Rendez-vous met het verleden 1
VISSERTJE PLUM
Frans Smitscouturier van Defensie
verpakt hele legers in khaki of gala
Ontwerper van uniformen: een
beroep met veel haken en ogen
PANDA EN DE DIENOMAAT
P o 11 e,
Pelli en
Pinüo
DOOR CLEMENS LAAR
^Hoe is het ontstaan?^
gil,:
Ons vervolgverhaal
J
WOENSDAG 2 4 JANUARI 1962
Mm r
*7 C'ö
Oostenrijkse WW krijgt
bloedplasma mee
Dit woord
PROVENIERSHUIS
♦'va,,.
i 30)
„Blader maar door de muziekge-
geschiedenis van de hele mensheid,
sir, en op iedere bladzij zult u de
naam van uw volk vinden. Het is het
volk der geweldige levenskracht. Het
is onsterfelijk. Wees trots, sir, wees
trots".
Ik was niet trots; ik was alleen
maar verschrikt. Wat noemden de
mensen buiten onze grenzen eigenlijk
Duitsland, en waar konden wij het
zien? Ik vond geen antwoord op die
vraag, maar toen ik in de hal van
Ervllgobragh stond en Nikoline op
min toekwam, wist ik meteen in een
soort van helderziendheid, dat ik
ouder, veel ouder was geworden.
Iemand kuchte.
Och, Ban.
Met moeite zocht ik mijn beste En
gels bijeen:
„Neem me niet kwalijk, Ban. Ik
zat juist over iets na te denken.
Is er iets?"
O'Bannion hield mij zijn rechter
arm voor. Mijn rok een geschenk
van Pat uit Parijs, hing daarover.
Pat was iets ongewoons. Tot de bij
zender royale, soms grandioos gemak
kelijke stijl van Eryllgobragh behoor
de het, de lastige dwang van de ver
plichte avondkleding voor hef diner te
omzeilen, als het maar even kon. Dat
vas doorgaans het geval. Pat en ik
hielden dikwijls ons rijcostuum aan en
aileen Nikoline kleedde zich dan. Met
een keurig opgeperst rokcostuum ver
scheen O'Bannion alleen, als er erg
conventioneel of heel belangrijk be
zoek verwacht werd.
„Veel gasten vanavond, Ban? Be
langrijke gasten?"
Door zijn houding stelde Ban mij al
gerust.
„Helemaal niet, sir. Alleen een zeke
re mister Alexander uit Engeland. Als
iK goed ben ingelicht een muziekhisto
ricus, die zich interesseert voor de
handschriften van Handel die zich in
onze bibliotheek bevinden. Daar is
precies om kwart voor zes trouwens
het ontmoetingspunt."
Ik begaf mij er op tijd heen, doch
bij de haard wachtte alleen Pat mij
op achter zijn geweldige „Weekly
Standard". Hij begroette mij met een
vriendschappelijke beweging van de
hand en dook weer in zijn courant.
Ik wachtte koortsig op Nikoline en
l;ep intussen onrustig en ongedurig
langs de niet. zo hoge moderne boe
kenkasten, waar Pat dit vertrek mee
bekleed had.
Het was hier als overal elders in het
slot. Pat had tamelijk radicaal de ar
chitectonische traditie verbroken,
waar zij niet paste bij zijn opvatting
van behagelijkheid en gemak. Kunst
historici zouden zich op Eryllgobragh
misschien voortdurend geërgerd heb
ben. Maar wij gewone stervelingen voel
den ons oneindig behagelijk en von
den het geenszins erg, dat voor de ge
weldige Tudor-schouw waarin men
gemakkélijk een middelmatig grote
Ierse herdershut had kunnen bouwen
een sofa stond zo groot als een
bootje en een rij leren stoelen, waar
men tot en met de punt van zijn neus
in verdwijnen kon. Wij vonden het
eveneens volkomen normaal, dat in de
meeste vertrekken van Eryllgobragh
vooral in de hal, de bibliotheek en
de grote salon, waar ook gegeten werd
naast het oude staal van wapen
rustingen, maliënkolders en toernooi-
helmen het gebronsde moderne giet
ijzer van radiateuren open en bloot te
zien was.
