Rendez-vous met het verleden 1 VISSERTJE PLUM Frans Smitscouturier van Defensie verpakt hele legers in khaki of gala Ontwerper van uniformen: een beroep met veel haken en ogen PANDA EN DE DIENOMAAT P o 11 e, Pelli en Pinüo DOOR CLEMENS LAAR ^Hoe is het ontstaan?^ gil,: Ons vervolgverhaal J WOENSDAG 2 4 JANUARI 1962 Mm r *7 C'ö Oostenrijkse WW krijgt bloedplasma mee Dit woord PROVENIERSHUIS ♦'va,,. i 30) „Blader maar door de muziekge- geschiedenis van de hele mensheid, sir, en op iedere bladzij zult u de naam van uw volk vinden. Het is het volk der geweldige levenskracht. Het is onsterfelijk. Wees trots, sir, wees trots". Ik was niet trots; ik was alleen maar verschrikt. Wat noemden de mensen buiten onze grenzen eigenlijk Duitsland, en waar konden wij het zien? Ik vond geen antwoord op die vraag, maar toen ik in de hal van Ervllgobragh stond en Nikoline op min toekwam, wist ik meteen in een soort van helderziendheid, dat ik ouder, veel ouder was geworden. Iemand kuchte. Och, Ban. Met moeite zocht ik mijn beste En gels bijeen: „Neem me niet kwalijk, Ban. Ik zat juist over iets na te denken. Is er iets?" O'Bannion hield mij zijn rechter arm voor. Mijn rok een geschenk van Pat uit Parijs, hing daarover. Pat was iets ongewoons. Tot de bij zender royale, soms grandioos gemak kelijke stijl van Eryllgobragh behoor de het, de lastige dwang van de ver plichte avondkleding voor hef diner te omzeilen, als het maar even kon. Dat vas doorgaans het geval. Pat en ik hielden dikwijls ons rijcostuum aan en aileen Nikoline kleedde zich dan. Met een keurig opgeperst rokcostuum ver scheen O'Bannion alleen, als er erg conventioneel of heel belangrijk be zoek verwacht werd. „Veel gasten vanavond, Ban? Be langrijke gasten?" Door zijn houding stelde Ban mij al gerust. „Helemaal niet, sir. Alleen een zeke re mister Alexander uit Engeland. Als iK goed ben ingelicht een muziekhisto ricus, die zich interesseert voor de handschriften van Handel die zich in onze bibliotheek bevinden. Daar is precies om kwart voor zes trouwens het ontmoetingspunt." Ik begaf mij er op tijd heen, doch bij de haard wachtte alleen Pat mij op achter zijn geweldige „Weekly Standard". Hij begroette mij met een vriendschappelijke beweging van de hand en dook weer in zijn courant. Ik wachtte koortsig op Nikoline en l;ep intussen onrustig en ongedurig langs de niet. zo hoge moderne boe kenkasten, waar Pat dit vertrek mee bekleed had. Het was hier als overal elders in het slot. Pat had tamelijk radicaal de ar chitectonische traditie verbroken, waar zij niet paste bij zijn opvatting van behagelijkheid en gemak. Kunst historici zouden zich op Eryllgobragh misschien voortdurend geërgerd heb ben. Maar wij gewone stervelingen voel den ons oneindig behagelijk en von den het geenszins erg, dat voor de ge weldige Tudor-schouw waarin men gemakkélijk een middelmatig grote Ierse herdershut had kunnen bouwen een sofa stond zo groot als een bootje en een rij leren stoelen, waar men tot en met de punt van zijn neus in verdwijnen kon. Wij vonden het eveneens volkomen normaal, dat in de meeste vertrekken van Eryllgobragh vooral in de hal, de bibliotheek en de grote salon, waar ook gegeten werd naast het oude staal van wapen rustingen, maliënkolders en toernooi- helmen het gebronsde moderne giet ijzer van radiateuren open en bloot te zien was. Pat had deze Amerikaanse verwar mingsinstallatie laten aanbrengen, on middellijk nadat hij zijn titel en het slot geërfd had. Hij maakte er zich nu alleen zorg over, dat die installa tie intussen al weer verouderd was. Hij dacht over een verwarming van de vloeren door middel van stoom- buizen en verwachtte daarvan een verhoogde mate van zijn gemoeds- rust. „Het is helemaal niet waar", zei hij altijd, „dat