte, gespannen vorm van het korte verhaal. Behalve Poe gaf bijvoorbeeld Charlotte Armstrong daarvan menig ge slaagd voorbeeld. Een zeer eigen vorm vond Donald A. Wollheim in de tien ver halen uit zijn bundel The macabre reader, alle gelegen in de sfeer van de „ghost- story", met een sterke aanzetting van het gruweleffect. De verhalen zijn bijzonder origineel van inventie: sommige houden zich bezig met een kwasihistorisch gege- van („The opener of the way", „In Amund sen's Tent", „The Trap", in welk laatste personen gevangen worden gehouden in een vierde dimensie), andere met de „zielsverhuizing" van een boze geest in een menselijk lichaam. (The Crawling Horror" en „The Thing on the Doorstep"), of met een andere meestal succesvolle strijd van een mens tegen de duistere machten van een andere wereld. EERDER EEN VERZAMELING van deels thrillers, deels fantastische vertellin gen vormt de bundel Griezelverhalen uil Japan van Edgawa Rampo, door Havank bewerkt voor de Zwarte-Beertjesreeks, waarvoor hij reeds eerder een deel Grie zelverhalen uit de wereldlitteratuur ver zorgde. De gegevens van Rampo zijn niet zozeer die welke men in het wezenlijke gruwelverhaal verwacht; daar is de meu belmaker die zich verbergt in een van zijn produkten en voldoening vindt in het indi recte contact met de vrouwen die hij dus doende op schoot krijgt („De menselijke stoel"), daar zijn de man die zijn zieke lijke voorliefde voor optiek met waanzin moet bekopen -(„De hel der spiegels"), de man die uit liefde voor de afbeelding van een vrouw, zelf, ook alweer via optische weg, in een levende pop verandert („De rei ziger met het bonte schilderij" en in „De rups" de vrouw van een oorlogs invalide, een doofstomme homp vlees zon der armen en benen, die er om haar zelf niet bewuste redenen soms een per vers behagen in schept haar man dusda nig te kwellen dat hij tenslotte zelf de dood zoekt. Typische fantastische vertel lingen, zoals „De psychologische test", „De rots", „De tweelingen" en „Twee verminkte mannen" zijn uitgesproken thrillers: verhalen, veelal verteld door de moordenaar zelf, over een bijzonder geraf fineerde moord, de volmaakte misdaad bijna, die toch door een of andere dom heid van de misdadiger aan het licht is gekomen. De vondsten in deze thrillers zijn bijzonder knap, het procédé een de tective-intrige van achter de schermen be keken is zeer aantrekkelijk, doch, de afloop van menig verhaal wordt, tenge volge van het meermalen terugkeren van overeenkomstige werkwijzen, door de le zer te spoedig doorzien, met onvermijde lijk spanningsverlies. De grote verdienste van deze verhalen, waarvan „De menselij ke stoel" en „De rups", ondanks hun lichtelijk perverse inslag, als vertelling wel het sterkst moeten worden geacht, ligt in hun verteltrant, die in zijn geser reerdheid hier en daar naar Poe zweemt. HET INTRODUCEREN van een gruwel element is niet de enige vorm van experi menteren op de grens van het speurders- verhaal. Rampo's thrillers vormen een voorbeeld van die aan de detective verwante misdaadverhalen waarin niet het ontrafelen van de misdaad primair is, maar de spanningen die de centrale figuur in en door de misdaad ondergaat. Een an der deel uit de Zwarte-Beertjesreeks, De gedoemde Oase (The doomed Oasis) van Hammond Innes is kenmerkend voor die, op de grens van de detective balanceren de, thrillers waarin een meer of minder duidelijk aangezet speurelement de aanlei ding wordt tot, of verweven is in een ge schiedenis waarvan echter de hoofdintrige dit element weinig gelegenheid laat tot vol le ontplooiing te komen. Men kan daarbij diverse kanten uit. Een schrijver als Eric Ambler zoekt het in een zware aanzet van het avontuurlijke soms in de vorm van en spionage-intrige waarbij hij voor het detective-element vaak nog wel ruim te laat, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het schrijversechtpaar The Gordons, wier boeken hetzij met misdaad- dan wel spionagegegeven, niet anders dan avontu renromans kunnen worden genoemd; de Australische auteur Arthur Upfield presen teert een verhaal dat kennelijk als detec tive is opgezet, doch waarbij de speurin- trige geheel verdrinkt in zijn onbedwing bare lust een documentaire over het Austra. lische leven te leveren, en iets dergelijks betreft ook, zij het in wat mindere mate, in een boek als The Paradise Men van Si mon Harvester, dat op Nieuw-Guinea speelt. HAMMOND INNES nu, is het in De ge doemde oase kennelijk allereerst te doen geweest om een avonturenverhaal, mis schien mag men zelfs zeggen: een avon tuurlijk reisverhaal, te schrijven, gesitu eerd in het milieu van de oliesheiks in het Nabije Oosten. Door zijn boek te openen (en te besluiten) met een rechtszaalscène waarin een jongeman ervan wordt beschul digd zijn natuurlijke vader te hebben ver moord, wekt hij de indruk dat we met een werkelijke speurintrige te doen zul len krijgen, een indruk die nog eens ver sterkt wordt in de „flash-back" die de hoofdmoot van het verhaal vormt, waar in het er een tijdlang naar uitziet dat de jongeman naar wie de ik-figuur op zoek is, op raadselachtige manier aan z'n eind is gekomen. Het wekken van deze valse spanningen moet een zwak punt worden geacht in de compositie van dit boek, dat overigens met veel vaart is geschreven en vooral zeer sterk is in z'n sfeertekening. Met een werkelijke thriller de uitge ver kondigt het nog wel aan als een litte raire thriller! heeft het echter weinig van doen; veeleer zweemt het naar een zij het dan wel bijzonder geavanceer de Karl May. Sprekend over experimenteren op de grens van het speurdersverhaal, mogen we niet nalaten een herdruk onder de aan dacht te brengen (eveens in de reeks 'Zwarte Beertjes) van een wel zeer merk waardig experiment overigens ook al eens door Dorothy Sayers en James Fox beproefd de detectiveroman in brie ven. Jaap Romijn en mr. A. Roothaert schreven in deze vorm Een avondje in Muscadin, een speels verhaal met een open slot, dat in zijn eerste druk vaag heenwees naar een ontvoering in de rich ting van het IJzeren Gordijn. In deze twee de druk is er onder het hoofa „Tien jaar later" nog een brief van Roothaert aan toegevoegd die deze oplossingiets na drukkelijker bevestigt, zonder nochtans het geheimzinnig waas dat over het slot ligt en dat voor een detectiveverhaal tamelijk ongewoon moet worden genoemd geheel op te heffen. BERT JAPIN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 14