Pat had deze Amerikaanse verwar
mingsinstallatie laten aanbrengen, on
middellijk nadat hij zijn titel en het
slot geërfd had. Hij maakte er zich
nu alleen zorg over, dat die installa
tie intussen al weer verouderd was.
Hij dacht over een verwarming van
de vloeren door middel van stoom-
buizen en verwachtte daarvan een
verhoogde mate van zijn gemoeds-
rust.
„Het is helemaal niet waar", zei
hij altijd, „dat wij, Ieren, zo bijzon
der strijdlustig en agressief van aard
z:jn. Het komt alleen maar, doordat
wij altijd koude voeten hebben."
Alleen aan de muren mocht nooit
iets veranderd worden. In de hal en
in de grote zaal waren die meest be
dekt met oud-Ierse, Vlaamse en Nor-
mandische gobelins. Ook hingen er en
kele prachtige Afghaanse gebedskleed
jes In de bibliotheek en in de aan
sluitende studeerkamer van Pat ver
dween de notenhouten betimmering
onder talloze wapens uit vele eeuwen,
goede, slechte, en afschuwelijke por
tretten in olieverf en gekleurde etsen.
De jongste ervan was uit 't midden
der afgelopen eeuw. Tegenover de
schouw hingen de portretten van de
laatste vijf Callaghers die op Eryll
gobragh gewoond hadden. Ik herin
nerde mij, dat Pat ze mij op de eer
ste avond met een onverschillige be
weging had laten zien:
..Diè daar, met dat magere boeven
gezicht en gepoederde haarbos is
mijn over-overgrootvader. Hij is heel
jong gestorven, maar heeft toch tijd
gevonden, om het fundament te leg
gen voor het vermogen van de Calla
ghers. Hij stal altijd de runderen van
de kleine pachters en keuterboeren,
als die onnozele dieren zich op zijn
weilanden hadden begeven. Er waren
in die tijd nog geen hekken en scheids
muren in Ierland. Die werden pas no
dig. toen er hoe langer hoe meer Cal
laghers kwamen.
ïk probeerde het gesprek op een
ander thema te brengen. „Waaraan
stierf hij? Je zei, dat hij nog erg jong
was?"
„Hij stierf aan een lading hagel op
de hertenjacht. Die kwam in zijn rug
terecht."
Ik staarde Pat aan.
„Ja," zo ging hij toen onverschillig
verder. „De diefstal van hun koeien
namen de boeren nog wel, maar toen
hij ook nog aan hun paarden
kwam.
„En wie is dat? Die man met die
steek?"
„Dat is Bartelomew St. Ives Calla-
gher. Lijkt erg op mij,B niet? Hij
schoot in Londen een vriend van de
vrolijke prins neer, die mijn over
grootmoeder al te opdringerige com
plimenten maakte, vluchtte naar Por
tugal, nam daar deel aan de revolu
tie en werd opgehangen."
Hij wees naar een andere heer, die
er zeer achtenswaardig uitzag en een
vadermoorder droeg en blijkbaar
tegen de familietraditie in getooid
was met een zwartglimmende snor.
„Mijn grootvader, Christopher St.
Ives. Leidde een tamelijk teruggetrok
ken leven en verdriedubbelde het ver
mogen van de familie door gezonde
belegging in een handelscombinatie
in Bristol. Slavenhandel. Erg voorde
lig Toen hij zestig Was, schoot hem
te binnen, dat hij een paar dingen
veronachtzaamd had. Hij werd in Val
paraiso in een berucht huis doodge
stoken."