wij, Ieren, zo bijzon der strijdlustig en agressief van aard z:jn. Het komt alleen maar, doordat wij altijd koude voeten hebben." Alleen aan de muren mocht nooit iets veranderd worden. In de hal en in de grote zaal waren die meest be dekt met oud-Ierse, Vlaamse en Nor- mandische gobelins. Ook hingen er en kele prachtige Afghaanse gebedskleed jes In de bibliotheek en in de aan sluitende studeerkamer van Pat ver dween de notenhouten betimmering onder talloze wapens uit vele eeuwen, goede, slechte, en afschuwelijke por tretten in olieverf en gekleurde etsen. De jongste ervan was uit 't midden der afgelopen eeuw. Tegenover de schouw hingen de portretten van de laatste vijf Callaghers die op Eryll gobragh gewoond hadden. Ik herin nerde mij, dat Pat ze mij op de eer ste avond met een onverschillige be weging had laten zien: ..Diè daar, met dat magere boeven gezicht en gepoederde haarbos is mijn over-overgrootvader. Hij is heel jong gestorven, maar heeft toch tijd gevonden, om het fundament te leg gen voor het vermogen van de Calla ghers. Hij stal altijd de runderen van de kleine pachters en keuterboeren, als die onnozele dieren zich op zijn weilanden hadden begeven. Er waren in die tijd nog geen hekken en scheids muren in Ierland. Die werden pas no dig. toen er hoe langer hoe meer Cal laghers kwamen. ïk probeerde het gesprek op een ander thema te brengen. „Waaraan stierf hij? Je zei, dat hij nog erg jong was?" „Hij stierf aan een lading hagel op de hertenjacht. Die kwam in zijn rug terecht." Ik staarde Pat aan. „Ja," zo ging hij toen onverschillig verder. „De diefstal van hun koeien namen de boeren nog wel, maar toen hij ook nog aan hun paarden kwam. „En wie is dat? Die man met die steek?" „Dat is Bartelomew St. Ives Calla- gher. Lijkt erg op mij,B niet? Hij schoot in Londen een vriend van de vrolijke prins neer, die mijn over grootmoeder al te opdringerige com plimenten maakte, vluchtte naar Por tugal, nam daar deel aan de revolu tie en werd opgehangen." Hij wees naar een andere heer, die er zeer achtenswaardig uitzag en een vadermoorder droeg en blijkbaar tegen de familietraditie in getooid was met een zwartglimmende snor. „Mijn grootvader, Christopher St. Ives. Leidde een tamelijk teruggetrok ken leven en verdriedubbelde het ver mogen van de familie door gezonde belegging in een handelscombinatie in Bristol. Slavenhandel. Erg voorde lig Toen hij zestig Was, schoot hem te binnen, dat hij een paar dingen veronachtzaamd had. Hij werd in Val paraiso in een berucht huis doodge stoken." Het leek mij nu toch wel raadzaam, de wandeling door de familiekroniek te beëindigen, maar Pat wees nog met zijn hoofd naar een olieverfpor tret. dat niet veel donkerder was ge worden dan het oorspronkelijk ge weest scheen te zijn. Het was een man in de scharlakenrode uniform can de Royal Lancers, de Koninklijke Lanciers: „Dat was mijn vader. Bertrand St. "Ives GalKgher.'"Een der weinigen van ons. die een natuurlijke dood is gestorven. Hij brak zijn nek geduren de de jacht. Dat was in 1890. Ik was toen twintig jaar en moest nog een jaar op de titel wachten. Hij reed toen op „Limericks Grace". De mer rie was te jong en onervaren. Dat had hij kunnen weten, maar hij had eer. ziekelijke neiging om risico te lo pen, zoals alle Callaghers. Ik zal je morgen die merrie laten zien. Zij vreet nu hier genadebrood Het viel mij op, dat de gelijkmoe dige, verachtelijke ondertoon in zijn stem verdwenen was. „Hij was werkelijk een heer, mijn vader. Waarschijnlijk de enige van de laatste generaties. Hij droeg de wa penrok van de Queen, maar hij was var. ganser harte een Ierse patriot. Misschien had hij zijn land onbewust een slechts dienst bewezen. Door het schenken van land maakte hij de helft van zijn