Het leek mij nu toch wel raadzaam,
de wandeling door de familiekroniek
te beëindigen, maar Pat wees nog
met zijn hoofd naar een olieverfpor
tret. dat niet veel donkerder was ge
worden dan het oorspronkelijk ge
weest scheen te zijn. Het was een
man in de scharlakenrode uniform
can de Royal Lancers, de Koninklijke
Lanciers:
„Dat was mijn vader. Bertrand St.
"Ives GalKgher.'"Een der weinigen
van ons. die een natuurlijke dood is
gestorven. Hij brak zijn nek geduren
de de jacht. Dat was in 1890. Ik was
toen twintig jaar en moest nog een
jaar op de titel wachten. Hij reed
toen op „Limericks Grace". De mer
rie was te jong en onervaren. Dat
had hij kunnen weten, maar hij had
eer. ziekelijke neiging om risico te lo
pen, zoals alle Callaghers. Ik zal je
morgen die merrie laten zien. Zij
vreet nu hier genadebrood
Het viel mij op, dat de gelijkmoe
dige, verachtelijke ondertoon in zijn
stem verdwenen was.
„Hij was werkelijk een heer, mijn
vader. Waarschijnlijk de enige van de
laatste generaties. Hij droeg de wa
penrok van de Queen, maar hij was
var. ganser harte een Ierse patriot.
Misschien had hij zijn land onbewust
een slechts dienst bewezen. Door het
schenken van land maakte hij de
helft van zijn pachters zelfstandig en
met de anderen sloot hij overeenkom
sten op lange termijn, die heel recht
vaardig waren. Ik heb hem het woord
nooit horen gebruiken, maar de eer
ste Ierse hervorming van het grond
bezit is hier op Eryllgobragh door
gevoerd. Ik heb dikwijls het vermoe
den, dat de Engelsen door mijn va
der op hun gevaarlijke gedachte van
de Wyndham-Act gekomen zijn."
„Wat is dat, Pat?"
Indertijd had hij mijn vraag afge
wimpeld: „Later. Een tamelijk inge
wikkelde geschiedenis," en nu viel
het mij weer in. Dus vroeg ik ook
thans minder uit werkelijke belang
stelling, dan om mijn onrust af te
leiden:
„Wat is dat eigenlijk met die Wynd-
ham-Act, Pat?"
Langzaam liet hij de courant zak
ken.
„Aha, Kaspar interesseert zich voor
Europese politiek, of voor wat daar
voor doorgaat. Doe dat niet, Kaspar.
Dat is vergif voor geest en ziel. Te
genwoordig is er trouwens geen poli
tiek meer, omdat er geen politici
meer zijn. Er zijn alleen nog zaken
mensen in de leiding van de staat.
(Wordt vervolgd) E
IS—19 Vissertje Plum ging teneergesla- altijd zoveel vis in hun netten krijgen en
gen naar huis, met z'n paar visjes. Die
had hij nieteens kunnen verkopen.
Acht, waarom moest hij toch altijd zo'n
pè'ch hebben? Waarom konden de anderen
hij niet?
Zuchtend en beschaamd ging hij zijn
huisje binnen. Er zat niets anders op dan
dat hij z'n visjes maar ging bakken, om
ze zelj op te eten.
„IN HEEL WEST-EUROPA heb ik nog nooit één vakbroeder kunnen ont
dekken. Ik heb echt een wonderlijk beroep", zegt de heer Frans Smits, terwijl
hij met een gebaar van: ik kan er ook niets aan doen, het is nu eenmaal zo, zich-
elf voor de zeldzaamheid van dat beroep schijnt te verontschuldigen. De heer
Smits, volbloed Hagenaar, ontwerpt namelijk uniformen. Het is zijn taak de
kledingstukken voor het Nederlandse leger uit te denken, dat wil zeggen: onze
militairen modern en praktisch, en toch naar traditie verantwoord, te kleden.
„Ik verzorg als het ware de verpakking van de strijdmacht", zo zegt hij. Hij
heeft vrijwel alle uniformen die onze militairen dragen, samengesteld; ook de
gala-uniformen waarin de Garde-regimenten op Prinsjesdag en bij andere
gelegenheden paraderen. Als in Addis Abeba de Keizerlijke Militaire Kapel
optreedt, vergapen de Ethiopiërs zich aan kleurrijke uniformen die ook op de
tekentafel van de heer Smits geboren zijn. De ceremoniële tenue's van de drie
Luxemburgse prinsen teerden ook al door hem ontworpen, evenals de nieuwe
kledij die thans bij de gemeentelijke politiekorpsen wordt ingevoerd. Diverse
grote bedrijfsmuziekkorpsen, de studentenweerbaarheidskorpsen van Delft en
Groningen en het Papoea Vrijwilligers Korps heeft hij ook aangekleed. Het
project waar de heer Smits thans mee bezig is, zijn de nieuwe uniformen voor
de Rijkspolitie.
EEN STAPEL plakboeken en standaard
werken over uniformkunde en militaire
traditie, ligt aan zijn voeten op de grond.
In de achterkamer staat zijn bibliotheek:
omstreeks twaalfhonderd delen over deze
beide onderwerpen. De rest staat in zijn
werkkamer op het ministerie van Defen
sie. Sinds zijn jeugd heeft hij met zijn
neus in dit soort boeken gezeten. Dat is
begonnen toen hij in 1923 als achtjarige
met zijn vader mee mocht naar het Leger
museum in Brussel. Omstreeks 4ie tijd be
gon hij met het illustreren van zijn vader-
landse-geschiedenisboek: kleine soldateske
figuurtjes sierden de marge van iedere
pagina en denk niet dat de poppetjes in
denkbeeldige uniformpjes werden gesto
ken: alle details, van laars tot kolbak,
moesten juist zijn. In die tijd al conclu
deerde hij dat er aan de kledij van onze
gewapende macht nog wel het een en an
der mankeerde. Voortdurend liep hij naar
de militairen te loeren en verbeterde in
gedachten hun uniformen.
Van de grond pakt hij nu een dik boek.
.Aan dit werk heb ik mijn huidige positie
te danken" zegt hij. En ik krijg een groot
aantal met verbazingwekkende precisie
door hemzelf geschilderde uniform-tafere
len te zien. Door een vakbekwame foto
graaf gemaakte kleurendia's zouden dat
alles niet precieser kunnen weergeven. De
taferelen tonen de uniformstand zoals die
was vlak voor het uitbreken van de twee
de wereldoorlog. Maanden van studie en
moeizaam schilderen heeft dit werk ge
kost. Maar toen de heer Smits ermee be
gon werd er niet op een dagje meer of
minder gekeken: het was in zijn onder
duikperiode.
„Ik verbaas me er zelf nog vaak over,"
bekent hij. „Als ik het nu nogeens moest
doen dan zou ik het waarschijnlijk niet
weer voor elkaar krijgen, zelfs met het
materiaal van nu niet". In zijn onderduik-
kamertje in Den Haag had hij destijds
slechts enkele tubetjes verf tot zijn be
schikking, en twee penselen, de laatsten
die er voor geld en goede woorden te krij
gen waren. „Je zat met het zweet op je
voorhoofd te werken," uit angst dat er een
haar uit zou vallen".
HOË KOMT men nu als uniform-ont
werper op het ministerie van Defensie?
„Ik had, zoals gezegd, van jongsaf al in
teresse voor geschiedenis, voor uniform
kunde en voor heraldiek. Nu loopt er door
mijn familie een militaire èn een kunst
zinnige draad. Bij mij zijn die bij elkaar
gekomen. Zo kwam ik ertoe, dit beroep te
kiezen." Maar om aan de slag te komen
was andere koek, want in 1936, het jaar
waarin hij de Koninklijke Academie voor
Beeldende Kunsten afliep, was het niet ge
makkelijk. een baan te vinden.