pachters zelfstandig en met de anderen sloot hij overeenkom sten op lange termijn, die heel recht vaardig waren. Ik heb hem het woord nooit horen gebruiken, maar de eer ste Ierse hervorming van het grond bezit is hier op Eryllgobragh door gevoerd. Ik heb dikwijls het vermoe den, dat de Engelsen door mijn va der op hun gevaarlijke gedachte van de Wyndham-Act gekomen zijn." „Wat is dat, Pat?" Indertijd had hij mijn vraag afge wimpeld: „Later. Een tamelijk inge wikkelde geschiedenis," en nu viel het mij weer in. Dus vroeg ik ook thans minder uit werkelijke belang stelling, dan om mijn onrust af te leiden: „Wat is dat eigenlijk met die Wynd- ham-Act, Pat?" Langzaam liet hij de courant zak ken. „Aha, Kaspar interesseert zich voor Europese politiek, of voor wat daar voor doorgaat. Doe dat niet, Kaspar. Dat is vergif voor geest en ziel. Te genwoordig is er trouwens geen poli tiek meer, omdat er geen politici meer zijn. Er zijn alleen nog zaken mensen in de leiding van de staat. (Wordt vervolgd) E IS—19 Vissertje Plum ging teneergesla- altijd zoveel vis in hun netten krijgen en gen naar huis, met z'n paar visjes. Die had hij nieteens kunnen verkopen. Acht, waarom moest hij toch altijd zo'n pè'ch hebben? Waarom konden de anderen hij niet? Zuchtend en beschaamd ging hij zijn huisje binnen. Er zat niets anders op dan dat hij z'n visjes maar ging bakken, om ze zelj op te eten. „IN HEEL WEST-EUROPA heb ik nog nooit één vakbroeder kunnen ont dekken. Ik heb echt een wonderlijk beroep", zegt de heer Frans Smits, terwijl hij met een gebaar van: ik kan er ook niets aan doen, het is nu eenmaal zo, zich- elf voor de zeldzaamheid van dat beroep schijnt te verontschuldigen. De heer Smits, volbloed Hagenaar, ontwerpt namelijk uniformen. Het is zijn taak de kledingstukken voor het Nederlandse leger uit te denken, dat wil zeggen: onze militairen modern en praktisch, en toch naar traditie verantwoord, te kleden. „Ik verzorg als het ware de verpakking van de strijdmacht", zo zegt hij. Hij heeft vrijwel alle uniformen die onze militairen dragen, samengesteld; ook de gala-uniformen waarin de Garde-regimenten op Prinsjesdag en bij andere gelegenheden paraderen. Als in Addis Abeba de Keizerlijke Militaire Kapel optreedt, vergapen de Ethiopiërs zich aan kleurrijke uniformen die ook op de tekentafel van de heer Smits geboren zijn. De ceremoniële tenue's van de drie Luxemburgse prinsen teerden ook al door hem ontworpen, evenals de nieuwe kledij die thans bij de gemeentelijke politiekorpsen wordt ingevoerd. Diverse grote bedrijfsmuziekkorpsen, de studentenweerbaarheidskorpsen van Delft en Groningen en het Papoea Vrijwilligers Korps heeft hij ook aangekleed. Het project waar de heer Smits thans mee bezig is, zijn de nieuwe uniformen voor de Rijkspolitie. EEN STAPEL plakboeken en standaard werken over uniformkunde en militaire traditie, ligt aan zijn voeten op de grond. In de achterkamer staat zijn bibliotheek: omstreeks twaalfhonderd delen over deze beide onderwerpen. De rest staat in zijn werkkamer op het ministerie van Defen sie. Sinds zijn jeugd heeft hij met zijn neus in dit soort boeken gezeten. Dat is begonnen toen hij in 1923 als achtjarige met zijn vader mee mocht naar het Leger museum in Brussel. Omstreeks 4ie tijd be gon hij met het illustreren van zijn vader- landse-geschiedenisboek: kleine soldateske figuurtjes sierden de marge van iedere pagina en denk niet dat de poppetjes in denkbeeldige uniformpjes werden gesto ken: alle details, van laars tot kolbak, moesten juist zijn. In die tijd al conclu deerde hij dat er aan de kledij van onze gewapende macht nog wel het een en an der mankeerde. Voortdurend liep hij naar de militairen te loeren en verbeterde in gedachten hun uniformen. Van de