„Op een dag las ik in de krant dat het
Genootschap voor Militaire Traditie en
Uniformkunde een prijsvraag voor het ont-
wërp van een nieuw leger-uniform uit
schreef. Dat is de kans van m'n leven,"
dacht ik!" En hij kwam goed voor de
dag. „Het klinkt misschien arrogant, maar
ik viel als enige burger, met twee offi
cieren, in de prijzen. Of er veel inzen
dingen waren? Ik geloof van wel: 47 stuks
liefst".
Die prijs was een stap in de goede rich
ting. Als beloning kreeg hij een aquarel,
geschilderd door Hoynck van Papendrecht,
de bekende militaire schilder aan wiens
werk de heer Smits zich van jongsaf ver
gaapt heeft. Het ontwerpen van militaire
kleding liet hem niet meer los. Hij moest
en zou er in verder gaan. Maar hoe?
IN APRIL 1939 werd de heer Smits ge
mobiliseerd. In zijn vrije tijd tekende hij
veel militaire onderwerpen, zeer tot ge
noegen van zijn officieren. Na de capitu
latie van 1940 geloofde hij al rotsvast, dat
de Duitsers weer uit Nederland zouden
maar gewerkt wordt er aan" vertelt hij.
Buiten Nederland leverde hij o.a. nieu
we uniformen voor de strijdmachten der
helaas nooit gerealiseerde Europese De
fensie Gemeenschap, gala-uniformen in de
kleuren van het land. Jasjes met extra-
lange mouwen, omdat b.v. de armen van
de Ethiopiërs gemiddeld zes cm. langer
zijn dan de onze, voor de militaire kapel
van Haile Selassie; gala-kledij voor de
prinsen van Luxemburg; uniformen voor
het Papoea Vrijwilligers Korps. Hij werd
eens, met enkele anderen uitgenodigd een
uniform voor het Liberiaanse Leger te ont-
worden verjaagd, al zou het misschien
nog wel „enige tijd" duren. Toen dacht de
heer Smits: „Als ze weer weg zijn, wil
ik helpen met de opbouw van het nieuwe
Nederlandse leger, want daar ligt mijn
kans!" En hm niet met lege handen aan
te komen, begon hij met het tekenen van
een serie uniformen en uitrustingsstukken
voor de Koninklijke Landmacht. Met dat
werk onder de arm ging hij in 1945 ter sol
licitatie. Het effect was zoals hij had ge
hoopt: hij kon direct aan de gang voor
de z.g. uniformcommissie. Zijn eerste
werk was het ontwerpen van baretgespen.
Onderdeel voor onderdeel verzorgde hij
de gehele aankleding van het leger. Hij
maakte nieuwe uniformememblemen, dis
tinctieven, decoraties, versieringen? ftieuwe
vaandels. In 1956 werd hij voor zijri le
venstaak geplaatst: het maken -wan nieu
we ceremoniële tenues voor de Gardere
gimenten en later voor de Limburgse Ja
gers, de Genie, de Mariniers, de Koninklij
ke Marechausse, de Huzaren van Boreel,
de Veldartillerie en vele andere onderde
len. waarbij hij goud en zilver niet ge
spaard heeft. Hij kwam dan ook voor de
dag met een reeks prachtige galaunifor
men die nu alle grote militaire plechtig
heden kleur en schittering geven. Daar
naast kwamen de ontwerpen voor para
militaire organisaties, voor harmonie- en
fanfarekorpsen. Ja zelfs voor verbeterde
toga's van de rechtelijke macht. „Ik ben
nu ook voor Wageningen aan het werk
geweest. De studenten aldaar krijgen zo
als u weet ook een weerbaarheidskorps.
Het zit nog wel in de ambtelijke molen,
werpen. „Zij kozen het ontwerp van een
Amerikaan vréselijk, wat een kitsch
was dat! Daar komen ze wel van terug,
let u maar eens op".
Dan komen de plakboeken ter tafel.
Knipsels en foto's van zes jaren Taptoe
Delft zijn erin verzameld. De organisa
toren wisten wel van wiens medewerking
zij zich moesten verzekeren voor het op
zetten van historische scènes: de uniform-
deskundige Smits. Hij is nu al vele maan
den bezig met de voorbereidingen van de
Taptoe Delft 1962. „Ik denk uit wat we
kunnen doen, hoe er gekostumeerd moet
worden, waar we de attributen vandaan
kunnen halen, hoe er geregisseerd moet
worden kortom: ik ben de vader en de
rrtoedet' v»o d^ histbvlgche scèitëê".
Na <je pla'kboeken mpet ik de bibliotheek
bewonaMèn». In deze' achterkamer' is 'èen
klein museum ingericht: aan de wand en
kele antieke ruiterpistolen en met de hand
gekleurde prenten van antieke soldaatjes;
op een ladenkastje een oud-marketent
stervaatje en op de boekenkast een Duitse
„Piekelhaube"-helm uit 1848, waarvan de
heer Smits vertelt dat het een der wei
nigen is die de tand des tijds overleefd
hebben. „Die helm is nu zeker achthonderd
gulden waard".
Voor deze gelegenheid mag zoonlief, de
twaalfjarige Prans Smits zich in een klap-
roosrood jasje steken dat een tachtig jaar
geleden aan een drummer-boy van het 42-
ste Light Infantry Scotch Regiment toe
behoorde De heer Smits vond het onlangs
op de sloffige zolder van een der Haagse
costumiers. Tot zijn verrassing was het
O
65. „Een heel mooie machine", herhaalde Professor
Kalker. „Een goede uitvinding, al zeg ik het zelf. Heel
merkwaardig! Bijna even goed al die robot-bediende
die ik me herinner eens uitgevonden te hebben. Hm.
Maar hoe werkt dit apparaat ook weer? Dat schijn
ik even vergeten te zijn! Eens kijken... eh..." Na enig
gepeuter ontdekte de uitvinder het hefboompje, waar
mee de ïnactivator in- en uitgeschakeld kon worden,
en hij kon de verleiding niet weerstaan om dit even
tjes te beproeven. Daarbij bleek dan, dat de ïnactiva
tor perfect werkt, want de scooter, waar de geleerde
zich op bevond zonder zich er van bewust te zijn, wei
gerde onmiddellijk volkomen de dienst, en alleen door
Panda's grote rijvaardigheid werd voorkomen dat zij
over de kop sloegen. „Wat... wat stelt dat voor?!"
riep Panda geschrokken. „Dat is gevaarlijk!" „O nee,
Padma", antwoordde de professor vergenoegd, „dit is
alleen maar mijn ïnactivator. Een alleraardigste uit
vinding die naar behoren functioneert. Hij is bijna
even goed als die robot die ik laatst eens uitgevon
den heb; die deed het ook best. Ik... eh... ik ben even
vergeten waar die gebleven is..."
De robot kwam op datzelfde ogenblik net uit de
apotheek, de vredig slapende Jolliepop achter zich aan
slepend. Hij zag er zo gevaarlijk uit, dat slechts wei
nigen in zijn buurt durfden blijven maar wie net
ook op een lopen zette, niet de agent Molentred. „Zeg
meneer," sprak die, „kunt u niet lezen? Hebt u de bor
den niet gezien? Kent u de verkeersregels soms niet?
Weet u misschien niet dat parkeren hier op oneven da
gen verboden is?"