grond pakt hij nu een dik boek. .Aan dit werk heb ik mijn huidige positie te danken" zegt hij. En ik krijg een groot aantal met verbazingwekkende precisie door hemzelf geschilderde uniform-tafere len te zien. Door een vakbekwame foto graaf gemaakte kleurendia's zouden dat alles niet precieser kunnen weergeven. De taferelen tonen de uniformstand zoals die was vlak voor het uitbreken van de twee de wereldoorlog. Maanden van studie en moeizaam schilderen heeft dit werk ge kost. Maar toen de heer Smits ermee be gon werd er niet op een dagje meer of minder gekeken: het was in zijn onder duikperiode. „Ik verbaas me er zelf nog vaak over," bekent hij. „Als ik het nu nogeens moest doen dan zou ik het waarschijnlijk niet weer voor elkaar krijgen, zelfs met het materiaal van nu niet". In zijn onderduik- kamertje in Den Haag had hij destijds slechts enkele tubetjes verf tot zijn be schikking, en twee penselen, de laatsten die er voor geld en goede woorden te krij gen waren. „Je zat met het zweet op je voorhoofd te werken," uit angst dat er een haar uit zou vallen". HOË KOMT men nu als uniform-ont werper op het ministerie van Defensie? „Ik had, zoals gezegd, van jongsaf al in teresse voor geschiedenis, voor uniform kunde en voor heraldiek. Nu loopt er door mijn familie een militaire èn een kunst zinnige draad. Bij mij zijn die bij elkaar gekomen. Zo kwam ik ertoe, dit beroep te kiezen." Maar om aan de slag te komen was andere koek, want in 1936, het jaar waarin hij de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten afliep, was het niet ge makkelijk. een baan te vinden. „Op een dag las ik in de krant dat het Genootschap voor Militaire Traditie en Uniformkunde een prijsvraag voor het ont- wërp van een nieuw leger-uniform uit schreef. Dat is de kans van m'n leven," dacht ik!" En hij kwam goed voor de dag. „Het klinkt misschien arrogant, maar ik viel als enige burger, met twee offi cieren, in de prijzen. Of er veel inzen dingen waren? Ik geloof van wel: 47 stuks liefst". Die prijs was een stap in de goede rich ting. Als beloning kreeg hij een aquarel, geschilderd door Hoynck van Papendrecht, de bekende militaire schilder aan wiens werk de heer Smits zich van jongsaf ver gaapt heeft. Het ontwerpen van militaire kleding liet hem niet meer los. Hij moest en zou er in verder gaan. Maar hoe? IN APRIL 1939 werd de heer Smits ge mobiliseerd. In zijn vrije tijd tekende hij veel militaire onderwerpen, zeer tot ge noegen van zijn officieren. Na de capitu latie van 1940 geloofde hij al rotsvast, dat de Duitsers weer uit Nederland zouden maar gewerkt wordt er aan" vertelt hij. Buiten Nederland leverde hij o.a. nieu we uniformen voor de strijdmachten der helaas nooit gerealiseerde Europese De fensie Gemeenschap, gala-uniformen in de kleuren van het land. Jasjes met extra- lange mouwen, omdat b.v. de armen van de Ethiopiërs gemiddeld zes cm. langer zijn dan de onze, voor de militaire kapel van Haile Selassie; gala-kledij voor de prinsen van Luxemburg; uniformen voor het Papoea Vrijwilligers Korps. Hij werd eens, met enkele anderen uitgenodigd een uniform voor het Liberiaanse Leger te ont- worden verjaagd, al zou het misschien nog wel „enige tijd" duren. Toen dacht de heer Smits: „Als ze weer weg zijn, wil ik helpen met de opbouw van het nieuwe Nederlandse leger, want daar ligt mijn kans!" En hm niet met lege handen aan te komen, begon hij met het tekenen van een serie uniformen en uitrustingsstukken voor de Koninklijke Landmacht. Met dat werk onder de arm ging hij in 1945 ter sol licitatie. Het effect was zoals hij had ge hoopt: hij kon direct aan de gang voor de z.g. uniformcommissie. Zijn eerste werk was het ontwerpen van baretgespen. Onderdeel voor onderdeel verzorgde hij de gehele aankleding van het leger. Hij maakte nieuwe uniformememblemen, dis tinctieven, decoraties, versieringen? ftieuwe vaandels. In 1956 werd hij voor zijri le venstaak geplaatst: het maken -wan nieu we ceremoniële tenues voor de Gardere gimenten en later voor de Limburgse Ja gers, de Genie, de Mariniers, de Koninklij ke Marechausse, de Huzaren van Boreel, de Veldartillerie en vele andere onderde len. waarbij hij goud en zilver niet ge spaard heeft. Hij kwam dan ook voor de dag met een reeks prachtige galaunifor men die nu alle grote militaire plechtig heden kleur en schittering geven. Daar naast kwamen de ontwerpen voor para militaire organisaties, voor harmonie- en fanfarekorpsen. Ja zelfs voor verbeterde toga's van de rechtelijke macht. „Ik ben nu ook voor Wageningen aan het werk geweest. De studenten aldaar krijgen zo als u weet ook een weerbaarheidskorps. Het zit nog wel in de ambtelijke molen, werpen. „Zij kozen het ontwerp van een Amerikaan vréselijk, wat een kitsch was dat! Daar komen ze wel van terug, let u maar eens op". Dan komen de plakboeken ter tafel. Knipsels en foto's van zes jaren Taptoe Delft zijn erin verzameld. De organisa toren wisten wel van wiens medewerking zij zich moesten verzekeren voor het op zetten van historische scènes: de uniform- deskundige Smits. Hij is nu al vele maan den bezig met de voorbereidingen van de Taptoe Delft 1962. „Ik denk uit wat we kunnen doen, hoe er gekostumeerd moet worden, waar we de attributen vandaan kunnen halen, hoe er geregisseerd moet worden kortom: ik ben de vader en de rrtoedet' v»o d^ histbvlgche scèitëê". Na <je pla'kboeken mpet ik de bibliotheek bewonaMèn». In deze' achterkamer' is 'èen klein museum ingericht: aan de wand en kele antieke ruiterpistolen en met de hand gekleurde prenten van antieke soldaatjes; op een ladenkastje een oud-marketent stervaatje en op de boekenkast een Duitse „Piekelhaube"-helm uit 1848, waarvan de heer Smits vertelt dat het een der wei nigen is die de tand des tijds overleefd hebben. „Die helm is nu zeker achthonderd gulden waard". Voor deze gelegenheid mag zoonlief, de twaalfjarige Prans Smits zich in een klap- roosrood jasje steken dat een tachtig jaar geleden aan een drummer-boy van het 42- ste Light Infantry Scotch Regiment toe behoorde De heer Smits vond het onlangs op de sloffige zolder van een der Haagse costumiers. Tot zijn verrassing was het O 65. „Een heel mooie machine", herhaalde Professor Kalker. „Een goede uitvinding, al zeg ik het zelf. Heel merkwaardig! Bijna even goed al die robot-bediende die ik me herinner eens uitgevonden te hebben. Hm. Maar hoe werkt dit apparaat ook weer? Dat schijn ik even vergeten te zijn! Eens kijken... eh..." Na enig gepeuter ontdekte de uitvinder het hefboompje, waar mee de ïnactivator in- en uitgeschakeld kon worden, en hij kon de verleiding niet weerstaan om dit even tjes te beproeven. Daarbij bleek dan, dat de ïnactiva tor perfect werkt, want de scooter, waar de geleerde zich op bevond zonder zich er van bewust te zijn, wei gerde onmiddellijk volkomen de dienst, en alleen door Panda's grote rijvaardigheid werd voorkomen dat zij over de kop sloegen. „Wat... wat stelt dat voor?!" riep Panda geschrokken. „Dat is gevaarlijk!" „O nee, Padma", antwoordde de professor vergenoegd, „dit is alleen maar mijn ïnactivator. Een alleraardigste uit vinding die naar behoren functioneert. Hij is bijna even goed als die robot die ik laatst eens uitgevon den heb; die deed het ook best. Ik... eh... ik ben even vergeten waar die gebleven is..." De robot kwam op datzelfde ogenblik net uit de apotheek, de vredig slapende Jolliepop achter zich aan slepend. Hij zag er zo gevaarlijk uit, dat slechts wei nigen in zijn buurt durfden blijven maar wie net ook op