Frans Smits en zijn zoon, die ook al
bezeten is door de „uniformologie" in
de huiskamer annex militair museum
pje. Op de voorgrond een Duitse
officiershelm uit de oorlog van 1870.
nog puntgaaf. Het was bedekt met zo'n
dikke laag stof dat de motten daar niet
doorheen konden komen. „Misschien heb
ben enkele het eens geprobeerd. Zij moeten
er in zijn gestikt, of zijn omgekomen van
dorst."
Of er ook weieens kritiek op zijn werk
is, vraag ik de heer Smits. Hij denkt na.
„Op de pet van het nieuwe politie-uni-
form ja! Er zijn er die zeggen dat die van
Duitse model is, en dan is-t-ie natuurlijk
niet goed meer. Maar eenzelfde soort pet
wordt in het Britse leger gedragen.
Op zijn werk voor Taptoe Delft is hij
trots. Even nog komt hij er op terug:
„Ik heb nu aan zes taptoes meegewerkt,
en ik heb er in de kranten geen woord
van critiek over gelezen. Dat is leuk, hè?"
Dick Diis
(Van onze correspondent)
(WENEN) Volgens de internationale
geneeskundige statistiek hebben veertien
van de honderd verkeersongelukken een
dodelijke afloop, omdat de bloedsomloop
van de slachtoffers niet bijtijds wordt on
dersteund. Op grond hiervan hééft het be
stuur van de Oostenrijkse verkeersveilig-
heidsdienst in samenwerking met de na
tionale automobielclub de actie „reddend
bloed" in het leven geroepen. Er zijn
voorlopig alleen op de twee grootste
verkeerswegen een groot aantal bloed-
plasma-depots op onderlinge afstanden
van 10 km. ingericht Bovendien is
bloedplasma voorradig in de bureaus van
de marechausse, in de pompstations en in
de voertuigen van de Wegenwacht. Dui
delijke opschriften maken deze depots al
van verre herkenbaar. De actie heeft ten
doel, meer verkeersslachtoffers van de
dood te redden dan totnogtoe mogelijk
was. In de depots bevinden zich zoge
naamde noodverpakkingen met de nodige
infusie-apparatuur. De infusie mag uiter
aard alleen door een arts worden ver
richt, die met zijn handtekening de ver
antwoordelijkheid voor de behandeling op
zich neemt.
In Oostenrijk heeft deze eerste hulp
bij verkeersongelukken de laatste tijd
reeds zeer bevredigende resultaten afge
worpen.
In vele oude steden vindt men nog
een proveniershuis, een huis of gesticht
waar proveniers een onderkomen
hadden en hun levensonderhoud ge
noten. Een provenier is iemand die een
prove geniet en een prove kan men
het best vertalen door: jaarlijkse toe
lage. Het woord is ontleend aan het La
tijnse praebenda, dat ook in proviand
voortleeft. Eigenlijk was een prove het
jaarlijkse inkomen dat geestelijken
trokken van kerkelijke goederen. Later
ging het woord ook betekenen: gift aan
de armen. Men kent ook de vorm pre
bende die veel dichter bij de Latijnse
blijft. In de middeleeuwen gebruikte
men prove voor: kost en verpleging
die gegeven werden in ruil voor ver
leende diensten of uit liefdadigheid.
k. p i
18. Polle ligt op zijn knieën, hij reikt de hand aan een zeer bijzonder uit
ziende vis, maar die zeer vriendelijk is. „Goeden 'morgen, beste, je bent
werkelijk een mooie, aardige vis, kom boven, dan kunnen we beter praten!"
Ook Zeerob schudt hem de hand, hij verontschuldigt zich en zegt: „Neem
me niet kwalijk als ik een beetje in de war ben, maar.ik ken vliegende
vissenvisfiletharing, zonder gratenmaar een vis met
benenNeenNeen!l". De nieuwe vriend gaat al dadelijk met
de kleintjes kaartspelen, Polle fluistert tegen Pelli, „ik hoop dat onze
Zeerob zp tactvol zal zijn, om onze nieuwe vriend straks geen visfilet voor
te zetten!"
i