een lopen zette, niet de agent Molentred. „Zeg meneer," sprak die, „kunt u niet lezen? Hebt u de bor den niet gezien? Kent u de verkeersregels soms niet? Weet u misschien niet dat parkeren hier op oneven da gen verboden is?" Frans Smits en zijn zoon, die ook al bezeten is door de „uniformologie" in de huiskamer annex militair museum pje. Op de voorgrond een Duitse officiershelm uit de oorlog van 1870. nog puntgaaf. Het was bedekt met zo'n dikke laag stof dat de motten daar niet doorheen konden komen. „Misschien heb ben enkele het eens geprobeerd. Zij moeten er in zijn gestikt, of zijn omgekomen van dorst." Of er ook weieens kritiek op zijn werk is, vraag ik de heer Smits. Hij denkt na. „Op de pet van het nieuwe politie-uni- form ja! Er zijn er die zeggen dat die van Duitse model is, en dan is-t-ie natuurlijk niet goed meer. Maar eenzelfde soort pet wordt in het Britse leger gedragen. Op zijn werk voor Taptoe Delft is hij trots. Even nog komt hij er op terug: „Ik heb nu aan zes taptoes meegewerkt, en ik heb er in de kranten geen woord van critiek over gelezen. Dat is leuk, hè?" Dick Diis (Van onze correspondent) (WENEN) Volgens de internationale geneeskundige statistiek hebben veertien van de honderd verkeersongelukken een dodelijke afloop, omdat de bloedsomloop van de slachtoffers niet bijtijds wordt on dersteund. Op grond hiervan hééft het be stuur van de Oostenrijkse verkeersveilig- heidsdienst in samenwerking met de na tionale automobielclub de actie „reddend bloed" in het leven geroepen. Er zijn voorlopig alleen op de twee grootste verkeerswegen een groot aantal bloed- plasma-depots op onderlinge afstanden van 10 km. ingericht Bovendien is bloedplasma voorradig in de bureaus van de marechausse, in de pompstations en in de voertuigen van de Wegenwacht. Dui delijke opschriften maken deze depots al van verre herkenbaar. De actie heeft ten doel, meer verkeersslachtoffers van de dood te redden dan totnogtoe mogelijk was. In de depots bevinden zich zoge naamde noodverpakkingen met de nodige infusie-apparatuur. De infusie mag uiter aard alleen door een arts worden ver richt, die met zijn handtekening de ver antwoordelijkheid voor de behandeling op zich neemt. In Oostenrijk heeft deze eerste hulp bij verkeersongelukken de laatste tijd reeds zeer bevredigende resultaten afge worpen. In vele oude steden vindt men nog een proveniershuis, een huis of gesticht waar proveniers een onderkomen hadden en hun levensonderhoud ge noten. Een provenier is iemand die een prove geniet en een prove kan men het best vertalen door: jaarlijkse toe lage. Het woord is ontleend aan het La tijnse praebenda, dat ook in proviand voortleeft. Eigenlijk was een prove het jaarlijkse inkomen dat geestelijken trokken van kerkelijke goederen. Later ging het woord ook betekenen: gift aan de armen. Men kent ook de vorm pre bende die veel dichter bij de Latijnse blijft. In de middeleeuwen gebruikte men prove voor: kost en verpleging die gegeven werden in ruil voor ver leende diensten of uit liefdadigheid. k. p i 18. Polle ligt op zijn knieën, hij reikt de hand aan een zeer bijzonder uit ziende vis, maar die zeer vriendelijk is. „Goeden 'morgen, beste, je bent werkelijk een mooie, aardige vis, kom boven, dan kunnen we beter praten!" Ook Zeerob schudt hem de hand, hij verontschuldigt zich en zegt: „Neem me niet kwalijk als ik een beetje in de war ben, maar.ik ken vliegende vissenvisfiletharing, zonder gratenmaar een vis met benenNeenNeen!l". De nieuwe vriend gaat al dadelijk met de kleintjes kaartspelen, Polle fluistert tegen Pelli, „ik hoop dat onze Zeerob zp tactvol zal zijn, om onze nieuwe vriend straks geen visfilet voor te zetten!" i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1962 | | pagina 9